Zoeken

LEUVEN DE MUNTSTRAAT.

LEUVEN DE MUNTSTRAAT. De eerste TOEK op mijn gezicht.   De eerste klap in mijn gezicht kreeg ik in de Muntstraat, een klein straatje achter het stadhuis van Leuven. In dit straatje was een kroegje waar geen studenten kwamen, maar alleen jonge mensen uit Leuven van dezelfde leeftijd als ik. Het was een café waar naast bier, af en toe ook een joint werd gerookt. Een paar weken daarvoor had ik Wikke ontmoet, een echte Leuvenaar. Op een dag besloten we om samen te gaan wonen en dat hebben we een jaar lang gedaan in Korbeek-Dijle. Maar ons stamcafé was in de Muntstraat, een vreedzame plek waar we onze vrije tijd doorbrachten. Veel van de jongeren die er rondhingen werden beschouwd als gevaarlijk en sommigen werden zelfs geschaduwd door de politie. Op een dag kwam er echter een groepje dronken geweldplegers binnen die de rustige sfeer verstoorden met hun luidruchtige gedrag. Een van mijn vriendinnen werd bedreigd door een man die vanwege zijn dronkenschap dacht dat hij zijn liefde kon uiten. Toen ik wilde ingrijpen, kreeg ik een klap in mijn gezicht. Dit was niet iets wat we gewend waren in ons vreedzame cannabisclubje, waar men in Leuven geacht werd alleen bier te drinken.   Toen ik vanaf de oude markt de middelste kleine straat naar beneden liep richting de Parijstraat, belandde ik bij DEN DELPER, een café dat weinig last had van studenten. Daar ontmoette ik Erik en we werden onafscheidelijk. Ik nam hem mee naar alle plaatsen die ik kende en op een dag vroeg hij me om mee te gaan naar de plekken waar hij normaal rondhing, namelijk de cafés rond de Statie. Toen we het café binnenkwamen, omhelsde een man Erik. Het leek wel meer dan gewoon vriendschap. Het was dezelfde man die mij eerder een klap op mijn oog had gegeven. Ze noemden zichzelf de bende van de Statie en Erik was de bendeleider, beter bekend als zwarte Erik. Er was geen enkele overheidsinstantie te bekennen in de buurt. Het was veel makkelijker om vreedzame cannabisgebruikers te stigmatiseren en te criminaliseren dan om een groep gewelddadige alcoholisten aan te pakken. De meeste agenten waren zelfs bang voor hen. Alcohol was een beschermde drug, vooral in Leuven. De burgemeester beschermde deze drug persoonlijk en werd er zelfs voor beloond, maar dit werd allemaal buiten het zicht gehouden. foto gallery verf ed https://www.2dehands.be/q/verf+ed+/ 

verf ed: Contemporary interdisciplinair ArtTIST, nen tjolder, nen dommekloot
16 1

Tere kinderzieltjes

Soms kom je ineens een nieuwsbericht tegen waarvan je heel goed moet nadenken of je nu voor de gek wordt gehouden of niet. “Engelse uitgever gaat tekst boeken Roald Dahl aanpassen.” Nee, dat is niet echt, dat is een grap. Maar het is geen 1 april en ik ben ook nog nergens een bericht tegengekomen dat dit weerspreekt. Wel heb ik gezien dat de Franse en Nederlandse uitgevers het voorbeeld niet gaan volgen. Gelukkig maar. Want wat een onzin, woorden als ‘dik’ of ‘lelijk’ mogen niet meer. Dat is kwetsend en kinderen kunnen daar last van krijgen. De wereld is gek geworden, denk ik dan. Ik weet nog goed dat mijn ouders vroeger een heel dik sprookjesboek in de kast hadden staan. De verzamelde sprookjes van de Gebroeders Grimm. Twee Duitse broers die sprookjes verzamelden en optekenden. Want zij bedachten die natuurlijk niet zelf. Roodkapje bestond al heel lang. Ik genoot ervan. Toch denk ik dat er binnenkort wel iemand op zal staan die die sprookjes gaat verbieden. Immers, het bloed droop van de pagina’s. Een heks die levend wordt verbrand door twee kleine kinderen. Een jager die met een groot mes de buik van een (tegenwoordig beschermde) wolf opensnijdt. Een moeder die de tenen van haar dochters afsnijdt omdat ze anders niet in het glazen muiltje passen. Een slapende prinses die ongevraagd wordt gekust, toch een echt “metoo-tje” als je het mij vraagt. Het is verschrikkelijk, al die verhalen. Totaal niet verantwoord en vreselijk slecht voor een tere kinderziel. Maar ik genoot. Van prinsessen en prinsen, van draken en kikkers. In sprookjes kan alles. Daar wordt het dienstmeisje een prinses en een lelijke kikker een prins. In het echte leven is dat allemaal niet mogelijk, daar blijft het dienstmeisje gewoon ploeteren voor een hongerloontje en wordt de kikker opgegeten door een reiger. Maar als kind kon ik wegdromen en rondlopen in een land dat nog mooier was dan Narnia. Ik kon vliegen en toveren. Ik was in mijn hoekje van de bank helemaal vertrokken naar een andere werkelijkheid. Heerlijk. Ik vind het bijna slecht om dat de kinderen van vandaag te onthouden. Het is toch geweldig om zo te kunnen fantaseren. En laat Sjakie in de chocoladefabriek dan een lelijk jongetje tegenkomen. Sommige mensen voldoen nou eenmaal aan die omschrijving. Het is niet anders. In je latere leven kom je toch wel op hardhandige wijze tot de ontdekking dat sprookjes niet bestaan.  Toch eens vragen of mijn moeder de Sprookjes van Grimm nog heeft.    

Machteld
4 2

De paddentrek

‘Wat komt ge hier feitelijk doen jong?’ Zijn met woede gevulde ogen schoten vuur mijn richting uit. Zwiepend en zwaaiend met beide armen, benen half geplooid, alsof hij een poppenkastpop was die met één trek aan het koordje de meest waanzinnige capriolen maakte. Jan Klaassen van de waanzin.   ‘Wel, wat komt ge hier doen?’ Stilte, enkel mijn ademhaling was te horen, piepend en krakend als een kuiken. Hij en zijn vrouw keken naar het smalle weggetje dat was omgevormd tot een waanzinnige modderstrook, waar ik me tot voor enkele seconden met mijn auto een weg probeerde door te banen. Zijn vrouw sloeg de armen ten hemel, het hoofd heftig schuddend van neen. Ik, in mijn blauwe citroën C3, mijn raam halfopen, mijn gps die maar bleef herhalen dat ik rechtdoor moest.  ‘Voor de laatste keer makker, wat komt gij hier doen?’  Wat ik daar kwam doen viel niet zo makkelijk uit te leggen. Ik had hier afgesproken met makkers om samen het weekend door te brengen in ware festivalstijl.  De rit was lang en vermoeiend geweest, helemaal van Gent naar de Kempen die, naar ik had vernomen, voornamelijk stil zouden moeten zijn. de locatie was geprikt op google maps, een vaag filmpje van de organiserende vrienden als handleiding, meer was er niet. Nota bene had ik blijkbaar thuis onvoldoende gecommuniceerd dat ik daadwerkelijk het godganse weekend weg zou zijn. Dus vertrok ik met de beeltenis van een rouwende vrouw, en onthechte kinderen. En ja, ik had een vermoeden dat ik verkeerd aan het rijden was en ik raakte daardoor steeds meer in de war. Zeker nu deze briesende stier en zijn kenau voor mij stond druppelde het zweet me van het voorhoofd en kon ik simpelweg geen cohesie in mijn verhaal krijgen. Dus hield ik het op stamelen zonder inhoud, verzuchtingen zonder kern.  ‘Euh, ik moet hier zijn.’‘Gij moet hier zjsust niet zijn, maakt maar dat ge weg komt, of ik bel den boswachter.’‘Maar ik kom hier parkeren.’‘Godverdekke, parkeren, hij komt hier parkeren, hoort ge dat?’‘Ja ik hoor het’, beaamde zijn vrouw. Hun beider gezichten werden nu zo rood dat ik begon te vermoeden dat ze alle momenten zouden ontploffen. Of wegvliegen naar de andere kant van het heelal, de donkere kant van de maan.  Ik bedoelde natuurlijk kamperen, maar in de stress van het moment had ik mij klaarblijkelijk vergist en waren de letters in quasi willekeurige volgorde mijn mond uitgeglipt.  ‘Kom jong, weg!! Weg zeg ik u!!’ Zijn armen beschreven en onderlijnden wat hij bedoelde.  ‘Ja, maar, ik kan hier niet weg. Ik heb hier afgesproken.’‘Maar gij moet hier niet afspreken jong.’‘Jawel, ik kreeg deze coördinaten door, ik moet hier zijn.’ Telkens wanneer ik dacht dat er enige rust zou zijn om wat ik gezegd had reageerde de vrouw met draaiende oogbollen en afwijzende blikken, klinkend gezucht en doorzakkende knieën.  ‘Nu is’t genoeg geweest, ik bel den boswachter, die zal u wel een campingplek voor vannacht voorzien, ergens anders.’ Nu begon zijn vrouw alles te papegaaien wat de man zei. ‘’t Is genoeg geweest’, ‘elders kamperen vannacht’, ‘boswachter’.  Meer en meer begon ik te beseffen dat mijn vrienden hier toch ergens moesten zijn en meer en meer begon ik te beseffen dat het plan illegaal was en meer en meer wist ik dat ik mijn vrienden moest redden, ik wilde niet degene zijn die het weekend vergalde. Ik heb namelijk al een paar verknallingen op mijn conto staan. Zo viel ik ooit flauw tijdens een concert van Guns ’n Roses, na amper het derde nummer. Één van mijn vrienden nam me mee naar de EHBO, we arriveerden daar net toen ze “november rain” begonnen te spelen. Dat was die vriend zijn openingsdans geweest van zijn gestrand huwelijk. Hij huilde terwijl ik te versuft was om hem te troosten. De verpleegster van dienst gaf geen krimp en steggelde verder op sandalen met sokken.  Neen dit keer zou ik het slagveld verlaten voor ik het erger kon maken.  ‘Jullie hebben gelijk, ik ben mis. ’t Is goed, ik ben al weg. Maar ik moest hier toch echt zijn, ik weet dat het onhandig is, maar wat is het probleem eigenlijk?’ De man zuchtte kortstondig en blies zijn longen vol.  ‘Het probleem, jongen, is dat er hier waar jij rijdt met je auto, duizenden paddenjongen momenteel aan het voorbijtrekken zijn. Duizenden. En al die padden die komen onder uw banden terecht en gaan dood. Gij vermoordt duizenden padden door hier door dit gebied te komen rijden.’ Hij berustte in zijn pleidooi. Ik hapte naar adem.  Ik was een paddenmoordenaar. Ik had een genocide gepleegd onder Kempense paddenbevolking.  ‘Waar komt gij vandaan?’ De rust was blijkbaar ook in zijn stem teruggekeerd. ‘Gent.’ ‘Ja, maar dan, Gent, jong. Ja kijk, hier is natuur hé makker en in de natuur doet ge niet zomaar uw ding. In Gent kan dat wel zijn, maar hier moeten we rekening houden met het tempo van de natuur.’‘Sorry, ik dacht dat ik hier moest zijn, er zou hier, niet ver van de zwarte vijver, een plek om te kamperen moeten zijn, met chaletjes, of stacaravans, daar hadden we afgesproken.’  Misschien verknalde ik het nu toch door zomaar de locatie door te geven van ons potentieel bacchanaal.  Maar, ik zag het luttele seconden later, er veranderde iets in het gelaat van het koppel dat zich blijkbaar als patroonheiligen van de padden had opgeworpen. Hun gezichten werden zachter en ik zag een flintertje schaamte in hun ooghoeken, leek het wel.  ‘Ach, ge moet naar de zwarte vijver, maar zo moogt ge rijden. Alllé volgens het boekje mag je tot daar rijden, we kunnen u niet tegenhouden, doe het maar, we kunnen u niet tegenhouden.’  Nu hielden ze elkaar vast alsof ze getuigen waren van iets vreselijks, iets wat niemand verdiende mee te maken. Ze zouden met eigen ogen zien hoe ik met mijn rammelende wagen padden zou blijven vermorzelen.  Het ging ook mij te ver.  Ik reed achteruit, ook nu bleven padden aan mijn velgen hangen maar ik moest wat. Ze keken me verward aan. Parkeerde mijn auto op het weggetje waar ik dacht dat hij veilig was, nam mijn slaapzak uit de auto, mijn tas en mijn tent. Ik stapte door de modder op de mensen af, gaf hen een knuffel, tuurde richting waar ik dacht dat de zwarte vijver moest liggen en stamelde: ‘ik doe dit voor de padden, voor alle padden.’ Nadien stapte ik weg, het feest tegemoet. Met in mijn tas, herwonnen respect en sympathie. Padden kwaakten, als teken van dank. Ik liet ze maar. Want dat is het mooiste: bijna zomer, vrienden en vrede en een kalme paddentrek. 

Thomas De Mulder
30 1

Vriendin

Ik heb niet heel veel vrienden. Ik gebruik het ook niet als modewoord. Sommige mensen hebben zoveel vrienden dat ze het zelf niet meer bij kunnen houden. Maar aan de vrienden die ik heb, ben ik trouw. En als er iets met een van hen is, raakt me dat diep. Een paar maanden geleden kreeg een lieve vriendin het nieuws dat de longziekte die zij had haar binnen afzienbare tijd fataal zou worden. Een mokerslag, natuurlijk in eerste instantie voor haar en haar man, maar ook voor de mensen die om haar heen stonden. Waar ik er één van was. Zij reageerde zelf heel nuchter. Er was niets aan te doen dus ze zou het moeten accepteren. Daar had ik al bewondering voor. Ze was niet boos, ze heeft niet gescholden. Ze aanvaardde haar lot.  En dat lot bracht haar heel wat zware dingen. Van het nog kunnen lopen van een blokje rond tot een half uur moeten bijkomen van tien meter lopen. De rollator werd een rolstoel en daarna kwam er een bed in de woonkamer te staan. En nog steeds kwam er geen onvertogen woord over haar lippen. Waar ik de hele wereld verrot zou hebben gescholden, zei zij alleen maar “het is wat het is”.  Tot het ook voor haar niet meer acceptabel was. Ze nam het moedigste besluit dat een mens volgens mij kan nemen en begon haar eigen einde te regisseren. Ze vertelde wat haar wensen waren. Tegen haar man, tegen de huisarts, tegen mij. Ze gaf spullen weg, maakte een lijstje van muziek die gedraaid moest worden en bepaalde een datum. Dinsdagmiddag. Ik liep de dagen voorafgaand aan die datum iedere dag een keertje bij haar binnen. We kletsten over koetjes en kalfjes maar spraken ook over ernstige dingen. Ik weet nog dat ik vroeg of ik op maandag ook nog welkom was. Of dat ze dat misschien liever niet had. “Jij mag wel komen”, zei ze “jij bent geen jankerd.” Onwillekeurig moest ik er om lachen. De dag er na liet ze het leven los. Omdat het voor haar niet meer menswaardig was. Ik heb diep respect voor haar dat ze dat zo heeft kunnen doen. En ik mis haar.    

Machteld
12 1

Nieuwejarekezoete

Vroeger, in de jaren '80, toen oudjaar-zingen nog in de winter viel, stonden wij elk jaar ‘met de vruge’. Ons moeke legde sjaals, mutsen en wanten standaard in viervoud voorverwarmd klaar. Soms werd de muts vervangen door oorwarmers met een pluchen beestenkop op elk oor. Nog later, toen we alleen op pad mochten, speelden we al die bollen wol uit, eens we uit het zicht waren. Zodra we het huis van ‘den boswachter’ gepasseerd waren, dreven we het tempo ook ferm op. ‘Loewepes’ van ’t één huis naar ’t ander. Het was voor de gever in de jaren ’80 meestal niet de moeite om de voordeur dicht te doen. Dat was handig. We zongen, lees dramden, ‘oudjaarnieuwjaar, kwens j’een gelukkig nieuwjaar!’ Meestal kregen we 5 frank. Soms ook 2. Bij de Verschoren in de groenhoek, daar kwamen ni veel zangers. Daar kregen we 20 (!) frank. Ik heb het onthouden alsof het de jackpot was.In de leliestraat stond ergens een mandje met zoetigheid voor de zangertjes. Richtlijnen erbij: ‘Voor de zangertjes. Eerst zingen dan kiezen.’ Dat is al even erg als praten tegen de muren. Ik zong er niet. En kiezen deed ik ook niet. (nooit goed in geweest) Ik nam dus alles waartussen ik twijfelde. In die tijd hingen er ook nog papieren ‘wij geven in de school’. Slimmeriken hadden dat één jaar gedaan en hergebruikten dat blad elk jaar opnieuw. De lay-out ervan is volgens mij in als die jaren toch nooit veranderd. Misschien hoogstens de kleur van het blad waarop de copy, van de copy, van de copy werd gemaakt. Er was ook eens een jaar dat ik mijn instrument meepakte. De mensen gaven dubbele klets. Origineel was het. Maar lastig. 2 straten denk ik, toen gaf ik het op. Alsof mijn lippen bleven plakken aan mijn bevroren ammezuur.  Maar nóg erger waren: ‘appelsienen’. Ooh mannekes, als die in uw beuzeke vielen. Snok. ’s Middags dik tegen ons goesting moesten we over huis. Gaan eten, puur tijdverlies. Vader Van Herck had er iets op gevonden zodat het toch de moeite was om 'te verletten'. Hij sneed met oudjaar de schoonste patatten figuren. Auto’s, bloemen, sterren, huizekes en mannekes (met of zonder kop) werden aan de keukentafel gesneden. Uren deed hij er over. Ons moeke bakten ze, tussen het geven door, in de frutpot. Elk jaar opnieuw. Wij aten die kunstwerkskes zo rap mogelijk op. We waren nog ni uitgezongen. Beuzekes leeg, buikskes vol, we konden er weer tegen. Na de noen waren de meeste zangertjes uitgezongen. Er bleef al wel eens vaker een deur dicht en dan legden we ons andere plaat op. ‘Hoog huis, liejeg huis’ Als we da thuis vertelden, was ons moeke niet goed gezind. Onze papa wel. Die ging strijk van ’t lachen. Meer dan 30 jaar later gaat mijn eigen kroost op pad. Het ziet er allemaal een beetje anders uit. En toch zat ik gisteren heel onverwacht, dik verrast, efkes terug in die jaren ’80. Mijn kinders wisten niet wat ze zagen in hun bord.In de viooltjesstraat had vader, ondertussen opa, Van Herck, 3 uur aan de keukentafel gezeten.Met patatten en een schellerke.   Tessa Van Herck, Itegem, 1 januari 2023

TessaVH
5 0

Spotifylijsten

Misschien is het niet toevallig dat jouw nummers het laatste jaar vaker in mijn spotifylijst opduiken. Meer dan andere jaren. Toen zocht ik nog vooral zelf of via hem naar mooie muziek. Nu dus, ga ik terug naar wat jij me leerde kennen. Misschien zegt muziek iets over onze binnenwereld. Jaren zoek ik al naar wat ons allemaal bindt, naar woorden die ik kan gebruiken om ons uit te drukken. Je bent nu ziek maar draagt dit rustig. Wel stil. En zo kom ik via jou vaak in contact met mijn onzekerheid.  Vandaag niet. Vandaag hadden we plezier in het samen terugzoeken naar oude rock hits via de eenvoudige zoekfunctie in Spotify. Ik zag je plezier en enthousiasme bij het zoeken en vinden van titels, namen van zangers, gitaristen en drummers. Jij zong en ik zong, liedjes die ik vroeger haatte, zei ik. Je dementie even samen overwinnen, het monster klein krijgen, was fijn voor ons beiden.  Je kende namen die ikzelf niet ken! Jij lachte en we dachten luidop aan vroeger. Toen miste ik mama want wanneer jij de muziek luid door de boksen liet schallen, was zij niet thuis. Het plezier groeide en deed me deugd. Een soort climax in contact. Wel vroeg ik me even af of ik je vermoeide, of dit te druk was. Terzijde. Je ogen, je lach, je expressie en hoe je goedkeurend vroeg of je me misschien geïnspireerd had, maakten me blij en ontroerd. Misschien daarom dat ik meteen verdrietig werd toen je op jouw manier iets zei over het afscheid dat er ooit zal aankomen, nog lang niet, maar dat nu wel, nu je ziek bent , even op de voorgrond komt. Je zei het via je collectie van cd’s, minidiscs en dvd’s; “ik wil ze nog allemaal horen voor ik vertrek.” Je lachte. Het voelde voor mij als het te snel ter sprake brengen van eindigheid. Je bent normaal zo stil. Maar het paste bij je. Het was mooi. Mama, ik huilde toch in de auto op weg naar huis bij de tranentrekkende “brothers in arms”. Wees niet ongerust! Met tranen op weg gaan, is met jullie dichtbij. Het was ok.    

Patries
4 0

sporkehout

Excuseer meneer, ik zocht sporkehout. De zoon van de oude Tielens keek even naar de bebaarde man. Die nam in het plat Pelts afscheid, monsterde mij van beneden naar boven en stapte in de richting van de uitgang. Het zitvlak van zijn laaghangende werksalopette zag vuil alsof hij op een van de natte houten bankjes hier op de boomkwekerij had gezeten. Sporkehout, zei-de? Dat is frangula alnus, zeker? Die staat bij de haagjes. De Latijnse benaming ken ik niet. Mijn vader zegt gewoon sporkehout.  Ik wandel wel even mee. Kom, Karel, we volgen de meneer. Bij de hagen was ik al gaan kijken, maar als je niks van Latijnse benamingen kende, was het moeilijk om de juiste plant te vinden. Ik had de struik in ieder geval niet herkend. En ik was helemaal tot achteraan gelopen met die metalen bolderkar. Tussen de plassen en de modder door. Mag ik in de bak zitten? had Karel tot vier keer toe gevraagd. Nee jongen, daar is die bak veel te vuil voor en je hebt geen vuile broek aan.  Mag ik door de plassen, papa? Je hebt je laarsjes aan, dus ja, maar niet te hard anders maak je je broek toch nog nat. Behoedzaam stapte hij tot in het midden van elke plas die hij tegenkwam. Daar bleef hij even staan en keek naar zijn voeten. Karel had een bijzondere band met plassen. Hij praatte er soms tegen. Zo, nu sta ik in het midden. Vind je dat fijn. Ik vind dat fijn. Volgens mij spraken die plassen ook tegen hem. Spring in mij! riepen ze, smeekten ze. En Karel gaf gehoor aan die onweerstaanbare roep. Hij sprong erin, stapte erin. Nam een aanloop en liet de spetters alle kanten opspatten. Hij kon gieren van de pret als hij dat deed. Als het regende, deden we hem soms gewoon vuile kleren aan en mocht hij zichzelf uitleven. Toevallige passanten werden instant gelukkig als ze dat kind zo bezig zagen. Wij alleen als we hem die toestemming hadden gegeven.  Karel, kom, jongen. Hij stond weer aan de rand van een plas. Pletssj. Met twee voeten tegelijk erin. Karel, allé, er niet inspringen had ik gezegd. Hier zijn ze. Dit is sporkehout, denk ik.  De jonge Tielens haalde zijn smartphone boven en na wat tikwerk liet hij mij het scherm zien. De Wikipediapagina bevestigde het. Frangula alnus was sporkehout. De plantjes stonden dicht tegen elkaar en reikten al bijna anderhalve meter hoog. Die zou ik maar net in de auto krijgen. Geen wonder trouwens dat ik ze zo zonder blad niet kon herkennen. Het waren maar schriele dingetjes. 5 euro per stuk stond er op het plaatje. Dat viel mee. Als ik bedacht dat ik de blauwebessenstruiken hier 15 euro per stuk had moeten betalen. Hoeveel wil je er hebben? Ik overliep in mijn hoofd snel de plaatsen waar ik ze wilde planten. Zeker één in het kippenhok en dan tegen de omheining zou ik ook nog wel plaats hebben voor een paar. Vijf euro, daarvoor kon ik niet sukkelen. Doe er maar vier. Die geraak ik wel kwijt. De manier waarop hij de plantjes uit de grond trok, verbaasde me. Zo ruw zou ik het zelf nooit doen, maar dat was allicht de hand van de meester, zelfzeker, trefzeker en duidelijk.  Nu zocht ik nog vlinderstruikjes en een sequoia. Sequoia. Die worden groot eh, meneer. Ja, maar niet onmiddellijk, hoop ik. De jonge Tielens lachte. Hij lachte meer en mooier dan zijn vader, die ik enkel nors grommend en kort van stof had gekend. De oude Tielens vloekte vaak op zijn zoon. 80 euro voor zo’n lindeboom. Hij gaat nog failliet. Wat is dat nu? ’t Is dat ik er niks meer aan te zeggen heb, maar zo’n boom moet minstens 200 euro kosten.  Weet je wat ze vroeger zeiden. Boompje groot, plantertje dood. Dat zei mijn grootvader ook altijd, antwoordde ik. Bij het woord ‘dood’ voelde ik een plots en vreemd spasme rond mijn hartstreek.  Kom mee, ik heb die vlinderstruiken net wat afgeknipt voor de winter. Ze staan in de serre. Karel liet een steen in een plas vallen en richtte zich tegelijk tot de jonge Tielens. Straks ga ik naar de tandarts. Is dat echt? En ben je er een beetje bang voor. Nee. Ja. Een beetje. Maar als ik het flink doe, dan gaan papa en ik een filmpje kijken. Oh. Ja, Sjakie en de chocoladefabriek. We moeten hem nog wel gaan halen in de bieb. En ik ga ook een kerstman maken van lego. De benen en de buik heb ik al, maar het hoofd is moeilijk, daar moet ik een plannetje voor hebben. Nou, kan jij dat al. Ja, papa moet het nog opzoeken op internet. Dan kan ik het hoofd maken. Karel had inderdaad het onderstel van een roodwitte man gebouwd in lego. Hoe dat we dat hoofd moesten maken, was me nog een raadsel en ik vermoedde dat er ook niks van op internet te vinden zou zijn, maar als het op lego aankwam, wilde Karel vaak van geen wijken weten. Ik hoopte dat hij het toch stilletjes zou vergeten. Dat vind ik wel knap van jou, jongen. Sèg ga je dadelijk je papa helpen om boompjes te planten. Ja, nee, want ik moet ook nog naar de tandarts. Dat is pas namiddag, Karel, en dat doe je samen met mama. Als ik flink ben, gaan we naar de bieb. Dan mag ik de film van Sjakie en de chocoladefabriek halen. Het boek heb ik al gelezen en als ik nu flink ben, dan heeft papa gezegd dat we de film gaan kijken, want het gaat regenen. En als het regent dan is het filmpje met popcorn. De jonge Tielens glimlachte.  Dan zou ik ook flink zijn. Hij richtte zich tot mij en zei: Aan zijn bebber zal’t niet gelegen hebben. Hij kan het nogal uitleggen. Hoe oud is hij? Zes. Hij ziet er jonger uit, maar hij is nogal klein voor zijn leeftijd. Dan nog. Die kleine van ons is acht en komt moeilijker uit zijn woorden. Wees blij dat zijn jonge zus er niet bij is. Ons Marie-Anne tettert de hele dag door. Hij hier zwijgt nog af en toe, maar die jongste. Dat begint om zes uur ’s morgens en stopt niet tot ze rond zeven uur in slaap valt. Alsof Karel het gehoord had, zweeg hij. Hij had een bamboestokje gevonden en gebruikte het om tegen één van de metalen pilaren van de enorme serre te tikken. Hij keek lang en intens naar de aansluitingen van de sproeiinstallatie, terwijl ik probeerde te kiezen tussen de verschillende soorten vlinderstruiken. Ik wou er drie verschillende vlak bij elkaar planten, zodat het één grote veelkleurige plant zou lijken. Het is een mooie nieuwe serre. Ik had ze nog niet gezien. Ik heb ze ook nog maar twee maanden in gebruik.  Ferm. We zijn er heel content mee. Dat zal wel. Het is ook de moeite. Wat is het verschil tussen deze twee paarse struiken? Deze hier is wat lichter paars en dit is een oudere dieppaarse soort. Karel, hou eens op met dat tikken en kom eens hier. Jij mag papa helpen kiezen. Wij hebben dat ook, eh papa? Wat hebben wij ook? Dit? O, ja, wij hebben zo’n leidingen ook. Dat dient om te sproeien en wij hebben ook een sproeiinstallatie. Maar deze is veel groter. Zie je die buizen daar, zei de jonge Tielens. Daar zitten allemaal kleine gaatjes in en dan kunnen we het hier laten regenen als dat nodig is. Met een ernstige uitdrukking keek Karel naar de buizen met gaatjes en keerde zich toen naar mij.  Mag ik echt kiezen? Ja, papa heeft al een witte en een roze struik gekozen en nu mag jij kiezen welke paarse. Hij wees met zijn bamboestokje resoluut het donksterste paars aan. Die zou het dus worden en ik zette de pot bij in de bolderkar. Nu wilde ik nog een sequoia, maar hij bleek er geen meer te hebben staan, buiten een treurexemplaar. Op de foto zag ik hoe smal die omhoog gingen en dat vond ik niet mooi. Een boom moest een boom zijn en zijn plaats opeisen, een schriele, kromme naald die de lucht in prikte stemde niet overeen met dat beeld. Ze komen nog binnen, meneer. Ik zou eind januari eens terugkomen en dan heb ik er zeker een paar staan. Onmiddellijk toen we thuis kwamen, heb ik in de motregen het sporkehout en de vlinderstruiken geplant. Karel verdween in de speelkamer en ik heb hem de rest van de voormiddag niet meer gehoord of gezien. Trots toonde hij ’s middags zijn legokerstman met veel te groot hoofd en zijn zelfgebouwd dinopark aan zijn mama. Achter Tine aan drengelde de oververmoeide Marie-Anne die ze net van haar sportkampje had opgehaald. In een mum van tijd had Marie-Anne twee legobomen omgelopen en een dino in haar mond gestoken. Karels reactie was luid. Aan tafel was het ook moeilijk. Het duurde tot Karel naar de tandarts was en Marie-Anne in de zetel was ingedommeld voor er een soort van stilte neerdaalde. Ik stopte haar met een fleecedenkentje onder en ging naast haar zitten, deed mijn ogen toe en luisterde naar mijn eigen hartslag.    

Hans Van Ham
21 0

Onverwacht

Van de familie van mijn maatje zijn niet veel mensen over. Van zijn vader zijn er helemaal geen ooms en tantes meer. Van zijn moeder leven er nog een broer en een zus. Met die tante heb ik geen contact maar zijn oom en diens vrouw zijn hele lieve mensen waar ik eigenlijk veel te weinig kom. Ze vragen wel naar me en hoe het gaat dus ik voel me daar dan toch wel weer schuldig over. En eerlijk is eerlijk, het is ook altijd gezellig om daar te zijn. Heerlijk, al die oude verhalen weer. De oom van mijn maatje is een geboren verteller. Dat zat wel in de familie. De verhalen werden altijd een beetje smeuïger gemaakt dan ze eigenlijk waren. Ik kon er uren naar luisteren. Het zijn verhalen over een tijd die al lang voorbij is en die waarschijnlijk ook niet zo mooi en avontuurlijk was als nu wordt verteld. Maar toch.  Stef mag ook altijd mee, hij wordt tot en met verwend. In opperste aanbidding zit hij bij tante en geniet van de worst en kaas die hem quasi stiekem wordt toegestopt. Tenslotte komt hij niet vaak op bezoek. En dan mag het. Oom komt niet veel meer buiten, hij is oud en niet meer helemaal gezond. Zijn longen laten hem behoorlijk in de steek. Toch klaagt hij nooit. Hij zit in zijn stoel en geniet van wat er buiten gebeurt en van de mensen die hem een bezoek brengen. Ik zit tegenover hem en kijk naar hem. En dan, onverwacht, zie ik het. Daar zit een oudere versie van mijn maatje. De versie die hij zelf nooit zal worden. Natuurlijk, wel anders, maar toch. Die houding, de haren, de lach. Maar vooral, de handen. Ze hebben echt allebei dezelfde handen. Het komt behoorlijk  binnen. En ik was er helemaal niet op beducht. Ik moet even op mijn wangen bijten om de tranen binnen te houden. Ik denk dat ze ervan zouden schrikken, als ik daar ineens in huilen uit zou barsten. Het zou de gezellige middag toch een heel ander eind geven. Op de terugweg in de auto laat ik ze maar gewoon stromen. Stef begrijpt er niet veel van, hij heeft heerlijk gesnoept en het prima naar zijn zin gehad. Ik ook wel hoor, zeker, ik ga heel snel weer een keer terug. Maar dan wel beter voorbereid.     

Machteld
5 2

Er staat iets te gebeuren

Het vrouwtje heeft een bench gekocht. Maar mooi dat hij daar niet in gaat, stel je voor. Toen hij klein was ja, toen moest hij er af en toe in. In het begin sliep hij daar ook, tegen zijn knuffel aan. Maar later mocht hij gewoon op de bank en nu slaapt hij al weer een tijdje naast het vrouwtje. Op zijn zachte dekentje. Echt niet dat hij straks weer in zijn uppie in zo’n kooi gaat slapen. Het is ook best een kleine bench, dat wel. En ze heeft ook hele kleine hondenspulletjes meegebracht. Zo’n riempje waar een volwassen hond zich voor zou schamen. Met kleurtjes en heel dun.  Ze heeft het laatste tijd ook wel eens over Kaatje. Hij weet niet wie dat is maar het vrouwtje schijnt er heel blij van te worden. Dat is natuurlijk wel fijn, hij gunt dat het vrouwtje wel. Natuurlijk blijft hij altijd haar grote vriend, dat weet hij zeker. Dat zegt ze ook, trouwens. Maar misschien heeft ze wel een nieuwe vriendin, wie weet. Laatst was ze er ook naar toe gegaan, zelfs haar zus was mee geweest. Dat moet toch wel iets bijzonders zijn. Het is een rare situatie. Een bench, bakjes, riempjes, speeltjes. Het lijkt er bijna op dat er een nieuw kameraadje bij hun komt wonen. En Kaatje, dat is toch wel een meisjesnaam. Hmm, hij weet niet precies wat hij er van moet vinden. Aan de ene kant is het wel leuk, een kameraadje om mee te spelen en lekker mee te rennen. Maar aan de andere kant, het kan ook wel zo’n jonge spring-in-het-veld zijn die hem geen rust gunt. Of zou het vrouwtje misschien daarom die bench hebben gekocht. Zodat die nieuwe even een dutje moet gaan doen zodat hij even rust heeft.  Ach, het vrouwtje zal het wel goed weten. En ze zal best heel goed voor hem zorgen. Tenslotte zijn ze al zo lang samen. Maar het is wel een leuk vooruitzicht, nieuw leven in de brouwerij. En hij gaat goed voor zijn vrouwtjes zorgen, daar kun je van op aan.    

Machteld
5 0