Zoeken

de stilte voorbij

Is dit het dan… ? Vanop mijn hotelbed staar ik naar de chaos dicht bij huis, De beelden maken me ongemakkelijk, ik weet niet goed wat ik ermee moet, duizenden kilometers van huis, wie te bellen, ik kan niets doen, moet ik mijn facebook foto in het blauw-wit-rood laten kleuren, ik twijfel… Misschien zit de curry van gisteren er voor iets tussen maar ik voel me misselijk. Ik wil vluchten en sluit me op in de badkamer om enkele minuten later opnieuw vol ongeloof naar dezelfde loop aan news feed te staren. Het is een vreemd gevoel, te beseffen dat wanneer je aan de andere kant van de wereld bent, ook thuis erg snel ver van je bed wordt. Dat ook thuis met een simpele druk op de knop uit beeld kan verdwijnen wanneer er de oorlog verklaard wordt. Met een handgebaar bevestig ik mijn eigen onmacht en trek ik de deur achter me dicht.   Warm omringd door mijn lokale familie blijven de woorden in mijn hoofd nazinderen en overstemmen ze het gewoel van de Indische grootstad. Een oorlogsdaad waar tegen een land gepaste maatregelen moet nemen. Wat betekent dat, wie wéét überhaupt wat gepast is in deze situatie? Het klinkt als een déjà vu waarvan we allemaal het resultaat kennen en ik begrijp het niet, moeten we niet uit de fouten van het verleden leren? Is dit niet wat men al van kleins af aan probeert, de herinnering levend houden om ons kennis te laten maken met kernbegrippen waarvan we hopen dat ze óóit de hoeksteen van onze samenleving zullen vormen? Solidariteit, empathie, op een vredevolle manier met conflicten omgaan, rechtvaardigheid, mensenrechten…herdenken we niet, om niet te vergeten? Hoe komt het dan dat bij een nieuwe ‘aanval op de vrijheid’ onze leiders deze basislessen als eerste over boord lijken te gooien en vanuit een politieke onmacht toevlucht zoeken tot het bekampen van geweld met meer geweld. Is geweld dan werkelijk het enige antwoord dat we te bieden hebben?   Het is een aanval op de vrijheid, door vijanden van de vrijheid. De leegte van deze ongezouten woordensoep krijg ik niet verteerd. Ligt de vrijheid al niet veel lang onder vuur? 4 jaar lang sterven mensen in een conflict, een gevecht voor mensenrechten gekaapt door extremisme. 4 jaar lang, moorden, vluchten, kinderen tot moordmachines, vrouwen tot seksslaven, gewone mensen op zichzelf aangewezen, gesust in massagraven die met mondjesmaat hun weg naar de buitenwereld vinden. Duizelingwekkende aantallen symboliseren heel duidelijk een zoektocht naar de vrijheid, tellen zij dan niet? Vinden zij geen plaats in de vrijheid? Of is het pas wanneer de bootjes effectief in onze veilige haven aanmeren en de bom in onze eigen straat ontploft dat we de dingen bij naam kunnen noemen? De parameters om ‘te behoren tot’ ontgaan me.. vluchteling, Europeaan, muzikant? Kleurling zijn we allemaal, wist u dat? We zijn mens en dat zou moeten volstaan.   Vanuit een populistische retoriek wordt op voorhand het excuus de wereld ingestuurd. We sussen onszelf en adverteren dat een éénzijdige reactie een evenwaardige, zoniet overtreffende tegen-actie mag verwachten. Actie en reactie - aanval en tegenaanval - wij gaan in de aanval, klinkt logisch, toch? Een logica die niet veel kritische zin kan verdragen als je het mij vraagt, een fantoomreactie. Op iedere hoek van de straat worden pionnen strategisch geplaatst, serieuze legerduo’s nemen hun plaats in en zware militaire wagens maken de setting compleet. Miljoenen spenderen we als overheid, dagelijks, terwijl het extremisme lacht en in de vorm van een nieuwe knal, ons vanop afstand dankt om in te gaan op hun verzoek.   Na het jaren allemaal een beetje uit te zitten, in de hoop dat extremisme als een modegril is en de droom van een kalifaat even vluchtig zal zijn als de laatste hipster-hype, lijkt tijdig wegzappen het enige dat we nog kunnen doen. De man in de straat kan niet volgen, haakt af en vervalt in onverschilligheid. We vergeten dat er mensen aan het peddelen zijn voor hun leven, dat ze ronddobberen, ergens. Dat kinderen, in diezelfde roes verwekt, op zoek zijn naar een plaats in deze wereld. Waar bent u, 4 jaar later, wat valt nog binnen uw beeldbereik? Waar zijn wij? Laten ook wij onze menselijkheid misbruiken door een cocktail van extremisme en indoctrine of kunnen wij ons de Arabische lente toe-eigenen in deze donkere dagen voor Kerst? Kunnen we hem hier terug tot leven wekken en het mens-zijn aan hoop doen ontspruiten? Kunnen we samen buiten komen, met warmte, solidariteit en begrip als enige antwoord. tégen radicalisering, tégen onverdraagzaamheid. Kunnen we samen, als een samenleving de cliché voorbij, het extremisme doodzwijgen?    

An Cornelis
8 0

De drinkfontein

Aan de overkant van het huis staat een publiek kraantje. Eigenlijk staan er drie kraantjes netjes naast elkaar. Eentje met water op normale temperatuur, een ander kraantje met gekoeld water en het laatste kraantje geeft heerlijk gekoeld bruisend kraantjeswater. Nergens staat aangeduid dat het water drinkbaar is maar onduidelijke pictogrammen met druppels en bubbels laten verstaan dat je hier je dorst kan lessen. Boven die enkele pictogrammen hangt het logo van de watermaatschappij. Sommige mensen vinden het vreemd, zo’n waterfontein in de stad, gratis en voor niks. Dat zijn meestal omhooggevallen individuen die alles en iedereen wat maar publiek is ontvluchten. Nochtans zie ik ze elke dag met dezelfde achterdocht als waren ze een bange zwarte kat rond de waterfontein draaien, de kraantjes betasten en er zijn zelfs mensen die nog beter gekleed gaan en die de kraantjes besnuffelen, niet eerst zonder rond te kijken of niemand hen ziet. Stel je voor zeg. Je zou maar iemand tegenkomen die je kent, een goede vriend of een collega van het bureau. Andere mensen geven minder show en komen routineus aangelopen met kleine lege flesjes. Het ene station uit, het andere waterstation in. Nog andere mensen verwarren al eens drinkfontein met badkamer en hoewel niemand uit de kleren gaat, blijft het zich wassen tot het verfrissen van het zweterige gelaat en stinkende oksels. Eén zeldzame keer heeft een vrouw er haar voeten gewassen.   http://erwinabbeloos.over-blog.com/

Erwin Abbeloos
0 0
Tip

Treintrip

‘Zet dat mislukte plooifietsje toch eens godverdomme niet in het gangpad! ’, snauwt de Antwerpse blondine de studente toe. De studente zet een geschokt gezicht op en kijkt radeloos de coupé rond op zoek naar hulp van haar medereizigers. Ik sluit me aan bij de anderen in de coupé en besluit rustig verder in mijn notitieboekje te kribbelen. Vanbinnen hebben we allemaal wat schrik gekregen voor het rare type vrouw, dat plots een sigaret en een blik cola (godzijdank, geen drank…) uit haar handtas tevoorschijn tovert. Ze lijkt me iemand om Shanaia te noemen, dan krijgt ze van mij ook meteen een sociale klasse opgestempeld. Het lijkt alsof ze de douchecabine al een paar weken niet meer is tegengekomen en ook haar kleren geven een vuile indruk. Niets positiefs over de vrouw te zeggen? Tuurlijk wel! Ze draagt een zeer mooi horloge! (maar zou het ook echt zijn… en misschien is het wel gestolen…) Een symbolische zucht van opluchting volgt wanneer de studente haar onhandig plooifietsje aan de kant zet en een plaatsje zoekt in de coupé. De rust keert volledig terug wanneer ook het Shanaia-type aanstalten maakt om een plaats in te nemen. Het luidkeelse dispuutje is voorbij. Plots gaat het pijlsnel: de vrouw besluit het lege plekje naast me te gebruiken, ook al had ik met het plaatsen van mijn boekentas op de stoel toch proberen duidelijk te maken niet echt nood te hebben aan een zetelgenoot. Ik heb handen tekort om haar plaats zitklaar te maken; de gsm smijt ik snel in mijn rugzak, het notitieboekje valt ongelukkig op de grond en mijn trui leg ik snel over mijn benen. Net op tijd is de zetel klaar en ploft de vrouw naast me neer. Ondanks dat ik al tegen het raam geplakt zit, maakt de vrouw toch nog duidelijk door met haar benen tegen mij aan te wrijven dat ze nog meer plaats nodig heeft. Na wat schuifelen hebben we beiden ons territorium afgebakend en is er terug sprake van wat rust. Ik kan er even niets beters op vinden dan gewoon wat uit het raam te kijken en mijn zonnebril op te zetten. Geen haar op mijn hoofd denkt eraan mijn notitieboekje op te rapen. Ik wil mijn licht-ontvlambare buurvrouw niet nog eens in colère laten schieten. Ik schrijf dit later wel op. Na talloze voorbijflitsende bomen en weilanden besluit ik terug wat in de coupé rond te kijken. Handig is dat bord op de nieuwste treinen waarop je exact kunt zien wanneerje in het volgende station aankomt. Ik heb meteen een nieuwe vorm van tijdverdrijf gevonden en begin heel precies uit te rekenen hoelang ik nog in deze benarde situatie moet blijven. Na alles uitgerekend te hebben, is het enige waar ik geen vat op krijg de tijd zelf. ik confronteer mezelf met het feit dat ik nog minstens drie kwartier met het Shanaia-type zal moeten doorbrengen. Ik wentel mezelf – mentaal – even in wat zelfmedelijden en ga terug naar mijn eerste tijdverdrijf; het raam. Mijn buurvrouw gedraagt zich netjes en houdt het bij het drinken van haar cola. Ik kan gerust even indompelen… Plots schiet ik wakker. Uren lijken verstreken. Ik kijk op het bord en haal opgelucht adem: slechts twee haltes ‘gemist’. Ik zet mijn zonnebril af en kijk in mijn ooghoek naar wat mijn buurvrouw aan het doen is. ‘Ik denk dat je gsm daarnet afging.’, zegt ze me plots. Ze lacht en kijkt me vriendelijk aan. Ze deed zelfs de moeite om haar overdreven Antwerpse accent voor mij op zij te zetten. Even denk ik goed na wat ik nu moet doen, maar uiteindelijk neemt mijn instinct het over: ‘Oh, oké. Ik kijk wel even.’, antwoord ik haar volgens de regels van dekunst. Ik haal mijn gsm uit mijn rugzak en zie dat ik effectief ‘één nieuw bericht’ heb. Ik laathet haar door middel van een glimlach weten, waarna het weer haar beurt is om terug te lachen. Ze gaat daarna weer snel verder met haar veel te grote en onhandige smartphone. Ik lees het sms’je en geef er een gepast antwoord op, waarna ik het vriendelijke Shanaia-type nog eens bedank. De drang om deze vreemde wending neer te pennen wordt nu wel zeer groot, maar ik neem wijs het besluit me in te houden en weer verder te gaan met uit het raam te staren.   De tijd lijkt me plots toe te lachen en ik kom sneller dan verwacht aan op mijn eindbestemming. Als ik achter en voor me kijk, merk ik op dat de helft van mijnmedereizigers al in vorige stations is afgestapt. De resterende groep mensen – waaronder ik en mijn buurvrouw – maakt zich klaar om af te stappen. Mijn buurvrouw is sneller klaar en loopt plots terug op de studente met het plooifietsje af. Deze totaal onverwachte actie zorgt opnieuw voor een enorme stressboost en alle mensen binnen de coupé lijken even te verstijven. ‘Zo’n fiets is toch echt niet handig. Koop je een echte fiets! En als je met de trein komt, moet je sowieso niet ook je fiets meenemen’, begint mijn Shanaia-achtige buurvrouw weer. De studente kiest er deze keer niet voor om geschrokken over te komen en draait enkele keren met haar ogen, terwijl ze vermoeiend zucht. De twee vrouwen stappen op een beschaafde manier allebei de trein af en gaan elk hun richting uit. Ik neem mijn rugzak op mijn rug en kijk nog eens braaf achter me of ik niets vergeten ben.   Op weg naar mijn fiets blijft het hele gebeuren door mijn hoofd spoken. Ik haal vlug mijn oortjes uit mijn rugzak en laat loeihard Florence door mijn oren suizen tijdens het fietsen.‘Doeme toch’, bedenk ik me, ‘Die vrouw was zo goed op weg om haar eigen typetje en stereotypen te doorprikken en komaf te maken met mijn vele vooroordelen. Maar in plaats daarvan heeft ze door haar dwaze actie(s) mijn beeld enkel en alleen nog maar versterkt.’ Maar wat maakt het die vrouw uit? Ze is mij toch al vergeten. Er zijn mensen die het zich enorm aantrekken hoe de rest van de wereld over hen denkt en er zijn mensen voor wie dat allemaal niets uitmaakt. Iets tussen deze twee uitersten lijkt me het gezondst en oprechtst vertoeven, maar ik vrees dat deze vrouw bij de ‘wat maakt het mij uit’-groep behoort. Het maakt haar niet uit hoe ik over haar denk… Ik gok dat ze nu alweer door het station slentert met een blik bier in haar ene hand en in haar andere, trillende hand een sigaretje. Of zou ze ook spuiten?15/04/2015

Simen
0 0

De ikjes.

                                                                                                                  Ze waren er weer vandaag, de twee ikjes die vanop mijn schouder elke beweging evalueren. Sukkel, galmt het door mijn hoofd als ik voor de tweede keer struikel over een kabel, een tas of beter nog, mijn eigen voeten. Hoe graag ik ook in de belangstelling sta, wordt ik telkens een stukje kleiner als ik mijn collega,s hoor lachen. Niet gemeen, nee zij denken niet wat is dat kind toch onhandig en als ze het al denken is het met een vertederende lach op hun gezicht. Mijn bazin trakteert op lunch omdat ik en mijn collega als vrijwilligers medestrijders zijn om het theater te redden van de verdrinkingsnood. Leuk! Gezellig! We gaan aan de grote tafel zitten in een gezellige zaak gelegen achter het theater. Praat toch niet zoveel, jij weet ook echt elk gesprek naar jezelf te draaien, luister nu maar gewoon, wat jij te zeggen hebt daar zit niemand op te wachten, wie wil nou weten dat je zoon op sportklassen is.........Ik voel hoe mijn schouders langzaam naar voren hellen en me meteen tien centimeter kleiner maakt. Op de fiets naar huis voel ik hoe de tranen branden, inwendig huil ik, niemand die het zal zien.   Ik ben een mensen mens. Ja ik houdt van mensen, hoe ze denken, wat ze zeggen, hoe ze kijken, het lieftst kruip ik in hun hoofd. Maar die ikjes op mijn schouder zorgen ervoor dat ik nog liever tussen vier muren kruip, alleen. Natuurlijk is dat eenzaam, maar dan houden die trutten tenminste hun kop. Niemand die getuige is van mijn stommiteiten, niemand die me misschien pijn kan doen met een kwetsende blik. De ikjes maken me paranoia, een blik is hoe dan ook afkeurend, een lach bespottend en een gesprek zorgt voor uren evalueren. Wat zei ik? Mijn god heb ik dat echt gezegd, nu denkt hij vast......ik heb mezelf volslagen belachelijk gemaakt. En dan neem ik me voor om alleen nog te luisteren, als een vlieg op de muur, onzichtbaar. Maar dat is me nog niet één keer gelukt.   Ik ben een mensen mens, te enthousiast spring ik in de conversatie, maak grapjes die met veel hand gewapper niet enkel de lucht verschuift. Zo heb ik al eens een beker soep die mijn zoontje vasthad uit zijn handen gewappert. Soep niet enkel op hem maar ook over mijn gesprekspartner. Hahahaha, sukkel, lachen de ikjes. Nog geen week later wapper ik de bril van mijn dochtertje haar gezicht. Hilariteit allom vanop mijn schouder, demonisch gelach en de boodschap dat buitenkomen de mensheid enkel kan schaden.   Die ikjes zitten er al zo lang ik me kan heugen, elk op een schouder. Natuurlijk heb ik ze proberen te verjagen. Zo ben ik naar de psychiater gegaan, ‘ik denk dat ik toch een beetje gek ben’. Gek ben ik niet, hoogstens wat perfectionistisch. Jammer genoeg niet met pillen op te lossen die ikjes. Luisteren dan, wat willen jullie nu eigenlijk van me, zeg het maar ik luister....en dan zijn ze stil de lafaards. Mediteren, mindfulness, eenzame opsluiting, een slaappil mischien, ja dat helpt een paar uur. Die ikjes dat ben ik, zoveel wijzer ben ik ondertussen wel. Maar waarom heeft de natuur me zo gemaakt dat ik mezelf wil vernietigen? Dat ik zo streng ben voor ik, dat ik zo negatief ben over ik, dat ik mezelf niet kan uitstaan als ik s’ochtends die kop weer zie in de spiegel? Ja nu kan ik natuurlijk gaan wijzen, het zijn mijn ouders zij hebben naast bij ook die ikjes gecreeerd...lekker makkelijk. Kan ik tenminste blijven rollen in zelfmedelijde maar daarmee zijn ze niet weg, ik en ik. En waarom zijn ze met twee? Zodat ik in evenwicht blijf met op elke schouder een ikje? Soms neemt het ene ikje het voor me op, ach zo erg is dat toch niet, waarop de ander een aanloop neemt en de bal alsnog recht het doel inschopt. Hoopvol pols ik bij mijn lief of hij ook twee van die coaches op zijn schouders heeft. ‘Ja’ antwoorde hij glunderd, ‘fijn he, dat je zo aangemoedigd wordt’. Voorzichtig vraag ik of hij niet ontmoedigen bedoeld. Nee joh, ze zijn mijn grootste fan zegt hij terwijl hij zijn schouders recht. Zuchtend besef ik dat ik de grootste vijhand ben van ik. Het veeleisende ikje wil dat ik niet middelmatig ben, nee nee de top is nog niet hoog genoeg. Terwijl ik balanceer daar boven om toch maar zo goed mogenlijk te presteren probeert de andere me bij elke stap te voorzien van het niet nodige ontmoedigende commentaar. En ja het gebeurd dat iemand me zegt hoe geweldig ik iets gedaan heb, jihaaa gilt de veeleisende ik, well done. Maar dan donder ik met een pijnlijke vaart van de top naar beneden terwijl de ontmoedigende ik me giftige woorden in mijn oor fluisterd.   Moe, ontmoedigd moe wordt ik ervan. Bedankt ik en ik voor weer een opbouwende dag in het leven van IK.       (C) tekst en beeld hanneke

Miss Blue Sky.
13 0

het dorp

Ik schreef mijn eerste roman. Na twee pagina's was ik uitverteld. Ik ging naar buiten en wandelde in het rond. De buurvrouw stond de stoep te schrobben. Ik zei hallo, maar ze verstond mij niet. Ik was niet van hier, ik was een inwijkeling uit het noorden van Oost-Vlaanderen. Daar schrobben ze ook stoepen. Ook daar verstaan ze mij niet. Ik wilde mijn dorp beter leren kennen. Het koor had nog een plaatsje vrij. Ik bood mij aan. Vijftien huisvrouwen ontvingen mij met open armen. We zongen over Jezus, over God en over Maria. Daarna praatten we over koetjes en kalfjes. Letterlijk. Eén huisvrouw zag mij zuchten. Ze legde haar hand op mijn rechterdijbeen, fluisterde in mijn oor dat ze mij begreep. Dat ze ook liever over kippen en kuikentjes babbelde. Haar man had de grootste kippenkwekerij van het dorp. Waar vroeger de plaatselijke jeugd les kreeg, liepen nu vijftienduizend gevederde vrienden op een kluitje. Het was een mooie stiel. Die beesten stonken als de pest, maar liefde dat ze gaven, ge houdt het niet voor mogelijk. Ik knikte en bestudeerde haar ogen. Ze waren bruin met grijze spikkels. Haar wimpers fladderden onophoudelijk. Haar rimpels trilden van excitatie. Als ze lachte zag ik het achterste van haar tong. Ze kakelde maar door, luider en luider. Ik keek op mijn gsm en deed alsof ik een belangrijk telefoontje kreeg. Ik ging naar buiten, naar de regen, de heerlijke regen. De huizen blonken zoals steeds onder te felle straatlantaarns. Opritten barstten uit hun voegen. Dit was mijn dorp, hier was ik beland. Hier moest het gebeuren.

Maarten Verhelst
0 0

Netnieters nieten, net-nieters niet.

In mijn vrije momenten wint vaak mijn nieuwsgierigheid naar de virtuele activiteit van mijn vrienden. Dan verspil ik tijd om mijn vage dromen creatief te realiseren. Ik walg dan van die zogenaamde inspirerende boodschappen. De ergste hebben een achtergrond en één of andere wazige fotofilter. De nostalgie van vervlogen tijden en de dromerigheid van verloren toekomst in één enkel beeld vervat.   Ze drukken mijn neus op hun zelfverklaarde feiten. Er zijn geen grenzen aan ambitie, dromen, geluk en doelen. Ze geven me een schuldgevoel, want ik haal blijkbaar te weinig uit alle mogelijkheden. Ik weet niet waar de drang vandaan komt om steeds het onderste uit de kan te willen halen. Je eigen grenzen naar geluk steeds te verleggen. De hemel niet als limiet te zien als er zich voetstappen op de maan bevinden.   Het is vreemd hoeveel mensen in mijn omgeving dergelijke onzin delen. Ze spannen een net voor zichzelf en voor mij.  Ik faal volgens hun woorden. Ik struikel steeds voor de limiet en dat elke dag opnieuw.  Ook ik deel motto’s uit.  Mijn vrienden houden ze ook niet vol. … Begin bij jezelf… (zonder achtergrond).   Aan de eindmeet worden de prijzen uitgedeeld. Waar die meet dan precies is? Hier of ginder, maakt eigenlijk niet uit. Wat je concreet hebt bereikt om die prijzen te behalen, maakt nog minder verschil.  Waarom we zelf netten aan elkaar blijven nieten, is me een raadsel. Enkel de fatale grens telt. je hoeft er niets voor te doen, je geraakt er sowieso over.   Ondertussen is de wereld een onbesuisde nietjesmachine. Ze bereikte die status ergens onderweg. Onze knappe breinen of leiders boekten vooruitgang door te bewaren en te bewaken van wat volgens hen belangrijk was. Steeds uitsluiten wat geen norm is en vooral veiligheid inbouwen. Te angstvallig bewaken, blijkt bij elke humanitaire ramp.   Aan de oevers vloeit onze zielsrust weg en aan de landsgrenzen bonkt onbehaaglijk het resultaat. De eeuwenoude, verworven structuur is mislukt. Ergens onderweg vochten we om elke morzel grond. Ondertussen is ook jouw identiteit gelinkt aan een welbepaald gebied vanaf je geboorte. Je erfde nietsvermoedend de negatieve achtergrond van jouw taal, staatsgeschiedenis,cultuur, godsdienst, economie. Ach, het zijn er zoveel. De gemaakte verschillen worden meestal nuttig geacht, maar er zijn grenzen.   Elk verschil kan misbruikt worden om geweld te ontketenen. Oorlog wil niemand, dus start de vlucht naar hen die anders, maar veilig leven. Bij het bereiken van de grensovergang transformeer je tot illegaal. Een gemachtigde niet in het beste geval een vluchtelingenstatuut aan je identiteit. Vanaf dit punt vervalt elk verschil, zou je kunnen denken. Net niet, als vluchteling of immigrant  ontsnap je niet aan een wazige achtergrond vol vooroordelen.   De nietjesmachine is onzin. Elke identiteit is in oorsprong mens. Het is de aarde die telt. Zij draait als blauwe bol  rond wat licht in een pikzwarte ruimte. Zij negeert onze gecreeërde denkbeelden. Moeder natuur draait rond en hoeft er niets voor te doen. Zonder onze grenzen geraakt ze er ook wel.

KLAAS
0 0

Say No to 'Love Actually'

Liefste lezers, met de kerstdagen die voor de deur (en wie weet, onder de maretak) staan, moeten de meesten onder jullie op zoek gaan naar activiteiten om de gaatjes op te vullen tussen de (al dan niet zwaar alcoholische) familiefeestjes, en bijbehorende maag-en darmklachten! Dus dacht ik, een blogberichtje om jullie volle magen te compenseren met volle gedachten! Je kent het vaste patroon van een kerstvakantie: ettelijke kerstmaaltijden, familiereünies, en als er een dagje geen familiebezoek op het menu staat, laten we onze darmen rusten voor een gezellige kerstfilm op tv. Liefste dames (en eigenlijk ook heren), als net je hart gebroken werd door een of andere hufter (sorry voor het taalgebruik maar ik HOU van dit woord! Het is zo heerlijk arrogant dat ik het elke dag zou kunnen zeggen: hufter, hufter, hufter, hufter,…), dan is je tv aanzetten het ALLERLAATSTE wat je moet doen! De media geilt er precies op dat er op elk moment van de dag minstens één zender een kerstromcom moet uitzenden, en laat dat net hetgene zijn dat we echt niet nodig hebben!Kerst is meestal een moment om te delen met familie en geliefden, en als dat laatste nu juist weggevallen is, maakt het Kerstmis en Nieuwjaar des te moeilijker. Ook voor mij is deze periode eerder een dal dan een piek (en geen piek op de kerstboom, maar een emotionele piek). En dan heb je écht geen zin om te kijken naar films over koppeltjes die op een (iets té) perfecte manier het geluk vinden! DUS!!! Een goede raad als je deze (hopefully-soon-to-be-over) eindejaarsdagen wil overleven heb ik voor jullie één gouden tip: kijk eens naar iets anders. Thriller, Horror, Oorlogsdrama, zelfs Mythbusters volstaat om je humeur op te vrolijken!Ik ben bijvoorbeeld op kerstavond met mijn vader naar de cinema gegaan. Mijn vader en ik zijn voor het eerst sinds 12 jaar alletwee single op Kerstmis, en dat moest gevierd worden!De film die we gekozen hebben was ‘Bridge of Spies’ met Tom Hanks a.k.a. die van Forrest Gump (zonder box of chocolates weliswaar, én dertig jaar later). De film ging over de koude oorlog, en hoe een ruil van gevangenen werd verwezenlijkt door een simpele advocaat (onze Tom dus) uit Manhattan. Helemaal niet romantisch dus, maar wel één van de beste films die ik ooit gezien heb.    Tom Hanks not being romantic! Om eerlijk te zijn, kon ik me geen betere kerstavond voorstellen dan deze. Dus als je je eenzaam voelt of je wil niet weer huilen voor de tv omdat de mensen uit die kutfilm er gelukkiger uitzien dan jij, haal nog eens die Saw-films uit de kast (of bekijk oude Hitchcock films en doe eens wat cultuur op), en zet die emotionele knop maar eens op ‘angst’ in plaats van ‘verdriet’, ik beloof je dat het helpt! Prettige feesten iedereen!

The bachelorette
0 0

diep geplooid

Ik ben in Canada geweest. In Thailand. In Guinée-Conakry. In Noorwegen en de Faeröer Eilanden. In de Stationsstraat in Peer ben ik nooit geraakt, dat moet ik toegeven. Toch heeft de wereld geen geheimen meer voor mij. Ik ken haar door en door. Ik geloof haar tot in haar diepste plooien. Elke rimpeling, elke oneffenheid, elke ademtocht: ik weet wat ik eraan heb en wat ik kan verwachten. Een windvlaag zal over zeventien seconden die zilverberk doen sidderen, let op mijn woorden. Bladeren zullen straatstenen bedekken, buren zullen vloeken. Ik vergeef je je kwetsbaarheid. Je tranen. Die keer dat je mij betrapte met dat andere meisje. Je bent zo mooi, ik zweer het je. Je bent de enige die mij kent. Die ik toelaat mij te kennen. Je bent mijn eeuwige rotonde, mijn verkeersdrempel, mijn verkeerd geplaatste wegomlegging. Ze mogen zeggen wat ze willen, maar zonder jou zou ik hier niet zijn. Neen, ik zou een garagebox huren in de Stationsstraat in Peer. Ik zou er onze wagen parkeren en wassen met zeep. Het vuile water zou ik in het rioolputje gieten, daar zijn rioolputjes voor. Ik heb je nooit een rozentuin beloofd, maar kijk, onze tuin staat er prachtig bij. We hebben meidoorn, esdoorn, schietwilg en knotwilg. Ons gras is wild en ontembaar. Drie grasmachines hebben we al kapot gemaaid. Onze leverancier wrijft in zijn vettige handen. Zijn ogen blinken als we zijn kiezelparking oprijden. Hij maakt een Senseo en grijpt blindelings naar een bestelbon. Hij kent jouw naam, niet de mijne. Zijn balpen doet het werk terwijl hij naar je borsten staart. Zijn neus verraadt een onfortuinlijke bokscarrière. Mijn vuisten jeuken. Ik sla hem finaal naar de diepste plooien van ons vlakke land. In de toonzaal hangt een bosmaaier van Stihl. Dat bakje zal de klus wel klaren. We tekenen voor ontvangst en rijden de avond in. De wind zal ons leiden.

Maarten Verhelst
0 1

Proefkonijnen

In het maandblad van de Gezinsbond lees ik een artikel over onvoorwaardelijk ouderschap. Alfie Kohn, de grote goeroe achter deze vooruitstrevende opvoedingsmethode, beschrijft het als volgt: “Door straffen, beloningen en complimenten verliezen kinderen hun intrinsieke motivatie om dingen te doen en te ontdekken. Het alternatief houdt in dat je je kind liefhebt en aanvaardt om wie het is, en niet om wat het doet.” Ik heb er meteen mijn twijfels over maar besluit het concept met open geest te onthalen. Toegegeven, de laatste zin spreekt me wel aan. Ik pleeg mezelf te zien als een liefhebbende en toegewijde moeder en kan me dan ook volledig verzoenen met het idee om mijn kinderen te aanvaarden als de fantastische, intelligente persoontjes die ze zijn. Waar ik het moeilijker mee heb, is de complete verloochening van het concept straffen, belonen en vooral complimenten geven. Dé basispijler van mijn opvoeding. Of Lara nu de letters van haar naam op de chocopot ontwaart of kleine Lou is erin geslaagd één maaltijd lang geen enkel object op de keukenvloer te keilen: duimen omhoog en bejubelen maar. Maar goed, ik ga ervan uit dat Alfie de boter toch ergens moet gehaald hebben en besluit zijn theorie te toetsen aan de twee praktijkvoorbeelden die nietsvermoedend door mijn woonkamer flaneren. Lara en Lou gaan volledig op in hun imaginair spel. Lara is de winkelier en Lou de winkelende moeder met kind. Om onverklaarbare redenen bestaan er in Lara’s fantasie geen winkelende vaders, al is dat net één van de huishoudelijke karweitjes die Wouter doorgaans wel gewillig voor zijn rekening neemt. Mama Lou zeult baby Basiel – een knuffelhond met knielange flaporen – mee naar de winkel en bestelt een doosje ‘kokola’ en een fles ‘ketsup’. Winkelbediende Lara rekent beleefd af en geeft tweemaal zoveel wisselgeld terug. Vervolgens keren de rollen om en is het Lara’s beurt om zich over stoute Basiel te ontfermen, die het niet kan laten in het achterste van de winkelbediende te bijten en daarop ongenadig in de hoek wordt gezwierd. Lara en Lou zijn duidelijk geen voorstander van onvoorwaardelijk ouderschap.   Bijna prijs ik hen om hun mooie samenspel. Op het nippertje slik ik de woorden echter in. Geen complimenten, houdt ik mezelf streng voor. Het is niet méér dan normaal dat ze zonder ruzie maken spelen, daar hoeven ze geen schouderklopje voor te krijgen. Ik keer hen mijn rug toe en begin aan de voorbereidingen voor het avondeten. Ik ben nog maar net bezig met aardappelen schillen als een hartverscheurende kreet uit de woonkamer schalt. Gehaast droog ik mijn handen aan mijn keukenschort en storm in de richting van het onheil. “Wat is er gebeurd?” De woorden zijn mijn gedachten te snel af en ik besef net te laat dat dit geen opvoedkundig verantwoorde vraag is. Lou draait de volumeknop van de waterlanders wagenwijd open en Lara wijst beschuldigend in zijn richting: “Hij is begonnen!” De eeuwige discussie. Ik onderdrukt een vermoeide zucht en steek een wijze redevoering af over de nutteloosheid van die opmerking. Het gaat er niet om wie er begonnen is met ruzie maken. De kern van de zaak is dat ze samen moeten spelen en onder geen beding fysiek geweld plegen. Het lijkt me een correcte samenvatting van een degelijk principe, die ze op miraculeuze wijze braafjes slikken. Het incident is gauw vergeten en ze duiken meteen een nieuw rollenspel in: twee konijnen in een hol onder de keukentafel. Basiel wordt omgedoopt tot wolf, maar krijgt verder een vergelijkbare rol toebedeeld, waarbij hij in hun wippende staartjes hapt.   Ik spoel de aardappelen en schraap de wortelen met een dunschiller. Konijnen Lou en Lara krijgen beiden een wortel, die ze vrolijk knabbelend soldaat maken in hun leger. Mijmerend neurie ik een liedje over een rode paddenstoel en bijna begin ik me af te vragen of Alfie misschien niet van Mars dan wel van Venus afkomstig is, tot de harmonie tussen de konijnen plots ontspoort. Wat de exacte toedracht van de kibbeling deze keer is, ontgaat me opnieuw – al vermoed ik dat de grijpgrage handjes van kleine Lou er voor iets tussen zitten – maar wanneer ik zie hoe Lara haar broer een duw geeft, grijp ik in en zwier de konijnen zonder pardon de hoek in. De miskende blikken en dito tranen krijg ik er gratis bij. De keukenwekker tikt – samen met de kooktijd voor de aardappelen en wortelen – de leeftijdsgebonden straftijd weg. Al moet ik eerlijkheidshalve bekennen dat ik het niet over mijn hart krijg om Lara vijf minuten en Lou slechts drie minuten in de hoek te laten staan. Ik roep hen dus gelijktijdig bij mij, hun schuldbewuste snoetjes met een zakdoek deppend en trek hen op schoot. “Wat zeggen jullie nu tegen elkaar?” “Sorry”, klinkt het simultaan, waarna de konijnen giechelend weg huppen.   Als Wouter even later thuiskomt, is het eten net klaar. Lara en Lou klauteren hongerig aan tafel. Van al dat gehuppel hebben ze trek gekregen. “Goed gedaan!”, belonen Wouter en ik hen in koor, wanneer ze flink hun bordje hebben leeg gegeten. Ik geef hen beiden een snoep, die ze met rode wangen en een glimlach van oor tot oor opzuigen. Helemaal uit eigen beweging ruimen ze hun ronddolend speelgoed op en nestelen zich in de zetel voor de televisie. Het fleecedeken trekken ze op tot aan hun kin, terwijl hun wriemelende tenen er onderaan uit piepen. Met een vertederde blik sla ik hen gade. Alfie en de kookwekker mogen dan algemeen aanvaarde theorieën zijn, mijn proefkonijnen hebben me vandaag met hun wipneusje op de feiten gedrukt: een konijn in een kippenhok, blijft een konijn.

Elfi Vandenabeele
30 1

JE SUIS EDEGEM

Op de bus, vanuit Antwerpen richting Edegem, heerste een aangename drukte. De regen kletterde tegen de ramen en de ruitenwissers zwiepten op snel tempo heen en weer. Nu en dan rinkelde een telefoon. Verschillende mensen kwetterden in hun mobieltje. Ik had geen idee waarover er uren, al rijdend,  gepraat kon worden maar, tandpis, tijden veranderen. Anderen raadpleegden facebook of luisterden naar muziek. In ieder geval, de jongelui waren allemaal, stuk voor stuk, druk bezig met dat toestelletje in hun handen. Alle zitplaatsen waren bijna bezet en in de middengang was het drummen geblazen. Kinderen stapten, na een schooldag, luid babbelend en lachend op.  Een sompige regenwarmte deed de ramen aandampen en een school- zweetgeur zweefde over onze hoofden.  Op het middenpad stond een kinderwagen met een kraaiende baby, die met mij kiekeboe deed. Aan het station van Antwerpen kwamen er plots twee mannen de bus op. Geen van beiden betaalde een buskaartje. Dit wees erop dat de integratie in Vlaanderen praktisch helemaal geslaagd was. Alleen de brave, meestal oudere generatie burgers hielpen de omzet, van de Lijn, niet verder in het rood zakken. Dus ‘het zwartrijden’ was regel nummer één, die moeiteloos overgenomen werd door alle blanke en anders getinte Antwerpenaren. Een eerste man droeg een djellaba met daarover een colbert. Een jasje dat waarschijnlijk voordien reeds door drie generaties Vlamingen of Marokkanen afgedragen was. Op zijn hoofd een gehaakte pet zonder klep. Zijn kroezelige schaamhaarbaard wiegde van links naar rechts. De tweede dikke man zat diep in een donker trainingspak weggestoken, de kap volledig over zijn hoofd getrokken. Zijn baard stond alle kanten uit, alsof hij door de bliksem getroffen was. Twee indringende zwarte koologen bekeken alle medereizigers terwijl zijn groezelige handen de busstang omklemden.  Op hun rug hingen er twee identieke rugzakken. Het duo leek op een stelletje angstaanjagende figuren, het type dat op Borgerhoutse pleintjes rondhangt en hoopt naïeve, werkloze,  nieuwe Belgjes te radicaliseren.  Plots sloeg de sfeer in de autobus om. De gesprekken verstomden en reizigers probeerden oogcontact met elkaar de leggen. De beslagen ruiten kristalliseerden onmiddellijk de geur van 50 angstzwetende passagiers. De mensen schoven ongemakkelijk heen en weer op de klevende buszetels.  Ik bedacht dat de rugzakken wel wat klein waren om kalashnikovs te verbergen maar een terreurgordeltje kon ook best modieus onder een djellaba of een ruim trainingspak verstopt zitten.  De bus reed slopend traag van halte naar halte. Auto’s bumperden als slakken de stad uit en aan elk rood verkeerslicht moest er eindeloos gewacht worden.  Bij de eerstvolgende halte liep de bus al half leeg. De kinderwagen werd in alle haasten naar de uitgang gereden. Toeval of angstreactie, wie zal het zeggen. De beide mannen schoven door het gangpad richting achterkant van de bus.  Ik kon alleen maar denken, dat als die twee nu volledig in de ban van een zelfmoordideetje waren, aan een bommengordeltje dachten en aan een touwtje onder hun djellaba of trainingspak zouden trekken,  men wel van een heel slechte timing zou kunnen spreken. Manlief lag na een longoperatie in het ziekenhuis en verwachtte van deze Florence Nightingale elke dag een bezoekje en nog minstens een maand revaliderende thuisziekenzorg. Dus als die Islamietenhandjes nog maar richting heup of  rugzakje gingen, begonnen mijn voetzolen al te zweten. We hadden nog maar net, “Je suis Charlie” en “Je suis Paris” verteerd, dus “Je suis Edegem” stond nu niet direct op mijn verlanglijstje. Misschien wachtten ze wel met hun terreurvuurwerk totdat we met de bus door een drukke winkelstraat zouden rijden. Veel ongelovige vliegen in één klap. Doemscenario’s stuiterden tegen de gesloten busdeuren. Wat zou er gebeuren als straks dat tuig de lucht in ging?  Werd het een getorpedeerde, uitgebrande karkas van een lijnbus vol met verschroeide handen die hun mobiel omklemden? Zouden wij er uitzien als blokjes stoofvlees met klodders bloedworsthersens? Zouden die mannen onmiddellijk naar die 72 maagden gekatapulteerd worden? Zou men ons nog herkennen. Ik omklemde mijn schoudertas wat steviger. Men zou al met een koevoet mijn handtas, met identiteitskaart,  uit mijn nijpende hand moeten loswringen.  Het traject scheen eindeloos te duren. Antwerpen had weer, voor de zoveelste keer op een regenachtige dag, een volledig verkeersinfarct. Een paar schoolkinderen duwden met hun boekentassen tegen de rug van de twee mannen toen ze naar de uitgang ploeterden. De twee mannen draaiden zich geërgerd om. Man, man.. uitlokking..”Jezus”, hoorde ik een medepassagier zeggen. Ja, dit was nu, op dit moment, totaal niet de juiste man om in deze situatie aan te roepen. Normaal zitten er op dit bustraject steeds een aantal moslima’s. Nu waren er echter in einde en verre geen hoofddoekvrouwtjes te bekennen die zalvende onderhandelingen konden opstarten.  Een mobieltjes schetterde plots Arabische muziek door de bus. De twee mannen keken elkaar aan en overlegden in het Marokkaans of ze zouden opnemen. Dan drukte de dikke man op het knopje en wriemelde zijn mobiel zijn trainingskap in.. Griezelig stil werd het op de bus! 30 paar oren luistervinkten mee naar de mogelijke opdracht.  “Hallo, joa Mohamed”,”Joa zeg joeng, ik moest ierst wachtte totdat dien train van Brussel aankwam oem Mohammed af ‘t haole hé! Wai staan hier al een halfuur op die bus te geeloege hé. Da verkier zit potdicht in Antwaarpe. Ik zweer et gast, wai zen oep tijd vertrokke. En ja, wij emme dat kadoke veur die kleine bij! Joa joeng wai kome direct naar de kroamafdeling. We stoan in de file gelak iederien hé. Joa doar kunne wai toch niks aandoeng da gij der in de regen stoat , hé gast. Binne vijf minute zen we doar, tot sebiet.” De trainingsman lachte naar de froesbaard: “Jao Mo, da slimmeke staot daar in de gietende regen oep ons te wachtte, in pleuts van nor binne te goan!” Hun gezichten lichtten op ze grinnikten tegen elkaar.  De bus stopte aan het Middelheim Ziekenhuis en de djellabaman en zijn kompaan stapten af. De businhoud zuchtte, ademde terug normaal en het kakelen in de mobieltjes begon opnieuw. Mogelijke terreur doet wat met een normaal vredelievende mens.. “Je suis Edegem” was nog niet voor vandaag!   Sim, 8 december 2016

Sim
0 0

Excuseer meneer (3)

Het was een hete zomer geweest, een voor hem onuitstaanbaar seizoen. De ondraaglijke hitte, het overdreven enthousiasme van de mensen, de lompe toeristen en de zatte tienerkoppen die hun zattigheid ’s nachts onder zijn venster uitbraakten. Hij kon er niet meer tegen. Hij kon niet meer tegen zoveel oppervlakkigheid die de zomer altijd bloot legde. De zomer haalde het slechtste uit de mensen. Iedereen moest op vakantie geweest zijn, iedereen moest dat orange-bruin kleurtje hebben, iedereen moest België uitgegaan zijn. Hij deed er niet aan mee. Brussel was voor hem een vakantie die al die anderen nooit zouden kunnen hebben. Hij kende de geheimen van de stad, geheimen die hij nooit met zijn vrienden zou delen. Ze moesten eens weten…   Maar vandaag was het anders. Het was 26 augustus en het regende. Het regende alsof het november was, of maart. Hij was blij. Vanuit zijn venster zag hij ze lopen, de mensen, verdreven door regendruppels die uit een witte hemel met miljoenen aantal op de Brusselse kinderkoppen neervielen. Tijd om naar buiten te gaan.   Aan zijn deur stonden drie mensen in blauwe plastieken zakken gehuld te schuilen voor de regen. Ook dat nog. Ze schrokken toen hij met opzet het hekken nogal fel opendeed. Ze stonden als een barrière voor hem en een licht excuus zijnentwege deed hen ietwat opzij schuiven. ‘Voorouait, fraach het aan dese meneehr’ zei een ietwat oudere dame tegen een jongeman. ‘Dach meneehr, we sijn op soek naahr de Grawnd Plees’. Naast hem stond een jong meisje verveeld in het rond te kijken. ‘De wat?’ vroeg hij geamuseerd. ‘De Grawnd Plees. Het sou hierh in de buurht moeten sijn maahr ve finden het nerghens’. Sad, oh so sad…   ‘U gaat neemt deze straat naar boven, tot aan het kruispunt. Daar gaat u naar rechts. U neemt de metro richting Erasmus of Weststation, maakt niet uit. U stapt af in Graaf van Vlaanderen. Daar is een grote markt’ zei hij met een glimlach op het gezicht. ‘Nou, dat is heel fijn van u, meneehr!’ joelde de oudere vrouw. ‘Ja,’ vervolgde de jongeman, ‘hartsikke bedankt hoorh’. Het meisje liep in de pletsende regen de straat al naar boven.   Zo, dacht hij, weer een goede daad vandaag en liep langs het straatje naar beneden, de Grote Markt over tot aan zijn namiddagcafé achter het Stadhuis.   http://erwinabbeloos.over-blog.com/

Erwin Abbeloos
0 0

Verloren hebben of verloren zijn

Ze heten Snoopy, Punch, Lady en Mirza. Anderen Tijger, Spoetnik, Garfield en Catherine. Overal in de stad hangen affiches van verloren huisdieren, veelal onze vrienden viervoeters hond en kat. Er worden beloningen uitgeschreven maar er wordt nooit bij verteld wat deze beloning inhoudt. Het kan 50 euro zijn, voor dezelfde moeite krijg je een doos pralines of een fles goedkope wijn. Of een simpel dank-je-wel-merci-beaucoup. Ach wat geeft het, als het diertje maar veilig terug naar huis keert.   De meest vreemde affiches die mensen op de straten hangen gaan niet over huisdieren. Een halskettinkje, een portefeuille, een boek. Noem het en de mensen zijn het kwijt. Ook wel eens gezien : een zetel, een computer, een staanlamp, een paraplu.   Ook in de categorie ‘verloren vreemde voorwerpen’ : een hart – zoals in : ik heb mijn hart aan haar verloren. De tijd zoals in : ik verlies mijn tijd. Zichzelf : ik heb mezelf verloren in deze relatie. Het weekend zoals in : ik heb dit weekend niets gedaan, het is een verloren weekend geweest. Een ontmoeting zoals in : what a waste of time this encounter. Een ziel zoals in : hij heeft zijn ziel aan de duivel verloren. Een oog zoals in : ik ben hem uit het oog verloren. Een job zoals in : ik ben ontslagen, ik heb mijn werk verloren. Een moeder zoals in : ik heb mijn moeder twee jaar geleden verloren. Punten zoals in : ik heb flink wat punten verloren door mijn onoplettendheid in de klas. Geld zoals in : ik ben heel wat geld verloren door deze weddenschap. Belkrediet zoals in : ik heb heel wat belkrediet verloren deze maand omdat ik zoveel naar het buitenland heb gebeld. Maagdelijkheid zoals in : gisteren heb ik voor het eerst seks gehad met de buurjongen en ben mijn maagdelijkheid verloren.   Waar hebben de mensen het hoofd? Zelfs het hoofd wordt verloren, zoals in : ik wist het niet meer, ik was compleet het hoofd verloren. Lopen die mensen dan verder in het leven zonder een hoofd op hun lichaam?   Als we altijd alles voortdurend verliezen, wat hebben we dan nog over? Betekent het dat we alles altijd en overal bij de anderen verliezen, domweg vergeten weer mee te nemen? Neem nu de maagdelijkheid van het meisje en de buurjongen. Gaat ze toch terug de volgende dag om haar maagdelijkheid weer op te halen?   Gelukkig kan je in de meeste gevallen datgene wat verloren is, weer terugvinden. In de meeste gevallen in een andere vorm zoals een job. Ook een hart kan je terugvinden door iemand anders te ontmoeten. Geld is een constante, een overleden moeder komt nooit meer terug. Verloren jaren is pure nostalgie naar een leven dat je misschien had willen leiden. De verloren jeugd is een hele generatie tieners waarmee de maatschappij niet omgaat.   Het is de vergetelheid van de mensen die hen vervolledigt. Het is het hernieuwen en herbronnen. Het is eens iets anders uitproberen. Het is ook ermee leren te leven, zoals het verliezen van maagdelijkheid.   Het mooie aan verliezen en verloren is dat je het kan vervoegen met hebben of zijn. Laten we dat niet vergeten!   http://erwinabbeloos.over-blog.com/  

Erwin Abbeloos
0 0

Twijfelen

Twijfelen, het overkomt iedereen, zelfs de meest eloquente persoon. Alles kan eensklaps in vertwijfeling vallen. Al de muren die je rondom jezelf, je bezittingen en je geliefden gebouwd hebt, kunnen 1, 2 en 3 in brokken uiteen vallen. Het leven is voor iedereen drijfzand en met de beste riemen kan je niet altijd roeien. Angst overkomt iedereen, zelfs de meest verzekerde persoon. Alles kan eensklaps paniek veroorzaken. Alle bescherming ten spijt, vallen die zekerheden weg. We lopen allemaal op drijfzand en in drijfzand kan je zelfs met de beste riemen ter wereld nooit roeien.   Iedereen is irritant. Alles en iedereen kan al eens op de zenuwen werken. Het hysterisch gegil van dronken jongeren die van kroeg naar kroeg naar huis slingeren. Reacties van lezers op artikels. Beste nieuwjaarswensen als lege en zinloze woorden voor een al even leeg jaar. Wat is een jaar… Waarom is die overgang van jaar naar jaar zo belangrijk? Waarom slachten we schapen, waarom knuppelen we nog steeds zeehondjes dood, hoe komt het dat jij zo maar, 1, 2 3 van mij weg kan gaan, waarom zijn alle biografieën van gekende mensen al geschreven terwijl ze nog niet dood zijn, waarom werken er zoveel Marokkanen bij de MIVB, waarom kan een Franstalige Belg van pakweg 40 jaar oud geen woord Nederlands? Waarom respecteren we de nood aan stilte van mensen rondom ons niet? Waarom drinken wij, waarom zuipen wij en verwoesten wij elkaar met woorden als vlijmscherpe messen? Hoe komt het dat het beeld van onze zorgeloze jeugd, met liefdevolle moeders, gespierde vaders en vervelende zussen en broers, waar onze kijk op de wereld en onze verwachtingen van het leven slechts de grootte van een Vlaams dorp hadden, vandaag herleid is tot een tafereel dat we slechts in mijmerij vasthouden?   Mijn hoofd doet zeer, zoals in dat ene liedje waar het lijf van Ann Christy pijn doet en waar ook de pijn mijn vragen versmoort. Handen beven, benen trillen. De slaap is niet meer te vatten. Hooguit drie uur. De peuken in de asbak liggen er in een verwoest landschap van as en afval bij. Puinhoop en stank kleuren de leegte. Het is tijd om te gaan, weg van dit Babylon zonder hoeren, tijd om terug te gaan naar mijn minnaar met zijn sterke schouders, zijn beschermende armen en zijn ziekelijke bezitterigheid. Niet dus.   Het is tijd om naar huis te gaan. Om veilig te zijn. Om er keuzes te maken, in stilte. Om er de wereld te schetsen, de wereld te hertekenen, om er met rust gelaten te worden. Om de wereld te schrijven. Om de wereld opnieuw leefbaar te maken. Om openingen te vinden en deuren te sluiten . Voorgoed. Om de kat eten te geven, om naar het doodsprentje van mijn moeder te staren, om door gebroken vensters de wereld zien voorbij te wandelen, om antwoorden te vinden op futiele vragen. Om oud te worden want oud worden is mooi worden.   http://erwinabbeloos.over-blog.com/

Erwin Abbeloos
24 0

Het mooie verval van een beschadigde ziel

Ik wist dat dit het einde was, zoals het bij iedereen ooit het einde zal zijn of al is geweest. Ik lag in de besloten armen van een onbekende vrouw, op zoek naar troost. Mijn verschrompeld, afgeleefd, uitgedroogd en afgepeigerd lichaam lag als een foetus een beetje stuntelig op haar dijen. Mijn huid droeg geen kleur meer en doorheen mijn breekbaar vel kon je mijn ribben tellen. Wat eens een gezonde bolle buik was, werd nu herleid tot een diepe holte waar al het goede leven leek uitgezogen te zijn. En hoewel ik nooit veel haar heb gehad en de laatste jaren van mijn bestaan door het leven ben gewandeld als een kaalgeschoren man, hingen aan mijn met bruine vlekken bezaaide schedel enkele ongekamde en uitgedunde slierten geelgrijs haar waar deze onbekende vrouw met een sussend geluid enige vorm in trachtte te aaien. De vrouw had iets weg van Kristien Hemmerechts, hoewel haar haren iets korter waren geknipt dan het stijlloze haar van de bekende schrijfster.   Waarom Kristien Hemmerechts? Ik weet het niet, misschien omdat ze onlangs op tv is komen praten over haar nieuw boek en ik ze ook regelmatig zie wegvluchten uit Brussel, tussen de Galerijen en de ingang van het Centraal Station, zoals zovele Vlamingen en andere landgenoten mijn stad snel uitwandelen onder het voorwendsel een trein naar hun dorpen te halen, omdat ze naar Brussel moeten komen, terwijl ze naar andere Belgische steden gewoon gaan.   Mijn ogen die altijd een scherpe en kritische kijk op de wereld hadden, waren nu één en al wazigheid. Net geen honderd jaar was ik en als een hulpeloos welpje lag ik totaal uitgeput van het leven, van het niet genoeg geleefd te hebben, van verdriet, van schaamte en van teveel gegeven hebben, vastgeklit aan de warmte van het lichaam van een vreemde vrouw. Haar zachte handen werkten helend, alsof ze me zeiden dat alles wel goed zou komen. Dat ik niet meer bang hoefde te zijn omdat het leven voor mij hier zijn eindpunt had bereikt. Maar ik was bang. Doodsbang. Ik trilde niet, ik snikte niet, ik braakte niet en doorheen het staar van mijn afdwalende ogen probeerde ik me dat leven te herinneren. Ik probeerde zo goed ik maar kon te kijken naar die hoge muur voor mij, zo hoog als de hemel ver van mij was. Een muur waar alle rood uit was. Deze mistroostige muur was gekleurd als mijn ziel, donker en met her en der zwartgrijze vlekken, met hoeken af, met schubben en met verval. Ik voelde me als deze levensloze muur.   Ik vroeg aan de vrouw of ik nog heel eventjes, echt, niet voor lang, dat leven nog eens mocht overdoen en als dat niet zou kunnen, of zij misschien fijne herinneringen in mijn ziel kon tekenen. Ze keek niet verbaasd op, ze hield me ook niet tegen. In stilzwijgen maakte ik me los van haar strelen en stond op. Ik was helemaal naakt, mijn oud mannenlijf was ronduit lelijk, een afschuw voor het oog en ik stonk naar de dood.   Opeens was ik 47. Opeens stond ik in een ruimte zo groot als een kathedraal, een ruimte die ingericht was als een professionele keuken, zo’n keuken die je in die vervelende TV-programma’s ziet waar een tiental kandidaten kok-in-spe dingen naar een titel, naar een bestaan en naar een belachelijk grote geldsom. Alle materiaal lag, stond en hing er, van het kleinste knoflooksnijdertje tot de grootste Magimix en de grootste fornuizen met wel acht gasvuren per stuk. Alles in blinkend spik-en-span metaal, geen vingerafdrukken, geen vetplekken, zelfs een half leeggedronken glaasje wijn dat iemand benuttigt tijdens het koken stond er niet. Alsof ik in een uitgezuiverde en saaie keuken stond van een modern presidentspaleis. Alles was er mooi opgepoetst en opgehemeld tot het uiterste. Geen spoor van afwas, alles netjes ordentelijk in de hoekjes en de kantjes opgeborgen. Ik merkte dat ik kleren droeg, ik voelde dat mijn vale huid glad was, ik had opnieuw de huid van toen ik 47 was. Overal zag je door de kasten heen. Potten, pannen, glazen en borden stonden netjes in hun rij. Nergens was eten te bespeuren, hoewel ik ook geen honger had. Alleen de donkere hoge muur stak fel af in contrast. De muur domineerde door haar statigheid, haar afbrokkeligheid, haar lelijkheid. Wat haar weer mooi maakte. Ik voelde dat ze hier thuis hoorde. Ze maakte het huis helemaal af ondanks haar verval. Althans ik dacht dat het een huis was. Ik zag nergens andere ruimtes en ik heb ook nooit in zo’n huis gewoond.   Achter mij stond diezelfde Kristien Hemmerechts lookalike. Ze noemde me lieverd of schat, dat weet ik me niet meer zo goed te herinneren. Ik leidde af dat we getrouwd waren. Ik die het altijd met mannen heb gedaan en nooit verder ben geraakt dan de forse borsten van Christine. Mijn vermoeden over onze relatie werd alleen maar sterker toen door diezelfde ruimte twee volwassen tieners gehaast rondliepen, een beetje in paniek om de bus te missen. Ze droegen kleding die deed denken aan strenge schooluniformen en ik vermoedde dat ze die ochtend naar school gingen. Ik begeleidde hen tot aan de enige deur die ergens in een verloren hoek stond afgetekend. Ik liet ze uit en mijn twee tienerdochters stapten in een nogal fel witgeel licht waar ze ingezogen werden en vervolgens veranderden in donkere en doelloze schimmen.   Ik keerde terug naar mijn vrouw maar ik werd onderweg tegengehouden door mijn oude vader die nu zo oud niet meer leek. We stonden in een oude vervallen Vlaamse hoeve zoals je die nog tegenkomt in de Vlaamse velden van Lebbeke ergens begin vorige eeuw. We stonden aan een afgebroken waterput en hoorden vanuit de diepte een wanhopige kreet van weer een andere vrouw. We konden haar heel duidelijk zien, ze droeg een doorzichtige witte jurk, haar lange haren waren iets gekruld en hadden een rode glans, zoals vrouwelijke popsterren dat weleens droegen in de jaren ’70. Met haar houding was zij als ‘De Schreeuw’ van Munch en haar blik wist ons niet echt te vinden. Ze gilde en krijste maar niemand kon haar helpen, zo diep zat zij onder de vochtige grond. Ze had letterlijk haar keel opgezet, zo groot als je ze soms in stripverhalen ziet wanneer een personage iets luids wil communiceren. In deze verhalen staan de kelen ook vaak wijd open getekend.   Ik had het gevoel dat iemand me een tweede kans wou geven om nog eens te leven. Ik wou niet doodgaan tussen de troostende armen van een onbekende vrouw, een echtgenote, een krijsende schone en mijn vader. Ik draaide me om, wilde wegvluchten maar ik werd tegengehouden door een vriend uit Vilvoorde die zich verkleed had in een angstaanjagende nar. Hij overhandigde mij een A4 blad waarop met uiterste zorg titels van elpees en cd’s op gedrukt waren. Ik moest iets kopen, drong hij aan. Maar ik had alles al. Uiteindelijk kocht ik een elpee met goedkope Hollandse discodeuntjes en weg was hij.   En dan werd ik wakker. Ik lag nog enkele minuten stil, de ogen wijd open, te bekomen van mijn avontuur. Toen ik me omdraaide, zag ik dat het tien over vier ’s nachts was, zo’n uur waar je bij denkt : het is te vroeg om nu al op te staan en het is te laat om te hervallen in een diepe slaap, uit angst het geluid van een vrolijke harp dat ik al jaren heb ingesteld om wakker te worden niet zou horen. Ik lag wat te peinzen. Zowat een uur geleden was ik 46 jaar geleden geboren. Ik zit nu al in mijn 47ste levensjaar. Ik peinsde dieper en dieper. In de rubriek ‘doodsberichten’ van de krant zal je lezen, geloof me, dat de meeste mensen net voor of net na hun verjaardag sterven. Zo is het ook met mijn moeder gegaan : gestorven op 5 april, geboren op 10 april.   Maar als die lelijke muur mijn ziel was, de onbekende vrouw mijn troostende moeder, mijn vader mijn eeuwige held, de twee tienermeisjes slechts droomfiguranten waarvan ik één die avond nog in een doktersprogramma over bedplassen op Vitaya had gezien en als de schreeuwende vrouw mijn bevrijding was, dan kon ik mezelf geruststellen : zeggen dat het leven me goed afgaat en ik wenste mezelf een mooie en gelukkige verjaardag.   http://erwinabbeloos.over-blog.com/

Erwin Abbeloos
49 0