Een Mislukte Astronaut
Al wrijvend in mijn ogen en met een welgemeende geeuw, groette ik de zon die ons met een fijne, warme straal welkom heette. Na anderhalf uur meerijden in een krakkemikkige wagen die elk moment riep om een pauze, stonk naar de verbrande diesel, maar toch de eindbestemming moest halen, kwam ik wakker op de plaats waar m'n leven voorgoed zou veranderen, althans mijn visie op het leven.
Ik opende de passagiersdeur en snoof meteen de frisse, zuivere zeelucht door mijn neus. Mijn vriend staarde me aan, nam me in zijn armen en fluisterde zacht en glimlachend in mijn oor: “Goeie morgen schat, goed geslapen?” Meer dan een slaperige en verwarde ochtendblik kon ik hem op dat moment niet bieden, maar ik sloeg mijn armen om zijn nek. “Vandaag zal het gebeuren”, zei hij.
“Briefing!”, riep de verantwoordelijke van die dag. Alsof mijn wekker met een plof op mijn hoofd viel, was ik meteen klaarwakker. We snelden ons naar de desbetreffende plaats en sloten ons aan bij een groep van acht. Allemaal oude rotten in het vak. De een al wat beter dan de ander, de een al wat frisser dan de ander. De verantwoordelijke gaf een uitzonderlijke preek over veiligheid, regels, buddy's, vriendschap, natuur, maar mijn gedachten konden zich niet geheel richten op zijn uitgesproken woorden. Zijn slotzin kwam echter wel goed aan: “Binnen een tiental minuten wil ik iedereen aan de waterkant zien, want binnen een uurtje wordt relatief sterke stroming verwacht.” “Ook dat nog”, mompelde ik tussen mijn tanden. Alsof ik nog niet genoeg zenuwen had. Er kwam precies toch meer bij kijken dan ik aanvankelijk in mijn ideale droomwereld had kunnen voorstellen.
Rustig nam ik mijn pak uit een zorgvuldig uitkozen, kwaliteitsvolle doos, want ik wilde al mijn materiaal van meet af aan goed verzorgen. De frisse zeelucht veranderde al snel naar een geur van opgewarmd rubber. Ik monteerde mijn fles nauwkeurig en volledig volgens de regels van het boekje, want je wilt toch net niet dat daar iets fout mee loopt. Mijn kleren hingen al aan een zelf ontworpen kapstok, gemonteerd aan de openstaande autokoffer. Ik duwde met volle perskracht mijn benen door het nogal spannende zeven millimeter dikke duikpak, gevolgd door mijn armen en nek. Daarboven kwam nogmaals een zeven millimeter dik pak, duikschoenen, handschoenen, een kap, een lamp, en uiteraard niet te vergeten, een loodgordel van om en bij tien kilogram.
Als een mislukte astronaut probeerde ik alsnog mijn duikfles op mijn rug te krijgen. Ik stak al waggelend de straat over waarna ik de priemende blik van de vijfentwintig trappen voelde steken in mijn buik. Daar, daar moest ik over en dan was ik bij de zee. Met zo'n dertig kilo extra aan mijn lijf begon ik de klimtocht te trotseren. Hijgend en zwetend kwam ik aan bij het water. Ik keek voorzichtig rond me en zag al snel dat ik niet als enige wat vreemd en ongemakkelijk de waterkant bereikte. Enkele passen verder voelde ik een hand op mijn schouder. De andere hand trachtte mijn duikfles te ondersteunen waardoor het een pak lichter aanvoelde. Ik stapte het water voorzichtig in en tot mijn grote verbazing voelde dat zelfs niet koud aan, integendeel, het was een gevoel dat alle verwachtingen van de betekenis van het woord 'vrijheid' kon overtreffen.
De man, die zo vriendelijk was om mij in het water te helpen en mijn volle gewicht te ondersteunen met zijn brede armen, keek me voorzichtig aan en stelde mij helemaal op mijn gemak. Ook mijn vriend zou me niet in de steek laten, hij stond vier meter verder ook wat te waggelen en ongemakkelijk te wezen, maar zijn ogen weken niet weg. “Ben je er klaar voor?”, vroeg de man. Ik knikte. We zakten stilaan weg in het water, hard bijtend op het mondstuk, met hersenen die volledig weigerden om ook maar één hap lucht te nemen, vechtend tegen mijn reflexen tot ik het niet meer hield. In één ruk nam ik, net zoals een pasgeboren baby, zo'n grote hap lucht dat ik er duizelig van werd. En herboren voelde ik mij helemaal.
Stil, heel erg stil, geen vervelende vragen, geen nieuwe verbale info, geen telefoons die zo snel als mogelijk beantwoord dienden te worden. Zelfs mijn eigen stem verdween helemaal. De luchtbellen zochten stilaan een weg naar boven en streelden mijn wangen bij het vaarwel zeggen.
Een vis kwam parmantig voor mij uit zwemmen. Haar blik vertelde meer dan duizend woorden of tekens. Het leek alsof ze me kwam vragen wat mijn bedoelingen waren. Een dier, dat ik anders koop op de vismarkt, zomaar in de oven stop en met volle smaak mijn maag in pomp om daarna languit en helemaal verzadigd en voldaan de zetel in te ploffen, vond het nodig om nu mijn richting uit te komen en mij er op te wijzen dat ik in haar habitat vertoefde, dat ik het met geen vinger mocht aanraken. En toch, toch tolereerde dat beestje mij. Het kwam in haar geheel niet mijn richting uitzwemmen met de intentie om mij op te eten of mij in een oven te stoppen. Het had er nochtans alle recht toe, want... wat deed ik daar ook al weer?
Een kreeft zag hoe ik met mijn golvende bewegingen het ritme van de zee kwam verstoren en hoe mijn lamp in alle richtingen bleef schijnen, zoekend naar leven, zoekend naar een ongekende wereld waar wij van profiteren, een wereld waarin wij niet thuishoren. Hij viel me niet aan, maar kroop bang weg, zo snel als hij kon, angstig en onzeker door de nabijheid van een mens... Een mens dat in zijn ogen beschouwd wordt als een gevaarlijk beest.
Een kleine krab had echter wel door hoe zwak wij zijn indien wij buiten onze eigen habitat treden en schrikt er, geheel terecht, niet voor terug om zijn scharen los te laten op een van onze tien vingers. Meerdere malen kreeg ik een waarschuwende blik mijn richting uitgespuwd die ik zomaar, alsof ik was een klein, verzwakt wezen, respecteerde.
De manometer vertelde mij na geruime tijd dat mijn lucht uitgeput raakte. Volledig vertrouwend op technologie liet ik mezelf en mijn leven wederom aan wal leiden. Na het horen van de behaalde diepte, kreeg ik prompt geen adem meer. Nochtans hield ik mijn hoofd boven water en was mijn leven niet meer afhankelijk van een rubberen mondstuk. Op twintig meter diepte kreeg ik de eer om kennis te maken met ongekende en ongeziene fauna en flora, die stilaan aan het verdwijnen is als gevolg van ons leven boven het wateroppervlak.
Ik, als fervent prater, want als ik in de buurt ben dan hoor je mij altijd, was ineens stil geworden. Ik leerde iets nieuws kennen. Iets dat nochtans al veel langer bestaat dan wijzelf. Alle moeite om in het water te geraken, het dragen van extra kilo's, het sleuren van de duikfles, had allemaal geen belang meer. Elke bestaande moeilijkheid werd nihil, stress en nervositeit leken sinds die dag zo onbenullig als de Mont-Blanc groot lijkt. Zolang de bewoners van het schijnbaar oneindige deel van de wereld, dat overigens door de mensheid niet gezien of benoemd wordt als werelddeel, mij er alsnog toelaten, blijft het water mijn nieuwe thuis, zonder huurgeld, maar wel met het bieden van eerbied en respect.