Zoeken

Herfst

    De tuin ligt er herfstig bij. Op een paar bladeren na is de Hibiscus nog slechts een bos dorre takken. Slechts in mijn herinnering is ze de met roze en paars getooide bloemenpracht die deze zomer onze tuin sierde.   Ook Muis is onder de indruk van de herfst. De hoop bladeren die bijeen is gewaaid in de border biedt haar alle gelegenheid zich lekker uit te leven.   Als ik met de bezem het straatje schoon veeg is ze niet te houden en ieder opfladderend blad bespringt ze als een mogelijke prooi. Ze buitelt met een verdorde Hibiscus bloem over de grond en houdt het gevangen door er met twee pootjes op te staan. Ineens ontdekt ze dat er meer is. Ze laat de bloem voor wat het is en stort zich vol overgave op de veger die ik klaar heb gelegd om het tuinafval op het bijbehorende blik te stofferen. Dat het blik niet van blik maar van plastic is deert niemand. Ook Muis stoort zich er niet aan. Onbevreesd gaat ze er de strijd mee aan in de stellige overtuiging het te kunnen winnen. Haar nageltjes krijgen geen vat op de kunststof steel en als ze haar tandjes in de borstel zet weet ze niet goed wat ze ermee aan moet. Deze prooi lijkt nog even iets te hoog gegrepen dus laat ze het voor wat het is: een rode plastic veger.   Als een wervelwind stormt ze door de tuin. Achter haar waaien blaadjes op die neerdwarrelen als sneeuwvlokjes. Wanneer ze met een haarspeldbocht weer dezelfde weg terugneemt springt ze naar ieder uit de lucht vallend blaadje dat ze zojuist zelf heeft doen laten opwaaien.   Dit spel zou eeuwig kunnen blijven duren en het schouwspel is zeker amusant te noemen. Alleen al om dit vermaak zet ik af en toe de deur naar de tuin op een kier en als ze de vrijheid heeft gevonden kijk ik haar na vanachter het raam. De overhangende tak van de braam vormt voor haar een uitdaging. Als ze ernaar springt lijkt het alsof ze het heeft voorzien op een niet meer door de late najaarszon gerijpte vrucht. Ze mist de braam en verliest haar aandacht door een blad dat van de boom in de tuin van de buurman haar kant opdwarrelt.   Als ik haar roep is ze in geen tijd binnen. Het kitten speelkwartier is voorbij en Muis verkiest een warme slaapplek om weer op krachten te komen. In Hummer heeft ze gevonden wat ze zocht. Een kameraad die over haar waakt en zijn warmte met haar deelt als ze in dromenland is. Een stoere vriend waarbij ze zich geborgen weet en een bink om mee gezien te willen worden. Is het geen plaatje?

Opa Koe
0 0

Hoe moeder stierf en dat dat eigenlijk mijn schuld was

  ‘Moeder, je zou me toch komen ophalen aan het station? Ik had gezegd om kwart voor twee. Half drie is het nu.’   ‘Moeder, het is drie uur. Waar blijf je? Bel je me?’   Maar moeder belde niet. En ook op de boerderij nam niemand op.     Om half vier kreeg ik de jongste broer aan de lijn. Ik zat op de rand van één van de grote bloembakken voor de stationsingang en keek verveeld rond. Na een weekend in Gent het dorp troostelozer dan ooit. Ik keek naar de bussen die af en aan kwam rijden. Naar de mensen die op en af stapten. De meesten beladen met zakken van de Aldi, er is een filiaal in de naburige gemeente. De Aldi is voor arme mensen, zei moeder altijd toen ik als kind vroeg waarom wij er nooit heen gingen. Arme mensen zonder auto.   De jongste broer ademde onregelmatig en probeerde zich goed te houden. ‘Ons moeder. Louiza, toch.’   Ik zocht tevergeefs houvast op de rand van de betonnen bloembak die, toen de jongste broer verderging, stroperig werd, als drijfzand. Ik dreigde weg te zinken. ‘Maarten. Met zijn tractor. En moeder, met de auto. Verblind door de zon, zeggen ze.’                                                                      *   In de keuken zaten de vier broers samen met vader aan tafel. Ze keken naar het tafelblad. Ze keken niet op toen ik ook ging zitten, maar bogen hun hoofd nog dieper. Hun neuzen raakten het tafelblad net niet. Wie niet beter wist, zou de aanblik komisch gevonden hebben.   De jongste broer richtte zich op. Hij keek me aan en ik dacht een veeg bloed op zijn T-shirt te zien. Dat hij er als eerste bij geweest was. Dat hij net het erf afgereden was, hij was de maaier komen halen, het gras op het stuk land aan de Wissel stond zo hoog. Daar, aan de Wissel, in de bocht… Moeders auto stak half in de gracht. De tractor van Maarten was er half over gegaan. Dat hij erbij was toen ze… Dat hij de deur eerst niet open kreeg. Hij had haar gordel losgemaakt, haar uit de auto gehaald. Ze had iets gezegd, maar hij begreep niet wat. Dat alles zo snel ging. Dat Maarten haar niet gezien had. Dat Maarten daar stond. Gewoon stond. Godverdomme, de klootzak.   Ik haastte me naar mijn kamer.                                                                   *   ‘Zusje, het is net zo druk nu. Kun je niet pas tegen de avond terugkeren? Ze komen materiaal leveren voor de nieuwe stal en vader is niet thuis. Ik ga me te erg moeten haasten. Kun je echt geen trein later nemen?’   ‘Nee, ma, dat kan ik niet. Ik vertrek nu naar het station. Ok?’                                                                        *     Maarten vraagt om langs te komen op de boerderij. Maar men wil Maarten niet zien. Men wijst hem met de vinger. Het is zijn schuld. De politie komt enkele keren langs en er passeert ook een verslaggever van de krant, maar niemand wil met hem praten behalve een loslippige buurvrouw.   In de krant heeft men het over een tragisch ongeval en over Maarten D. (39), een bekende van de familie, goed bevriend met de vier zonen van het slachtoffer. Dat hij mij om de twee weken de hersenen uit mijn kop neukt, heeft de verslaggever er niet bij vermeld.   Dat het niet de eerste keer is dat de jonge boer een ongeval veroorzaakt. Alleen niet eerder met zo’n tragische afloop. Het slachtoffer was een liefhebbende echtgenote en moeder van vier zonen en een dochter. Lid van de KVLV. Een hardwerkende boerin, die haar boerderij met trots bestierde.   Maar ik moet Maarten wel zien.   Ik klop op de achterdeur en vind zijn ouders in de keuken. Ze zitten aan tafel en veren op wanneer ik binnenkom. Een klamme hand, enkele woorden van medeleven en verder niets. Boeren zijn harde werkers, geen praatjesmakers. ‘Hij is bij de kalveren,’ zegt zijn vader ten slotte. Toonloos. Mijn tong plakt tegen mijn verhemelte. Ik trek de achterdeur geruisloos achter me dicht.   Hij staat werkloos naar de eerste kalverhut te staren, een emmer met melk in zijn rechterhand. Ik schuifel met mijn voeten in het stro, zodat hij wel moet omkijken. Hij ziet me, maar hij mijdt mijn blik. Hij zet de emmer neer en veegt zijn handen af aan zijn overall. ‘Louiza.’ Dan pakt hij de emmer weer op, gaat voor de tweede kalverhut staan en giet wat melk in het drinkbakje. Het kalfje begint meteen gulzig te drinken. ‘Ik heb haar niet zien komen,’ zegt hij. Hij gaat in de richting van de derde kalverhut. Het kalfje komt nieuwsgierig dichterbij, likt in afwachting aan de tralies. Ik sla mijn armen om zijn grote, logge bovenlijf. Hij houdt de emmer nog steeds in zijn hand. Zelfs wanneer zijn tranen in mijn hals beginnen te druppen.   Mannen huilen niet, wil ik zeggen.   De broers huilen niet. Vader ook niet.   Dus waar haal jij het recht?  

Valerie Tack
78 2

Wij zijn samen onderweg, Hallelujah!

De twee mannen in mijn leven zijn Titus en Adam. Er is ook nog een derde man, maar die wenst anoniem te blijven. Moeder leest mee. Titus is de stille man die alles doet wat je als vrouw verlangt. Met zijn verlegen glimlach laat hij zich elke keer weer optillen tot de plek waar ik het wil. Hij houdt het hoofd met lachende, ondeugende , zelfs ietwat loensende ogen altijd wat schuin. Hij flirt schaamteloos en jawel, daar hou ik wel van, seizoen na seizoen… Sleur wordt zwaar overschat. Titus gaat ook wijdbeens wandelen met zijn vette rana ribibunda aan de leiband, dicht bij zijn voet, maar dat deert mij niet. Titus zou complexen kunnen hebben over afmetingen, maar ik vind het goed zo. Ik ben discreet. En dan is er Adam. Adam kwam pas twee weken geleden voor jaren in mijn leven, hoop ik, maar ik kan al maanden niet over hem zwijgen. Vanaf het eerste moment dat onze blikken elkaar kruisten, was het red alert voor mijn gelukcentrum. .Ik ben dan ook vol blinde vlekken voor hem en dat is goed zo. Adam is vinnig, brutaal en sexy en weet verdomd goed dat hij gewoon onweerstaanbaar is. Hij praat bijna onhoorbaar bij hoog toerental en daar hou ik wel van. Ik kan inderdaad hier en nu verklaren zonder gêne dat door Adam ik mij weer vrouw voel. Het schriele dametje is weg. Mijn benen zijn eindeloze verlengstukken geworden van mijn al even aantrekkelijk bovenlijf. Ik ben die vrouw die in slow motion u voorbij wandelt op 14 cm hoge hakken in goudkleurige sandalen, naar u even mijn koele, gespeelde ongeïnteresseerd blik werp terwijl ik heel expressief aan mijn al even voluptueuze lippen lik en mijn lange, karamelkleurige krullen laat dansen op mijn schouders. Dat is wat Adam met mij doet. Wie mij beter kent, weet dat ik niet vies ben van een experimentje hier en daar. Wie mij beter kent, weet ook dat ik lijd aan een ernstige vorm van mannenanalfabetisme, ergens tussen stadium III en IV. Een ernstige overdrijving? Spreek mij tegen. Stelling: hoogste graad van mannenanalfabetisme. Gegeven: het einde van de avond na een meer dan een geslaagd etentje in ons lievelingsrestaurant. Het begin van iets beloftevols. De eerste donderslag , de eerste slingerende bliksemschicht en de donkergrijze lucht kondigen zich dreigend aan. Het zal stormen op alle fronten. Man vraagt : “Heb je een paraplu bij?”. Bewijs: Het duurt 45 seconden voor ik een antwoord kan en durf verzinnen en verwoorden op de vraag van de avond. Mijn hersenen scannen koortsachtig de mannenbetekenis van het woord paraplu. Bedoelt hij dat hij mij nu beschermend in zijn armen zal nemen? En indien ja, hoe drapeer ik mijn armen rond zijn nek zonder een neusbreuk te veroorzaken? Of wil hij nagaan of ik een vrouw ben die in alle omstandigheden zoals MacGyver voor hem op de motorkap spring en ducttape, een Zwitsers zakmes en het vork van het dessert in de jarretelles van mijn beste ondergoed verstopt heb samen met een paraplu?  En wil hij zo nagaan of hij eindelijk de vrouw van zijn leven gevonden heeft: een subtiele combinatie van Angela Merkel en Lara Croft? Wil hij zo verifiëren of ik een paraplu kan openen in één dodelijk efficiënte beweging zonder mijn imaginaire 75D in zijn gezicht te proppen? Of wil hij ontdekken of ik wel de betekenis van het woord paraplu ken? Al die mogelijke antwoorden moet ik overlopen gedurende 45 seconden. Ondertussen staan wij beiden in de plenzende regen. Onze auto is verdwenen in een diepe modderpoel. En dan ontdek ik aan zijn verbeten lip dat hij waarschijnlijk paraplu paraplu bedoelt .  Besluit: stelling bewezen. Ik ben, denk ik, er terecht trots op dat ik bij elke professor met een nerveuze tic de stelling van Pythagoras op meer dan 250 manieren kan bewijzen aan het bord. Ze vloeien uit mijn krijtje. Hypothenusa, parallellenpostulaat, triangulatie galmen door de ruimte in een ware melodie. Mijn bord staat vol. Het hoogtepunt is er. Mijn professor hapt naar adem. In diezelfde mate weet ik alles over mannen. Ik bestudeerde het in een boek. Als mijn professor mij even later op een topografische opmeting zegt dat ik nu zijwaarts moet invluchten met mijn jalons, de loodlijnen moet neerlaten en de cirkelbogen moet uitzetten, blijf ik stokstijf staan. Het flipperkastgevoel is er weer in alle hevigheid. Mijn bluetooth vindt nooit zijn apparaat. Dat is het patroon in mijn mannenanalfabetisme. Het is dus tijd voor een nieuw experiment. Wij doen dat dus met zijn drieën: Titus, Adam en ik. De derde man doet niet mee. Moeder leest mee. Eerst neem ik Titus liefdevol op. Zijn witte baard raakt mijn oor even aan, maar het kietelt niet. Hij klemt zijn rode lantaarn in zijn linkerhandje, maar dat doet hem niet kirren van plezier. Hij glimlacht alleen maar. Wij gaan naar de oprit. Daar staat Adam al te wachten: trots, rood, uitgestrekt, in volle glorie. Vrees niet, Titus, ik gesp je stevig vast. Adam laat het gewillig toe. Ik neem plaats.   Wij hebben elkaar eindelijk gevonden: de ongeduldige, de lieve en de passionele zijn samen. Alle knopjes lichten rood op. Op de achtergrond zingt Finley Quay, It’s Great When We’Re Together . Het zwarte canvasdakje schuift open. De blauwwitte wolken rijden mee. Ik neem de eerste afslag op de snelweg. Wind beroert ons zachtjes. Het toerental stijgt. Hier zijn wij dan met ons drie samen en alles kan gebeuren. Stop het dagdromen. Stop de tijd. Titus, mijn tuinkabouter van regenbestendig plastiek, grijnst naar het keukenraam. Mijn splinternieuwe Opel Adam 1.4, 64kW Easytronic Open Air, ‘Red 'n' Roll briljant’ met ‘I’ll be Black’ dak straalt op de oprit in de weerspiegeling van het raam. Waarom toch kan de liefde niet zo simpel zijn als cruisen in een Opel Adam met een vastgeklikte plastieken tuinkabouter aan je zij ?

Anne-Marie De Clercq
130 0

Olifantengenen

Ik denk dat ik niet mag klagen over de genen die ik geërfd heb. Geen enge ziektes in de familie, geen rare afwijkingen, toch geen zichtbare in ieder geval. Iedereen in mijn familie ziet er voor hun leeftijd heel geconserveerd uit. Nu bestaat mijn naaste familie maar uit 6 personen dus misschien is dit niet echt een referentie.   Zo hebben mijn neefjes een zwarte vader waardoor zij gezegend zijn met de knappe mengeling van koffie met een beetje melk. Als kind beweerde ik stellig dat ik mijn snel bruinende kleur te danken had aan mijn neefjes. We hadden in die tijd, op de basisschool, nog niets geleerd over erfelijkheid. We leerden toen het verschil tussen een eik en een es, we  moesten in het park dan blaadjes zoeken en die tussen telefoonboeken drogen. Ik vraag me af hoe ze dit nu doen, blaadjes drogen. Als mama haar favoriete passage uit “50 tinten grijs” wil doornemen, kan ze wel eens voor een verrassing komen te staan. Het kind heeft dan misschien niet alle juiste blaadjes gevonden maar op vlak van seksuele voorlichting met een vleugje sm, heeft het kind toch iets nuttigs geleerd.   Ondanks die goede genen heb ik ook een paar mindere kantjes geërfd. Mijn eerste grijze haar ontdekte  ik toen ik 20 werd. Die werd prompt uitgetrokken. Toen werd het wat bizar en de volgende 5 jaar heb ik een grijze bles ontwikkeld. Die kon ik niet meer uittrekken want een kale plek midden op mijn hoofd, dat was nog "bizarder". Het zou nog jaren duren vooraleer ik aan het kleuren ging want ik was best wel trots op die grijze bles die niemand anders had!   Verder hebben mijn genen af en toe toch wel voor frustraties gezorgd, zeker in mijn pubertijd. Ik, bruin krullend haar (nu grijs dus), “zwaardere botten”, nogal rare wipneus en ongewenst haargroei dat typisch is aan brunettes versus mijn zus, 5 cm groter, 10 kilo magerder, sluik lang blond haar, zelfde neus maar minder prominent aanwezig. Iemand die zelf een vuilniszak kan laten doorgaan als de nieuwste modetrend. Die ogenschijnlijk alles kan eten wat ze wil. Ik kom ze wel eens tegen in een winkel, op een groot reclamebord. Iemand die haar broek maat 38 aan jou geeft omdat die van haar kont afzakt. Ik verkondigde luidkeels dat ik heus wel in een 38 geraak (wat ook zo is, echt waar! Meestal…) maar zij heeft toevallig die merken gekocht die net te klein zijn. Het is ook het type broek met wijde pijpen die haar fantastisch staan maar die mij het uitzicht geven van formaatje olifant. Nu pas na al die jaren heb ik dat allemaal kunnen loslaten, ik heb tenminste grotere borsten…

Dana's plakboek
0 0

De kok met k-o-k

Het Vriendje is kok, niet van beroep maar wel van opleiding. Het Vriendje is wel een blijvertje, toch zolang hij zo blijft koken.   Ik ben daar eens goed over nagedacht en ik ben tot de conclusie gekomen dat je als vrouw geen betere man kan hebben dan eentje die graag en goed kookt. Koken is namelijk iets dat iedere dag terugkeert in het huishouden. Je bent toch meteen een uurtje per dag bezig aan dat koken, een uurtje waarin je iets anders kan doen.  Een boek lezen, met de hond gaan wandelen, je benen ontharen, allemaal dringende zaken. En tegen dat je klaar bent schuif je je voetjes onder tafel.   Een man dat handig is en wel raad weet met de klusjes, is ook zeker makkelijk maar op uiteindelijk zijn de meeste klusjes wel gedaan en wat moet je hem dan laten doen? Uiteraard moet de man ook nog aan de klusjes willen beginnen. Uit ervaring en verhalen van andere lotgenoten hoor ik al te vaak dat hun man weliswaar handig is maar dat je even geduld moet hebben tegen dat hij er aan begint. Een maandje of 6 is zo het gemiddelde. Maar koken… wel een man heeft ook honger, de meeste altijd, dus alleen al uit eigen belang begint hij  dan maar te koken en wij vrouwen genieten daarvan mee. Zolang hij niet te veel desserts maakt en een halve kilo boter gebruikt voor een stukje vis uiteraard. Je moet hem voor je eigen gezondheid wel nog een beetje opleiden en sturen maar daar weten we wel raad mee. Je moet ze tenslotte ook leren dat hun sokken in de wasmand horen en niet ernaast. Het zal later aan de weegschaal te merken zijn of de opleiding al dan niet gelukt is. En ook aan de kledingstukken naast je wasmand.   Een man vinden die én goed kookt, dat ook iedere dag wilt doen én dan nog handig is, en die klusjes ook nog eens meteen immédiatement klaart én bij voorkeur ook nog zijn sokken in de wasmand doet. Nou ik zal maar stoppen want ik kom bijna niet meer bij van het lachen.   Dus ik ben zeer tevreden met het Vriendje die goed kookt en wiens sokken bijna altijd de wasmand bereiken. Ik zal die vijs dan wel in de muur draaien. Mijn vijskunsten overtreffen ruim mijn kookkunsten. I rest my case.

Dana's plakboek
0 0

mars en venus

Cliché: Mannen zijn sociaal, altijd omringd door makkers waarmee ze praten over vrouwen en auto’s. Toch is een man blijkbaar ook een solitair wezen. Het misstaat immers niet wanneer een man zich een hele avond op zijn eentje aan de toog nestelt met een biertje als enige gezelschap. Een vrouw daarentegen… Ik doe de test en ga alleen op café. Ik spot een man evenzeer alleen en duidelijk bereid om de avond ook alleen te eindigen. Of zo lijkt het althans. Is hij in werkelijkheid ‘op zoek’, en is die solitaire aanblik een pose? Het moet gezegd dat wij ons als vrouwen die pose niet kunnen veroorloven, hij (de pose) zou steevast geïnterpreteerd worden als zielig of wanhopig. De man in kwestie blijkt timide, doch enigszins in de stemming voor een bescheiden gesprek, wellicht omdat dat beter staat dan gewoon alleen zijn – hoewel. Het bescheiden gesprek verloopt moeizaam maar zeker en de nodige koetjes en kalfjes tieren welig. Ik heb absoluut geen zin om nu al naar huis te gaan, anders zou ik misschien toch vriendelijk bedanken voor al dit goedkope en oppervlakkige gezwets. We mekkeren en kabbelen gezapig verder over een aantal biertjes en ettelijke sigaretten (die verdomde houding weer!) en terwijl ik me suf pieker over een interessant onderwerp, komt plots de spreekwoordelijke aap uit de mouw. Mijn gesprekspartner is er in geslaagd het gesprek in de richting van zijn relatie te sturen. Hij heeft ruzie met zijn vriendin. Zijn vriendin is jaloers. Onnodig en belachelijk. Meneer is ook wel wat aan de jaloerse kant, geeft hij mompelend toe, maar haar gedrag is toch echt onvergeeflijk. “Dus dan maar besloten om je te komen bezatten,” vraag ik op wat hopelijk een ironische toon is. Nee, nee, schudt het hoofd van mijn gezel heftig en verongelijkt. “Niet echt.” Een trieste blik volgt. Een korte stilte. En dan, als een waterval, komt heel het verhaal van de ongelukkige liefde in geuren en kleuren over me heen, en ik merk dat zijn tong niet meer gecoördineerd de lettergrepen vindt om zijn frustratie en ongenoegen te uiten. “Ach, het is overal wel wat,” zeg ik uiteindelijk, in de hoop de conversatie een andere wending te kunnen geven. Maar ik merk dat de bal doel mist en dat mijn proefkonijn geen oren heeft naar de opmerking, naar wat dan ook. Ik dien duidelijk enkel als klankbord en het glas Duvel aan zijn lippen zorgt daarbij voor een perfecte akoestiek. Door de alcoholnevels heen onderscheidt mijn vriend opeens een bekende van hem aan de andere kant van het café. Hij verontschuldigt zich met de woorden, “die man is als een broer voor mij,” verlaat vervolgens zijn barkruk en stapt op de man af. Dankbaar terug alleen te zijn met mijn eigen gedachten staar ik onwillekeurig naar het gesprek tussen beide ‘broers’. Van wat ik ervan kan opmaken, is het een vrij eenzijdig gesprek, met mijn mannetje in de hoofdrol. Veel begrijpende hoofdknikjes en een schouderklopje van Broer. Wat later zie ik ze samen grapjes maken en lachen. Mijn vriend werpt mij af en toe een schampere blik toe waarin ik enige vorm van medelijden meen te onderscheiden. Ach, mannen onder elkaar. Dat kan een vrouw toch niet begrijpen. (Maar het staat ieder vrij een poging te doen.) Mijn laatste solitair glas van die avond leeg ik met de gedachte dat een man alleen aan de bar niet minder zielig is dan een vrouw, integendeel. Maar het café, en meer bepaald de zones aan en rond de bar, is toch nog immer mannelijk territorium, en wij vrouwen kunnen slechts trachten om er ons met de elleboog tussen te wriemelen. Ik blijf alvast proberen…

LL Rigby
0 0

PRINCIPES

Ik was een principiële man. Sterker nog, ik wou altijd mijn principes naar voor schuiven om...... . Ja, waarom eigenlijk ? Is een principe geen manier om jezelf te verantwoorden voor je daden? ik handelde uit 'mijn principe'. Een mooi voorbeeld als excuus, maar verder verklaart het niets naar andere mensen, die misschien ook andere principes hebben.  Mijn ervaring leert dat het leven je leidt, en niet altijd je gezonde verstand. Het is meestal niet : life sucks ! Het is niet het leven dat je slecht behandelt, maar mensen. Natuurlijk zijn er de uitzonderingen, als gezondheid en accidenten, maar het leven zelf wordt toch wel bepaald door opvoeding en hoe je zelf met mensen handelt en de mensen met u. Als je steeds handelt volgens jouw principes of deze die je meegekregen hebt bij je opvoeding, kan je soms wel eens zwaar tegen de muur lopen. Ok, je leert uit je ervaringen maar dan moet je er zelf ook wel iets aan doen. Verklaar heel duidelijk waarom je iets niet wilt doen of juist wel doet en je zal kunnen rekenen op veel meer begrip en respekt van je medemens.  Het is niet mijn bedoeling om hier een handboek te gaan schrijven over hoe je moet omgaan met principes, want ik ben geen hooggeleerde of ervaringsexpert, maar ik wou gewoon even neerschrijven wat ik ervaar en meemaak. Ik ben GEEN pricipiële man meer en voel me veel beter door te genieten van de dingen des levens die me spontaan aangeboden worden of waarvoor ik zelf gewerkt heb door mijn principes te laten varen.  Let op, ik bedoel hier niet mee dat ik het slechte pad opgegaan ben, maar ik kan nu wel verklaren waarom ik handel. Niet uit mijn principe, maar omdat het wettelijk in orde is of omdat mijn geloof het mij toestaat. Dit zijn de twee pilaren waarop ik mij verantwoordelijksheidwijze kan steunen, en weet je....het werkt. Het is niet nodig om jezelf nog eens 'wetten' te gaan opleggen als deze reeds gemaakt zijn voor jou volgens het wetboek.  Dus : Bye bye principes. Leve het leven !!!!

Bjorn Vermeulen
2 0

Mile quotidienne #5

Het lopen gaat goed. Al ben ik eerder een zwemmer dan een loper, ik wil dit echt blijven doen. Mijn bilspier en pezen houden het goed vol, per slot van rekening hebben we eind augustus weer volleybaltraining en ik wil deze keer voorbereid zijn. Het lopen is ook goed voor mijn lachspieren: ik heb iets met beesten. Gisteren nog schrok ik van een wegspringende pad. De droge bladeren waarin hij terechtkwam maakten zo’n hard geluid dat ik een meter opzij sprong. Hij schrok even erg van mij als ik van hem.   Ik loop het liefst ’s avonds, als het rustig en koel is. Zorgeloos in open hemel onder de sterren. Ik trakteer mezelf op een extra stuk en loop verder de berg op, geprikkeld door een pijl richting ‘Mairie’. Dat had ik beter niet gedaan. Het pleintje bij het gemeentehuis is verlaten, de Mairie is niet verlicht en er begint een hond luid te blaffen, waarschijnlijk gealarmeerd door mijn ge-dam-dam. Ik hoop dat hij achter een hek zit.   Of het in mijn verbeelding is, weet ik niet. Maar plots klinkt het geblaf luider. Steeds dichterbij. Wat als die hond op me afstormt? Ik hoor de burgemeester 'le Maire' al zeggen: ’Garde le Mairie avec ta vie, mon chien!’ Ik keer om en plots ren ik (met het luider wordend geblaf in mijn rug) als Ethan Hunt in ‘Mission: Impossible’. Lijf gespannen, hoofd en romp op één lijn, armen en benen pompend. Weg is de dam-dam, enkel pok-pok-pok! Rennen voor je leven is toch nog iets anders dan joggen. (Bij deze heb ik het verschil gevoeld tussen deze twee varianten van lopen.) Opgelucht loop ik de laatste straat uit en ik krijg de slappe lach. Absurd. Het zou een scène uit een film van Stephen King kunnen zijn. Of een nieuw blogitem: gebeten door dolle hond.   Achter ons kampeert een Frans gezin. Ze hebben vier kinderen. De mama is van Aziatische afkomst en heeft de kinderen haar genen duidelijk doorgegeven. Ze hebben allemaal dezelfde mooie, schuinstaande ogen en zwart glanzend haar. ‘Chapeau’ denk ik, want met vier kinderen heb je je handen vol. De jongste is hooguit twee en de oudste zes, dus ik verwacht wel wat kabaal en gekijf. Maar het is rustig. Noch de ouders, noch de kinderen verheffen hun stem. Toch niet overdag.   Aangezien onze tenten op vier meter van elkaar staan, horen we de twee jongste meisjes zingen, babbelen en lachen tot middernacht. Ze houden elkaar wakker en de ouders grijpen niet in. De eerste nacht op een vreemde plek is voor de meeste kleine kinderen een reden om niet te willen slapen, meermaals uit bed te komen of te wenen om aandacht. Maar de zusjes hebben plezier en na de derde nacht slapen ze tijdig als Aziatische roosjes. Deze ouders hebben geen avond-ritueelstress.   Als ik terugdenk aan mijn kinderen in hun peuterperiode was ik naast alle leuke dingen ook veel met opvoeden bezig. Straffen, belonen, vasthouden aan regels (soms eens een uitzondering maken) en ga maar door. Dieren gaan op jacht met hun ouders, en door te kijken, leren ze. Dat is bij mensen anders. Foutje van de natuur? Waarom kunnen kinderen niet enkel door te kijken, leren? Dat zou het de ouders toch veel makkelijker maken? Het zou veel kibbelende ouders verlichten. Erger nog, de verantwoordelijkheid die bij ons ligt is enorm. Stel dat je je kinderen niet opvoedt. Geen regels, geen: ‘dit mag niet, daarom en daarom’ tot in den treure. Hoe eindigen ze dan? Als criminelen? Kweek je zo terroristen met compleet foute waarden en normen? Dat moet haast wel.   Na de berichten over de doden in Nice kijken mijn man en ik naar de sterren. Het is lang geleden, zegt hij, dat ik nog eens naar sterren keek. Misschien troost iemand nu in Nice zijn kind door te zeggen dat hun broertje of zusje nu een sterretje is. In diezelfde sterrenhemel, waar wij ook naar kijken, zijn er sinds veertien juli vierentachtig sterren bijgekomen. Mijn keel nijpt toe, vooral als ik denk aan de kinderen. Wat erg en zinloos.   De volgende dagen geniet ik des te meer van ons samenzijn. Geen volleybal, geen turnkring, geen toneelrepetities. Geen werk, school of vergadering. Geen gras afrijden, vuilnis buitenzetten op vastgelegde dagen, geen strakke tijdschema’s voor eten omdat iedereen om een bepaald (verschillend) uur ergens moet zijn en weer afgehaald, niets van dat.   Wij hebben elkaar, en ik zou met niemand willen ruilen.      

Katelijn Van Hove
0 0

Daily Mile # 6

Daily Mile # 6 Als zelfstandige logopediste werk ik vooral thuis. Dat is makkelijk, eigen baas zijn, maar soms ook verdomd eenzaam. Ik heb de neiging om te gaan piekeren. Mijn gedachten boren zich in iets vast en kunnen vervolgens uren een eigen leven leiden.   Gelukkig heb ik een druk sociaal leven. Familie en vriendinnen zijn de druivensuiker voor mijn geest. Ook het lopen geeft me tussendoor een mentale kick. De endorfine die vrijkomt, een gelukshormoon, zorgt daar blijkbaar voor. De kick komt na het lopen, en ook al doen mijn benen al wat meer routinematig hun werk, het blijft een bijter.   Nog een bijter, is de massa die zich ‘buik’ noemt. En die zit er al een tijdje. Al enkele jaren om precies te zijn, alsof het verdorie autonoom beslissingsrecht heeft. Het leidt een eigen leven, afhankelijk van variabelen die ik blijkbaar te weinig in de hand heb. En ik kan geen reden bedenken waarom mijn buikmassa zou verminderen, enkel en alleen door het lopen. Toegegeven: elk pontje komt door ’t mondje. En in onze familie heerst een Bourgondische eetcultuur. Als ik goed gezind ben, eet ik. Als iets me tegenzit, eet ik ook. Spijtig voor de kilo’s, maar niets liever dan een slechte dag weg eten met drie borden pasta bolognèse. Chips in huis: moet op. Frieten besteld op zondag? Eten tot de laatste kruimel. Ook de standaard drie stukken vlees, liefst met veel mayonaise en mammoetsaus. Soms, als ik begin aan de restjes van de kinderen moet mijn man me doen stoppen met eten. Vreselijk eigenlijk. Of eerder ‘vleselijk’.   In de vakantie lag hier een boek van Kris Verburgh: Veroudering vertragen-Het langer jong-plan. Het boek gaat over de rol van voeding in het versnellen (of vertragen) van veroudering. Er in lezen zet je aan het denken. Wit brood komt hier sindsdien niet meer binnen en de havermout maakte zijn intrede. Dat vet rond je organen is voor niets goed. Dus ondanks het feit dat ik graag eet, let ik regelmatig op elk pontje dat ik in mijn mondje steek. Maar toch is dat niet genoeg.   Als mijn dochter haar buik intrekt, kan je bijna een halve voetbal kwijt onder haar ribben. Oké, mijn dochter van elf is buikgewijs geen referentie. Maar als ik mijn buik intrek, zie je nauwelijks het verschil. Alleen als je heel goed oplet, en dan zie je ook dat die gewonnen centimeter gewoon even met haar ellebogen duwt en er aan de zijkant gewoon even bijkomt. Wat kan ik doen om die buik iets normaler te krijgen? Ik ga op zoek, met mijn vriend Google. Het levert een bemoedigende quote op: ‘iedereen heeft een six-pack, alleen zie je die niet altijd zitten’. Voor mijn gemoedsrust neem ik deze stelling voor waar: ik heb een six pack, ergens dan toch, alleen moet ik hem terug tevoorschijn toveren. Hoop doet leven.   Dus ga ik verder op zoek. Deze vond ik een leuke: buikspieren-oefeningen.nl. Krijg Die Ultieme Platte Buik staat er in hoofdletters. Gekoppeld: een schema met afwisselende oefeningen om verveling te voorkomen (ideaal), mét link naar YouTube waar Amerikaanse drill-instructors de oefeningen voordoen, moeiteloos, zoals jij en ik de was kunnen sorteren, huiswerk overhoren en de kookpot op het vuur in het oog houden tegelijk.   Ze lijken haalbaar. Dus doe ik dagelijks na het lopen de crunches, puls ups, knee raises, V-ups ‘tot je het voelt branden’. Auch. En ook al doen de namen van de oefeningen me denken aan snacks en frisdranken, ik ben benieuwd. Of ik er ook nog tijd voor zal vinden als het schooljaar loopt, zullen we zien. Tegen september aan zie je meer en meer lopers. Die lopers uit de eerste categorie, waar ik nog niet toe behoor. Je kent ze: de sporters die voor aanvang van het nieuwe voetbal- of sportseizoen willen voorbereid zijn. Ooit ging ik zelf een maand spinnen, in augustus, als voorbereiding. Zwetend in een zaal op een fiets naar het draaiende achterwerk van je voorganger kijken, een fictieve berg oprijdend met loeiharde muziek (vond ik leuk, by the way). Maar het had effect, want op de eerste volleybalwedstrijd had ik meer sprongkracht en kon er al een extra telefoonboek tussen de grond en mijn voeten. Dus er is nog hoop, zeg ik altijd.   Dat lopen een goedkoop alternatief is dan bijvoorbeeld spinnen in een fitnesscentrum, staat vast. Maar ik besef dat ik er aan ben voor de moeite. Een van mijn druivensuiker-vriendinnen Inge, die ook de illustraties doet op deze blog (en marathons loopt), stak vermanend haar vinger op toen ze hoorde over lopen met volleybalschoenen. ‘Niet doen, Katelijn. Zeker niet met jouw heup en rug.’   Nu moet je weten dat ik een jaar niet kon sporten omdat mijn heup besliste om even uit de kom te gaan tijdens een training. Gelukkig sprong hij er vanzelf weer terug in, de heup, maar de daarbij horende spierscheur en peesverrekkingen waren geen lachertje, dat kan ik je vertellen. De echo, een jaar na datum, gaf gelukkig groen licht om weer veilig te sporten. Alles bleek terug in orde (waarvoor dank aan mijn kinesiste) en ik sprong vorige maand een gat in de lucht.   Maar ik wil het lot niet tarten, dus plan ik volgende week de aankoop van loopschoenen in mijn agenda, hopend dat de schoenen me de beloofde veerkracht zullen schenken en het ge-dam-dam zo weer wat vermindert.   Eerst nog wat genieten van de hete septemberdagen.      

Katelijn Van Hove
30 0

Mile quotidienne # 4

Of ik al wat heb opgebouwd? Of het al wat minder ‘dam-dam’ voelt als ik loop? Geen idee, want de komende dagen loop ik mijn mijl in het Frans, in de streek van de Dordogne. Hoge temperaturen, weggetjes met hellingen, Frans brood, kaas en vette worst zorgen samen met de pain au chocolat voor te veel variabelen om het ‘al iets vlotter’ te mogen noemen. Het voelt als opnieuw beginnen. Maar ik ben blij dat ik toch mijn looptenue heb ingepakt. De enige constante is de afstand; een (dikke) mijl.   Ik kampeer al zo lang ik me herinner. Als kind leerden strandvriendjes me de eerste woordjes Frans. La mer, le sable, le soleil (het klinkt als een liedje). Ik liep een maand op blote voeten, sliep zo goed als in de open lucht en kwam zo bruin terug dat mijn moeder me nauwelijks herkende, mijn haar als zongebleekt stro.   Wagenziekte. Zonder uitzondering zag ik geregeld mijn maag- en galinhoud passeren. En ook nu, als de bochtjes beginnen, staat mijn man zijn plaats aan het stuur af om achterin te gaan zitten terwijl mijn oudste dochter en ik vooraan onze misselijkheid proberen te verdrijven. Groen tot achter onze oren, maag in de keel. Gelukkig ben ik praktisch ingesteld en doen de diepvrieszakjes met ziplock (als één van de twee het plotseling niet meer kan houden) wat ze beloven. Waterdicht en geurloos bewaren ze hun inhoud  aan mijn voeten tot aan het volgende benzinestation.   Verder heb ik geen klagen. Want van mijn allergie heb ik hier geen last, ondanks het feit dat hier grassen en huismijt ook welig tieren. Het zal met het ontbreken van fijn stof te maken hebben. Je zal zien; de dag dat ik thuis ben begint mijn neus terug te lopen. Het enige wat nu nog niet loopt zijn mijn benen. Dus, actie.   Het is niet de eerste keer dat we in deze streek kamperen. Maar het zijn wel de enige twee weken met ons vieren samen. ’s Morgens doen we meestal rustig aan. Na de middag rijden we naar een stadje waar we meestal ook iets eten, zoals nu. Bij het terugkeren is het bijna donker maar de pasta en de sterke Franse koffie dwingen me nog een loopje te doen.   Wat een verschil met de natte junimaand. Na een warme dag geniet ik al lopend van de koelte die uit de bossen komt en voel ik de warmte die de steenweg afgeeft. Er is nog geen sprake van een hittegolf, maar die is voorspeld. Er hangt parfum in de lucht, warm en dik. De ene geur gaat over in de andere en niets wat ik ruik is van mensen afkomstig. Als ik bij de grote weg kom en moet keren, sta ik stil en hoor ik enkel krekels en het riviertje. Klassiek, maar de perfecte loopomstandigheden.   Het feit dat het te donker is om goed te zien, maakt het lopen makkelijker. Of de helling nu licht bergop gaat of bergaf weten mijn zintuigen niet, dus ik stamp maar verder. De afgereden graanvelden naast me lichten op in het maanlicht, maar onder de bomen is het aardedonker op de weg, alsof het middernacht is. Er is een stuk dat stijl naar boven klimt. Een bijter, en ik loop op mijn tenen maar weet niet of dat zo hoort. Moet ik mijn voet afrollen, naar voren of naar achter leunen? De buik- en neusademhaling die ik gewend ben, werkt niet tijdens het lopen. Dan toch maar die hoge ademhaling? En diep, of kort en snel? Misschien moet ik wat opzoekwerk doen over looptechniek.   Dat wordt een klusje voor thuis.   Eerst genieten.  Check.      

Katelijn Van Hove
2 0

Oude mannen

Ik aanvaard een compliment enkel zonder schroom wanneer het uit de mond van een man boven de zeventig komt. Ik hou van de bijna- vaderlijke manier waarop de bejaarde zijn oppervlakkige opmerking vakkundig in respectvolle woorden verpakt. Alleen het fonkelen van zijn door cataract aangetaste ogen verraden naweeën van de lust die op zijn twintigste door zijn lijf woelde. De gedachte overvalt me wanneer ik met de uitbater van mijn garage keuvel. De oude man heeft tal van en zonen verwekt die de zaak overnemen maar hij sloft toch nog eens graag door zijn imperium van autobanden en benzinegeur. Tussen zijn werkend nageslacht, voorzien van typisch garage-blauwe overallen en tribal tatoeages, kletsen we over de oorlog en hoe de tijd intussen te snel gaat voor hem. Hij is 84, zegt hij, maar de eerste honderd zijn de moeilijkste. Hij knipoogt en ik lach.   Ik denk aan die keer met de man van tachtig. We raken aan de praat op straat, hij nodigt me uit op restaurant en zo geschiedt. Hij haakt zijn arm lachend in de mijne en troont me als een duur geschoten kermisprijs mee  door het etablissement. Zijn hoffelijkheid wisselt soepel af met schunnige opmerkingen en knipoogjes. De man is een meester- verleider. Hij heeft dan ook al 80 jaar ervaring.In de zak die hij bij zich draagt zitten de pantoffels en een vuile pyjama van zijn vrouw. Haar ogen staan vaag en ze kent hem enkel uit beleefdheid. Toch bezoekt hij elke dag. Hij vertelt het me met de rauwe eerlijkheid die alleen oude mensen in zich hebben. Dat soort oud dat de mens wekelijks de balans van zijn omgeving doet opmaken: wie welke dodelijke kwaal heeft, wie het leven opgaf. Dat soort oude mens dat eindelijk groeipijn leert aanvaarden, om dat het ongemak van krimpen. De garagist buigt zich naar me toe om me iets toe te fluisteren. Zijn muffe adem kruipt in mijn neus. Zou het het nestelen van de dood in zijn binnenste zijn dat ik ruik, vraag ik me af. En als dat zo is, hoe zou het dan zijn om met hem te slapen. Om zijn vuur te voelen wanneer ik zijn doven ruik. Deze jonge man in zijn oude huls, die leven spreekt maar dood uitademt: ik zuig zijn verhalen gretig op. Ik hang aan zijn lippen. Er is weinig waar ik meer plezier uit haal dan gedetailleerde bejaardenverhalen. Tenzij misschien een compliment.

Amarylis
0 1

Jukebox voor dromen

“Met wilde regelmaat is het dag en nacht in mij.” Prachtzin uit een dichtbundel van Stijn Vranken. Maar op dit uur (08u14) voel ik me toch vooral heel erg wild ochtend. De vrouw rechts van mij doet dan weer haar best om wild in slaap te vallen. Ik zie (en hoor) haar vingers ongecontroleerd meetikken op Rihanna’s golden oldie ‘Shut up and drive’. Intussen staan we al vijf minuten stil in het station van Gent-Dampoort: shut up conducteur, en laat ons voorttreinen. Ik hoor het refrein dwingend nagalmen.   Ik lijk solidair met de old school Rihannafan aan m’n rechterzijde, maar ik ben soms maar een schijnsocialist. Ik beken: ik hou ervan om een koptelefoon te dragen zonder dat er muziek opligt. Niet omdat ik een show off of gadgetnerd ben: de koptelefoon is een afdankertje van m’n lief. Let’s listen to some music like it’s 1999. Een discman was geloofwaardiger geweest. Ik probeer van de stilte en de passerende Vlaamsche landschappen te genieten, maar de spreekwoordelijke stokjes tussen m’n oogleden houden het niet recht. De dichtbundel die ik lees lijkt de slaap niet te overwinnen. Dus ik gun m’n ogen wat rust en schakel m’n gedachten naar modus unconscious – ik scheur weg in de turquoise oldtimer uit de videoclip van ´Shut up and drive’ en ga cruisen door het achterland van Beervelde. Nog even neemt m’n bewustwijn het over. Note to self: google de videoclip als je opnieuw kunt verbinden met wifi.   De fase voor het inslapen is vaak het heerlijkst. Je beseft niet dat je denkt, dus je denkt wíld. Geen zelfcensuur op dit moment. Tot je wakker schrikt uit je schijnslaap – “Vervoersbewijs alstublieft!”- en je tot je verbazing moet betalen voor je tripje langs Beervelde. What was I thinking? Ja, wát droomde ik nu weer? Damn, de droom is weg, maar het cruisegevoel zindert nog na. (Of is het de trein die eindelijk op snelheid rijdt?) Last note to self: lees in het vervolg geen dichtbundels meer maar Uitvinden voor dummies en ontwerp een registratiemachine van prille dromen. Toch tijd genoeg nu; ik pendel twee uur per dag. Twee uur extra om te doen alsof je naar hippe muziek luistert, in slaap te vallen en te dromen over uitvindingen als jukeboxes voor dromen. Cruisedroom van Gent-Dampoort naar Beervelde in Riri’s car: 2 euro. Put another coin in the jukebox baby!

Flor Naranja
24 1

Superdino's

Een supermarkt. Het lijkt ondertussen een gewoon, alledaags en zelfs saai concept. Dat is althans wat de meeste Westerlingen vermoedelijk zouden antwoorden wanneer je hen zou vragen wat de supermarkt betekent in hun gejaagde leven. Helemaal het tegenovergestelde dus van wat het voorvoegsel van het woord doet vermoeden. Ik moet toegeven dat de gedachte aan overvolle parkings, uitpuilende winkelkarretjes, zeurende kinderen en uitgehongerde bejaarden die zich als een leeuw op de proeverijen storten, mij ook niet bepaald doet warm lopen, maar toch is de supermarkt voor mij een welkome bron van inspiratie. Ten slotte brengen al die kinderen, ouderen, parkings en karretjes steeds weer iets nieuws met zich mee en worden ze stuk voor stuk geconfronteerd met terugkerende eerste-wereld-problemen.   In de afgelopen jaren zijn er in mijn buurt verschillende supermarkten neergestreken en dat tot groot ongenoegen van de gevestigde oude exemplaren. Deze vorm van super-concurrentie mag dan wel nadelig zijn voor de eigenaars van de filialen in kwestie, voor mij betekent elke nieuwe supermarkt een nieuwe wereld van vreemde snuiters, onbekende zielen en mysterieuze verhalen. Een categorie kopers blijft echter onveranderd, alsof ze de tand des tijds heeft doorstaan; en als je de gemiddelde leeftijd van die categorie er even bijhaalt, dan mag je dat best letterlijk nemen. De ervaren supermarktganger weet vast al over wie ik het heb, maar aangezien dit mijn eerste column is, wil ik er graag even langer bij stilstaan en de nieuwelingen onder ons wat meer bijbrengen over wat ik de superdino’s noem. Toegegeven, de naam is misschien wat oneervol voor de bejaarden die elke dag klokslag acht uur klaarstaan aan de deur van de supermarkt, maar mijn frustratie kent ook zijn grenzen. Ik wil jullie in geen geval aansporen om de term in de toekomst publiekelijk te gebruiken, laat staan als roepnaam te hanteren. Wat ik wel wil doen, is voor jullie hieronder kort de kenmerken en karaktertrekken opsommen van deze dino’s, zodat jullie er in de toekomst niet ten prooi aan vallen. Om het simpel en concreet te houden, neem ik jullie mee naar een zaterdagochtend om 8 uur aan de ingang van de lokale supermarkt.   7:45 – De eerste oude karren stromen toe op de parking – voor alle duidelijkheid verwijs ik hier naar de voertuigen en niet de nog antiekere wezens die erin zitten. Uiteraard maken de vroege superdino’s al gretig gebruik van hun strategisch vermogen om de plaatsen die het dichtst bij de ingang zijn gelegen, volledig in te palmen. Vanuit hun kristalheldere autoramen turen ze eerst naar de ingangsdeur en vervolgens naar hun mogelijke concurrenten. Maximum vijf minuten. Dat is de toegestane tijd om nog even voor de strijd losbarst de omgeving in zich op te nemen en eventuele voorzorgsmaatregelen te hanteren.   7:50 – Mariette, Fons, Gerard en Nicole. Zij zijn de gelukkigen die als eerste de twee meter brede draaideur kunnen versperren dankzij hun jarenlang opgespaarde zwembandjes, de veel te wijde driekwartbroeken en – niet te vergeten – het gepersonaliseerde boodschappenkarretje waarmee ze lastige achtervolgers tegen de schenen kunnen rijden en zo makkelijk van zich afschudden op weg naar de producten.   7:55 – Het gebruikelijke gestommel, getrek en geklaag zwelt aan. 8:00 is 8:00, hé! Gelukkig weet ik uit ervaring dat de winkelbedienden geen minuut vroeger zullen openen. Het probleem is natuurlijk dat de horloges van onze dino’s steeds 5 minuten of zelfs meer voor staan; je moest op je oude dag maar eens ergens te laat komen. Waar de ouderen alvast wel opgetogen over zijn, is de grote rode sticker die heel het linkerraam naast de deur beslaat. Vanaf vandaag is er namelijk korting op de gezondheidsproducten. Ideaal dus voor Mariette die haar eindelijk een nieuwe fles intieme reinigingsverzorging kan aanschaffen en Gerard die na vier jaar aan een nieuwe tandenborstel toe is.   7:59 – Er komt schot in de zaak. De lichten springen aan, de geur van vers gebakken brood baant zich een weg door de kieren van de draaideur en de corpulente onthaalbediende komt rustig naar de draaideur gewaggeld met een veel te dikke bos sleutels. De vier oudjes zetten zich schrap.   8:00 – Het moment is daar. De deur komt nog maar knarsend op gang en Nicole zit al in het eerste compartiment. Spijtig voor haar blijft haar winkelwagentje haperen en valt het hele systeem stil. Al die moeite voor niets, want Gerard ziet zijn kans en maakt van de vrijgekomen ruimte gebruik om bij haar te glippen. De onthaalbediende die intussen gewend is geraakt aan het vreemde spektakel, rolt met haar ogen en haalt haar schouders op.   8:02 – Na twee minuten van hun kostbare tijd te hebben verloren, zijn alle superdino’s klaar voor de jacht. Eerst nog voorbij het flapperende deurtje en dan kan de supermarktmarathon beginnen. Eerste halte: de groenten- en fruitafdeling.   8:06 – Gekneusde tomaten, half leeg gevreten druiventrossen, bananen met bruine vlekken en aardbeiendoosjes zonder aardbeien. Dat is de tol na vier minuten van losgeslagen superdino’s, en dan moet de hoofdbuit nog komen.   8:07 – Ondertussen staat Mariette zich te vergapen aan de verrukkelijke chocoladesoezen en de gekarameliseerde vanilletaartjes. Deze onoplettendheid blijft echter niet zonder gevolgen, zeker niet in de broodafdeling die voor onze dino’s de hoeksteen vormt van hun hele eetpatroon. Nicole, Gerard en Fons draaien elk brood twee keer om en na deze tot in de puntjes uitgevoerde broodkeuring gaan ze ervandoor met het beste en op dit vroege uur beperkte aanbod. Bij het zien van de andere vluchtende oudjes barst Mariette uit in een weeklaag. Haar favoriete brood is in  de handen gevallen van haar concurrenten. Dat wordt vanmiddag op de kin kloppen. Gelukkig kan ze nog genieten van de korting op haar intieme reinigingsproduct. Met deze fijne gedachte in het vooruitzicht krabt ze zich ongegeneerd onderaan en stuift ze achter haar lotgenoten die al richting de kassa trekken.   8:08 – Door het vroege uur is er nog maar een kassabediende die volledig klaar is. Zowel Nicole als Fons willen snel hun producten op de lopende band zetten, maar een afkeurende blik van de kassierster richting Fons doet hem even terugdeinzen. Nicole die enkele luttele seconden verloor aan de draaideur, grabbelt gauw in haar winkelmandje en is nu eindelijk echt eerst aan de beurt. Ondertussen heeft Mariette haar fles reinigingsmiddel en kan ze ook Gerard achter zich laten die kennelijk verbaasd is over het aanbod tandenborstels dat in vier jaar tijd ongelofelijk is verruimd.   8:15 – Na een kwartier zit alles erop. De vier superdino’s hebben hun taak volbracht en de ontlading valt duidelijk van hun gezichten af te lezen. Nu hebben ze tenminste nog een hele dag voor zich om hun andere verplichtingen af te werken.

Cedric Holemcki
0 0

kunstzin

Ik ben in de verkeerde tijd geboren, zoveel is zeker. Er is vandaag nauwelijks nog plaats voor kunst. Mensen weten niet meer wat kunst is of waar het toe dient.  Wat ze er nog van weten ontlenen ze aan de persona op tv of in de kranten, die zich op dat moment de rol van entertainer toe-eigenen. Al naargelang hoe grappig of excentriek of gewoon ze overkomen, wordt hun status van kunstenaar meer of minder voor waar aangenomen. Maar we hadden het over kunst.Tja, wat IS kunst? Laten we voor het gemak even inzoomen op literatuur, gezien dat toch de branche is waar ik beweer iets van af te weten. Wat is literatuur? De zoektocht naar een goede definitie houdt me al geruime tijd bezig. Hoewel ikzelf duidelijk aanvoel wat wel en wat geen literatuur is, vraagt een vertaling naar woorden om een scherp afgelijnde definitie. Het lijkt een haast onmogelijke opgave. Ik vertrek toch even vanuit mijn gevoel. Wanneer ik literatuur lees, échte literatuur, word ik meegevoerd naar een parallel universum, hetzelfde universum waarin ik me bevind als ik zelf schrijf. En daarmee wil ik niet gezegd hebben dat alles wat ik schrijf literatuur is, zeer zeker niet. Maar goed, het is dus een bepaalde beleving die ik ervaar, en ik realiseer me dat die naar alle waarschijnlijkheid heel persoonlijk is. Vandaar dus de nood aan een definitie, die voor iedereen zou kunnen opgaan.Velen denken overigens dat literatuur gelijk staat aan non-fictie. Laten we alvast bepalen dat dát niet klopt. Er is fictie en non-fictie, en binnen non-fictie bestaan verschillende opdelingen, zoals daar zijn detective, science fiction, fantasy, horror, en dus ook literatuur. Ik zou een hele reeks schrijvers kunnen opnoemen die voor mij meer dan representatief zijn en alle verdere pogingen tot definiëring overbodig zouden maken, maar ik begrijp dat dat nog steeds een te persoonlijke benadering zou zijn. Dus. Literatuur is. Een vorm van non-fictie die niet als doel heeft de lezer te entertainen. Een vorm van non-fictie die een verhaallijn en personages gebruikt om een subtiele, doch duidelijk filosofische boodschap mee te geven: ongeacht afkomst, geslacht, leeftijd, seksuele voorkeuren of deelname aan spannende avonturen zijn we allemaal denkende en voelende wezens, die beseffen dat het leven zowel mooi als lelijk als compleet zinloos is. Dat het leven is wat we ervan maken, met onze gedachten, gevoelens of acties. Dat depressie de natuurlijke staat van zijn is, zolang we niet doelbewust op zoek gaan naar de schoonheid in kleine en grote dingen. Het zoeken naar en ervaren van schoonheid is de kunst. IS kunst. En zo is de cirkel rond. Kunst – het zoeken en vinden van schoonheid – is precies datgene wat we allemaal nodig hebben om meer te doen dan louter over-leven. Kunst is het ware voedsel om te kunnen LEVEN.(Noem me naïef, maar mijns inziens is het antwoord op alle burnouts en andere ratrace-fenomenen van deze slavenmaatschappij, KUNST. En tijd, uiteraard. Maar dat is weer een ander verhaal.)

LL Rigby
8 0

Kalverliefde

'It's good to be important, but it's more important to be nice.' Hij grijnsde en schreef het op een stukje papier neer dat hij uit een schrift had gescheurd. Ik heb nooit echt begrepen wat hij er eigenlijk mee wou vertellen. Hij gaf me het papieren vodje en ik nam met een verliefde blik aan. Hij was mooi: lichtbruin haar en blauwe ogen waarin ik nog steeds zou verdrinken mocht ik ze nu ergens tegenkomen. 'Dat komt uit een liedje van Scooter,' zei hij half betweterig, half lachend. Voor de muziekleken onder jullie: Scooter was een Duitse danceformatie die vooral eind vorige eeuw furore maakte. Zestien jaar waren we allebei, maar hij was ouder, want hij was van januari en ik van mei. Op die leeftijd was een maand een zee van tijd en bijgevolg dacht ik dus dat hij een stuk volwassener was dan ikzelf. In mijn hoofd weerklonk de hele tijd: 'Wat ben je geweldig Bob, jij bent de ware. Laten we trouwen en elkaar nooit meer loslaten.' 
Bob, dat was zijn naam. Genoemd naar Bob Dylan, of dat maakte hij me toch wijs. Ik kende hem al vanaf de lagere school. Ik had hem altijd gezien als een maatje, nooit echt als iemand waar ik verliefd op kon worden. Toen ik als puber hoorde dat hij interesse in mij had, was ik eigenlijk teleurgesteld. Bob had namelijk een klasgenoot met dezelfde naam waar ik al maanden een boon voor had. Toen mijn vriendinnen mij vertelden dat 'Bob' speciaal voor mij naar het jeugdhuis kwam, had ik dus die andere Bob verwacht. Helaas bleek die laatste op blonde meisjes te vallen en kwam ik met mijn lange kastanjebruine haren dus niet meteen in aanmerking. 
Maar goed, ik was zestien en een amoureuze teleurstelling kon ik toen nog mits een waardige vervanger makkelijk verwerken. Ik switchte dus van 'Bob' en begon steeds meer in dit exemplaar zijn buurt rond te hangen. Stel je dit even voor: een scoutsfuif in de parochiezaal van een landelijke gemeente. Aan de ingang af- en aanlopende pubers, de één al wat meer beschonken dan de andere. Ik was in mijn sas, want Bob zou er ook zijn. Vanavond zouden we vast en zeker voor de eerste keer zoenen. Het was al bijna middernacht: de obligatoire slows zouden dadelijk hun intreden maken. Gelukkig maar, want om één uur kwam mijn moeder mij oppikken om naar huis te gaan. Ik ging strategisch in de buurt van Bob staan. Om klokslag twaalf uur draaide de diskjockey de eerste slow. 'Afscheid' van Volumia, een kleffe muzikale misser uit de jaren '90. 'Neen hé' dacht ik bij mezelf, 'moet ik echt aan mijn kleinkinderen gaan vertellen dat ik op deze draak van een lied mijn eerste kus kreeg?' Meer tijd om daarover na te denken kreeg ik niet, want Bob kwam naar me toe en sloot me in zijn sterke armen. Er gingen duizend gedachten door mijn hoofd. Mijn vriendinnen die hun eerste kus reeds achter de rug hadden, hadden mij verteld dat het voelde alsof er een naaktslak in je mond kroop. Mijn angst was dus erg hoog, mijn verwachting erg laag. Het einde van de song naderde en er was nog niets gebeurd. 'Komaan gast!' dacht ik 'Maak er korte metten mee.' Ik weet niet meer hoe we er dan uiteindelijk aan zijn begonnen, maar ineens waren we in volle actie. We zoenden zelfs door tot een stuk in de volgende slow. Het had een mijlpaal moeten zijn in mijn jonge leven. Een romantich moment om nooit te vergeten, maar het enige wat ik de hele tijd kon denken was: 'Ze hadden gelijk: dit voelt als een slak.'   De relatie met Bob heeft welgeteld vier weken geduurd. We zagen elkaar één keer per week, maar echt romantisch ging het er dan niet aan toe. Hij wou om de één of andere rede op een vreemde manier indruk op me maken door overal zijn kritische mening over te geven. Ik snapte niet waar hij naartoe wou daarmee en voelde me al snel te dom voor hem. Achteraf gezien wisten we volgens mij beiden niet waar we mee bezig waren. Bij verliefdheid hoor je je goed te voelen. De enige gevoelens die ik me kan herinneren uit die tijd zijn onzekerheid en onwennigheid. Ik maakte een einde aan onze prille relatie in dezelfde parochiezaal dan waar ze begonnen was, onder het mom dat ik me te jong voelde om me te binden. Ik zei hem dat als het echt 'meant to be’ was, we elkaar wel in een latere fase van ons leven zouden terugvinden. Ik had dat in de 'Joepie' gelezen en dat klonk goed vond ik. Ergens hoopte ik ook vurig dat het écht zo zou lopen, dat we ooit zouden trouwen en elkaar nooit meer zouden loslaten. Helaas is de liefde nooit teruggekeerd. Zo werd Bob dus naast mijn eerste kus en mijn eerste vriendje, ook mijn eerste liefdesverdriet. Dat laatste, heb ik hem helaas nooit meer durven vertellen.    

Ans DB
0 0

BSO-leerling en trots

Er is niets mis mee om ergens niet goed in te zijn. Wel is er iets mis mee om iemand te beoordelen omdat hij iets minder goed kan dan jijzelf, terwijl hij andere dingen hoogstwaarschijnlijk beter kan. Het mag dan een cliché zijn, maar iedereen heeft zijn of haar eigen talent. Een talent dat veel kan inhouden. Een talent dat broodnodig kan blijken te zijn in onze huidige maatschappij en in de onzekere toekomst die voor ons ligt.   Toen ik in mijn derde middelbaar moest overschakelen naar BSO omdat ik de vakken wiskunde en fysica maar niet wist onder de knie te krijgen, schaamde ik mij. Nu schaam ik mij omdat ik mij toen durfde te schamen. Dat ik dezelfde gedachten en vooroordelen koesterde die zovelen bewust of onbewust voor meer praktische opleidingen koesteren. ‘Afzakken’ noemt men het, een woord met een bijzonder negatieve ondertoon. Mijn ouders gingen steevast in tegen deze benaming. Je ‘verandert van richting’, je ‘daalt’ toch niet af?   Mijn jaren in het beroeps-onderwijs bleken achteraf de beste jaren uit mijn middelbare schoolcarrière te zijn geweest. Ik kon doen waar ik me goed bij voelde en me uitleven. Ik had een leuke, gemotiveerde klasgroep. Zo nu en dan kregen we vervelende opmerkingen zoals die ene keer toen een docent tijdens onze theorie-rijles zei dat BSO-studenten gemakkelijker buisden omdat zij ‘minder hard werkten’ of toen een leeftijdsgenoot mij op vakantie gebood de koffie te gaan zetten ‘want daar studeer jij toch voor?’. Leerlingen uit het ASO kregen dan weer de opmerking ‘seuten’ te zijn. Er was met andere woorden een wisselwerking aan straffe beledigingen waaraan docenten duchtig meededen.   Ik heb nooit spijt gehad dat ik van studierichting ben veranderd. De vervelende opmerkingen hebben mij gemotiveerd om verder te studeren, ik begin dit jaar aan mijn master. Weliswaar in de culturele sector, die momenteel jammer genoeg stevig onder vuur ligt. Maar niet iedereen kan grove, denigrerende uitspraken omzetten naar iets positiefs. Mijn hart brak toen een jongen nadat ik hem over mijn studierichting had verteld, antwoordde dat hij ‘gewoon werkte’. Iets als ‘gewoon werken’ bestaat in mijn ogen niet. Chapeau dat je werkt! Geweldig dat je elke morgen opstaat om ervoor te zorgen dat ons land draaiende blijft. In tijden van crisis, wie hebben we meer nodig dan bakkers, verpleegsters/verplegers, slagers en werkmannen/werkvrouwen die ons van beschutte woningen voorzien? Hoe zouden onze steden eruit zien zonder gemeentewerkers, smerig allicht.   We hebben iedereen nodig, niemand is minderwaardig. Poetsvrouw/poetsman, architect, schilder of ingenieur, tout! BUSO, TSO, ASO, BSO of starten met werken op je 16de, zolang je maar doet waar je je goed bij voelt. Onderwijs en werken horen geen competities te zijn, het gaat niet om ‘de beste’ zijn. Laten we voor een keer onze vooroordelen overboord gooien en trots zijn op de ander en (!) op onszelf.

Ruth Govaerts
13 1

Natuurtalent

Laat je niet misleiden. Talent komt niet vanzelf.   De natuurlijke variant insinueert het tegendeel. Trendsettende goeroe's in modebladen verwijzen graag naar dat natuurtalent in ieder van ons, daar voor het grijpen, als je maar genoeg investeert in therapeuten en mindfullnes workshops om het te ontdekken. Ik laat me niet misleiden door die new age zorgmaatschappij en al zeker niet door de borderlinemaatschappij. Zo noemt Dirk De Wachter het fenomeen. Nee, ik laat me niet misleiden. Daarom verkondig ik sinds eind maart aan iedereen die te dichtbij komt dat ik een natuurtalent ben, met groene vingers op de koop toe. Eind maart, de prille start van het zaaiseizoen.   Wat eraan vooraf ging is de echte oorsprong van elk natuurtalent: een ontdekkingsreis in het tuincentrum van Aarschot.  Aarschot, vroeger berucht als onderdeel van de marginale driehoek, sinds 2013 de slimste gemeente. 2013, het jaar dat Michiel Devlieger besloot het talent van Erik Van Looy droog af te koken. Natuurtalent valt niet te vergelijken. Het tuincentrum van Aarschot dus. Zoals ik al zei: een talent moet ergens beginnen.   Efficiënte winkelaar die ik ben, stoof ik de deur binnen recht op mijn doel af. Hoewel de automatische draaideuren daar duidelijk niet op voorzien zijn, en de winkelinrichting al evenmin. Maar goed, ik snelwandelde dus rechtstreeks naar de afdeling goedkope zaaizakjes. Ik ben iemand die weet wat ze wil. Mogelijks nog een talent: weten wie je bent en wat je wil.   Mijn eindbestemming werd aan weerszijden afgebakend door muren met een overvloed aan budgetvriendelijke doorbloeiers die, vanuit zorgvuldig opgezette rijtjes, naar mij lonkten. Zoveel keuze. Maar ik wist me te bedwingen, of toch een beetje. Want ik wist wat ik moest en zou hebben. Mijn moeders grote trots. Haar eeuwige ijsbreker, sterker dan het weer. Bijna verheven tot erfgoed van de familie. Stinkers.  Stinkers, belangrijke elementen voor het bloemenrijk die het natuurlijk talent bezitten om insecten te verjagen, enkel en alleen met hun geur. Stinkers, vaak voorkomend in oude van dagen hun tuin in de vorm van een aangelegd perkje.   Zo verwend als ik ooit was, zal ik nu kost wat kost mijn moeders verkankerde lot voortzetten in de vorm van een perkje. Gekoesterde herinneringen voor het wezenkindje dat achterbleef, enkel en alleen. Een aangelegd perkje, want een mens zou voor minder het leven zijn natuurlijke gang niet meer durven laten gaan.  Nu, ik heb er geen problemen mee om die taak op mij te nemen, om als jongste van vier een lelijk perkje te zaaien, om haar dichtbij te houden. Ik ben goed opgevoed. Telt dat ook als talent? Mijn enige probleem op dat moment was dat ik het stinkende goedje van mijn begeerte niet zag staan. Geen zakje met de naam “stinkers”. Misschien noemt het anders in mooie bloementaal. Veel te veel zakjes. Net lange rijen infusen die geduldig wachten op hun lot om geïnjecteerd te worden.    Het vergde wat mijmeren en dralen vooraleer ik de moed verzameld had om me te mengen in het boeiende gesprek van twee verkopers die stonden te niksen aan de klantenbalie.  ‘Excuseer voor het storen. Ik ben op zoek naar stinkers.’ ‘Wat zegt ge, Madammeke?’ ‘Stinkers. Zo noemt men dat in de volksmond. Het zijn bloemen. Geel met rood of oranje. Typisch in de perkjes van grootmoeders hun voortuin.’ ‘Stinkers!’ Bulderlach.  ‘Ja stinkers.’ Droge kuch.  ‘Afrikaantjes dat zijn stinkers!’ Opnieuw een bulderlach om zichzelf.  Misschien was Aarschot toch niet de beste uitvalsbasis om mijn ontluikend talent te voeden.    Ik ben uiteindelijk thuisgekomen met drie verschillende soorten stinkers: kleine Afrikaantjes, grote Afrikaantjes en Sterafrikaantjes. En zonnebloemen. En twee hangplanten. En zaden van radijsjes, bonen, courgettes, ajuinen, veldsla, tuinkers en pompoenen. En aardappelen. En nog wat mooie bloemen voor binnen. En potgrond. En gras.    De natuur en winkelketens gaan niet goed samen. En nog minder met mijn bankrekening. Gelukkig had ik ecocheques. Dat heeft elk natuurtalent nodig: een investering in de vorm van 250 euro startkapitaal aan ecocheques. En zelfgeoogste ingrediënten voor een paleodieet en wat yogareizen en therapie om dat talent te voeden.   Laat je niet misleiden, talent komt heus niet vanzelf.

Jessica
3 1

Ooit heb ik iets goeds gedaan

“Clowns verbergen een groot verdriet”, zei hij, toen ik hem vertelde dat zijn humor, niettemin wel een beetje flauw, de dingen lichter toonde. Voor complimenten was hij op zijn hoede. Ik weet het niet. Voor mij zit een man die ik niet nader definiëren kan en ik vraag mij niet langer af of dit wel nodig is. Analyseren tot ik er blauw van word, onze zinnen opnieuw en opnieuw afspelen in mijn hoofd, woord voor woord met klank, intonatie en aanblik, neen, dat is zelfs voor mij geen keuze meer. “Je kan dus nog altijd zo dramatisch zijn”, zegt een dierbare vriend meewarig als ik hem een parafrasering geef van mijn gevoelens voor de onbereikbare man. Potsierlijk moet het zijn als je aan het tafeltje naast ons mijn emotioneel gebrabbel moet aanhoren .“Ik heb het je toch al eerder gezegd? Karma. Dat is het. Je karma. Bad karma is haunting you”, voegt hij er zingend treiterend aan toe.  “Maar ik ben toch een goed mens?” Zuster Gemma moest het horen.  “Vroeger niet. ” Een lange stilte volgt. Net dit heb ik niet nodig. Ik kan mijn imperfecties beschrijven al ware ik de monnik, de voorziener van miniaturen, zo precies, de tijd van geen belang. Helaas, zij volgen mij overal. Zij zijn een aapje op mijn schouder met bovendien een rinkelende oorbel aan zijn voet. Altijd daar, gedoemd niet te vergeten. “I’ll be back”, zeg ik dramatisch. Ik duikel uit het restaurant, struikel over mijn voeten, zoals het past bij deze scène. Ik zie in mijn rug mijn vriend het hoofd meewarig schudden.  Een plan heb ik niet. Wat verlang ik ernaar mijn neus eens diep te kunnen snuiten in een stoffen zakdoek. Al wie ik ooit heb pijn gedaan, liggen nu als struikrovers te wachten in de bosjes op mijn weg, dus ik moet van wanten weten. Als ik straks een snerpende pijn voel aan mijn strottenhoofd moet ik bovendien op zoek naar mijn voodoopop: ongetwijfeld een miezerig wit poppetje met pluizige haarplukjes en dubbele kin. Hoe gelukkig ben ik later die avond als ik mijn garagepoort naar beneden zie schuiven en ik ongeschonden de dag doorkwam. De volgende morgen piept de zon door de gordijnen en ik zie dit als een nieuwe kans. Op weg dus naar de fietsenmaker. Mijn fiets is krom, vol spinnenwebben, de banden plat. Ik laat hem vrolijk achter. “Het kan wel tien dagen duren”, zegt de fietsenman, “je bent geen vaste klant.” “Dat is niet erg”, lach ik de man opgewekt toe. Hij kijkt verbaasd. Dat had hij niet verwacht. “Je moet mij toch begrijpen, de fiets komt niet van ons”, herhaalt hij alsof ik het niet begrepen heb. “Dat is toch maar normaal?, zeg ik, “onmiddellijke service, dat verdien ik niet.” Ik wuif nog uitgelaten en vertrek dan weer te voet. Op weg naar huis priemt de zon in mijn rug. De straten van het dorp zijn leeg. Hier en daar zie ik mensen voorzichtig piepen naar de straat van achter het huis naar die voetganger op dat middaguur. Ik roep “jep” en “hey” naar alles wat beweegt. Zo ben ik snel weer thuis. Een hele morgen was ik al Maria uit de Sound of Music. De lieftalligheid droop van mijn bezwete T-shirt en ik verdien een frisse pint. Een middag in de supermarkt. Drie vloeken willen mij ontsnappen als een auto mij coupeert en ik nog net mijn karretje en mezelf kan redden. Ik geef geen kik en schrijd als een vorstin de winkel in, boodschappenlijstje in krullende letters op een net blaadje volledig horizontaal geklemd op het voorziene plekje van het karretje. Nu vooral gezicht niet laten zakken. De karretjes staan overal in de nauwe gangen. Geen mensenzee die openbreekt als ik voorbij wil gaan. Een koppel staat te twijfelen aan de wijn en blokkeert al gelijk de vlotte stroom. Rosé of wit blijkt de issue van hun relatie te zijn. Ik wacht geduldig aan de rechterkant tussen de flessen rode wijn. Voorlopig is er nog geen winnaar. De rij wordt langer achter mij. Er wordt getoeterd in de file en het koppel verlaat de gang zonder rosé of wit. Een slaak van opluchting zou nu gepast zijn of misschien wat ergernis, maar ik lach begrijpend naar het twijfelende koppel. Dat wordt een hele rit discussie. Wat zou ik graag wat flessen rood in hun karretje zetten, stiekem en ongemerkt, en dan gniffelend hun snerpende dialoog aanschouwen voor de ogen van een verveelde kassierster. Gelukkig bedenk ik mij nog net op tijd en ik hergroepeer mijn alles-innemende en begripvolle grondpatroon. “Veel plezier vanavond!”, glimlach ik spontaan naar het gezinnetje met wel tien soorten nootjes en chips argeloos gestapeld in hun karretje. “De melk staat in gang vier”, zeg ik als de schooljuf op een maandagmorgen aan het twijfelende dametje. Zij probeert haar gekrabbel te ontcijferen maar ik heb het al lang gezien. “Zet de verwarming aan!”, roep ik doorheen de koelafdeling. Een grap met een baard en absoluut niet grappig. Mijn levensreis naar mijn goede karma is in het eerste station en alles gaat naar wens. “Het leven is in deining en wij dobberen gewoon maar rond”, zegt een man die uit het niets aan mijn auto verschijnt met een karretje vol waspoeder van het huismerk. Zijn helblauwe, doorschijnende ogen staren naar een punt ver weg van mij. Hij herhaalt de zin, steeds opnieuw, zonder intonatie en zonder communicatiedoel. “A mind wants to forget but a heart will always remember”, antwoord ik in een stilte op de parking tussen gillende kinderen, haastige moeders en vaders, krassende wieltjes op de hobbelige asfalt. De man reageert niet en blijft staan aan zijn karretje dicht bij het mijne. Ik zeg het steeds luider “A mind wants to forget but a heart will always remember”. De klep van de koffer staat open en mijn gevuld karretje leunt tegen mijn arm. De man verdwijnt, een afscheid was er niet. A mind wants to forget but a heart will always remember…Wat doet die zin toch in mijn hoofd? De hele weg naar huis laat het mij niet los. Een week later zit ik weer tegenover mijn dierbare vriend. “Ik zat er wel wat mee”, zegt hij, “ik heb de hele week aan jou moeten denken.” “Als er weer een lijst gaat volgen met al mijn fouten, dan ben ik hier weg,” verdedig ik mijzelf met bange hoge toon. “Het was een grap, verontschuldigt hij zich, maar ik besefte al gauw dat jij de hele week hierover zou piekeren.“ “Vond je mij vroeger echt zo slecht?”, vraag ik nu opgelucht. “Je was niet slecht, maar je maakte een aantal, voor mij toen onbegrijpelijke keuzes”, verklaart hij zich eindelijk nader. Na al die jaren. Nooit eerder hebben wij hierover gepraat. “Ik begrijp nu wel waarom je deed wat je deed en ik neem je niets kwalijk”, vervolledigt hij en ik voel de opluchting doorheen mijn hele lichaam. “Waarom koos je niet voor mij?”, durf ik na al die jaren vragen. “Besef je hoe verlaten ik mij voelde?” Net dat ene ogenschijnlijk banale feit is de kern geweest van al mijn acties en het heeft mijn leven moeizaam vorm gegeven, met pijn, dat voornamelijk, maar gelukkig met nimmer stoppende, ongedurige levensdrang en altijd met een randje geïdealiseerde zekerheid over hoe goed het had kunnen zijn. “Ik weet het niet”, schokschoudert hij. “Mijn hele leven lang ben ik op zoek naar uitvergrote emoties die mijn leven doen stormen. Wij hadden het even, maar het was niet goed genoeg.” “Daarmee kan ik leven”, geef ik vastberaden toe, na onze tijd samen als in een versneld screenshot te zien passeren. “Dat is ook de reden waarom wij hier na al die tijd zo samen kunnen zitten”, zegt hij na een noodzakelijke stilte. “Wij hadden het altijd goed met mekaar voor. Wij wisten dat het fout zat ook al spraken wij het niet uit, maar wij konden geen oplossing verzinnen en dat is niemands fout. Hiermee moeten wij nu beiden leven.” De rest van de avond doet ons deugd. Het gaat over koetjes en kalfjes. “Maar waarom toch doet die zin: A mind wants to forget but a heart will always remember. mij zoveel?” Waarom raakt het die ongenezen plek in mijn hart?”, vraag ik opeens, zonder overgang en zonder enige terughoudendheid. “Ach, je hoorde het, half slapend, in een Amerikaanse televisiefilm, je weet wel, die kleffe films waar altijd alles goed komt en die zin is gewoon blijven hangen”. Ik kan niet loslaten, toen niet en nu niet. “Ik zal dit moment en deze avond nooit vergeten”, zeg ik en ik wijs naar mijn hart. “Vul mijn glas en doe mij lachen, “ zegt hij.

Anne-Marie De Clercq
0 0

Flamenco, por favor!

“Je grenzen opzoeken, dat raad ik je aan,” zei Serge, mijn loopbaanbegeleider uit het Oostvlaamse Lovendegem. “Stap uit je comfortzone.” Met zijn handen opengesperd op de armleuningen van de fauteuil, priemden zijn ogen recht de mijne in. Ondertussen borst en Bourgondische mansbuik vooruit. “Ga es naar de sauna,” (zot!) en “Neem es het vliegtuig naar Spanje en loop daar twee dagen alleen rond”.   Twee dagen? Twee landen verderop? In 2011 deed ik drie weken India voor een cursus. De laatste twee dagen in Mumbai heb ik met veel plezier in mijn eentje de weg gevraagd, logies gezocht, bedelaars afgewimpeld, afgedongen op Indische koopwaar en in het holst van de nacht een wilde taxirit beleefd. Hoezo grenzen verleggen?   Dus, de sauna. Maar dat is een ander verhaal, beste lezer. “Dat is een hans ander verhaal”, zou de Serge zeggen.   Whatsappt een vriendin mij eerder van't jaar: “Seg Esmé, hebt gij goesting om mee te gaan naar Barcelona ? Ah nee, dat interesseert u nie zeker, het Zuiden.” Nee inderdaad. Macho’s, droge sossissen, en siesta in de zon tot het reetzweet langs uw benen in uw sletsen drupt. No me gusta. In een ver verleden ging ik Engels-Spaans studeren. Algauw bleek ik geen klik te krijgen met de taal van de tapas en tortillas. Het volgend jaar koos ik voor een andere studie. De basis was gelegd. Spanje en ik, wij zouden nooit vriendjes worden.   Kanttekening: Mijn schoonmoeder-sinds-vijftien jaar is lichtelijk geobsedeerd door el sur. Haar zus is getrouwd met een Spanjaard en woont al meer dan 40 jaar in Barcelona. Mijn schoonzus danst al jaren Flamenco. Ze heeft haar lief, de broer van mijn man, leren kennen tijdens de Spaanse les. Die schoonbroer is van opleiding vertaler Engels en… SPAANS!   En dan, een citytrip naar Barcelona in mei. Met een vriendin op vakantie, een kamer delen. Vijf volle dagen met iemand anders dan mijn echtgenoot. In een land waar ik evenveel affiniteit mee had als een stier met een stierenvechter. Grensoverschrijdend genoeg voor een introverte hoogsensitieveling?   Bueno, ik kan vertellen over het mooie weer, de uitstekende locatie van onze B&B, de sympathieke gastvrouw, de liters sangría, heerlijke veggie paella, goddelijke churros con chocolate, etcetera etcetera. Maar ik wil het hebben over de ervaring die er met kop en schouders bovenuit stak. De ervaring die mijn weerstand tegen “alles Spaans” met de grond gelijk maakte.   Flamenco, por favor!   Dankzij een plaatselijke kennis van mijn reisbuddy kreeg ik de kans om zaterdagavond mee te gaan naar een flamenco-optreden. “Zoek maar es op”, zei Emmanuelle de avond voordien bij een sangría tussen de locals. “De show heet Fla.Co.Men. Ik heb nog een ticket op overschot.” Oorspronkelijk wilde ik op zaterdag de gratis museum night meepikken. Let wel, ook buiten mijn comfortzone! Maar als het lot mij onverwacht een ander plan voor de voeten gooit, wil het universum me iets duidelijk maken. Ikke mee, nada opgezocht, want flamenco, dat is toch hevig opgemaakte dames in zwierige rokken, met boze gezichten, stampvoetend en castagnettend in het rond, no?   No! Of toch niet uitsluitend. Het is ook Israel Galván, een vernieuwend flamencodanser, een man. Uit Sevilla, stad der Flamenco. En ik met een ticket voor op de eerste rij, pal in ‘t midden. Het begon vreemd. ‘t Is te zeggen, hij bracht kort enkele typetjes naar voor. Ondanks mijn weinige kennis Spaans, begreep ik dat hij zo de draak stak met de traditionele en behoudsgezinde flamencobeweging. Oh, een rebel? Mmmm…  Stap voor stap kwam de show op gang. Aye caramba, que espectáculo!   Ik begon te snappen waarom mijn compagnie vond dat je flamenco vanop de eerste rij moet beleven. Met momenten dreef het zweet voorbij in de lucht. Gestamp in mijn maag. Geklap in mijn hoofd. Opzwepende muziek met doordringende zang. Geen houden aan, in mijn hart ontvlamde la pasión. Israel Galván haalde me uit mijn hoofd en deed me VOELEN, met de tranen brandend achter mijn ogen. Niet van tristesse, maar van pure heerlijke emotie binnenin. Sta me ook wat drama toe, na al het drama op het podium: Als nadien een bus mij had overreden, was ik perfect gelukkig gestorven!   Awel Serge, wat zeght he daar van?

Esmé Lemmens
79 0