Zoeken

Pauv' bête

‘t Begon allemaal met een meute kiekens die een collega zich had aangeschaft. Daartoe had hij eerst een deel van z’n tuin afgebakend en een luxueuze stal gebouwd met legbakken, voedertorens, een haan en klassieke muziek en dat soort dingen. Met andere woorden: Michel's kiekens kwamen niets tekort. En toch bleven die rotbeesten niet binnen hun omheining. En toch trokken sommigen eropuit daar ’t gras nog altijd groener bleek aan de andere kant van de draad. En de wormen wellicht vetter, weetikveel. Michel is echter ook een klein beetje jager. Hij heeft dus honden. Getrainde Engelse setters ‘pourre la bécasseu!’, meerbepaald. Ik ga z’n commentaar fonetisch schrijven want ’t is het mooiste stukje ‘Sètois’ dat ik ooit heb gehoord. ‘k Schrijf de vertaling er wel achter. 'Tu vois ce chieng? Hierre ce coujong m’a attrapeeh unne poulle qui s’était échappeeh! Il l’a plumeeh vivànte, tu te rang compte? Ce batard l'a coingceeh avecce sa patte gauche surre l’aile gauche et sa patte droite sur l’aille droite! Ang suite il l’a arracheeh touttes ses plummes ce pauv’ bête ! J'éteeh obligeeh de la tueeh, cette espesse d'abrutie!' 'Zie je die hond? Die klootzak heeft gisteren een kip gevangen die was ontsnapt! Hij heeft ze levend geplukt, stel je voor! Die bastaard zette eerst z'n linkerpoot op haar linkervleugel en z'n rechterpoot op haar rechtervleugel! Vervolgens heeft hij al haar pluimen uitgetrokken, dat arme beest! Ik moest haar wel doden, de verdomde klootzak!' Michel houdt zielsveel van z'n kiekens. En Snoopy mag dan wel een uitmuntende kippenplukker zijn - als jachthond is hij naar verluidt geen rotte cent waard. Zelden zo m'n lippen moeten verbijten. Arme Michel. En arme kip. En Snoopy? Die lag gelukzalig in 't zonnetje, een bruin veertje nog in z'n bek.

v. lammerenwerper
3 0

Proloog Poison love

Ze had me gewoon gebroken net als al de andere. Ik haatte het. Ik wou geen gevoelens meer kennen. Ik wil er vanaf zijn. Ineens was er een fel licht en kwam er een man met een zwarte cape tevoorschijn. 'Wie ben je?' Vroeg ik toch wel redelijk bang. 'Ik kan je helpen.' Zei hij met een diepe stem. Ik keek hem raar aan  wie kon mij nu helpen.'Met wat?' Vroeg ik. 'Ik kan je hart van steen maken.' Zei hij. Ik keek hem ongelovig aan. 'En dan ga ik dood.' Zei ik spottend en begon te lachen. 'Nee, je blijft leven alleen zonder gevoelens.' Zei hij. Ik keek raar aan wie kon dat nu doen? 'Echt?' Vroeg ik als bevestiging. 'Ja.' Zei hij. Hij stak zijn hand uit. 'Pak mijn hand aan.' Zei hij. Ik pakte zijn hand en voelde een helse pijn in mijn borstkas. Ik zakte door mekaar maar de man bleef mijn hand vasthouden. Ik wou hem los laten maar hij bleef me vast houden. Hij voelde die helse pijn niet. Ik sloot mijn ogen en toen ik ze opende was de pijn weg. Ik keek de man emotieloos aan. 'Voila het is gelukt.' Zei hij. Ik knikte onverschillig. Toen verdween hij terug in het licht. Ik stond daar even te staren naar het niks Toen besefte ik wat ik net had gedaan. Ik wou geen pijn meer voelen maar nu kon ik misschien ook niet meer blij zijn? Wat had ik gedaan. Maar het was te laat. Ik zou nu als iemand door het leven gaan met een stenen hart. Ik had het koud. Raar de zon schijnt en het is bijna september. Ik haalde mijn schouders op en liep naar huis direct naar mijn kamer. Ik sloot mijn ogen. Misschien viel het nog wel mee. Maar wat de duivel en Owen niet wisten. De vloek kon verbroken worden..

Malikx
0 0
Tip

Florentina proloog

De maagdelijk witte lakens moesten strak gestreken worden. Geen enkele vouw of kreuk mocht het gladde oppervlak verstoren. Het was een opgave waar ze uren zoet mee was. In de zomermaanden als de lakens buiten droogden was het belangrijk om ze op het juiste moment binnen te halen. In de wintermaanden moest ze de zware wasmand twee trappen hoog dragen helemaal tot op zolder. Daarboven was een grote ruimte waar hij een lange waslijn gespannen had, enkel voor de lakens. Op zolder stond ook de rode zetel bekleed met stof van zacht fluweel en geborduurde bloemen. Als de kinderen kwamen logeren verhuisde de zetel naar beneden naar de kleinste kamer waar ook de twijfelaar tegen de muur stond. Voor verder meubilair was er daar geen plaats. De kamer werd enkel gebruikt om te slapen. Dat hoorde zo. De kinderen brachten leven in huis. Hun felle stemmetjes, hun gegiechel en het geluid van hun snelle voetstappen wanneer ze achter elkaar door de kamers renden verdreef de eenzaamheid en de stilte. Op die dagen kon ze genieten van de drukte in het anders zo lege huis. Hij bleef ook vaker thuis als de kinderen er waren. Het late werken in de avonduren verloor blijkbaar zijn glans in vergelijking met de huiselijke gezelligheid. Misschien had alles anders kunnen zijn als ze zelf kinderen gehad zouden hebben. Spijtig genoeg waren die er nooit gekomen. De enige kinderen die zij ooit zou kunnen verwennen waren die van haar broer en zus. Zij was de suikertante en daar zou het bij blijven. Ze verwende hen zo vaak ze er de kans toe kreeg. Ze troostte hen als ze bang werden van de creperende slakken op het tuinpad. De onhebbelijke gewoonte van haar schoonvader om de bruine naaktslakken met een lucifer te doorboren zogezegd om andere slakken af te schrikken, had enkel effect op de kinderen. De slakken bleven komen elk jaar opnieuw, de kinderen niet. De kinderen werden groter en gingen hun eigen weg. Dat is wat ze zichzelf voorhield in de koude uren wanneer ze nadacht over wat er was gebeurd. Ze had ze zelf verboden om te komen. De meisjes toch, toen ze te groot werden.

Annick G
14 0

Rocket Pilou

Gisterochtend, 9.30. Ik bel aan bij een klant voor een hoop kleine prutsen - herstel van een waterlek in een afvoerpijp, vervanging van een sifon, een kookplaat en 't slot van de voordeur - business as usual wanneer een appartement weer eens van huurder verandert. Ik installeer me in de keuken, help de dame bij 't leegmaken van haar keukengemeubelte en plots komt er, uit 't niets als 't ware, een groen rammelend balletje voor m'n voeten gerold. Denkende dat er wellicht ergens een speelpoes zit verstopt - er stond immers een kattenbak in een hoek - en zonder ook maar één seconde na te denken geef ik een welgemikte trap tegen de rammelbal en schiet hem als een raket recht door de keukendeur naar de leefruimte ernaast 'ràààààààààmramramramramraram'. 'MON PILOU OH MON DIEU MON P'TI PILOU OH NON!!!' De dame krijst het uit, terwijl 't groene rolding stuiterend z'n weg voortzet. Ik word ijskoud. Net alsof al je bloed plots uit je bovenlichaam wegtrekt en samentrekt in je geslachtsdelen, je kent dat wel. Verlammend, en hoogst onaangenaam. 'Pilou?! Wat is pilou?!' vraag ik half stotterend en totaal niet begrijpend wat er zonet is gebeurd. 'MIJN HAMSTER! Mijn klein lief hamstertje!!!' antwoordt vrouwlief terwijl ze 't balletje opraapt, openvijst en er voor m'n verbaasde ogen een hamster uittovert. Een hamster verdorie! Een hàmster! In een loopballetje - zo'n ding waarmee 't diertje 't hele huis kan bezoeken zonder dat je 't risico loopt om 't kwijt te spelen of erop te trappen. En daar had ik verdorie een penalty mee genomen. Ik zonk door de grond. Hoe moest ik daar in godsnaam op reageren? 'Sorry, m'n excuses, niet met opzet, wistikveel', àlle clichés heb ik bovengehaald en in een enorme braakbal samengekauwd om de hopeloze situatie een minimum te verzachten terwijl de dame elke vierkante millimeter haar kleine 'Pilou' inspecteerde. ' 't Geeft niet hoor, 't is niet de eerste keer dat hem dit overkomt' zei ze 'maak je maar geen zorgen, 'k was enkel een beetje geschrokken...'. En ik dan... 'Pilou' stelde het inderdaad bewonderenswaardig wel, ook al was hij net tegen 220 km/u door de keuken en leefruimte geschoten. Opgelucht zette ik m'n werk voort en 't voorval uit m'n hoofd. Toen ik echter later op de dag Pilou's story aan m'n collega vertelde kon ik eindelijk losbarsten. Gegierd van 't lachen hebben we. 'Wat bezielde je eigenlijk om in dat balletje te trappen?' vroeg m'n collega. Geen idee. De inspiratie van 't moment, wellicht. Dju toch. Nog een geluk dat ik 't niet heb opgeraapt en door 't raam gegooid...

v. lammerenwerper
0 0
Tip

Sjoelbakken in de belevenisbibliotheek

 Het zijn de sluipende evoluties die onze maatschappij vormgeven. Nog even en het hele gesubsidieerde socioculturele veld wordt de bibliotheek binnengeborsteld. De archief- en bibliotheeksector spreekt zeer tot mijn verbeelding: als je 2000 jaar lang je aanwinsten hebt bijgehouden op een steekkaartje, ben je minder snel geneigd om de nieuwe technologieën als een achteruitgang van onze beschaving te beschouwen.  En mensen die tussen de boeken leven en werken vind ik a priori al een aanwinst. En geloof het maar: archivarissen en bibliothecarissen zijn lang niet zo stoffig als de legende het wil. Maar dat wil natuurlijk niet zeggen dat alles pei en vree is, en dat er ook in dit boekenbastion geen malloten-managers rondlopen die dan weer verantwoording moeten afleggen aan andere malloten. Zo stellen we u voor, ... reverence … : de belevenisbibliotheek. Lang geleden, toen de managers nog mensentaal spraken, had je de bibliotheek. Dat was een verzamelplaats van boeken, die je, als je braaf en niet te luidruchtig was, mocht ontlenen. Je vond er rijen en rekken vol boeken. Drie hoog, duizenden thema’s, tienduizenden verhalen. Altijd was er in die bibliotheek iets nieuws te ontdekken. Een bezoek aan de bib was, excusez le mot, een belevenis. De begrafenisoptochtDie tijd is voorbij. Nu al kan je in de bibliotheek een cocktail drinken, internetten, breicursussen volgen en naar het voetbal kijken. Maar nog even, pakweg 15 jaar, en boeken ga je er niet meer vinden. Al het geld dat in crèches, expo's, cursussen en concerten wordt gestoken, gaat niet naar boeken en de uitbouw van de collectie. Zo simpel is dat. De belevenisbibliotheek is de bib die zichzelf uitkleedt tot cultureel centrum, ontmoetingsplek, café en concertzaal in één. De zintuigen mogen er door alles geprikkeld worden, behalve door boeken. De belevenisbibliotheek is de bib die ten grave wordt gedragen, en men zegt ons dat het een carnavalsstoet is. Dat bibliotheken een doorn zijn in het oog van de boekenhaters-politici, dat wisten we al langer. ‘Brood en spelen’, niet ‘boeken en brood’. En dus kwamen de beleidsmensen op het geniale idee om - eens de wijkbibliotheken weggesaneerd en gecentraliseerd - de bibliotheek de nek om te draaien waar ze bijstaat. De enkele bibliotheken die het voorrecht krijgen te blijven bestaan, kunnen welzeker rekenen op een miljoentje voor een verbouwing of zelfs fonkelende nieuwbouw. Maar daar moet dan wel iets tegenover staan. En dus wordt de bib vanaf nu beladen met alle welzijnstaken die je maar kan bedenken: inburgeringscursussen, taallessen, kooklessen, noem maar op. Het hele gesubsidieerde socioculturele veld wordt op een hoopje geharkt en de bibliotheek binnen geborsteld. Nog even en ze delen er ook soep aan daklozen uit. We hebben er zelf om gevraagdZo’n evolutie moet je een beetje verpakken natuurlijk. Het woord ‘belevenisbibliotheek’ kwam als een geschenk uit de hemel gevallen. Wetenschappelijk verantwoord ook. Het lijkt terug te voeren op de term ‘experience economy’ die een zekere Pine & Gilmore bedachten. In de krantenwinkel koop je je croissant, en bij de bakker koop je je krant. Zoiets. Het is – geloof het maar – de consument zelf die erom zeurde: in de bib wil die ook een pint drinken, tai chi-lessen volgen en luidop commentaar geven tijdens het politieke debat. Dat is nu eenmaal de tijd waarin we leven. Tuur je op je gemakje naar een boom, zie je ineens een manager naar boven klauteren. Begint wat aan de takken te schudden. Een hele belevenis, wat ik je zeg: alle bladeren vallen eraf. En, zie daar, een beetje later valt ook de manager er achteraan. Voor ouderwetse zeuren ten slotte die vinden dat er in de bibliotheek ook boeken horen, geen paniek! Ook voor hen is een belevenis voorzien. Na consumentenonderzoek werd in de kelder een stiltegebied afgebakend. Het boek bleek een uitstekend isolatiemateriaal.

Guy Bourgeois
51 0

Kort verhaald: een wolkje onweer in een koffiemok.

 1. ‘Alle grote schrijvers schrijven autobiografisch,’ schreef een ooit befaamd Belgisch schrijver, en hij had gelijk. Hoe verklaar je anders al die slechte korte verhalen? Je kent ze vast wel: overdramatische rommel over gestorven levenspartners; vervlogen minnaars, weltschmerz, eenzaamheid of – veruit de ergste vorm van verderf – walgelijk minimalisme over kleine autistische kindjes met een suikerpot of muffe dementerende oudjes achter roestende deurknoppen die niemand ooit... Cheap emotainment, vers geplukt van Vijftv en overgoten met een sausje pervers ramptoerisme, dat op de koop toe nog geregeld bekroond wordt omdat dat schetsje minimalisme ‘toch zo uitzonderlijk geschreven is’. Om het op zijn Oscar Wildes te zeggen: het is niet omdat je uitzonderlijk schrijft, dat je ook uitzonderlijk leeft…en vice versa. En dan rest er nog de hamvraag: kan men die rommel schroomloos literatuur noemen? Zeg nu eens eerlijk… ‘Laat hen dan eens zien hoe het wel moet,’ antwoordt ze mij, in de haast magische tv-kamer waar de hyperactieve hond slaapt naast de sofa waarop zij en ik voor het eerst de liefde bedreven (maar dat geheel terzijde). ‘Dat is wel heel ambitieus, zelfs voor mij,’ reageerde ik, ‘en trouwens: ik heb mijn handen vol met onze roman, dat weet je toch?’ ‘Dat sluit elkaar toch niet uit? Schrijf dan daarover, alle grote schrijvers schrijven toch autobiografisch? Wel, bewijs het’. Ze had die pretlichtjes in haar ogen – Paris, minuit sur Seine, mon amour – en haar beruchte glimlach als een uitdaging. ‘Ok,’ zei ik, ‘maar als ik slaag in mijn opzet, druk jij jouw glimlach tegen de mijne, en zien we wat er dan gebeurt’. Over die laatste enigmatische verwoording moest ze even nadenken, maar uiteindelijk ging ze akkoord, waardoor ik nu heel wat te bewijzen heb. De hyperactieve hond laat ik intussen rustig in het midden liggen: je wil hem best niet gestoord zien worden. Zij strekte zich languit op de sofa, haar hoofd op mijn schoot en zei, heel speels en duivels verleidelijk: ‘Zo, vertel me eens een kort verhaaltje’. Een kort verhaaltje, zegt ze. Dat is 12.000 tekens volgens de stad Deinze en dus nog maar 10.219 te gaan. Het wordt hoog tijd om – zoals Van Ostaijen – naakt te zijn en te beginnen. Goed. Ik neem plaats achter mijn Underwood en transformeer mezelf tot broodschrijver. Ik word Shakespeare, Chandler, Capote – driemaal een sisklank als aanhef en één keer een Frans condoom met Truman (een Amerikaans president?) als voorspel. Zippergate? Neen, dat kwam pas later. Desalniettemin: stof tot nadenken, maar er is geen tijd: te weinig tekens en te veel, veel te veel te vertellen. Pressure! En al het goede schrijven is autobiografisch! Ok… Lig je goed, lieverd, daar beneden met je hoofdje op mijn Levi’s 501? En u, wildvreemde lezer, klaar om van start te gaan? Ik neem me vooralsnog een whisky.    2. Op een regenachtige namiddag in september stappen twee helden O’Reilly’s binnen en als echte stamgasten – of dronkaards – nemen ze plaats aan de bar. Lio en ik – jij weet dat, liefje, maar de wildvreemde lezer niet – zijn wat men noemt beste vrienden: samen maakten we Brussel al onveilig ten tijde van 9/11, Brazilië-België en Marc Wilmots. Al jaren is O’Reilly’s onze uitvalsbasis, en dat zal wel nog een tijdje zo blijven. Mitch, de barman met de Hasselhoff Baywatchnaam en de Humphrey Bogartschouders, komt ons meteen tegemoet. Lio bestelt een Guinness en een kop koffie. Buiten ons is de pub vrijwel leeg, op een koppeltje na, dat achterin de pub in een vergeten hoekje lekker knus naast elkaar zit. De jongen warmt zijn handen aan het meisje en het meisje – op haar beurt – aan een kop warme chocolademelk. ‘Die chocomelk smaakt raar,’ zegt ze. ‘Mag ik ’s proeven?’ vraag ik. Ze heeft gelijk: flets en zo goed als chocoladeloos: de cacaomix in de machine is op en de barman heeft het nog niet in de gaten. ‘Momentje,’ zeg ik en breng de fletse mok weer naar de toog. Mitch maakt er geen probleem van. Even later staat er een verse chocolademelk mét slagroom voor haar neus. ‘Handig niet, dat uitgaan met een ex-barman?’ Ik knipoog, zij lacht. Ik ga naast haar zitten op de sofa in het (vergeten?) hoekje. ‘Hé, zat jij daarnet niet tegenover mij?!’ ‘Nee, dat was iemand anders, zo’n loser met een slechte chocomelk’. We lachen – is zoveel lachen niet ongezond? – ik sla mijn arm om haar heen en ze kijkt naar me. Haar ogen stralen en komen tergend langzaam dichter en dichter en ietwat overhaast zoen ik haar. Het was lekkere chocolademelk. ‘Veel te lekker’. ‘Man, overdrijf eens niet: ’t is zwarte koffie,’ antwoordt Lio, ‘Akkoord, het is beter zwart dan met al die rommel erin: suikertjes, melkjes, candarels en een speculaasje, kloterij die abnormale mensen allemaal in hun kop kwakken…’ ‘En daarom is dit net veel te lekker,’ antwoord ik hem, waarop ik nog een slok neem en vervolgens de hele melk-suiker-candarelzooi en zelfs het koekje in mijn koffie gooi. Terwijl ik duchtig aan het roeren ben komt Maarten de pub binnen, doordeweeks een brave jongen en zelfs in het weekend een van mijn beste vrienden. ‘Dag mannen, wat doen jullie hier?’ begon hij. ‘Momentje,’ zei Lio, ‘Kris was geloof ik net van plan een vastgeroest dogma te ontkrachten’. Beiden zwegen en keken bezield naar de mokkakleurige maalstroom waarin mijn lepel – en stukjes speculaas – wild tekeer ging. ‘Een wolkje onweer in een koffiemok, meneer?’ Maarten begreep niet meteen wat er aan de hand was maar gunde me voorlopig het voordeel van de twijfel. Ook Mitch, het Alziend Oog van O’Reilly’s, hield zich op de achtergrond. Omdat er zich geen vrijwilliger aanbood nam ik zelf een slok van het inmiddels lauwe mengsel. ‘Beter?’ vroeg Lio. ‘Nee,’ antwoordde ik, ‘maar nu weet ik tenminste weer waarom ik mijn koffie zwart drink. Dag Maarten, jongen, alles goed?’ Maarten had een meisje bij, een nieuw meisje. Het eerste meisje dat hij mijns inziens ooit mee naar de pub bracht. Bruin haar, bruine ogen, slank, geen x-benen en vrij knappe borsten (rond of peervormig, kan al dan niet afhangen van en uit de beha), kortom: al bij al netjes. Maarten stelde ons voor, ze gaf ons beiden een kus op de wang. Na de nodige formaliteiten kwam ik te weten dat haar naam Stefanie was. Ietwat timide keek ze voortdurend naar de grond, alsof oogcontact een uitdaging was. Ja, wat had Maarten allemaal niet over ons verteld? En ‘beste vrienden’ ontmoeten is op zich al een precaire situatie. ‘Kijk liever wat meer naar boven, liefje, ik geneer me voor mijn kapotte schoenen,’ zei ik. Ze lachte wat onwennig, want inderdaad: mijn Allstars waren naar compleet de vaantjes. ‘Je had hem twee weken terug moeten zien,’ zei Maarten, ‘toen zat ie hier met teensletsen’. ‘Jij kleine klootzak,’ antwoordde ik, want Maarten was niet groot en had meestal een stel kl…, nou ja, ‘dat kind is hier nog maar net en direct mijn vuile was gaan uithangen!’ Lio begon luid te lachen, Stefanie viel in. Het hek was van de dam, en het ijs gelukkig vrij snel gebroken. Stefanie vertelde dat ze Maarten had ontmoet op een trouwfeest van een familievriend. Het was liefde op het eerste gezicht. Hierna spraken ze een aantal keren af en intussen – drieënhalve week later – waren ze samen en ja hoor: gelukkig. Ik herinner me nog hoe ik dacht: ‘Soms lijkt het zo makkelijk te gaan, zo vanzelfsprekend, is dat dan echte liefde?’ Daar leek het in ieder geval op. Ze waren jong en verliefd, op een typische, niet-walgelijke wijze. Daar was ik oprecht blij om, hoewel het tegelijkertijd pijnlijk was om aan te zien. Volgens mij beseften Lio en Maarten dat: ze wisten het immers van jou en mij. Misschien ook daarom dat Maarten na één rondje zei dat ze er vandoor gingen: ‘Stefanie wil nog snel even de winkelstraat doen’. ‘Vergeet niet,’ riep Lio Maarten nog na, ‘betalen doe je in de Rue D’Aerschot!’ Ik stootte mijn elleboog onzacht tegen zijn ribben. ‘Wat?’ antwoordde Maarten. ‘Geen schandalen in ’t paskot!’ verduidelijkte ik. ‘Aight,’ lachte Maarten en stak zijn duim omhoog. ‘Waarom was dat nu weer nodig?’ vroeg ik. Lio nam een slok van zijn Guinness, ‘Weet ik veel’. Ik wist het ook niet meer, het hele gedoe had me ontstemd en wellicht daarom vroeg ik Mitch om twee Jack-on-the-rocks te maken, zodra hij even vijf minuten tijd had. Mijn blik dwaalde af naar het vergeten hoekje: het knusse koppeltje zat er niet meer. Ze waren vast, los van elkaar, naar huis gegaan…    3. Met gesloten ogen ligt ze naar me te luisteren, een tijgerin in de prairie die in staat is me te verscheuren zodra ik in ademnood raak en mijn woordenstroom dien te pauzeren – bij haar ben ik slechts een papieren tijger, moet je weten. En toch wil ik even halt houden: wat een bravoure (Neen, in feite is mijn glas gewoon leeg, de inspiratie even op of het inktlint van de Underwood versleten: kies maar). ‘En in dat verhaal zit geen heimwee of eenzaamheid?’ begint ze. Ik streel haar zachtjes, voorhoofd-wang-hals, waar het warm is: ik ben een waaghals. ‘Natuurlijk wel, maar ik miste je, en ga daar niet over liegen. Vind je het overdramatisch misschien?’ ‘Nee, nóg niet, ga nog maar even door’. (Met strelen?) ‘De fletse chocomelk, dat weet ik nog, maar ik herinner me niets van je periode als barman’. ‘Vandaar dat ik ex-barman zei: dat was grotendeels voor jouw tijd, maar je herinnert je vast nog wel de picknick in het Warandepark, vlak voor mijn avondshift?’ ‘Ja! Dat weet ik nog’. ‘Nou, dan hoef ik het je niet te vertellen’. ‘Jawel, vertel: denk aan de wildvreemde lezer!’ ‘Nou goed, voor de wildvreemde lezer dan,’ knipoogde ik. ‘Klootzak’, zei ze. ‘Ga je me nog lang onderbreken?’ En toen zweeg ze.    4. ’s Morgens was er geen zon, alleen donkere wolken met wat onweer en regenwater. ‘Fuck,’ dacht ik toen ik mijn Mercedes insprong, ‘Is dit nu een weertje om voor de eerste keer naar Brussel te rijden?’ Brussel is levensgevaarlijk met de auto: stel je het gerust voor als een Spaans tomatengevecht waarin je met een gloednieuw wit maatpak onbevlekt door moet navigeren. Of overdrijf ik? Hoe dan ook, ik werd om 17:00 verwacht in Brussels Café, en daarvoor moest ik jou zien in Brussel. Ik had geen keuze: drie dagen later vertrok jij voor drie weken naar India. Falen was dus geen optie, en ik was voorbereid: een picknickmand met daarin jouw favoriete broodje, jouw favoriete smoothie en een kleinigheidje dat zelfs voor jou een absolute verrassing was. Met al dat lekkers op de achterbank reed ik de garage uit, het noodweer in. Gelukkig had ik net nieuwe ruitenwissers. Op straat wandelde Joke voorbij, een vriendin van enkele huizen verder die me ooit, op vakantie in Rhodos, haar borsten liet zien (ze was toen zestien, ik veertien en bijgevolg erg onder de indruk). Nu zie ik haar lopen en is ze ongeveer even boeiend als de soepmixer in de tweede lade links onder het keukenaanrecht: af en toe kijk ik er eens naar, zonder meer. Het is niet dat ik meteen soep ga maken: ik heb namelijk al jouw favoriete smoothie. Ze wuift, ik wuif afwezig terug en rijd snel door. Wat kan zij me bommen, ik rijd naar jou toe! Welgeteld tien minuten voordat je in Brussel Centraal de trappen opliep klaarde de hemel uit. De zon straalde met het mooie meisje en ik liep naast haar Frank Deboosere te bedanken voor zijn accurate weersvoorspelling (laten we in het moment blijven: Frank is niet romantisch en je hebt nog slechts 2.675 tekens voor de grote finale). Fast forward. ‘Wil je even je ogen sluiten?’ vroeg ik je op een bankje aan het paviljoen. ‘Wat?’ ‘Gewoon even je ogen sluiten, en ze pas openen wanneer ik het zeg’. ‘Je gaat me toch niet kussen, hé?’ ‘Nee, helemaal niet, ik ga wachten tot je ze sluit, wegwandelen en morgen misschien eens komen kijken of je hier nog zit’. ‘Grapjas,’ zei je. Met gesloten ogen zat je naast me, een tijgerin in het Warandepark, en heel voorzichtig bracht ik het zilveren hangertje om je hals. ‘Het is prachtig,’ zei je en omhelsde me. Vuurwerk, het voelde als Nieuwjaar, maar het was juli. ‘Als ik haar nu kus, verpest ik dan alles?’ dacht ik. En denk ik nog vaak wanneer ik jou zie, met dat zilveren hangertje om je hals. Nog steeds…    5. ‘Nieuwjaar? Zeker dat je niet kerstavond bedoelt?’ vraagt ze veelbetekenend (de hele affaire met de sofa die ik geheel terzijde laat, dat gebeurde onder andere op kerstavond). ‘Nee, lieverd, onze wildvreemde lezer heeft namelijk geen zaken met kerstavond’. ‘Nee, dat is waar, maar Nieuwjaar?’. ‘Herinner je niet meer hoe ons jaar begon? Met vuurwerk, kort na middernacht, en een heleboel mensen en een hyperactieve hond die de straat op liepen. En hoe wij nadien alleen achterbleven, een andere straat in, waar we samen uitkeken op de horizon en lichtjes en elkaar omhelsden? Vuurwerk. Dat is hoe het begon. En weet jij hoe het eindigt? Nooit. We’ll always have Paris. Zoiets gaat nooit voorbij en zelfs als ineens alles anders is zullen jij en ik nooit… Sorry schat, ik maak het weer te moeilijk’. ‘Dat geeft niet,’ zegt ze terwijl ze overeind komt en dwars op mijn schoot gaat zitten, met haar armen om me heen. ‘Het was een mooi verhaal’. ‘Wil je zeggen dat…?’ Ietwat overhaast ontmoet haar glimlach de mijne… het is een fijn weerzien. Onze lippen delen geheimen waar onze tongen over zwijgen, ook al schrijven grote schrijvers autobiografisch. ‘Je hebt nog 1.102 tekens,’ fluistert ze, ‘wat ga je daarmee doen?’ Ik lach – zoveel geluk moet haast ongezond zijn – en zeg haar: ‘Dat, mijn lieve meisje, gaat de wildvreemde lezer niets aan...’

Blikschade
1 0

Midnight Express

“Ours is essentially a tragic age, so we refuse to take it tragically”. D.H. Lawrence 1. Central Park, New York, iets na middernacht. Noem het een poëtisch, gotisch of stereotiep begin, het betekent zo veel of zo weinig als u zelf toelaat, maar daar liep ik dus: te midden van drugsdealers en homoseksuelen. Aidsgoeroes... Verwrongen spiegelbeelden van de overdaagse joggers en eekhoorns. Ik was niet op zoek naar hen, miserie – als ik het zoek – vind ik het thuis wel bij D.H. Lawrence, Hugo Claus of Stephen King. De inspiratie voor vannacht was Mona: een knap rijkeluiswicht met lichtbruine haren en een blanke huid. Ongeschonden en ongerept: een prinses zonder stamboom. Enkele jaren geleden kwam ze over de vloer, op het bed en ook ergens in mijn keuken. Het hoorde iets eenmaligs te zijn… maar daar blijft het helaas nooit bij. Ze bewonderde wat ik zei en deed en verwachtte van mij hetzelfde. Ik was danig onder de indruk van haar lichaam, maar dat was niet genoeg: ze had ambitie, ze had trots, ze was een hooggeschoold, oerdom meisje dat nooit echt vrouw zou worden. Een sterfelijke Peter Pan: gay, innocent and heartless. ‘Binnen dit en vijf jaar kijk ik uit op Central Park, vanuit mijn villa aan de mooie kant van de stad,’ zei ze vastberaden, terwijl ze vanuit mijn raam het duister inkeek, ongeveer vijfenhalf jaar geleden. Aangezien mijn plannen voor vanavond zich hadden opgeschoven tot later of nooit, besloot ik de doortocht door het park te maken, naar die zogenaamde ‘mooie kant’ aan Central Park, om te zien of ik ze zou aantreffen, achter het raam van die beloofde villa. ’s Nachts zie je de engelen niet. Samen met de zon verdwijnen ze het park uit, dat nadien zelf opgaat in de duisternis. Vreemd is die donkere mantel, die als een wolf door de wereld zwerft, bang voor zowel het echte als het valse vuur. Tast het de wereld aan of af? Blijft alles netjes onder de mantel liggen tot het opnieuw gezien wordt of gebeurt er iets anders? Een konijn wordt een duif in de hoed van een goochelaar, en tegen de volgende show is die duif weer gewoon konijn. Of is er iets veranderd? We weten namelijk niet wat er onder de hoed of het dekschild gaande is. Enkel dat het park nu meer aidsgoeroe dan eekhoorn lijkt te zijn. Ik verkies het zo: menselijk in plaats van goddelijk. Donkerder met iets meer dan nacht. Het is verleidelijk om van het pad af te dwalen: om de hoek, tussen de struiken of onder de brug liggen boeiende verhalen als manna voor het grijpen. Het zou ons echter van de premisse doen afdwalen, het werkelijke doel van dit verhaal: Mona, en haar droomvilla in de sjieke buurt, mijlenver voorbij de zeven huizekes van de Voorstad. Wat ligt er daar op me te wachten? Een naakt peertje, een engel, een lege wikkel of gewoon meer van hetzelfde?    2. Eén grote mistlamp en een verlicht bordje met ‘Desire’ op. Dat is wat je ziet van de tram, lang voordat zijn details duidelijk worden. Een wit dak, rode carrosserie en een flauw-gele afwerking rond de ramen. Datzelfde flauwgeel vormde samen met zilvergrijs en stoelbekledingbordeaux het interieur van de tram. De bestuurder droeg een zwart uniform met gouden knopen, en een rood detail geborduurd op de schouders en mouwen. Op het gouden naamplaatje boven zijn rechterborst stond ‘Charles’ in sereen-zwarte hoofdletters. De tram stopt enkele passen voor mij, de deur schuift open en ik kijk recht in de ogen van het bekende gezicht. ‘Wel, wel, masta, nog steeds onder de levenden?’ zegt hij. Voorlopig wel, Carl, antwoord ik, maar wat is dat nou? Ik dacht dat je enkel Cemeteries deed? ‘Tijden en plaatsen veranderen als orders, maatje, dat was New Orleans en dit is New York, uitbreiden en multitasken, weet-je-wel!’ Goeie ouwe Carl... Ik kende hem van die oude tijden, lang voor Neverland, Avalon en het oude Zuiden. Hij was nog geen haar veranderd. Carl had de looks van Robert Johnson, de stem van Louis Armstrong en de grijns van Jack Nicholson. Uiteindelijk voelt iedereen zich op zijn gemak bij Carl. Hij is mijn favoriete chauffeur – zowel zittend op de tram als dronken op de achterbank van een groene Mercury Coupe – en voor de prijs van één zilveren dollar voert hij je naar waar je ook heen moet. Dus betaal ik de man en vertel hem mijn bestemming: ‘Café Europa’. ‘Café Europa,’ zegt hij en grinnikt, ‘in de buurt van Desire, dat lukt me wel. Ga zitten, ouwe vriend’. Ik neem plaats niet ver achter hem. Helemaal achterin de tram zit een vrouw met een jaren tachtigkapsel – lang, zwaar gekruld, geblondeerd haar – en overdreven make-up. Ze is jonger dan ik, niet onknap en doet haar best om mijn penetrerende blik te negeren. Een man op weg naar Café Europa, dat voorspelt niet veel goeds, moet ze vast denken. Café Europa was ooit een plek zoals de Cotton Club, maar dan gelegen aan de haven van Brooklyn. Onder invloed van de noden van de havenlui transformeerde de bar – na een korte tijd als speakeasy – tot een van Brooklyns beruchtste bordelen. Klanten als ik houden er een vaste loge op na, die qua luxe en uitzicht kan wedijveren met het Plaza Hotel en de Waldorf-Astoria. Een hemelbed, zijde en satijn, verse rozen(blaadjes op een blanke of gebruinde huid) en een fles Dom Perignon gekoeld in een goudkleurige ijsemmer: kant en klaar wanneer je de deur opent is hun motto. De meisjes rekenen er ook niet per uur; ze staan de hele nacht tot je beschikking. Tenminste, indien men leeft volgens de code van de gentleman en diens bankrekening. Zo eenvoudig was het, is het nog steeds, in Café Europa, waar de spiritus mundi vloeit en verdampt als Dionysische wijn uit christelijke bekers. Als het collectief breekt, blijft het individu alleen achter, en wat volgt is een queeste naar gezelschap met slechts één bestemming… Word je nooit eenzaam, Carl, ’s nachts, in het donker? Hij lacht, een hartelijke bulderlach die met hem de hele tram doet schudden, ietwat geforceerd. ‘Masta, ik ben een watman, sociaal vaardig als taxichauffeur en kelner: zolang er pendelaars leven, ben ik nooit eenzaam’. Een vluchtige wenk in de richting van de vrouw. ‘Alle vormen en maten, sommige interessanter dan andere’. De juiste vormen en maten had ze inderdaad. Carl had me daarnet niet laten uit-kijken: een blanke huid, jonger en zachter dan haar gezicht, met een gouden hanger – een slang met robijnen ogen – tussen haar nogal voor de hand liggende borsten. Onder het witte, diep uitgesneden topje zag je haar navel, een strak lederen minirokje dat nauwelijks haar heupen kon bedekken, donkere nylons met hier en daar een ladder en daaronder roze pumps – inderdaad: blond-wit-zwart-roos of andersom. Kleurrijk, zei ik, waarop Carl antwoordde: ‘en onder de gekleurde lichten is ze vast een regenboog’. Hij wist dat ze werkte in Café Europa, nog niet zo lang, maar lang genoeg voor Carl om te weten dat de klanten haar Viola noemden. Shakespeare en bordelen: verbonden tot in de eeuwigheid. Ze was in korte tijd de nieuwe sensatie geworden: haar act was die van de aan lager (haven)wal geraakte Broadwayster. Broadway is net niet Hollywood: hier kan men nog een tiet zien – actrices die te diepe buigingen maken of vervuld raken in de kleedkamers. Plots blijven dan de goede reviews weg, worden de stukken prematuur opgedoekt, de theaters gesloten en de actrices op straat gegooid. Maar niet getreurd: over een klein uurtje opent Café Europa en er is nog een positie... schrap dat: alle posities! Mary-Lou has finally made it to Broadway. De wereld gaat op in showbusiness, and there’s no business like show-business. Interessant, Carl, heel interessant. ‘You betcha,’ antwoordde hij met een knipoog. Wat kan ik zeggen? Carl zat in de juiste branche: door te vissen met mijn betekenaars sloeg hij geregeld de juiste betekenis aan de haak. Aangezien we samen al vele watertjes hadden doorzwommen, gaf ik ze hem geregeld in bruikleen. Mijn giften gaven hem de impressie van weten, een dorre schets wetenschap herleidt tot moleculen terwijl het heelal streeft naar entropie – en jij dacht wellicht naar diversiteit. Men is dus beter af – of tenminste pragmatischer – als zaaier dan visser. Waarom dan nog vissen? Om gezellig eens te kunnen ronddobberen in een vochtige poel van verderf, al dan niet om uiteindelijk kopje onder te gaan in die grote, mondiale Styx. Wie ben ik om dat verlangen te onderdrukken? Mijn goede vriend Carl zou het wel begrijpen, dus wond ik er niet te veel doekjes om. Ik denk dat ik met haar eens een praatje ga slaan. ‘Ha-ha, masta! Ik zou het zelf doen indien mijn kont de bestuurderszit niet ingedraaid was. Zo is het, Carl! We zijn allemaal vissende vissers, zei ik tegen hem en wierp mijn hengel uit naar de achterbank.    3. Ga jij ook naar het plezierkwartier, vroeg ik aan de jonge vrouw met het Kim Wildekapsel. Ze knipperde met haar ogen en schudde wat onwennig het hoofd, zoals we allemaal wel neigen te doen indien we plots uit de lucht vallen. Vooraan hoorde ik Carl lachen om mijn vrijpostigheid. ‘Het plezierkwartier?’, herhaalde ze. Ja, je weet wel, ze noemen het ‘Vieux Carré’, dat vierkanten plein net voorbij Columbia Street waar de straatartiesten jurken, de bedlegerigen nooit snurken en de bezoekers zich laten ont... kurkdroge humor, beste lezer, ik laat het verder voor wat het is. Het plein met sierlijk fluorescente namen als Tarantula Arms, Love-Lace, Vertical Whorehouse en – uiteraard, als klap op de vuurpijl – Café Europa. Een flits van herkenning schitterde op haar gezicht. ‘Café Europa,’ zei ze, ‘zeg dat dan meteen’. Ze wierp me een ondeugende blik met dubbellaag coating toe en zei: ‘Dan blijf je toch hangen tot na mijn optreden, cowboy? Misschien staat Viola het toe dat je haar een drankje betaald – of twee, hangt af van je stamina’. Flap-flap, artificieel gewimper, alsof dat het doet – ja, natuurlijk. Beste lezer, nogmaals sorry voor de korte onderbreking maar ik wil even zeggen dat het niet noodzakelijk is om me op mijn woord te nemen: ga het gerust zelf na, maar volgens mij is er iets ernstig mis met vrouwen die over zichzelf in de derde persoon spreken. Ik herinner me nog hoe ik na die uiting haar nogmaals van kop tot teen onderzocht, en niet echt een bezwaar kon verzinnen om procrastinatie en abstinentie in te ruilen voor fornicatie – de tijd van monniken, religie en annalen ligt achter ons. En zelfs Orsino hoor ik geen commentaar leveren over het al dan niet neuken van zijn manwijf, wijfman of welk soort vaartuig Shakespeare ook voor ogen had. Ik lachte en vertelde haar dat het voor mij een genoegen zou zijn om de ‘belle of the ball’ te entertainen. Aan haar pretenties te oordelen was ze een vrij populaire attractie. Dat is goed mogelijk: het was eeuwen geleden dat ik in de sporen van Carls tramlijn had getreden. Wie weet hoe het er in Café Europa tegenwoordig aan toe gaat. Maar waarom ontkende ze dat ze tot Vieux Carré behoorde? Alsof het tegenwoordig nog een schande is! Ze zijn beter dan psychiaters… Deze vlinders die naast de nacht hun nectar delen met mannen wiens vrouwen zich godinnen voelen, een Tantalusillusie die jammer genoeg waanzinnig is. Is het niet zo dat de man die zich koning voelt – zoals Huey Long ooit zei – zich hier nooit zou vertonen? Al dat huidige, domme feminisme – het is immers weinig zinvol – waar vrouwen mannen tot schandknaapjes reduceren omdat er ooit een paar klootzakken – ween-ween – eens gemeen tegen hen waren. ‘Meester, hij heeft me gepest…’ Dat komt omdat hij een klootzak is, en hij het niet alleen voor jou, maar voor iedere goeie lobbes die ooit durft werkelijk van je te houden het inmiddels verpest heeft. Er is alsnog een niet onbelangrijke nuance bij deze redenering: het is de vrouw die de klootzak zijn macht geeft, zich nadien godin waant en met dit gedrag zelfs de mediaan-metaforische goeie lobbes de optie Vieux Carré doet overwegen. Vieux Carré is het Olympos voor eenzame, onverzadigde zielen. De prinsenplaats in Tartaros. Hell ain’t a bad place to be – tenminste, vanuit dit gemakzuchtige standpunt. En zolang mannen nood hebben aan hun portie nectar of ambrozijn om denkbaar goden te zijn, there’s no business like show-business! Wat ik hiermee bedoel ligt volkomen in het midden. Tussen jou en mij, lezer en schrijver, acteur tot acteur, in een ver-ziende plaats waar het tijdsconcept deels is opgeheven. You know someone said that life’s a stage and each must play a part…Viola speelt vergane Broadwayglorie op de podia van het plezierkwartier, ik de opportunistische avonturier met geld en tijd zat. Het stond in de sterren geschreven, zij en ik, achter de coulissen in Café Europa. Carl zou ons er wel brengen… Vieux Carré… Een hemel-bed lacht ons toe als een kolderkat. We raken er wel op tijd voor je act, meid, zei ik, en trok haar vervolgens wat dichter tegen me aan. Mijn vingers gleden over haar linkerborst en streken langs haar navel. Ze keek me aan met wijd-groene ogen, haar blik bevatte een mysterieuze, vreemd bekende ondertoon die ik niet kon plaatsen – een toets in het aroma die mystiek versmolten raakt met een vergeten herinnering. Herinneren is proeven, en proeven wakkert de honger aan. Het valse vuur, vanuit de diepte duikt het op uit het wrak. Het roept ons, vertroebelt de geest als spiritus sancti zonder ooit onze lusten te beantwoorden. In perpetuum. ‘Stop’, ze weerhield mijn hand om dieper te gaan en zei: ‘Niet zo vrijpostig, meneer, laten we vannacht vooral gentleman blijven’.    4. Vannacht in deze kamer draagt ze niets dan lakens en maanlicht. Mijn lakens in mijn bed aan mijn raam dat uitkijkt op het park en de stad. De engelen houden de wacht op het balkon, maar dat ziet ze niet: vanuit de penthouse torent ze uit boven Manhattan. Van hier kan je de Bethesdafontein niet zien, hoezeer zij en de engelen er ook naar uitkijken. ‘Over het uitzicht heb je niet gelogen, maar dit is nog niet de mooie kant van Central Park,’ zei ze. Mona, een kritisch, hooggeschoold, oerdom meisje dat nooit echt... weg is. Half in een roes droom ik naast haar en laat ik haar zeggen wat ze wil. In haar omhelzing ben ik ongenaakbaar naakt, onkwetsbaar. Een beeld van god is slechts half-god en half-tastbaar – één zijde van een zilveren dollar op zoek naar de andere. ‘Wat een stad,’ zegt ze, met fonkelende ogen als bij de eerste keer, ‘het is alsof je neerkijkt op de sterren’. Second to right, and straight on till morning, vertel ik haar. Maar dat begrijpt ze niet, zoals ik niet begreep waarom ze me toen plots naar zich toetrok, met haar hand doorheen mijn haar ging en met het topje van haar neus langs de mijne gleed. Ik keek haar vragend aan. Waarom loopt ze niet weg als ik zo dicht in de buurt kom? Misschien denkt ze niet langer aan morgen en denk ik morgen niet meer aan haar. Aan de gedachte dat ze me na de ochtend verlaat, dat ze vroeg of laat haar lichaam van het mijne ontdoet, en terug in haar kleren gaat verdwijnen. In tegenstelling tot engelen en goden ben ik nog niet van marmer of steen… ‘Kom hier, jij’, fluistert ze. Was this fair paper, this most goodly book, made to write…? De nacht valt met mij, achter het raam waaruit je Central Park kan zien, en met wat verbeelding boven de hemel uitzweeft. Maar we kijken niet meer, ik heb haar en zij… leunt voorover en kust me. Ooit, heel even, heeft zij met haar lippen… en ik geloof dat ik toen de rest deed. Toen geloofde ik… niet Mona, maar ik, dat zij het was. Alleen… ik niet.

Blikschade
0 0

Vrijheid

'Houd mijn hand stevig vast, laat niet los.’ Mama greep me vast en trok me met zich mee. Met een bang hart liepen we verder. We baanden ons een weg door de omlaag vallende balken. De vlammen likten aan onze hielen. Heel ons huis, dat uit hout bestond, stond in lichterlaaie.Het was ons gelukt, we hadden de uitgang bereikt. Ik keek om me heen en zag dat heel de stad verwoest was, geen enkel huis stond nog recht.Men vocht, men vocht voor hun vrijheid. Wij als gewone burgers hadden bijna geen schijn van kans, we hadden niets om te vechten, het enige wat we hadden was onze haat die ons verder dreef.Met haar handen streek ze door mijn haren. Ze was opgelucht dat we zonder al te veel kleerscheuren waren ontsnapt, maar dan nog was ze bang. Mijn vader vocht mee. Vurig hoopte ik dat hij nog leefde. Dat moest wel, hij was mijn vader, in mijn ogen was hij onverslaanbaar. We gingen hem zoeken. Bij elke stap die ik zette, zag ik vechtende mannen, stervende mannen en mannen die hun ziel hadden losgelaten.Na een tijdje te hebben gezocht zagen we hem. Ik zag hem nog net iemand neerslaan en daardoor ik wist ik nu wel zeker dat hij onoverwinnelijk was. Vreugde bekroop mijn lichaam, ik werd overspoeld door ontzettend veel emoties. Niets was zo mooi dan hem daar zo te zien staan, hem daar zo levend te zien staan.Meteen kwam hij naar ons toegelopen. Zijn tranen van geluk biggelden over zijn wangen. Het was net of ze licht gaven. Die tranen waren de lichtbron in het duister, een lichtbron die er langer had moeten zijn.Zijn ogen schoten open en ik kon het amper geloven. Levenloos viel hij op de grond neer. Met een harde klap drong de waaarheid tot me door, maar ik wilde het niet geloven. Dit kon niet waar zijn, het mocht hier niet eindigen, niet zo. Ik zag hoe een zwaard zijn rug doorboord had. Langzaamaan drong het donkere, rode bloed in zijn hemd, de vlek werd steeds groter en groter, net zoals mijn verdriet.Ik stond aan de grond genageld, wist niet meer wat ik moest doen. Mama liet mijn hand los en rende op hem af. Ze riep, schreeuwde, krijste. Haar verdriet was immens net zoals het mijne. Er rolden tranen over mijn wangen. Ik wilde ook naar hen toe rennen, maar kon het niet. Mijn benen lieten het niet toe en zeker niet toen ik zag wat ze met mijn moeder deden.Aan haar haren grepen ze haar vast waarna ze haar met een grote kracht tegen de grond gooide.'Mama!’ krijste ik. Ik wilde haar stem horen, ze moest reageren. Ik kon niet op één nacht mijn beide ouders verliezen. Zij waren mijn alles. Ik hield van hen en zij van mij. Dit mocht niet zo aflopen.'Elisabeth, vlucht!’ Ik had haar nog nooit zo angstig gezien. ‘Vlucht!’ Haar woorden werden gestopt, haar keel werd overgesneden.Ik was stomverbaasd, ik kon gewoon niet vatten wat er zojuist gebeurd was.De man die haar had vermoord keek me aan. Het was de commandant. Was hij diegene die dit gedaan had? Waarom? Dat was de enige vraag die toen door mijn hoofd ging. Gedurende een lange tijd keek hij me aan, maar medelijde zag ik niet. Deze man toonde geen enkele emotie. Hij liet het voor wat het was, nam zijn paard en verdween toen in de donkere nacht.Ik begon te roepen en rende nu wel naar mijn ouders toe. Ik moest hen wakker zien te krijgen, er moest een manier zien. Ik liep, maar werd toen met een ruk tegengehouden. Iemand tilde me op en legde me over zijn schouder waarna we verdwenen in het bos.

Rode_roos
0 1

Allerheiligen op de Filippijnen

  Bij ons is Allerheiligen een dag waarop we op een zeer serene en ingetogen manier onze overledenen herdenken. Maar elke cultuur heeft zijn eigen tradities. Niet overal wordt Allerheiligen op dezelfde manier gevierd. Neem nu de Filippijnen.   ETEN, SLAPEN EN … GOKKEN   De overgrote meerderheid van de Filippijnse bevolking is katholiek. Je zou dus verwachten dat de Allerheiligenviering min of meer dezelfde vorm aanneemt als bij ons. Niets is minder waar!   De voorbereidingen beginnen reeds enkele dagen voor 1 november. De mensen gaan naar het kerkhof om de grafsteen van hun overleden familielid op te poetsen, zodat die er proper bijligt voor de grote dag. Op dat ogenblik lopen er op de kerkhoven mensen rond die met verf en kwast een centje proberen bij te verdienen door de namen op de grafstenen te herschilderen. Bij ons blijven die namen er voor altijd opstaan, maar daar worden die geschilderd en zijn de letters jaarlijks vervaagd.   De dag zelf krioelt het er van het volk. Mensen brengen een picknick mee en blijven de hele dag bij het graf zitten, waar ze hun tijd verdrijven met – je gelooft het niet – gokken! Op het kerkhof lopen priesters rond en als je die een paar Peso’s toestopt komen ze bidden bij je overledene. Dan worden de speelkaarten terug bovengehaald of wordt er nog een hapje gegeten. Daarna gaat iedereen slapen. Nee, men gaat niet naar huis om te slapen! Men slaapt gewoon op het kerkhof! Nou ja, voor de temperatuur hoeven ze het niet te laten, want zelfs in november haalt men daar ’s nachts nog vlotjes meer dan 20°C.   OMGAAN MET DE DOOD   Als Belg met een Filippijnse echtgenote werd ik op de Filippijnen reeds twee keer geconfronteerd met de dood. De manier waarop men daarmee omgaat verschilt enorm met wat wij hier gewend zijn.   Tijdens onze vakantie in 2003 zouden we vanuit onze thuisbasis in Ormoc City een uitstap maken naar Padre Burgos, op het zuidelijkste puntje van het eiland Leyte. We zouden eerst mijn schoonbroer en schoonzus oppikken, maar toen we daar aankwamen vertelden zij ons dat ze forfait moesten geven, omdat de oom van mijn schoonbroer die nacht overleden was. Na de familie gecondoleerd te hebben, vertrokken wij dus zonder hen op uitstap.   Toen we in de late namiddag terugkeerden, reed ik eerst langs mijn schoonzus om te informeren of ze al wist wanneer de begrafenis zou plaatsgrijpen. “Die is al voorbij,” was het antwoord. Ik schrok mij een hoedje! Om negen uur ‘s ochtends was de man dood aangetroffen en om vier uur in de namiddag lag hij al onder de grond.   Er zijn in Ormoc City twee kerkhoven: één voor de rijken en één voor de armen. Op het kerkhof voor de rijken kan je grond kopen en die is dan voor altijd van jou. In België staat er een tijdslimiet op zo’n concessie. Daar niet. Maar je moet die dus wel kopen en daar hebben arme mensen het geld niet voor. Dus worden de meeste mensen begraven op het kerkhof voor de armen en dat gaat zo:   Nadat men had gemerkt dat zijn oom overleden was, was mijn schoonbroer naar een dokter gegaan, die de dood moest komen vaststellen. Gewapend met de door deze dokter getekende overlijdensakte ging hij vervolgens naar het stadhuis, waar hij de overledene op de dienst bevolking liet uitschrijven. Samen met zijn broer en enkele kozijns ging hij dan een goedkope kist kopen en zette die thuis af. Nog armere mensen maken hun kist zelf. Daar werd de oom in de kist gelegd. Let wel: hij was in de loop van de nacht overleden en eerst ’s morgens gevonden. Het lichaam was al stijf en hij lag met zijn benen opgetrokken. De knieën moesten dus gebroken worden om hem in de kist te leggen. Bij ons doet de begrafenisondernemer zo’n dingen buiten het zicht van de familie. Hier doet de familie dat zelf!   Intussen was mijn schoonbroer met zijn kozijns naar het kerkhof gegaan om te vragen waar ze hem mochten begraven. De verantwoordelijke van het kerkhof had de plaats aangewezen en voor de rest moesten zij hun plan trekken. Zij groeven zelf de put, met spaden die zij zelf hadden meegebracht, en keerden dan huiswaarts. Intussen was de priester verwittigd en trok de hele familie in processie, met de kist op de schouder, naar de kerk. Daar sprak de priester een paar gebeden uit en wijdde de kist, die dan terug op de schouder ging. Te voet trok het gezelschap naar het op een steile helling gelegen kerkhof. Daar werd de kist in de put gelaten, die dan door de familie zelf terug werd dichtgegooid. Precies zeven uur nadat men de man dood in zijn bed had aangetroffen was alles voorbij. Zo worden op de Filippijnen onbemiddelde burgers begraven.   EERST BETALEN, DAN BEGRAVEN   Als je geld hebt kan het ook anders. Dat hebben wij een jaar later ervaren toen de grootmoeder van mijn vrouw overleed. Dat gebeurde de maandag van de laatste week van ons verblijf in Ormoc. Vrijdag zouden wij terug naar België keren en natuurlijk wilden wij haar nog voor ons vertrek begraven. Maar dat voor elkaar krijgen bracht heel wat aarde aan de dijk!   Ik wou niet dat oma een instant begrafenis kreeg, zoals de oom van mijn schoonbroer het jaar voordien. Dus reed ik met mijn vrouw naar een begrafenisondernemer om de begrafenis te regelen. We kozen voor een beperkte balseming, die vijf dagen standhoudt, want oma zou in haar huisje opgebaard worden in een open kist.   Op de Filippijnen vraagt de traditie dat er na een overlijden negen avonden na elkaar gebeden wordt in het huis van de overledene. Daarna krijgen de deelnemers aan de gebedswake een maaltijd aangeboden. Eén keer moet de naaste familie ook een nacht bij de overledene doorbrengen. Mijn vrouw heeft dat gedaan, maar zij vond het niet nodig dat ik dat ook deed.   Wij wilden oma niet op het arme-mensen-kerkhof begraven, dus zouden we op het andere kerkhof grond kopen. Zoals alles is ook een begrafenis op de Filippijnen naar onze normen spotgoedkoop. Met de grond en alles erbij betaalden wij voor het hele gebeuren de prijs van een zerk bij ons in België. Dat was dus geen probleem! Het probleem was echter wel dat dit alles gebeurde enkele dagen voor onze terugkeer en dat bijgevolg ons geld bijna op was. Hier ga je dan naar een automaat en haalt er geld uit, maar in Ormoc kon ik met mijn Visa-kaart nergens terecht. American Express en Master werden wel aanvaard, maar ik had enkel Visa. Ik belde dus naar mijn moeder in België met de vraag om geld over te schrijven. Dat geld zou eerst donderdag arriveren en dat was de dag van de begrafenis.   We legden dus uit dat we eerst donderdag konden betalen. Dat was een probleem, want op de Filippijnen wil men niemand begraven alvorens alles volledig betaald is. Ergens kan ik dat begrijpen, want de meeste mensen kunnen zo’n begrafenis niet betalen en de firma zou vaak naar haar geld kunnen fluiten. “Ik heb alle begrip voor uw standpunt,” zei ik, “maar ik ben geen Filippijn. Ik kan dit heus wel betalen. Kwestie is alleen om het geld op tijd hier te krijgen.” “I’m sorry, sir,” zei de manager, “maar zolang wij het geld niet ontvangen hebben kan de begrafenis niet doorgaan.” Er ontspon zich een discussie en op een gegeven moment vroeg zij: “Kan u mij een referentie geven van iemand hier in Ormoc?” “Zeker,” zei ik onmiddellijk. “Bel maar naar uw vice-burgemeester.” Zij keek van mij naar mijn echtgenote. Die knikte instemmend. De manager nam de telefoon en belde naar het cabinet van de vice-burgemeester. “Paul en Roselle Carremans? Ja, die ken ik! Geen probleem, hoor! Die zullen u zeker betalen.” De dame was nu een beetje gerustgesteld en we mochten de begrafenisondernemer meedelen dat de begrafenis donderdag kon doorgaan. Maar we moesten dan wel donderdagmorgen, nog voor de ceremonie begon, komen betalen.   Donderdagmorgen ging mijn vrouw naar de bank en wat bleek? De transactie had een dag vertraging! Het geld zou eerst vrijdag toekomen, maar dan moesten wij vertrekken. Paniek! Wij terug met de manager van de begraafplaats gaan praten. Probleem! Indien het geld er niet was, kon oma niet ter aarde besteld worden. Nu begon ik mij kwaad te maken. “Mevrouw, zie ik eruit als iemand die zijn rekeningen niet kan betalen? Bovendien hebt u een referentie gekregen van uw vice-burgemeester!” “Sorry, sir, maar dat is niet voldoende.” Er werd nog een tijd heen en weer gediscussieerd en tenslotte - ben ik een Belg of ben ik het niet? - werd er een compromis bereikt. Ik zou ons minibusje in onderpand geven. Doorgedreven onderhandelingen hadden als resultaat dat ik het wagentje nog mocht gebruiken voor de begrafenis, maar dat ik het daarna bij hen moest achterlaten. Als mijn schoonfamilie dan vrijdag, na ons vertrek, de rekening ging betalen, zouden zij de auto terug mogen meenemen. Wat een heisa!   Enkele uren later kwam iedereen samen in het huisje waar oma lag opgebaard en kon de rit naar het kerkhof beginnen. Ik reed als eerste achter de lijkwagen, met mijn schoonfamilie. Achter mij reed nog een minibusje waarin de rest van de familie had plaatsgenomen. De stoet werd gesloten door een open vrachtwagen die een van mijn schoonbroers had geleend en waar de rest van het gezelschap als beesten in rechtstond. Het deed mij denken aan de televisiebeelden die ik gezien had van Jodentransport tijdens de tweede wereldoorlog. Voor mij was dit mensonterend en indien men mij op voorhand had verteld dat ze dit transportmiddel gingen gebruiken om onze gasten te vervoeren, waren ze ongetwijfeld op mijn veto gestoten. Maar onze gasten vonden dit heel normaal. Waarom zou ik mij er dan druk om maken?   De begrafenisstoet hield halt aan een grote, open kapel voor een gebedsdienst. Daarna werd oma naar haar laatste rustplaats gedragen. Die was niet moeilijk te vinden, want er stond een grote partytent over de put opgesteld. Over die put stond ook een metalen frame waarover de riemen gespannen waren om de kist mee neer te laten. Daar werd de kist opgezet en tot mijn grote verbazing terug geopend. Men was blijkbaar nog niet van plan ze te laten zakken. In België gaan we na de begrafenis naar een zaal, waar pistolets en koffiekoeken gegeten worden. Hier worden op het kerkhof broodjes uitgedeeld aan de gasten. Vandaar de tent! Nadat we allen gegeten hadden werd er nog een laatste keer rond de kist verzameld voor een gebed. Toen werd ze gesloten en in de put neergelaten. Een Filippijnse begrafenis is toch wel iets apart!  

Paul Carremans
63 0

Gelukkig Nieuwjaar Madelon!

Buiten wiegen berijmde spinnendraden in de wind. Zoals ze daar hangen, lijken ze op witte serpentines in een gebleekt decor. Alleen de hemel draagt alle lichtste tinten uit de kleurkaarten bij de schilders. De zachtste versies geel, oranje, blauw, groen hangen, door de avondzon aangemoedigd, als een pastelregenboog aan de horizon. De eerste zaterdag van het jaar maken de buren er een traditie van om tegen de middag in de scoutslokalen te klinken op het nieuwe jaar. Bij een voorraad broodjes blijft een hele groep plakken tot de avond. Vanuit het keukenraam ontdekt Madelon enkele feestvierende buren die schuifelend hun weg naar huis zoeken. Ze vindt er niks aan dat buren mekaar willen Nieuwjaarszoenen onder invloed van een overdosis alcohol en hapjes uit zakjes. Madelon kiest veel liever voor een frisse neus bij een wandeling . Ze propt haar handen in een dubbel stel wanten, schuift haar voeten in wollen laarzen, trekt een jas boven haar trui en werkt haar tenue af met een haarband, een muts en een meterslange sjaal. Ze is helemaal klaar voor een ontmoeting met de winterkou, zonder risico. Met haar voeten proeft ze de gladheid van het sneeuwijs. Alles om haar heen ziet er statig uit alsof een tovenaar de wereld even een pauze toeroept en minutieus de kleuren van de natuur heeft verstopt. Het is veel te koud om lang buiten te staan. Madelons wangen voelen pijnlijk ijzig en de druppel aan haar neus bevriest, maar toch kan ze haar blik niet van het sneeuwdecor losrukken. Met betraande ogen stapt ze de sneeuw in die onder haar voeten knispert. Ze ademt de vrieskou. Aan lange lissen langs de gracht groeien ijskristallen, unieker en natuurlijker dan het duurste juweel. Welk woord zouden de Eskimo’s hiervoor hebben? Het sneeuwtapijt verraadt hoeveel hazen en konijnen in de buurt wonen en op een of andere manier aan eten moeten zien te komen. Iets fels in de sneeuw trekt Madelons aandacht. Vlekken rood steken hard af tegen hun witte  achtergrond. Ze lopen als een lijn naar het einde van de straat. Rode kleine stippen, intens van kleur in het midden en vager aan de rand. De vlekken volgen mekaar regelmatig op als een spoor. Ernaast zitten afdrukken van grote, brede voeten. Een man liep hier. Wie weet heeft hij zich verwond? Dan moet ze minstens gaan kijken en helpen. Misschien loopt iemand met een bloedneus rond. Dat gebeurt wel vaker bij deze kou. Of misschien is er iets veel ernstiger aan de hand. Madelon hoorde wel eens een verhaal van iemand die zo dom was om zonder handschoenen met sneeuwballen te gaan gooien. Zijn vingers waren na een tijd zo bevroren dat een ijsbal die slecht terecht kwam een topje van zijn vinger wegsloeg. Kan een vinger in dat geval gaan bloeden? Vast niet. Wie weet, en dat zou vreselijk zijn, kwam er iemand met de fiets naar huis en is hij onderweg heel lelijk gevallen, liet hij zijn fiets achter om te voet en behoorlijk gekwetst verder te gaan. De arme ziel ligt misschien ergens uitgeput dood te vriezen. Het spoor van vlekken wordt steeds kleiner terwijl de voetafdrukken gewoon verder lopen. Madelon kijkt op. Bij de hoek van de straat staan twee buren te praten. Het mannenspoor loopt hun richting uit. Al van ver steekt buurman Bert zijn hand naar haar op. ‘Gelukkig Nieuwjaar Madelon, ook aan het genieten van een wandeling? Ga jij niet naar het buurtfeest? Het is ferm gezellig ginder en die glühwein is heerlijk. Ik nam nog om een bekertje mee  naar huis, maar die dingen waarin ze het spul doen, zijn niet meer wat ze geweest zijn. Een klein kraakje en de boel loopt leeg natuurlijk.’

Annemie Dufromont
0 0
Tip

Strategie voor een eigen, tijdse moraal

Hoe kunnen we beslissen wat goed en slecht is, verboden of toegelaten, zonder te steunen op een god? Zal ik met mijn lief gaan slapen of beter niet? Volg ik een opleiding tot F-16 piloot? Hoe moeten we de armoede bestrijden? Is een allochtoon mijn kameraad of mijn concurrent? Dit zijn ethische vragen waarop ieder zijn eigen antwoord moet zoeken. Maar dat moet wel gebeuren met volle kennis van zaken: over de feiten, de gevolgen van een beslissing voor de anderen in de samenleving, en voor de natuurlijke rijkdommen van onze planeet. Iedere keuze zal zich steunen op mijn voorkeuren, mijn gevoelens voor of tegen, mijn utopie over de samenleving zoals ik die zou wensen. Het beginpunt is de liefde voor onze naasten, en voor het leven. Emoties en temperament kunnen echter ook gevaarlijk zijn, en we moeten ze bewust analyseren, en ons er niet blind door laten leiden. Gezag, tradities, zogenaamde intuïtie, hebben volgens de auteur geen positieve rol te spelen in beslissingen over goed en kwaad, evenmin als in de studie van de feiten. Alle hoofdstukken zijn gevuld met voorbeelden uit de actualiteit. Algemene principes zoals verantwoordelijkheid voor eigen daden, gelijke rechten, solidariteit, eigendom, vrijheid, gij zult niet doden, moeten opnieuw beoordeeld worden in concrete situaties. Dit vergt voorafgaandelijke kennis van elke situatie. Daarom besteedt de auteur veel aandacht aan hoe we de dagelijkse gebeurtenissen inschatten, en hoe onze beeldvorming ongemerkt gestuurd wordt door de grote media. De wetenschappelijke analyse moet hier onze gouden standaard zijn. Vervolgens bij het kiezen van normen en waarden moet ieder de gevolgen voor anderen en voor de samenleving in rekening brengen. De seksuele moraal komt uitgebreid aan bod (inbegrepen gedichten over liefde en passie); alsook de grote impact op onze vrijheden van de anti-terrorisme-maatregelen. Ofschoon de schrijver zijn eigen mening niet verbergt, onderlijnt hij voortdurend de dilemma’s, en de andere keuzen die er zijn. Hij stelt veel vragen, waarop de lezer dan een eigen antwoord kan geven. In het laatste hoofdstuk dat enigszins los staat van de vorige, legt de auteur uit waarom volgens hem godsdienst gevaarlijk kan zijn voor ieder van ons en voor de samenleving. De auteur is emeritus professor van de U. Gent, eerder VUB en U. Antwerpen, arts en biomedisch onderzoeker. Dat verklaart de vaak biologische invalshoek van zijn redenering. Toch is dit geen boek voor specialisten. Online bij het August Vermeylenfonds, onder de titel: “Een moraal zonder god. Ethiek van de complexe actualiteit”.  http://vermeylenfonds.wordpress.com/category/frank-roels/ http://vermeylenfonds.wordpress.com/category/frank-roels/page/2/

FrankR
19 0

Blind date met de toekomst

Een paar dagen voor kerst keken we elkaar voor het eerst in de ogen. Ik herkende haar niet meteen, en zij mij nog veel minder. Hoewel ik haar doen en laten al een tijdje met meer dan gemiddelde interesse volgde, was het vreemd om haar plots in levenden lijve te zien. Het voelde niet vertrouwd, zoals ik had gehoopt. Eerder onwennig. Toch zeker die eerste 30 seconden. Daarna sloot ik haar in mijn armen en in mijn hart. Voor altijd. Zonder woorden. Zonder twijfel.   Blind dates zijn dubbeltjes op hun kant. De verwachtingen liggen meestal hoger dan de hakken of het coiffuur van de date in kwestie, zodat er vaak al in de eerste minuten gezocht moet worden naar compensatiemateriaal. Een helse klus: het gemiddelde eetcafé laat naast het gekletter van besausde borden en het ‘look at me, I’m an asshole’-gekraai van businesshaantjes geen betekenisvolle interacties toe. Met een beetje geluk spreken de blik en lichaamstaal van de persoon aan de andere kant van de tafel boekdelen zodat snel duidelijk wordt welk vlees men in de kuip heeft: een lammetje, een kip of een flink stel hersenen. En ja, soms gaat het goed. Soms gaat het zelfs beter. Vriendin Kat nam onlangs het onzekere voor het zekere en liet zich verleiden tot een blinde ontmoeting met een mysterieuze jongeling. Niet zomaar naast de deur, in welk geval ze de dans met een foute partner zonder veel gedoe zou kunnen ontspringen, maar meteen over de land- en taalgrenzen heen. ‘Het gras is daar misschien niet groener maar de tongval toch een stuk sexier’, argumenteerde ze, en we konden haar geen ongelijk geven, zelfs niet in het schoon Gents. Ze vloog naar haar afspraak met een kokerrok en een klein hartje en zweefde terug met een nieuw lief en een valies vol toekomstplannen. Gevallen voor die vlotte tong en vertrokken voor een schoon avontuur.   Of de liefde tussen mij en mijn decemberdate wederzijds is, weet ik niet. Ik heb het haar nog niet gevraagd, daar is het net iets te vroeg voor. Ik wil geloven van wel, maar eigenlijk doet het er niet toe. Al vindt ze mij de stomste griet van Europa en omstreken: zij is het voor mij. De zon en de maan en het beste van allebei. Ook al draagt ze wel eens tweedehandsbroeken die haar niet flatteren. En kleedjes die te ruim tailleren. Ook al trekt ze wel eens op de verkeerde momenten haar mond open en ruikt ze niet altijd even fris. Ik vergeef het haar. Ik vergeef haar alles. Want die blik in haar ogen, dat is kunst. Hedendaagse kunst, met een streep realisme en een klodder romantiek. Een werk van generaties dat niemand onberoerd laat. Vooral mij niet. Hoe het ons verder zal vergaan? Dat verhaal moet nog geschreven worden. Er zit in elk geval toekomst in. Ze zegt het niet met zoveel woorden maar ze voelt zich op haar gemak bij mij. Dat weet ik, want ze laat winden in mijn aanwezigheid. Mijn kersverse dochter.   (Column verschenen in Psychologies magazine - maart 2012)

a little bit of soap
0 1

797204

‘Ik zit naast de telefoon en wacht tot 's avonds laat, met een kloppend hart want mijn geluk hangt aan een draad, als je ook verdriet hebt wees dan niet te fier en draai 797204.’ Ik floot ’m wel eens tussen mijn tanden, die hit van Tura, in de tijd dat je nog moest draaien om te bellen. Een telefoon had toen nog iets magisch. Thuis hadden we er geen, dus als ik mijn lief wilde horen of over mijn lief wilde zagen, moest ik zelf uit mijn kot komen. Bellen vanuit een telefooncel, mijn god, de kwelling. Eerst het huis en alle broeken – ook de stinkende verschrompelde onderin de wasmand – afzoeken naar vijffrankstukken. En dan naar ’t kot stappen, dwars door het dorp, tot vlak naast de kerk. En bidden dat meneer pastoor niet zou passeren. Want die zou het zeker weer gezien hebben, de heiligaard, dat ik niet met ons ma aan het bellen was. Mijn rode oortjes zouden mij verraden. Mijn rug zou weer boekdelen spreken. Want hoe je ook draait of keert in zo’n kot, je staat er in je blootje. Emoties liggen er voor het grijpen. Liefde, woede en wanhoop echoën er luider dan verwacht. En die rijen wachtenden achter je, die staan erbij en kijken ernaar. Schaamteloos.   Neen, dan zijn we vandaag beter af. Met die mobiele toestanden van tegenwoordig hoef je je rode wangen, bezwete rug of bleitmuil tenminste niet meer met Jan en alleman te delen. Je kan rustig een ei pellen met je schoonmoeder terwijl je op de wc zit. Het wachtdeuntje van de aannemer uitkafferen in het tuinhuis. Een telefonisch interview afnemen vanuit een berghut im Schwarzwald, in een rendiertrui. Nog zo makkelijk. Maar willen we die privacy? Neen. We willen gezien en gehoord worden. Gisteren nog, voor mij in de rij aan de kassa: ‘ZEG SCHAT, NEEM JIJ DIE NIEUWE LEREN TAS MEE VAN MICHAEL KORS, ZE LIGT OP ONZE PIANO IN DE HAL, IN DIE WITTE ZAK VAN PRADA.’ ‘Proficiat madam’ wou ik nog zeggen, maar ze zwierde zo wild met heur haar en armen vol blinkende mobiliteit dat ik het maar zo liet. Leren tas. Michael Kors. Piano. Prada. Dat wil wat zeggen. Dat ‘schat’ de voeten vanonder zijn gat mag lopen voor haar. En dat wij stille getuigen mogen, excuseer, moeten zijn van haar succes. Eenzelfde scenario in de trein, de roepplek bij uitstek: ‘JA ’T IS IK. ZEG, IK ZIT OP DIE VAN 21 UUR KWART. JA, DRUK-DRUK-DRUK. ZEG, BEVESTIG JIJ VOOR DAT WEEKEND IN DE DORDOGNE, DAN KIJK IK MORGEN OP DE EUROSTAR WEL NAAR DE PLANNEN VAN DE BADKAMER. EN ZOETJE, WACHT MET DIE PASTA TOT IK THUIS BEN, GE WEET DAT IK MIJN LINGUINE HET LIEFST ZELF DRAAI MET MIJN MACHINE UIT PIEMONTE.’ Word je dan als medereiziger verondersteld spontaan recht te staan en te applaudisseren? Reik je zo’n man de hand en feliciteer je hem met zijn uitermate geslaagde leven? Of word je verondersteld nederig het hoofd te buigen en zwijgend je degradatie naar tweede klasse te aanvaarden, ook al zit je in dezelfde wagon?   Nu ons leven niet meer aan een draad hangt, lopen we ermee te koop. Nu we bevrijd zijn uit onze cellen willen we gezien en gehoord worden. Onze rug moet geen boekdelen spreken, dat doen we zelf wel. Zo luid en duidelijk mogelijk. En wie niet horen wil, krijgt een klets extra intonatie rond zijn oren. Want we hebben iets te bewijzen. En we zijn zo fier. Dus we leven bij de gratie van de ander, op de tonen van 797204.   (Column verschenen in Psychologies magazine - januari 2013)

a little bit of soap
0 1
Tip

1 centimeter breed, 3 millimeter diep

Hij is 1 centimeter breed en 3 millimeter diep. Ik weet het want ik heb ’m bekeken in de spiegel. Langs alle kanten en verschillende keren, om zeker te zijn. Ik wist niet eens dat hij er zat, tot iemand zei: “Je bent ontspannen, je frons is weg.” Toen schoot hij natuurlijk direct weer in een plooi, want ik begreep niet waar ze het over had.   Net als ieder mens met ogen, oren en neuronen heb ik zo nu en dan mijn bedenkingen. Bij de epauletten van sport- en stijlanker Catherine Van Eylen. Bij de foto’s van gepimpt melkschuim op mijn scherm. De meeste van die meninkjes hou ik voor mezelf wegens weinig relevant voor de wereldvrede, maar ze ontsnappen wel eens via mijn voorhoofd, waar ze de leegte tussen mijn wenkbrauwen vullen met geribbelde dikdoenerij. Een teken van inhoud, aldus denkers. ‘Gecrispeerd’, menen anderen. Ik durf dat tegen te spreken. Ze mogen zeggen en dragen wat ze willen, ik loop niet de hele tijd te oordelen met de uitzondering in mijn hoofd en de regel in mijn hand. Eigenlijk ben ik best tolerant. Ik probeer altijd wel te zoeken naar een goede verklaring voor de schoudervullingen van Catherine. Vind ik er geen, dan trek ik mijn schouders op, even hoog als die van haar, en dan bedenk ik dat haar vestimentaire moed toch bewonderenswaardig is. Neen, ik erger me niet vaker of langer dan de gemiddelde kleine zelfstandige met perforatorproblemen aan het einde van een kwartaal. Om dan te zeggen dat ik er godganse dagen als een Klingon bijloop…   Ja dus. Sinds die vrouw haar vinger op mijn frons legde, gaat er geen uur voorbij of ik voel ’m. Achter de computer, voor de televisie, boven de lavabo of bij het likken aan een cornet d’amour. Het moet aangeboren zijn. De bewijzen liggen voor mij op tafel: een vergeelde polaroid uit ’74. Mijn moeder geeft me de fles en ik frons. Waarom? Weet ik veel. Veel viel er toen nog niet te fronsen, of het moest een onderliggende drol zijn die me dwarszat. Maar kaksituaties ga ik tegenwoordig zo veel mogelijk uit de weg, dus het moet iets anders zijn. Iets genetisch. Een verkeerde wrong bij de bevalling. Die Klingon-frons zat er in ’74 al in en die is er nooit meer uitgegaan.   Pas bon pour le moral. De bochten in je gezicht beïnvloeden het zuurstofgehalte in je hersenen en sleuren in een zelfde beweging je humeur mee. Wetenschappers hebben het getest en bevestigd. Open je energiefactuur met een smile – desnoods geforceerd met ‘cheese’ of ‘gin-tonic’ – en je zult het leven en je factuur beter zien zitten. Frons je wenkbrauwen en het is al bij voorbaat om zeep. Dan betaal je een hogere prijs voor zowat alles in dit leven, of zo lijkt het toch.   Van de shiny happy people-club hoef ik geen lidkaart, dank u schoon. Iemand die altijd lacht is verdacht want het leven kan stinken. Maar van die frons, daar moet ik vanaf. ’t Is een kleintje, maar ’t schiet ver door in mijn humeur, onbewust maar zeker. Ziet u mij een dezer met een voorhoofd dat twijfelt tussen glad en geribbeld, neem het dan vooral niet persoonlijk. Er is niets mis met uw epauletten, noch met uw okselgeur of melkschuimsnor. Mijn wenkbrauwen hebben gewoon een eigen wil, maar er wordt aan gewerkt. Ik ga voor glad geluk, al dan niet geforceerd met gin-tonic. (Column verschenen in Psychologies magazine - oktober 2013)

a little bit of soap
1 1

Iets van betekenis. Over Hauser.expo

In 2009 raakten twee dichters-beeldend kunstenaars, Annemarie Estor en Lies van Gasse, in de ban van het mysterieuze verhaal van Kaspar Hauser, een Duitse vondeling van onduidelijke afkomst die in 1828 in Neurenberg opdook. Behalve de mantra’s “Ik wil zijn zoals mijn vader” en “ik wil een ruiter zijn, zoals mijn vader was” zegt de uitzonderlijk kleine jongen bitter weinig. Zijn vreemde gedrag intrigeerde velen. Ook literatoren, zoals Paul Verlaine en Peter Handke, lieten zich door Kaspar Hauser inspireren. Week na week stuurden Estor en Van Gasse elkaar een prentbriefkaart met een strofe uit het vervolg dat zij op de Hauserlegende schreven. De tekst werd ook vaak geïllustreerd met een tekening, een schets, een beeldend kunstwerkje. Het hele project lijkt mij een uit de hand gelopen meisjesdroom die nu – gelukkig – met velen gedeeld mag worden want het leidde tot een boek dat gelinkt is aan een blog waarop zowel het verhaal als prachtige tekeningen en filmpjes te volgen zijn. Tot en met 15 december 2013 loopt bovendien de Hauser.expo in het Letterenhuis Antwerpen. “Hoe zacht en hoe teer zijn de wanden die willen van doen onderscheiden?”, klinkt een verzuchting bij het begin van het verhaal. In de loop van het project kregen de twee initiatiefneemsters de medewerking van Peter Mangel Schots, Joris Gerits, Michaël Vandebril en Michaël Brijs die elk een nevenrol in het leven en het verhaal van Kaspar Hauser innemen. Mangel Schots bv. schreef mee aan brieven van Kaspars vader aan zijn “lieve jongen”. Hij noemt de brieven “verzegelde herauten die mij op mijn reis zulen voorafgaan. Want ik kom naar je toe.” Terwijl Kaspar Hauser elk contact met zijn vader uit de weg wil gaan. Het verhaal – hoe kan het ook anders als het van twee gerenommeerde dichteressen komt die niet aan hun poëtisch proefstuk toe zijn – vraagt om aandachtige lectuur. Het lange gedicht dat uit vier delen bestaat, is vaak even raadselachtig als zijn hoofdpersonage. De korte samenvatting per deel, dat op de blog terug te vinden is, is daarom geen overbodige luxe tijdens de lectuur, zeker voor een jonger publiek voor wie dit project ook bedoeld is. De illustraties verhelderen, verbazen, verrijken. De auteurs deden er daarom goed aan het verhaal af te sluiten met een speelse knipoog naar ‘Het boek Hauser’, “iets van betekenis”. Alice   Annemarie Estor en Lies van Gasse Het boek Hauser.Wereldbibliotheek, Amsterdam, 2013, 143 blz., €24,50

Alice
0 0

Heerlijk sterven op de Filippijnen

Heerlijke manieren om te sterven in de Filippijnen Ik heb altijd graag gereisd, en veel. Van Mauritius tot Lapland, van de hemelse stranden van Jamaica tot de Griekse Acropolis. Elk plekje op zich had wel iets unieks te bieden. Toen een vriend danook over een reis naar de Filippijnen begon, was ik niet meer te houden. Ik moest en zou met de walvishaaien van Donsol zwemmen. Enkele dagen later was de reis geboekt. Nu, ik moet toegeven, ik had ook mijn bedenkingen. Dit luxepaardje is namelijk grootgebracht in vijfsterren hotels waar ze haar dagen sleet op een strandstoel. De Filippijnen zou niets van dit alles hebben. Geen luxe, geen vijfsterrenhotels en een minimum aan comfort met zes onbekenden en een bevriende reisleider. Maar het was tijd voor wat avontuur in mijn leven, besloot ik. Vaarwel Luxe. Welkom wonderbaarlijke eilandpracht. Het werd inderdaad een heerlijke reis. Ik heb er mijn ogen uitgekeken. Alles is er zo mooi dat als je ter plekke zou sterven, je leven toch compleet lijkt… Beeld je in dat je na een vlucht van 12 uur en een even lang durende busrit aankomt in Legazpi. Je stapt de bus uit, rekt je spieren en voor je zie je de ruïnes liggen van een oude kerk. De mensen die hier ooit hebben geleefd, zijn waarschijnlijk op de vlucht moeten gaan voor het gevaarte dat achter aan de horizon ligt. Het uitzicht was magnifiek, maar de moed zakte me direct weer in de schoenen als ik de meest perfecte stratovulkaan aanschouwde die we binnen een paar dagen zouden gaan beklimmen: Mount Mayon. Alhoewel ik wekelijks sport, heb ik mezelf nooit als echt ‘sportief’ beschouwd. Eén aanblijk op het prachtige panorama zei me genoeg. Ik zou me tot het uiterste moeten duwen. Na die korte stop zijn we verder gereisd naar Donsol om wat uit te rusten voor het vervolg van onze reis. De eerste dagen werden direct gevuld met onvergetelijke momenten. Met zwembril en snorkel in de aanslag werden we ondergedompeld in de wereld van de walvishaaien. Uren hebben we met z’n vieren op de boot zitten wachten, zoekend naar enig spoor van de grote beesten. Maar, het enige dat er die dag gebeurde was het rommelen van Rebecca’s buik toen ze voor de zoveelste keer zei: “ ’t Is tijd voor een snackske!” Grinnikend werden de chocolade-cakejes verdeeld onder het gezelschap en ’s avonds werd er al schertsend gezegd dat het toppunt van de dag bestond uit babbelen en chocola. De volgende dag hadden we meer geluk. Na amper één uur zoeken hadden we eindelijk een walvishaai gevonden. We gingen op de rand van de boot zitten en sprongen het water in. Ik zal het nooit vergeten, hoe ik rond keek op zoek naar die wit-gevlekte vis. En dan plots, out of nowhere dook ie op, met een bek die langer is dan je been. Er is volgens mij geen enkel dier zo groot, dat zo gracieus kan bewegen. Je zou er letterlijk van vergeten te ademen. Toppunt van dag twee: Lekkere cakejes gegeten en twee prachtige walvishaaien gezien! Als er iets kan gezegd worden over Donsol, dan is het wel dat het onderwaterleven er onmenselijk mooi is. Als amateurduiker had ik dus niets liever gewild dan met fles en lood gewapend de dieptes van de Filippijnen te verkennen. Natuurlijk zit je met een groep mensen die nog niet kunnen duiken. Het idee om de zee in te gaan was dus snel vergeten. Tot de reisbegeleider zei dat diegenen die wilden, een duik mochten wagen met een plaatselijke duikorganisatie. Ik was door het dolle heen. Langs de andere kant kwamen de zorgen ook naar boven. Ik wist hoe ik moest duiken, de anderen niet. Als je één ding leert in een duikschool dan is het dat duiken niet licht genomen mag worden. Eén kleine fout kan fataal zijn. Duiken is niet voor niets geplaatst in de top drie van de meest gevaarlijke sporten. Ik vond dat het nodig was om hun op voorhand te zeggen dat ik het een superidee vond, maar dat het eigenlijk niet verantwoord is om als niet-duiker zomaar het water in te gaan zonder enige opleiding. We zijn toch gaan duiken met z’n vijven. Op de boottrip naar het eiland waar we gingen duiken, vertelde de gids ons wat er verwacht werd. Meermaals heb ik met mijn ogen gerold. Ik was nerveus. Bloednerveus eigenlijk. Ik dook zelf niet al te lang, maar wist wat je wel en niet mag doen onder water, terwijl de instructeur keer op keer een verkeerde instructie gaf. “Als je last hebt van je oren onderwater, sluit dan je neus met je vingers en blaas eens goed door.” Ik werd lijkbleek. Als je dat doet, kunnen je trommelvliezen springen, geraakt er water in je binnenoor en krijg je evenwichtsstoornissen. Bij alles wat de man zei, probeerde ik aan de mededuikers, die ondertussen toch wel vrienden waren geworden, uit te leggen waar je voor moest opletten: Niet te snel stijgen, of je kunt een klaplong krijgen, of erger decompressieverschijnselen. Goed om weten: bij decompressie komen er luchtbellen in je bloed, die ergens vast kunnen blijven zitten. Je kan erdoor verlamd raken of zelfs sterven, tenzij je op tijd in de caisson bent om terug gedecompresseerd te worden. Er zijn twee caissons op de Filippijnen, een eilandengroep van 7107 verschillende eilanden. Veel kans op overleven heb je dus niet als er iets misloopt. We hebben toch gedoken. Iedereen met vijf kilo lood aan zijn gordel. Voor mij was het genoeg om tussen twee wateren te zweven, maar voor de grootste onder ons, was het helemaal niet genoeg. Een paar stenen bij in het duikpak stoppen, en ook hij kon mooi kopje onderblijven. De stress bleef wel. Ik geef het niet graag toe, maar er was ook wel druk om te laten zien dat ik wel degelijk kon duiken. Als iedereen weet dat je in België wekelijks in een zwembad traint, wordt er wel wat verwacht van je. Er zijn onder water nog wat voorvallen gebeurd, een mondstuk dat uit je mond wordt geshot, maar daar wordt je op getraind. Dus zonder enige vorm van paniek stak ik het terug in mijn mond en keek naar de pracht op de bodem. Tot we nog wat oefeningen moesten doen. Je gaat op de grond zitten, haalt je duikbril van je gezicht en blaast hem leeg. Bij de meeste ging dit vrij vlot, maar toen Lieven zijn duikbril afzette en daarbij ook zijn eigen mondstuk uitviel was er langs mijn kant toch wel enige vorm van paniek. Net zoals we in het zwembad geleerd hadden, pakte ik zijn linkerarm vast, greep snel naar het mondstuk en stopte dat terug in zijn mond. De instructeur zat de hele tijd voor hem, maar was te laat om hem te helpen. Het hele verdere verloop van de duik was ik niet echt op mijn gemak. Meer dan eens heb ik iemand onwetend bij zijn arm genomen om hem weg te trekken. Zonder dat hij het wist was hij bijna op een zee-egel gaan staan met pinnen van twintig centimeter. En steeds vroeg ik me af: Waarom zijn die instructeurs in alles zo laks? Wat als ze niet merken wanneer iemand in problemen komt? Ondanks die problemen, beleefde ik er de tijd van mijn leven. Zeesterren, schelpen, papegaai- en clownvissen, zee-egels in alle kleuren en maten. Bij het bovenkomen was iedereen het erover eens: duiken in de Filippijnen is prachtig, al werd er wel gezegd dat het compleet onverantwoord was dat we zo onervaren in het water zijn gedoken. Ik moest op mijn tong bijten om die grin te onderdrukken en geen “I told you so” te opperen. Na die heerlijke onderwaterdagen zijn we dan verder gegaan naar Mount Mayon. Aan de voet van de vulkaan klopte mijn hart al in mijn keel. Ik geloofde niet dat ik het ooit zou kunnen, zolang stappen, zo hard doorzetten. We waren nog maar een half uur onderweg of ik had er al genoeg van. Maar ik wilde nog doorzetten, zeker tot het eerste kamp. Ik was kapot, leeg en voelde me verschrikkelijk misselijk toen we na anderhalf uur aankwamen op de eerste rustplaats. Iedereen ging zitten en at zijn lunch op. Ik kreeg maar een halve boterham door mijn keel. Maar, ik ging verder. Kamp twee was maar even ver stappen als kamp één, zeiden ze. Na de korte pauze raapte ik terug al mijn moed bijeen. Toch nog even doorzetten. Een half uur verder was ik zo goed als dood. Ik bengelde achterop, had constant pijn in mijn rug. Ik wilde opgeven, terugkeren. Maar... Er was één grote maar. Ik kende de reisbegeleider. En alhoewel we goed overeenkomen wist ik maar al te goed dat Lieven het niet zou nalaten om me elke keer te plagen over het feit dat ik de top niet had gehaald. Mijn enige motivatie om Mount Mayon te beklimmen: hij gaat nooit kunnen zeggen dat ik toch niet heb doorgezet. Hij gaat er nooit mee kunnen lachen dat ik er niet geraakt ben. Halverwege naar kamp twee heb ik zitten roepen en tieren. Ik heb de tranen uit mijn lijf gehuild en op de grond gestampt van pure frustratie. Er was toen nog één van mijn reisgenoten bij me, samen met een gids. Ik vond het verschrikkelijk om zo te wenen terwijl ze erbij stond. Deze grote mond heeft maar een klein hartje, en iemand haar zwakte tonen vindt ze al helemaal niet zo leuk. ’t Was op dat moment dat ze zei: “Goh, nu heb je toch een uitgangspunt voor je reisverhaal. ‘Heerlijke manieren om te sterven op de Filippijnen’.” Raar als ik soms kan zijn, ben ik toen beginnen lachen en huilen door elkaar. Het heeft me in ieder geval mee de top op geholpen. Ik kwam aan, waarschijnlijk een half uur later dan de rest maar ik had het gehaald. Bij het eerste het beste plekje dat ik zag, ging ik zitten. Lieven kwam af omdat hij – de plaaggeest – me even kwam zeggen dat het ‘toch helemaal zo zwaar niet was geweest’. Ik denk dat ik nog nooit zo bitsig uit de hoek ben gekomen tegen hem. “Maak da ge weg zijt.” Ik kon niets of niemand rond me verdragen. Het enige wat ik wilde was rust. Ik ben daar op een harde steen blijven zitten terwijl de rest tien meter verder naar de lava ging kijken. Ik kon gewoon niet meer verder. Ik keek rond en nam zittend wat foto’s. Ik was zelfs te lui om een rugzak die iets verder lag te verschuiven zodat ie niet op de foto’s terecht kwam. Ik ben dan gewoon maar verder naar links of rechts gaan leunen zodat hij er toch niet opstond. En toen waren ze terug. We moesten terug naar beneden… Elke stomme stap die ik zette, gaf een extra stoot in mijn rug. Ik was superblij toen we eindelijk aan ons beginpunt aankwamen. Al kon ik Lieven nog steeds zijn nek omwringen: “Komaan, geef toe, het zicht was de beklimming toch echt wel waard.” Ik siste als een slang. “Dat zie ik nu nog zo niet! Ik zal later wel van de foto’s genieten!”. Ach ja… Ik heb nooit het makkelijkste karakter gehad. Maar het is waar. Ik geniet enorm van de foto’s die ik daar genomen heb, want ik weet dat ik die beklimming nooit, maar ook nooit meer ga doen. Ondanks de uitputting was het verdere verloop van de dag toch nog de moeite. Op het beginpunt werden de kokosnoten uit de bomen geplukt – “Hah.” zei iemand. “Nog een manier om te sterven in de Filippijnen. Een kokosnoot op je kop krijgen. Het gebeurt meer dan je denkt hoor .” Daarna zijn we teruggegaan naar het hotel om ons klaar te maken voor een avondje stappen. Appelbier en dansen en cocktails en karaoke: de manier om je te amuseren na een dagje tot het uiterste gaan. De reis werd verder gezet. Nog even een korte stop in Sabang waar we de mangrove zijn doorvaarden en op zoek gingen naar een waterval die zich recht in de zee uitstort. Eén voor één beelden om van weg te dromen om dan uiteindelijk in El Nido te belanden waar we van eiland tot eiland hebben gehopt. Die volgende vijf dagen werden gekenmerkt door snorkelen, kanoën en barbecueën op het strand. Het is ons toen ook spijtig genoeg duidelijk geworden dat sommige mensen helemaal geen respect hebben voor de natuur. We kwamen aan in een verborgen lagune. Iedereen was onder de indruk van de hoge rotsen waarin de lagune verstopt lag. Er was maar één doorgang: langs de zee de lagune inzwemmen en dan op het strand aankomen. We waren echter niet alleen. Een groep Aziaten was wat tumult aan het maken in het water terwijl wij aan de kant lagen. Ze waren met een schop in het water iets aan het achterna lopen. We gingen recht zitten en keken naar het schouwspel. Tot we zagen dat de menigte een vis op het droge probeerde te krijgen. Dat lukte ook. Onze groep stond furieus op en ging naar de mensen om te vragen waar ze in godsnaam dachten mee bezig te zijn. Chinezen verstaan blijkbaar geen Engels. Of willen het niet verstaan dat je een dier niet zomaar leed aan doet uit plezier. Het diertje lag te spartelen in het zand. Zonder racistisch te willen zijn, was het ook duidelijk dat deze Chinezen geen kennis hadden van vis. Terwijl ik naar het donkerbruine gehoornde beestje keek, werd het me al snel duidelijk dat het niet zomaar een vis was. Een steenvis of Synanceiaverrucosakan je door één verkeerde aanraking helemaal verlammen. Gewapend met een stel vinnen hebben we het beestje terug in het water proberen te duwen, tot onze gids langs kwam en hem bij zijn staart vast nam en terug naar zijn natuurlijke habitat bracht. Hij was blijkbaar niet zo bang van de mogelijke gevolgen. Er waren die dagen in El Nido nog momenten waar je je als toerist ergerde aan de anderen. Mensen haalden zeesterren boven water, probeerde achter schildpadden aan te zitten en hadden geen oog voor het koraal in de riffen. Als je weet dat de grootste koralen maar vijf tot vijfentwintig mm per jaar groeien, dan is het ook niet verrassend dat de mooiste duikplekken op aarde stilletjes hun pracht aan het verliezen zijn. Stiekem hoop je dan wel dat de toeristen toch eens in een zee-egel zouden trappen, of met hun hand op vuurkoraal belanden - dat brandt net zo lekker als een kwallenbeet! Nog twee dagen zijn we in Manilla geweest. De metropool was even mooi als de rest van de prachtige eilanden, al was het verschil met het leven op de eilanden toch wel groot. Uiteindelijk werden die laatste dagen vooral gekenmerkt door wilde taxiritjes en de laatste slachtoffers van buikloop. Ik moet zeggen dat ik nooit een beter dieet heb gekend dan op reis gaan. Zeventien dagen weg, vier kilo lichter. Er zijn momenten geweest dat ik heb gevloekt en getierd… Maar ik zou het zo allemaal willen overdoen. De reis was absoluut fantastisch, de mensen die ik heb leren kennen waren nog fantastischer. Ja, moest ik daar toen gestorven zijn, het was een mooi einde geweest…            

ella
0 0