Zoeken

Hitler, Stalin, VOKA, rook, cocaïne. En hoe het rookverbod omzeild kan worden.

so it's like it was its is ********************************************************* Blijkbaar is men vergeten dat de reden voor de massamoorden onder Hitler en Stalin er kwamen om de GEZONDHEID van het Germaanse Arische RAS / de ideale NIEUWE MENS te beschermen. Religieuzen, zigeuners werden vermoord omdat ze onproductief waren. Religieuzen en zigeuners ‘werken niet’. Homoseksuelen werden vermoord omdat ze ONNATUURLIJK werden bevonden. Fysische en geestelijk gehandicapten omdat ze niet pasten in het beeld van het ideale gezonde Germaanse Arische volk / DE NIEUWE MENS.Met wetenschappelijke bewijzen aangereikt door nazi-wetenschappers die hun geloof lieten primeren op de wetenschappelijke waarheid.Hitler vermoordde ze onmiddellijk. Stalin sloot ze op in werkkampen waar men werkte tot de dood. Hoe minder men werkte hoe minder voedsel men kreeg. De stalinisten persten mensen uit zoals men een citroen uitperst. In het Russisch betekent ARBEIDER / ROBOT Wat zijn de redenen voor het rookverbod? De gezondheid !.Wat zei de voorzitter van voka: ‘iedereen die meer dan twee jaar werkeloos is wordt opgesloten in beschutte werkplaatsen of in psychiatrische instellingen.Waarom wordt alcohol niet verboden – WHO rapport: alcohol zorgt voor 2.5 miljoen doden per jaar wereldwijd.Waarom wordt roken verboden? Omdat het te oosters is?In de wereld van Wilders en consorten zuipt de gezonde westers mens alcohol. De oosterse mens – de islamiet – drinkt geen alcohol maar rookt. Het rookverbod zonder keuze is de kers op de taart van de oorlog die Wilders voert tegen de ‘islamisering’.Ondertussen zitten de westerse gevangenissen voor de helft vol met diegenen die iets ‘verkeerd’ rookten.Op het roken in cafés staan geldstraffen die wanneer er niet betaald wordt vervangen worden door gevangenisstraffen. Straks zitten in de al overvolle gevangenissen de hardnekkig blijvende rokers. Maar omdat straffen onder de drie jaar niet meer uitgevoerd worden kan men straffeloos blijven roken. De reactie van het westen op de moordpartijen op voornamelijk joodse religieuzen kwam er toen Hitler ook de christelijke en protestantse religieuzen naar de slachtbanken begon te voeren. Dat was duidelijk voor het westen een brug te ver. Zie het gedicht geschreven door een protestantse religieus: eerst werden de anderen weggevoerd, straks staan ze aan onze deur. Hitler en zijn nazi’s WAREN GEEN atheïsten; nazi’s geloofden in de oude Germaanse goden. Het hakenkruis was gestolen en betekent tot nu toe in Indië …... VREDE.Probeer het u eens voor te stellen. Nazi Duitsland hing vol hakkenkruisen die betekenden VREDE VREDE…. VREDE …..VREDE…… VREDE…… voor de gezonde productieve Germaanse mens. HET PLEBS. DE SLAVEN.Het herenvolk / de voorhoede deed alles wat de slaven niet mochten. Hitler en co zaten aan de cocaïne. De drug van de zuiverheid. Het is wit en het schittert.Hoeveel van die huidige zuiverheidsfanaten die achter het rookverbod staan hangen met hun neus in de cocaïne?Er moet toch mensen zijn die tonnen coca via de al 40 jaar bloeiende illegale markten – zonder belasting – in hun neus steken. Het huidige herenvolk / de voorhoede ? Blijkbaar herhaalt de geschiedenis zich. Maar zeg niet dat u het niet wist.

verf ed: Contemporary interdisciplinair ArtTIST, nen tjolder, nen dommekloot
3 0

Een nacht

Ik kan niet zeggen dat het beloofde om een rustige nacht te worden. Er waren te veel voortekenen. Het eerste was dat er in het nabijgelegen park een openluchtfuif doorging. De wind stond helemaal verkeerd waardoor op de eerste verdieping waar de slaapkamers waren de beats voelbaar waren. De organisatoren hadden ons twee gratis tickets gegeven, maar we konden de kinderen hier niet alleen in hun bed laten liggen om zelf te gaan feesten. “We gaan geen Maddy McCannetje doen,” zei mijn vrouw, “daar heb ik geen zin in.” Sowieso zijn we niet echt uitgangstypes, een trouwfeest tot daar aan toe, en dan stond ik ook op de dansvloer, de hele avond, maar een massafuif vol met zatte jongeren, nee dank je, daar heb ik geen behoefte aan, en mijn vrouw ook niet, nog minder dan ik. Als er nu een groepje zou optreden, zou ik dat anders vinden, naar live-bandjes ga ik graag kijken en luisteren, dan ben ik degene die achteraan in de zaal meeknikt met de muziek, maar er kwam geen live-bandje, alleen maar dj’s met klinkende namen. Enfin, laat maar dus. Het tweede voorteken was dat mijn vrouw twee glazen rosé gedronken had. En als mijn vrouw alcohol gedronken heeft, zelfs al is het maar één glas, dan snurkt ze, dus ook daar had ik ook al geen goed oog in. Niet dat mijn vrouw vaak alcohol drinkt, gelukkig niet, maar de dag ervoor was er een vriendin op bezoek geweest en ze hadden een fles geopend en niet leeg gedronken, en ja, die moest dan nu wel leeg, anders was het verspilling. Enfin, op zich waren dat al voortekenen genoeg dat ik mijn nachtrust op mijn buik kon schrijven, maar daar kwam dan nog bij dat het paard in de wei hiernaast op bevallen stond, en dat ik er geen vertrouwen in had dat de asielzoekers uit het pas geopende asielcentrum vlakbij zich onbetuigd gingen laten met die fuif. Zeker niet die jong mannen. Ik voorzag al een boel heibel, met politiesirenes en ambulances. Ik weet het, het is misschien niet netjes van mij om dat te denken, maar ik was er toch bang voor, en dat droeg bij aan het ongemakkelijke vooruitzicht dat ik had op de nacht die zou volgen. Gelukkig was dat laatste een factor die helemaal niet van tel zou blijken. De rest daarentegen. Mijn vrouw was al naar boven en ik keek nog wat tv, breinloos zappen tot ik bij “The Mummy” terecht kwam. Die film was nog wel geinig en ik keek hem helemaal uit, languit in de zetel met mijn voeten op het salontafeltje. Ik had een boek naast me liggen “God Emperor of Dune” dat ik open sloeg vanaf het moment dat er een reclameblok begon. Dat deed ik vaker zo. Af en toe miste ik dan wel eens dat de film opnieuw begonnen was, maar dat stoorde nu ook weer niet zo erg. Het glas alcoholvrije bier, zonder alcohol sinds ik die pillen moet pakken van de dokter, was leeg en ik droeg het naar het aanrecht, terwijl de mummy op tv wegvluchtte voor een kat. Mijn blaas zat vol, dus ging ik die ledigen op het toilet in het gangetje. Ik hoorde mijn vrouw al ronken en ook de beats van de fuif in de buurt waren goed hoorbaar. Het paard van de buren stond nog niet te kreunen dat was al iets. Ik hoorde de buurvrouw bezig tegen wat volgens mij de veearts was. Door de verluchting van het toilet was alles van buiten altijd zo goed hoorbaar. De koker en het toilet samen vormden samen een klankkast voor alles wat er zich buiten afspeelde. Ik trok aan het koordje van de verluchting en het geluid werd direct gedempt. Ik was gaan zitten op het toilet en omdat ik nu toch zat, perste ik er een paar drollen uit, die met een plonsje in het wc-water terecht kwamen. Even later lag ik weer in de zetel met mijn voeten op het salontafeltje, reclame voor mannenparfum. Ergens ben ik toen ingedommeld en werd ik wakker van rumoer buiten op straat. Ik schoof mijn pantoffels aan mijn voeten en slaapdronken stapte ik door de keuken naar buiten. Het was een heldere nacht met een grote halfvolle maan en veel sterren. Ik had niet gekeken hoe laat het was, maar ik schatte dat het ver voorbij middernacht was. Het had een prachtige zomernacht kunnen zijn, als die stemmen er niet waren. Ik ging kijken op straat en zag een auto met de kofferbak open in het midden van de straat staan, vlak voor de ingang van het asielcentrum. Vooral vrouwen, soms met een kind op de arm, hadden het druk. Het leek alsof er vanalles verhandeld werd. Af en toe hadden de vrouwen een pakket onder de arm. De buren hadden hun terraslicht nog aan. Ik kon van hier zien hoe de muggen rond hun hoofden vlogen. In de wei stond een veulen naast de moeder. Die bevalling was dus al gebeurd. De zware drums en bassen werden weerkaatst tussen hun en onze muren. Weer een klankkast, dacht ik. Misschien dat een paar bomen, strategisch geplaatst vooraan hun paardenwei het probleem zouden kunnen oplossen, maar die mochten dan ook weer niet te hoog worden, die bomen, want anders namen ze het zonlicht weg van de zonnepanelen die bij ons aan die kant op het dak lagen. In de winter kwam de zon al niet boven de bomen van het bos aan de overkant van de straat uit, en hadden we al weinig profijt van onze investering. “Wakker geworden van het lawaai, buurman?” Ik schrok. Ik had Jordy niet horen aankomen. “Ja, wat is dat hier ook op de straat?” “Dat is een Nederlandse hulporganisatie die hier om twee uur ’s nachts pampers en babyspullen komt uitdelen. Ik heb er al eens voor gebeld, vorige week en de week daarvoor was het ook al van dattum.” “Kunnen die dat niet overdag?” “Het asielcentrum zegt dat zij er niks aan te zeggen hebben. Dat is niet hun verantwoordelijkheid. Maar ik heb ook net de politie gebeld. Ik ben eens benieuwd.” “En dan die fuif.” “Ja, ’t is me mijn nachtje wel, en dan de bevalling.” “Meisje of jongen?” “Een hengstje. We zijn nog aan het discussiëren over de naam. Weet jij geen stoere naam?” “Ik vind ‘Noise’ precies een goede naam voor een paard dat deze nacht geboren is.” “Daar zeg je zoiets.” “Is het vlot gegaan.” “Veel vlotter kan niet, denk ik. Moeder en kind stellen het heel goed. Het veulentje ging bijna onmiddellijk staan en heeft ook al gedronken. Maar ik had ook niet anders verwacht als je de vader kent. Dat is ook zo’n hevig paard.” “’t Is anders een mooie nacht. En ook zo perfect stil en rustig als er niet zo veel lawaai was.” Op dat moment kwam er een groepje van zo’n zeven tot tien twintigers de straat in gestapt. Twee mannen trokken naar de bomen aan de overkant en lieten hun broek zakken. Hun hemden stonden half open en hingen over hun achterwerk, dunne straaltjes blonken in het licht van de straatlantaarns. Hun hoofden en lijven dampten. “Gij zijt een dikke trut,” klonk het plots uit de mond van één van de dames, en dat klonk gemeend. “Houw, houw, ’t zal wel gaan zeker, ik heb toch niks verkeerds gedaan,” was het antwoord. “En een slet, een dikke, dikke slet.” Jordy en ik keken naar het groepje waggelende twintigers. De dame in kwestie was in duidelijke aanvalsmodus en de rest probeerde haar te sussen. De twee wildplassers kwam toegelopen met hun riemen nog los. “Gij doet net alsof ik het alleen was. Hij heeft met zijn handen aan mijn kont gezeten, en hij heeft initiatief genomen. Ik niet.” “Och, jong, ge hadt het graag. En wat zal het vriendje ervan zeggen.” “We hadden gedronken. Dan kan zoiets gebeuren. Dat betekent daarom toch niks.” “Ge wist dat ik … Och vuile verraadster. Ik zal jou nog eens ooit in vertrouwen nemen.” Het volume was nog toegenomen. Net op dat moment kwam een politiecombi met zwaailichten de straat in. En hield halt vlak bij het groepje. Met een luide knal ging de koffer van de bestelwagen toe en in een wip en een zip waren de vrouwen verdwenen. De bestelwagen trok op en snelde voorbij de combi en het groepje met de ruziemakende dames. “Daar gaat de reden waarom je gebeld hebt de hoek om.” “Ik heb de nummerplaat opgeschreven.” De agenten lieten hun zwaailichten opstaan en draaiden hun raampjes omlaag. Hun stemmen klonken zwaar en traag in de nacht in vergelijking met de schelle vrouwenstemmen. Eén van de wildplassers leunde tegen de combi en gaf over. De agenten stapten uit. De dames zetten hun discussie met gedempte stemmen voort. In het huis waar ze voor stonden, floepte het licht aan de voordeur aan en een hond blafte. Een andere jongeman gaf over. “Sorry, sorry, sorry,” zei hij, “maar ik kan dat echt niet zien of ruiken als er iemand overgeeft. Dan moet ik ook.” “Ik moet kakken,” zei een andere en hij zetten een paar stappen het bos in en trok zijn broek naar beneden. Van hieruit konden we een lange drol van tussen zijn witte billen naar beneden komen. “Je kunt niet zeggen dat er niks gebeurt, hier in de straat,” zei Jordy. “Wat een soap, zeg!” antwoordde ik. Een tiental minuutjes daarna stond de politiecombi bij ons. Nog steeds met de zwaailichten aan. De gordijnen in de kamer van de oudste bewogen een beetje en ik zag zijn snuit naar beneden kijken. Ook dat nog, dacht ik. “Hadden jullie gebeld?” “Ik had gebeld,” zei Jordy, “maar niet voor die zatlappen.” “Nee, voor een auto hier aan het asielcentrum, of wat was het, maar ik neem aan dat die al weg is. Ik zie hem toch niet staan.” “Je hebt ‘m net gemist, maar ik heb de nummerplaat.” “Laat maar eens zien, dan zullen we ze eens contacteren.” Jordy gaf een klein slordig geschreven briefje door het raampje aan. “Is dat hier altijd zo veel lawaai als het fuif is.” “Ja, wel als de wind uit de verkeerde richting komt, zoals nu.” “We zullen eens vragen wat we daaraan kunnen doen, want volgens mij, gaan ze los over de geluidsnorm.” “Dat hoeft niet, hoor, ’t is maar een paar keer per jaar dat er daar een fuif is, dus dat valt nogal mee. Die bestelwagen in het midden van de nacht, hier aan de poort van het asielcentrum is twee à drie keer per week, dat is veel lastiger.” “Is dat echt? En wat komen die dan doen?” “Ik heb er het asielcentrum al over aangesproken, maar zij zeggen dat het niet hun verantwoordelijkheid is omdat het een externe hulporganisatie is die hier in het midden van de nacht spullen komt uitdelen. Ze wilden dat eigenlijk op hun parking doen, maar dat mag niet. Zij mogen die niet op hun terreinen laten.” “Dus moet het maar op straat. In het midden van de nacht. En wie zegt dat het geen drugstraffiek is? Ik vertrouw dat zaakje niet. We zullen er eens achteraan gaan.” “In het midden van de nacht is ook gewoon geen stijl.” “Juist.” Het groepje jongeren passeerden op dat moment. “Waar gaan jullie eigenlijk naartoe, vroeg de bestuurder van de combi?” “Naar het centrum. De fuif stopt over een half uur en we willen nog op café.” “Het is nog meer dan een uur stappen langs het kanaal naar het centrum van hieruit. Tegen dan zullen jullie wel nuchter zijn. Zie maar dat je niet in het kanaal sukkelt.” “Hey, nog eens sorry dat ik tegen de combi gekotst heb.” “’t Is al goed. Zie maar dat jullie mekaar niet kwijt raken onderweg en hou het veilig.” “Goed, hoor, wij zijn vrienden, wij zorgen voor mekaar.” We keken het groepje na, en hoe ze een honderd meter verder, het fietspad namen in de richting van het jaagpad. Buiten het geluid van de fuif, dat dus over een half uur zou stoppen, werd het stil. “We zullen maar eens,” zei de agent, “we kunnen hier nu niet veel meer doen. En we gaan erachteraan, achter die bestelwagen, wees maar gerust. We gaan hier draaien op de oprit, als je het niet erg vindt.” “Nee, doe maar.” De combi verdween in de richting van het begin van de straat. Nog steeds met de zwaailichten aan. Pas op het kruispunt zag ik dat ze uitgeschakeld werden. Er hing al heel wat jong volk op de straat. Drie fietsers kwamen onze richting uit. “Dan zal ik ook maar eens terug naar binnen gaan. De fuif loopt op zijn einde en dadelijk zal ik wel kunnen slapen.” “Wij blijven nog even zitten, buiten,” zei Jordy, “Wij zitten nog vol adrenaline van die bevalling. En morgen is het zondag, dus kunnen we lekker lang uitslapen.” “Dat zal er voor mij niet in zitten. De jongste is vaak om zes uur wakker, je kan er de klok op gelijk zetten. En dan is ze wakker, en wakker is wakker bij haar.” “Slaapwel dan, zeker!” “Merci. Slaapwel voor straks dan.” Binnen dronk ik nog een half glas warme melk voor ik het licht in de keuken uitdeed en in het duister naar boven ging. “Papa?” hoorde ik bovenaan de trap. “Wat is er grote jongen?” “Waarom was de politie hier?” Ik stapte zijn slaapkamer binnen. “Had je dat gezien?” “Ja.” “Er waren mensen op straat die te veel lawaai maakten en dat mag niet.” “O.” “Sèg, weet je wat? Het paardje is vannacht geboren.” “Echt! Mag ik gaan kijken?” “Nu niet, jongen, maar morgenvroeg wel, nu moet je nog wat slapen.” “Mama snurkt.” “Ik hoor het, jongen, dat is ook veel lawaai, eh!” “Ja. Dan moeten we ook de politie bellen,” giechelde hij. “Dat zullen we maar niet doen, eh jongen.” “Papa?” “Zeg het eens.” “Wil je nog even bij me komen liggen?” “Eventjes dan. Hier, ik zal je eens goed onderstoppen.” Hij draaide zich op zijn linkerzij en zuchtte. “Papa?” “Ja, jongen.” “Je moet wel met je arm over me heen liggen.” Ik draaide me ook op mijn linkerzij en legde mijn arm over hem heen. “Zo goed?” “Ja.” Binnen de twee minuten hoorde ik zijn adem verstillen. Hij was in slaap gevallen. Waar was de tijd dat het zo vlot ging, dacht ik. Ik deed mijn pyjama aan in het donker van onze slaapkamer en hing mijn kleren slordig over de stoel. Ze moesten morgen toch in de was. Ik kroop naast mijn vrouw onder de lakens, maar had het snel te warm, dus schoof ik mijn benen onder de lakens uit en liet slechts een tipje over mijn middel liggen. Ik schoof mijn handen onder mijn hoofd en keek naar het plafond. Ik duwde mijn vrouw lichtjes in de zij waardoor ze zich op haar zij draaide en het snurken ophield en zwaar ademen werd. Even later lag ze terug op haar rug en ging het snurken door. De muziek van de fuif hield op en maakte plaats voor fietsers en brommers over de straat. Ik duwde mijn oorstopjes diep in mijn gehoorgangen en luisterde naar mijn eigen adem en hartslag. De voortekenen van een onrustige nacht waren correct geweest, dacht ik, en, ach ja, ik had toch al een beetje geslapen in de zetel. Zo rond half zes moest ik nog eventjes in slaap gesukkeld zijn. Om zes uur klonk een helder stemmetje vanop het toilet boven. “Ik ben klaa-aar.” “Ga jij maar eens,” grommelde mijn vrouw, “ik ga altijd al.”

Hans Van Ham
9 0

Slechts brokstukken

Het overweldigende gevoel, zich vertakkend in verwarring, stamt uit alle mogelijkheden, beweringen en waarheden die rond mij samentroepen. De ene al dwingender dan de andere. Als straatkinderen die in mij een rijke toerist zien, met zakken vol aandacht en ander snoepgoed. Ik ben in het verleden gul geweest, maar wil mij niet langer laten pluimen. Mijn strategie klinkt simpel: voelen wat voor mij klopt, de rest negeren. Alleen nog focus op het intuïtieve gevoel, geen verstrooiing door verhalen. De verhalen bonzen op de poort van mijn heiligdom. Ik zet daarom het volume van mijn innerlijke wereld hoger zodat ik ze niet hoor. Het duurde even voor ik die volumeknop vond. Het gebeurt nog dat ik hem even kwijt ben. Een illusie wordt niet altijd doorprikt door haar te doorzien. Weten dat er een illusie is, verandert de illusie niet. Het verandert voor mij wel de handvatten in hoe ermee om te gaan. Handvatten die ik eigenhandig uit mijn kern heb moeten beeldhouwen. Want het onechte diende zich aan zonder grip. Of: ik was het die zich aandiende in het onechte, om redenen die ik vergeten ben. Kwetsbaar, puur en open arriveerde ik ergens waar ik niet thuishoor, maar blijkbaar wel dien te zijn. Met alle informatie in mijn wezen, behalve de verhalen van deze wereld. Er werd mij geleerd hoe te denken en te spreken, en de verhalen overschreven systematisch wat ik wist zonder woorden. Denkend en sprekend in een taal die de mijne niet is, tracht ik, decennia later, te herinneren wie ik oorspronkelijk ben. Om het echte van het onechte te onderscheiden, is mijn gevoel er dus als enige betrouwbare leidraad uitgekomen. Uit het oneindige kluwen van redeneringen trek ik aan de lijn die me rechtstreeks naar ‘binnen’ leidt. Mijn houvast, mijn handvatten, zijn niet langer tastbaar. Ik vind tegenwoordig meer grip in de leegte, in het vacuüm van het zinloze. Wat ooit chaos leek, voelt nu bevrijdend. Ik verkies chaos boven gestructureerde verwarring. Wat zich in het onechte als logisch en normaal voordoet, maakt deel uit van een artificiële zingeving. Het is die zin, verzonnen, opgelegd of pijnlijk ontbrekend, die het leven van gewicht voorziet. Zonder die zin is er alleen maar bewegingsruimte. Zonder zingeving is er geen agenda of planning, enkel maar het aanwezig zijn in het moment. Deel uitmaken van de leegte. De onechte structuur waarin ik scheef groeide, maakte mij tot een samenhangsel van onbewuste stukken en vastgekoekte angsten. En zo bewoog ik mij doorheen oneindige raadsels van informatieve zingeving. Er openbaarde zich een oneindige zee aan mogelijkheden die ik kon ‘benutten’, waar ik iets mee kon ‘doen’, iets over kon ‘denken’ en ‘zeggen’, iets van kon ‘maken’. Allemaal met het achterliggende idee dat het ‘iets’ is. Dat ‘iets’ beter is dan ‘niets’. Maar met vallen en opstaan wist ik mezelf recht te trekken uit deze illusie en herinnerde ik weer dat ‘niets’ aan de basis lag van alles. Ik kan natuurlijk altijd ‘iets’ neerzetten waarvan ik weet dat het ‘niets’ is, om mijn tijd hier enigszins vermakelijk door te brengen, vandaar ook deze tekst. Het belang van materiële aanwezigheid reduceert enorm wanneer het besef van zinloosheid zijn licht, dat soms als een schaduw voelt, werpt op de dingen. Ik heb gegraven en gewroet in de bodem van wat mijn fundering zou moeten zijn; ik dacht er wortels te vinden, maar vond er vooral verhalen en verwarring. Dan maar in het ijle drijven en zien waar de stroom mij brengt. Er is nog weinig waarop ik mij kan vastklikken dat van waarde is. Ik moet mij in nauwe hoeken wringen om de normaliteit van de simulatie mee te spelen. Het comfort dat mensen in deze onechte wereld denken te vinden, is iets waar ze in hun naakte bewuste essentie nooit voor zouden tekenen. Maar hier, in de overweldigende beperking, geeft het schijnrust. Die schijnrust is een muur die ik al jaren aan het afbreken ben om te zien wat erachter ligt. En nu verschijn ik tijdens sociale interacties met slechts brokstukken, waarmee ik snel opnieuw een schamele constructie maak die het even volhoudt. Hoe lang nog? Mijn lichaam geeft nu duidelijker dan ooit aan dat de muur afgebroken is en ik quasi naakt in de leegte sta. Opnieuw kwetsbaar en puur. Ik ben dus niet langer bestand tegen interacties die niet authentiek voelen. De beperkende middelen en taal die ik nu gebruik om deze tekst te construeren, zijn tools van de matrix. Deze woorden zijn niet meer dan vage schimmen van het ‘niets’ dat nu in ‘iets’ gepropt wordt. Maar misschien valt er te snoepen van een glimp echtheid die uit de lege omhulsels lekt? Dat hangt natuurlijk ook af van het bewustzijn dat over deze letters dwaalt. De meeste mensen zullen op hun honger blijven zitten. Dat komt onder andere omdat ze in een omgekeerde wereld leven. Ze hebben zich daaraan aangepast. Ik blijf het lastig vinden, zo ondersteboven, en vind het in veel ‘normale’ situaties niet gemakkelijk om mijn maaginhoud binnen te houden. Ik voel me ook vaak moe. Moe van hier dag in, dag uit te zijn. Of te doen alsof ik hier ben. Schipperend tussen misschiens en mogelijkheden, het minimum uitvoerend, want ‘je weet nooit’. Veel schrijven en lezen omdat niet schrijven en lezen misschien ramen en deuren sluit. Ramen en deuren in de muur waarvan slechts brokstukken overblijven. Tekst door Karolien DemanFoto door Toni Meert

KarolienDeman
12 0

Commotie in Hyde Park

Een uit de hand gelopen hobby, zo noemde hij het plastisch. Hij probeerde te minderen. Hoe harder hij dat deed, hoe meer hij overliep. Alle begin is moeilijk. Vreselijk. Hoe was het zover kunnen komen? De scheiding, ja, die kutscheiding was de oorzaak. Daarna kwamen eenzaamheid, en verveling. Wie deed hij er trouwens kwaad mee? Niemand, toch? 't Is heus niet zo dat je er blind van wordt. Maar gelukkig evenmin. Hoe meer hij het deed, hoe mislukter hij zich begon te voelen.  Surfen. Urenlang. Plankzeilen naar porno. Een verslaving zoals een andere, had die hufter van een psychiater gezegd. Er bestaan pilletjes voor. Probleem opgelost. En daarna verslaafd worden aan die pillen? Niks van. Wilskracht is blijvender. Sterker. Het moest lukken. Omdat het moest. En omdat hij er stilaan gek van werd. Het sluimerde al lang niet meer. Domineren deed het. Gelukkig waren er nog die weekendjes met Sam, zijn zoontje. Weg van de verleiding. Om de veertien dagen had het leven zin. En hij even niet. Of wel?  Moeilijk. Gaan winkelen, naar Sams tennisclub voor een zaterdagse training of een zondagse wedstrijd, bioscoopje, McDonald's ... Waar het verzetten der gedachten aanvankelijk bijna als vanzelf ging, thuis, in de weekendroutine, verliep het tegenwoordig steeds stroever. De sleur doorbreken, dat had de hufter gezegd. Mentaal opladen en tegelijkertijd het hoofd vrijmaken van ... tja.  Zo was hij dit weekend samen met zoonlief op city trip in Londen. Om eens iets anders te doen dan gebruikelijk. Toen ze aan het wandelen waren in Hyde Park kwam er een vogel nogal dicht bij hen zitten.  ‘Kijk, een zwaluw, die zie je hier niet al te vaak,’ fluisterde papa toen hij haar opmerkte. 'Zwaluwen zijn snelle vogels die veel kwetteren. Trekvogels zijn het, ze willen zijn waar het heet is. Ze nestelen zich graag in vochtige holtes. Ja. Ik weet alles over vogelen. Volgens veel mensen brengen zwaluwen geruk, geluk bedoel ik. Dat lijkt me een mietje. Mythe.' ‘Kom, zwaluw!’ zei Sam, die maar weinig begreep van wat zijn papa allemaal vertelde. 'Kom, zwaluw!' probeerde hij nog eens, maar de zwaluw kwam niet dichter. ‘Dat is een Engelse zwaluw, jongen. Die moet je in het Engels aanspreken. Ik zal het zelf eens proberen’, zei z'n papa opgewonden. ‘Cum swallower!’ hijgde hij enthousiast. 'Cum swallower!' Fluisteren werd zeggen werd roepen.  Die twee politiemannen moeten boos zijn op die koppige vogel, vond Sam. Niet op papa die zo zijn best doet. 

Danny Vandenberk
10 1

De klas van varken, tijger, en giraf.

Hier volgt een tekst voor de mini-voorstelling die mijn dieren zullen opvoeren aanstaande woensdag voor Emile, mijn liefste kleinzoon. --beltoon startuur klas   Juf Omi zegt: kom binnen lieve dieren, kies een stoel. Wanneer de dieren zitten, vraagt de juf om aandacht. Dat doet ze niet door te spreken maar door stil te zijn. Muisstil is haar glimlach, haar ogen kijken zacht naar haar leerlingen. Ze heeft er drie, dat is een mooi begin voor de eerste dierenklas in het land.   Wat gaan we doen? Varken wiebelt van ongeduld. Dat komt wel, zegt tijger. Hij zit met rechte rug, een staart die afhangt tot op de grond. Giraf is altijd stil. Op zijn stoel met houten zitvlak kunnen wel tien giraffen, misschien is het dat wat hem zo klein doet lijken. Kijk, zegt juf. Ik heb vellen papier bij me die ik op tafel zal leggen, jullie mogen één vel uitkiezen. Varken staat onmiddellijk recht en kiest het roze blad. Tijger gromt, komt van de stoel af en kiest het vel met strepen die hij aan zijn tong plakt tot hij weer op de stoel zit. Giraf nadert als laatste de grote tafel, er liggen nog zes vellen. Het is moeilijk kiezen; hij houdt van roze en van groen maar ook van vlekken. Hij zegt tegen juf dat het vel hem te groot is, hij kan het niet meenemen. Omi knipt één vlek uit het vel en geeft het aan giraf.  Wanneer omi weer vooraan staat, merkt ze op dat iedereen zichzelf in het vel heeft gezien, voor zichzelf gekozen heeft. Het eigen vel lonkt, zegt ze. Twee dieren maken daarbij geluid: het varken knort en de tijger brult. Giraf blijft stil, zoemt bijna onhoorbaar. Wat bedoelen ze? Juf omi heeft nog iets in petto mét de dieren en de eigen vellen.

Ingrid Strobbe
2 0