Zoeken

Wortelen

Als ze geen zussen waren geweest, was het misschien anders gelopen toen de man met de kettingzaag kwam. Eerst ging Esja eraan, zij stond het dichtst bij het pad. De zaag raakte haar vol, niet ver boven de grond, haar lichaamsvocht spatte in het rond. Tikke, die er vlak naast stond, gilde en greep Esja beet, probeerde haar weg te trekken. En zo kwam ook Tikke tussen de zaagtanden terecht. Zij werd iets verder van de grond afgezaagd, de man hield de zaag een beetje schuin.Ondanks hun gegil volgden de andere 5 zussen al snel. De man had oordoppen op. Iedere volgende zus werd net iets hoger afgezaagd zodat ze er na afloop uitzagen als de pijpen van een kerkorgel.Escobar, de jonge plataan aan de overkant van het pad, zag het allemaal gebeuren. Hij voelde afgrijzen over het lot van de zeven abelenzusters. Het rondvliegen van lichaamssappen en splinters maakte hem een beetje misselijk. Maar ergens was het ook wel een opluchting voor hem. Er kon nu meer zonlicht bij de grond komen om zijn eigen wortels te verwarmen. Trouwens, bij milde briesjes lieten de zussen hun bladeren wel lieflijk ratelen, maar bij harde wind kreeg het geluid iets onaangenaam kakelends. Ja, bijna iets viswijverigs. En dan die proleterige gewoonte van jonge abelen om maar te pas en te onpas op te schieten uit de wortels van oude soortgenoten, zoals de zussen deden op de wortels van de oude Dris. Parasiteren op het voedsel en het water dat de oude boom zelf nodig had, dat was het. Het was goed dat daar korte metten mee werd gemaakt.Dris zelf dacht daar anders over, zijn bladeren ratelden in een murmelende klaagzang. De wind trok aan en de bladeren van Dris, moe van het murmelen en wapperen, vielen uit, suizend, knisperend en zuchtend. De wind trok verder aan en de lucht betrok. De man keek omhoog, pakte zijn zaag in en verliet het bos. Er vielen een paar dikke druppels.De wind ging even liggen en het hele bos was stil. De lucht werd donkerder en donkerder, de wind stak weer op. Een onweer barstte los. Escobar werd geveld door de bliksem. Er waren geen andere platanen in de buurt om om hem te treuren, maar door de takken van de abelen, de meidoorns en de essen fluisterde een zucht van verdriet.Na de winter zond Dris zijn sapstromen niet alleen naar zijn eigen takken, maar ook naar al het wortelopschot dat hem omringde, zelfs naar de orgelpijpresten van de zeven zussen. Het bleek niet voor niets, een voor een liepen zij weer uit, vormden knoppen, kregen bladeren. Esja was de laatste bij wie het lukte en een blij geruis ging door het bos om het begin van de lente. Escobars verkoolde stomp bood inmiddels onderdak aan een specht en een familie zwammen. 

Marijke Roza-Scholten
3 0

Cijferpijn en letterleed

1-KGB-911 is geen diplomatieke nummerplaat want die beginnen met CD. Voor de rest lijkt het me beter om het gewoon toe te geven. Ik heb een nummerplaatobsessie. Ik verzamel ze. In mijn synapsen. Niet dat ik zo sterk ben als Solomon Sherashevsky. Trouwens, een groot verschil is dat Solomon fier was op zijn capaciteiten. Met plezier liet hij zich bestuderen door neuropsychologen. Ik niet. Mij kwelt het enkel en de smarten die bepaalde cijfers en letters veroorzaken, variëren. Het gaat van balorige weemoed, over pijn in de lever van mijn zelfbewustzijn, tot panische angst bij het zien van sommige nummerplaten. Ik kan enkel hopen dat ik bepaalde cijferlettercombinaties niet tegenkom, dat ze niet op me af komen rijden, geen gifkikkergroene Massey Ferguson van het type 35 en geen enkele Volvo 740. Dat zijn ze de meest te vrezen rijtuigen en het is dom van mij om daar zelf over te beginnen. Ik doe mezelf iets aan. Gelukkig is er Xanax, de godin van de kalmte, met haar rustgevende kruidenbollen, met haar bijen. Ik gun mezelf dan angeltjes met dronken tegengif. Ook ken ik trucjes om de kreupele buiten de deur te houden. Ik zal ze niet verklappen, want hij leest alles en als die sleeppoot zou rondrijden in een karretje, dan zou het geen Porsche 911 zijn, maar een Honda Civic, gebouwd in 'het jaar stilletjes'. Betty heeft er ook zo één. Een witte. Die van de kreupele moet echter knaloranje zijn, zodat ik hem goed kan zien aankomen. Het is best een automaat voor die oen met manke linker poot en verder staat 911 niet enkel voor stervelingen die maar uit wolkenkrabbers blijven vallen. Het staat ook voor negen november. Op die dag van het jaar 2002 zag ik de kreupele voor het eerst. De nozem zat eerst half verscholen achter een zerk op de Centrale Begraafplaats te Assebroek. Twee minuten later stond hij tegen een kruisbeeld te plassen. Neen. Een kruis dat danig naar urine ruikt, is erover, het zorgt voor reflux en misnoegen. Pas op dinsdag 8 december van het jaar 2009 zag ik hem weer. Hij stond aan een mariabeeldje te prutsen in de gang met prullarai. Hij kwam weer eens naast me staan, zei dat een mantel van tin loodzwaar moet zijn en hij wees naar buiten, naar de Lexus van Tanguy. 242-ESB las ik, terwijl BSE-242 de nummerplaat van mijn vader is en ik hoorde in de verte weer mijn favortiere hymnes van opstand, daarna al snel het gebonk van ontreddering. Front 242 dreunde weer door de ruïnes van weleer en dat is muziek die hij verfoeit, die verafschuwd wordt door die zieke os. Hij is een onwel rund dat blijft voortzoeken naar gewillige grietjes. Zelfs minder gedweeë freules moeten eraan geloven. Hij is net zoals Tanguy en een Lexus moet zich gewillig laten sturen. Rond half zes verlieten ze gezwind de parking van de kringwinkel, Tanguy aan het stuurwiel en Katja haalde zalf boven. Tanguy moet zijn hand al richting Katja's kruidentuin bewogen hebben, nog voor ze de poort gepasseerd waren. Dat terwijl onder haar zonnebril nog een blauw oog zat te lijden en ik had ze niet geteld, maar ik wist het. Er stonden om kwart voor zes nog 1153 boeken in de rekken. Slechts twaalf waren er verkocht die dag. Ook een singeltje van Will Tura met een telefoonnummer. Vals, verzonnen door een kleuter en onbestaand is dat nummer. De smeerlap! En dat terwijl dozijnen Vlaamse zeugen biggen van hem willen. Je zou de indruk krijgen dat de kreupele mij bijstaat in bange tijden, dat zijn commentaar relativerend werkt, maar niets is minder waar. Hij kraamt enkel vunzigheid uit en vertelde me die avond, toen ik op het bankje bij de azijnfabriek zat, dat hij aan Katja geroken had, dat ze geurde naar starre rozemarijn waarvan de twijgjes maar niet knakken willen en hij had haar slipje naar beneden getrokken, toen ze in een pashokje nog snel een bloemenkleedje uitprobeerde. Hij beweerde zelfs dat zijn neus het vruchtvlees bijna had aangeraakt. De jurk had Katja teruggehangen. Te breed. Te dun geworden was dat laagje hoop op beter leven en voor ze wegging, heeft ze me enkel gevraagd om Vaarwel Krokodil, of de Prijslijst van het Geluk opzij te leggen, mocht dat boekje ooit binnenkomen. Tanguy stond ver genoeg, een Snoecks terug te zetten. Ze sprak stil en zei dat ik haar dan kon bellen, op dat ene, korte nummer. Enkel het codewoord Azijnfabriek mocht ik dan zeggen en nog geen maand later wilde het geluk, lag dat krokodillenboekje in die bruine bak met opschrift 'te sorteren'. Al het leeg karton, de drie karren met tot vod gedeclasseerd textiel, alles heeft toen mateloos voor mij gebeden, dat ik haar mocht vinden en het was op een dag met zeven letters dat ik het boekje in haar handen leggen kon, ginds op het bankje van bevrijding en vergeten eenzaamheid. Nu, jaren verder, staat ze er nog altijd, de bank, en in de planken van de rugleuning zijn ze goed en diep gekrast. Letters. Tekens en symbolen. Cijfers van gedeelde breuken. Die weerbarstig leed geworden zijn.     uit de reeks 'Residu'

Bernd Vanderbilt
21 1

Datsunboy

  Het is een schoon huis met smerige hoeken. Er woont een advocaat en in datzelfde jaar ben ik drie keer tegen zijn façade gereden. De woonst staat vlak na een nare bocht. Eén keer kwam het door ijzel, de tweede maal lag er een oliespoor en de derde keer was na een happy hour. De cocktail was een mengsel van bruidstranen, sap van appeldoorn en wat bloed van Maria, een kwak cognac er nog bij en de bocht had mij weer uitgelachen. Ik was tegen die gevel beland, opnieuw tegen diezelfde hoek en weer was het met de Datsun van mijn grootvader. In mijn kelder liggen er al twee bumpers, één gekneuzde radiator en drie koplampen met een gebroken bril. Het zou allemaal minder erg geweest zijn mocht daar een windmolen staan, zo eentje als in Damme of te Pittem, een cilindrische of een conische. De Datsun zou afgeketst zijn op de ronding, ik had hoogstens de bumper wat moeten uitbuilen, maar nu had het me telkens aardig wat duiten en veel moeite gekost om de automobiel van bompa Edmong te repareren. Bovendien woont er een advocaat. Die gevelhoek is van hem en ik zag al een proces aan mijn broek hangen. Van een gemoedelijke molenaar kom ik er van af met een vloek, een oorvijg, een muilpeer en de eis om 's anderendaags, samen met Kortjakje, dat bumperspoor te komen wegschilderen, zo dacht ik. Het is de advocaat van de Duvel die daar woont. Nog een geluk. De eerste keer was hij nog naar buiten gekomen, had me aangekeken, diep in de ogen en hij had drie woorden gesproken. Een Datsun begot. Hij was weer naar binnengegaan zonder verder iets te zeggen. Ik zag een licht aangaan in een ruimte met een wc-venstertje. Samengevat, het was een bijna bijbels tafereel. Het leek al vergeven voor het gebeurd was, of lag het aan mijn pupillen? Had hij het gezien? Dat kan. Het was, mijn vriend, minder erg dan een platte kat, minder driest dan een gemolesteerde mol en het is jaren geleden. Achttien moet ik geweest zijn. Ik sta aan het venster van mijn slaapvertrek, zowaar tegen een spin te praten. Ze woont in de rechter bovenhoek van het raam. Aan de buitenkant en het is enkel de kreupele die weer alles weet. Hij heeft een tekening meegebracht van een ezel. Het hoofd lijkt op dat van een zeepaardje.  Mooie pony, zeg ik en hij zal weer met zijn commentaar afkomen. Dat ik in datzelfde jaar vast en zeker ook drie keer mijn beste oog ben kwijtgeraakt tijdens het boogschieten. Dat de kans daarop even groot is. Dat het allemaal verzinsels zijn en bompa Edmong niet eens een Datsun had, maar een Alfa Sud. Nooit zou Edmong een japanner gekocht hebben. Dan nog liever een Italiaanse roestbak. De Japanse vestiging van Lattoflex is intussen al lang failliet. Ik slaap nog slechter dan in die tijd en ik heb er gisteren eentje gekocht. Het autootje zit in een doosje. Het is een Datsun Cherry in een kleine garage van karton en hij is voor Dorian. Morgen wordt hij acht en ik vind het een geschikt cadeau. Hij hoeft de ganse story niet te weten, ook niet dat het een aardig vrijkarretje zou kunnen zijn voor zijn moeder en mijzelf. Het is in ieder geval beter dan een donut in een zakje, een te klein zwembandje, want Dorian oogt ietwat gezwollen en het is ook geen ticket voor een pretpark met 99 luchtballonnen plus 1 grote desillusie. We kunnen toch niet met een Datsun naar Dadizele. Edmong had, en het is waar, een Alfa Sud. Het ding ging twee jaar geleden naar een roesthandelaar in Meulebeke, Edmong in datzelfde jaar naar zijn hemel en morgen zal ik mijn geschenk aan Dorian geven, tijdens de wandeling in het Warandepark. Katja zal mij eerst vragen waarom dat leplampje in haar berghokje nog urenlang blijft nagloeien. Lekstroom van een hart dat altijd bij je is, zou ik willen antwoorden. Er mag ginds in dat park een briesje staan, licht en haast onvoelbaar. Zonnetjes mogen schijnen, desnoods zo flauw en luw als leugentjes van psychologen die het hebben over beterschap. Geef knuffels of gewoon, samen knus bij de haard, vreugde bij een open vuur, vergeef en vergeet, zet een pot vreedzame soep, misschien op een stoof uit Leuven en roer zacht.  Zolang er maar geen kopje van een troeteldier in die pot zit en ik wil nog veel meer aan Katja vertellen, warme woorden fluisteren, avonturen schilderen in haar rode oren, want het zijn niet enkel ledlampjes die nagloeien. Onderzeevulkanen kunnen zo lang en zo hevig nasmeulen dat een opblaasbootje drie mijnenvelden verder vlotjes smelt, danig vervormt dat de hoop om ooit nog wal te vinden weldra naar de haaien is. Ik weet dat van een oud-strijder. Hij is de vader van die advocaat en woont op de eerste verdieping, in datzelfde huis met die smerige hoek. Hij moet er fregatten maken in zijn kamer, modelbouw en de derde keer dat ik er de voorkant van de Datsun geplooid had, is die kwartiermeerster naast me komen zitten op de passagierszetel. Ik was teut, de radiateur liep leeg en de motor begon warm te blazen. Hij draaide aan de contactsleutel en de Datsun zweeg. Mijn hoofd steunde op de wreven van mijn handen die het stuur niet wilden loslaten. De ouwe krijger legde zijn voorhoofdsharen goed en sprak: Big boys don't cry. Hij zong bijna en pas na drie oudstrijdersverhalen was mijn vader daar, met een sleepkabel en een handjevol kaakslagen. Achter zijn Volvo heeft hij de Datsun naar huis gesleurd. Ik zag de molen van Damme passeren, moest af en toe remmen om hem niet de achterlichten in te rijden, om zijn kofferdeksel niet te rammen en thuis zei moeder dat ik in het vervolg niet zomaar alles naar binnen mocht kappen. Geen meisjesdrab noch bruidstranen, nooit méér dan twee duvels, zeker geen VSOP uit de USSR, en de koude oorlog was weer herbegonnen. Moeder sneed met het patattenmes een vingertopje af, een wortel viel en de kat kroop door een dakraampje. Ze sprong, niets brak en vader zei dat Loulou kreupel werd, dat die honden toch gelijk wat freten. Zelfs een pony met een hoofd dat lijkt op dat van een zeepaardje, moet ik gedacht hebben.   uit de reeks 'Residu'

Bernd Vanderbilt
8 1

Zomer 2020

Restanten van een zomerse regenbui die tekeer ging als een wild beest. Het enige dat nog rest nu zijn zilveren regendruppels bengelend aan mijn huiskamervenster. Ik staar ernaar en vraag mij af of water ook muizenissen wegwassen kan.  Er gebeurt niets.  Maar het schouwspel aan mijn raam is wel mooi, net een Swarowski dekentje.  Ik heb iets met Swarowski de laatste weken, vraag me niet waarom.  De blingbling waar ik vroeger met een boog omheenwandelde trekt mij nu aan als een magneet. Krijg je met ouder worden zin in meer bling bling ?  Doet de menopauze aan bling  bling ?Het oog mag ook wel wat in deze warme zomertijden dus ik vraag mij niet verder af…  We zijn sinds gisteren terug uit Spa, misschien ben ik wel lichtjes in de ban van water sinds ons bezoek.  Nog nooit heeft een slok water mij zo gesmaakt als die eerste slok Spa blauw eerder deze week in een klein hotelletje iets  buiten deze ooit stijlvolle locatie. Vergane glorie, dat domineert mijn gedachten wanneer ik aan Spa, de stad dan, denk.  Er is iets met die stad maar ik kan niet, nog niet, duiden wat.Spa is tegelijk mooi en lelijk, klein maar ook groots.. Ik vraag mij af hoe het er in de winter uitziet.  Triest ?  Verlangend naar de zomer en naar toeristen ? Of blij met de jaarlijkse rustmaanden ? Spa, je water smaakt vanaf nu anders voor mij.  Het smaakt naar jou, naar alles wat jij als stad te bieden hebt: blij, droef, gezellig, vergane glorie, hippe vogels, Bobeline, zware motoren en lederen motorpakken, hitte, nostalgie, het liedje ‘je ’t aime’….   Het was zomer in  2020.      

Inge P.
8 0

Spiritum

Ik deed m'n ogen open en voelde hoe m'n haren rechtstonden op m'n ijskoude armen. Het leek middernacht te zijn en daar stond ik dan in het midden van een bos. Even voelde ik een rilling m'n volledige lichaam doorboren. Een stille maar duidelijke stem sprak: "Welkom in het bos van de doden" in m'n rechteroor. Geschrokken keek ik naar rechts. Enkel een dikke mist en een heleboel dennenbomen waren zichtbaar, had ik het me ingebeeld? De stem klonk zo... Echt. Maar toen voelde ik hoe ik mijn volledige besef van de realiteit verdwenen had... Alsof het was gewist, alsof iemand m'n hersens had opengescheurd en nauwkeurig het realiteitsbesef eruit had gehaald. Een uil verbrak de stilte van de nacht, ik was alleen maar toch leek er zoveel rond mij te gebeuren. Ik zette (zover ik wist) mijn eerste stappen door het bos zonder een idee te hebben waar ik heen zou kunnen gaan. Weg, ik moest er weg. Het voelde alsof er steeds ogen me dodelijk aankeken en wanneer ik hun kant op keek, leken ze zich snel te verstoppen achter een van de vele donkerbruine boomstammen. De lucht die ik uitademde creëerde een soort bloedrode wolk die langzaam verdween in de atmosfeer. Af en toe keek ik achter me. Ik voelde me even als een van die personages in die horrorfilms. Nu maar zorgen dat ik niet over een takje struikel, had ik op een uitzonderlijk vrolijke manier gedacht. De uil leek me steeds te volgen van tak naar tak en herhaalde het geluid: oeh-oeh, waardoor het schepsel meer als een duif klonk. Uiteindelijk werd het patroon van dennenbomen verbroken door een houten kruis in een van de weinige open plekken van het bos. Ik liep er naartoe en begon me te realiseren wat de houten constructie écht was. Een brandstapel. Langzaam maar zeker verzette ik mijn linker en rechter voet met een vaste pas richting de hoop hout. Elke voetstap die ik zette maakte een soort licht knapperig geluid op het vochtige gras. Daar stond ik dan in het holst van de nacht een hoop brandhout te bewonderen maar ik moest het al lang op een lopen gezet hebben... Een man met een zwart gewaad, die ook zijn volledige hoofd bedekte, verscheen vanuit het kruis alsof het een soort portaal naar de hel was en keek me stilletjes aan. Z'n ogen leken niet menselijk, het voelde alsof een beest mij aankeek alsof hij Magere Hein was en hij me kwam ophalen... Hij zag me staan aan de rand van de open plek en leek even volledig niets te willen doen. Wiegend stond hij daar naast het houten beeldwerk maar ik moest het al op een rennen gezet hebben. De angst nam alleen de overhand, angst wou niet dat ik ging rennen. Angst wou dat we bleven staren naar elkaar. Angst wou me volledig bevriezen. Maar ik was al aan het vriezen niet door de angst, maar door die bijtende koude lucht die m'n huid penetreerde. Alsof er een soort energieschok door m'n lichaam ging, begon ik de andere kant op te sprinten. Krankzinnig startte de man met het gewaad de achtervolging en riep hij hijgend: "We komen je halen, we komen je verwelkomen..." even had de gek gepauzeerd en zei toen verder "in het land van de doden!". Een combinatie van adrenaline en angst stroomde verder door mijn lichaam en m'n voeten leken steeds sneller te willen lopen. Ga weg van die men, loop verdomme! LOOP! Maar de stinkende adem was steeds makkelijker te voelen en toen ik achter me keek zag ik een brede glimlach onder de hoofdbedekking van het gewaad. Hij... Hij vindt dit... HIJ VINDT DIT GRAPPIG?! De man greep gretig m'n geruite hemd vast en probeerde me op de grond trekken. Mooi niet klootzak. Ik verzamelde al m'n krachten en schopte hem in z'n ballen. Bingo. Even stelde ik voor hoe ik in een baseball match een homerun had gerend. Nee, dit was wel geen baseball match, dit was complete horror. Dit was iets wat je in nachtmerries tegen kwam. Ik moest ontsnappen, ik had geen idee wat deze man van plan was en het leek me ook beter om het risico niet te nemen. Dus sprintte ik verder tot ik uiteindelijk de indruk had dat de krankzinnige me verloren had en nam de kans om op adem te komen. Ik boog voorover, leunde m'n armen op m'n knieën en keek gewaar rond of er geen man achter me aan zat. De kust is veilig. Enkel de dikke mist, de vele bomen en enkele vogels leken zichtbaar te zijn in de vreemde omgeving. Maar toen hoorde ik een tak breken en voor ik me kon omdraaien, propten een paar handen een doek in m'n mond... Een doffe val klonk op die plek in het bos, alsof Magere Hein per on geluk z'n zeis liet vallen... Nooit was ik zo blij geweest om weer te kunnen ademen en m'n ogen weer te kunnen openen. Deze keer was het geen bos maar een pikzwarte ruimte met enkel een bruine inviterende deur die het enige zichtbare object was. De prikkende koude leek verdwenen te zijn, ik droeg een warm zwart gewaad die exact op die van de krankzinnige gedaante had geleken. M'n hart begon iets sneller te kloppen bij de gedachte dat ik zijn kleren droeg. Zonder veel andere keuzes wandelde ik richting de deur en deed het open. Met de gedachte dat er niet veel zou gebeuren liep ik door de deur en voelde ik een licht kietelend gevoel van houtsplinters die m'n benen aanraakten. Ik keek voor me en voelde me even bevroren als toen ik de man in het gewaad had aangekeken. Ik was weer in het bos. Een man stond aan de rand van de open plek en keek me aan terwijl ik naast het kruis stond. Dat... dat ben ik!

Nova
17 0

En syndfri skildring

  Toen ik klein was, dacht ik dat 'window' Engels was voor zachte wind, zegt de kreupele, en 'weint' Duits voor natte wind, zo gaat hij verder. Hij staat weer te lullen tegen Tanguy den onnozelaar. Het bovenlijf van Tanguy en al zijn stompjes zitten in de driewieler. Hij is haast bedolven onder bladeren van plataan en zomereik. Het wordt een muffe herfst in het hoofd van alleman. Ooit. Behalve in dat ene bovenkamertje, op de hoogste verdieping van de Petteflet, waar Katja en ik de eeuwige liefde bedrijven, elke nacht weer. Ook al is ze hoogzwanger van de dood, we blijven maar doorvrijen. We zijn toch aan het leegbloeden.  De kraan van de schaamteloosheid staat open, Katja wil dat ik haar blijf omhelzen, als een warme inktvis en ze weet het, dat ik niet wil klaarkomen, omdat mijn hart anders splijt, mijn middenrif het begeeft en mijn ganse lijf weer volloopt met ouwe rottigheid. Zij mag zoveel ze wil. Ik hoef niet te stoppen wanneer ik haar verwen. Zij is een vrouw en dat scheelt. Ze glundert telkens weer de microgolfoven 'tieng' heeft gezegd. De warme melk is klaar en ik doe er twee extra lepeltjes cacaopoeder bij. Ik roer tot bruin overheerst. Zoek daar niets achter. Het is al ochtend. Goeie god! Ja. Hij heeft dat kakgaatje wel erg dicht bij de poes getekend en mijn nonkel Archibald zei vaak dat ik zo dom ben als een drol, dat ik in een boerengat geboren ben waar geen pruimelaars staan.  Het is de kreupele. Ik hoor hem opnieuw kwezelen tegen Tanguy. En in den oorlog lag alles plat in Ieper, weet die dan weer. Alleen de fluiten bleven rechtstaan en ook al hadden die gasten de ganse dag lijken gesjouwd, 's nachts lieten ze geen enkel spleetje gerust. Als iets ons redt uit de Vlaamse klei, dan is het de lust, die dwaze drang en de blauwneusaap wordt omschreven als 'seer quaet ende onaerdig'. Dat staat onder een afbeelding in de map van de kreupele. Hij toont de prent aan Prudence, die Tanguy aan het voeden is. Middag is het alweer. We zitten in de refter met de ongelijke tafeltjes. Zes keer vier poten, en met een krom babylepeltje steekt Prudence stukjes zalm in de mond van Tanguy. En syndfri skildring, zegt ze tegen de kreupele. Nochtans doet de aap iets met een schaars geklede vrouw. Alle twee even erg, Tanguy en de kreupele. Gelukkig hebben ze hun eigen zieke tafeltje en ruik ik hun praat niet altijd tot hier. Ik weet niet uit welk Scandinavisch land de zalm komt. Patatten doen niet moeilijk. Ook begrijp ik niet hoe Prudence zo lief kan blijven tegen die twee. De goedheid van zeven dolfijnen moet in haar leven en ik ken die map van de kreupele. Hij zegt dat hij die verzameling gekocht heeft op een veiling van het erfgoed van Louis Paul Boon. De kreupele probeert aan alle brol waarde te geven. Hij beweert zelfs dat zijn krukken gemaakt zijn uit een poolstok van Sergey Bubka. Uit vlierbestakken! De mieter zit erin, ook in zijn kop! Er is slechts de tinteling van tuinkers die mij vandaag nog enigszins hoop geeft. Prudence is naast mij komen staan. Zij is syndfri, zonder twijfel, en ik voel een warme arm over mijn schouder. Ze wrikt mijn vierde wervel los, perst daarna citroen uit in mijn glas. Het water schrikt niet meer. De toeter ligt omver, dat wel, want buiten waait intussen wind allesbehalve zacht. Boreas probeert Zephyros eronder te krijgen. Is er ergens een dijk die barsten wil?  Ik hoop het. Echt. Dat straks op mijn eigen verdieping, in mijn kamer, er eindelijk nog eens damp komt op mijn window. Het mag weer zichtbaar worden, dat hart op koud glas, getekend door een vinger van een blind verlangen.     uit de reeks 'Residu'

Bernd Vanderbilt
6 1

Banaan in m'n oor

De telefoon gaat. Mijn vriend gebaart nog dat ik niet moet opnemen hier, maar nieuwsgierig dat ik ben.... ‘Mevrouw, u spreekt met Michiel Jacobs van Energierijk Nederland. Bel ik gelegen?’  ‘Nou, ik ben eigenlijk in de dierentuin’, zeg ik naar waarheid.  ‘Dan heb ik een mooie aanbieding voor u.’ De logica ontgaat mij. 'Wanneer bent u voor het laatst overgestapt?'  ‘Meneer, ik ben toevallig vorige week nog overgestapt’, galm ik inmiddels, maar wel weer naar waarheid, door de nachtverblijven van de Bonobo Experience die, tussen haakjes, te bezichtigen zijn tot de echte bewoners komen in oktober. Mensen staren geërgerd naar mij en mijn dominante mobiele stoorzender. Mijn vriend heeft zich inmiddels van mij gedistantieerd door in de kooi ernaast te gaan staan alsof hij tot een andere primaat hoort. ‘Ik heb een goeie reden waarom u weer kunt overstappen.’, babbelt Michiel energiek verder. Alsof het de normaalste zaak van de wereld is om wekelijks over te stappen. ‘Meneer, ik heb geen interesse én geen tijd’, maar aan de andere kant van de lijn kakelt Michiel onophoudelijk door. Wat ik zeg doet er niet toe. Brutale aap. Midden in zijn geratel hang ik plotseling op. Dat heb ik nooit eerder bij een telemarketeer gedaan, maar Michiel was mij teveel op dreef en ik voel me aardig door hem voor aap gezet. Ineens realiseer ik me dat, hoewel het bonoboverblijf nog niet officieel geopend en in gebruik is, de eerste in zijn soort blijkbaar al gearriveerd is.

Annemagenta
10 0

Wandeling met een pennenvriend

Wandeling met een pennenvriend Nils Van den Keybus   Het is stil buiten. Ik draai me op mijn andere zij en ontken de ochtend, maar die vecht tikkend terug. Steentje na steentje raakt mijn raam, dat op kiep staat, tot er eentje net tussen de gleuf vliegt en mijn rug vindt. Dan stopt het getik. Zuchtend en kreunend beweeg ik me naar de raam, klaar om sleutels, vergezeld door scheldwoorden, naar een huisgenoot te werpen. Ik zie echter een man in pak staan, keurig afgewerkt met bolhoed en een ronde bril. In het figuur herken ik niemand minder dan Herman Teirlinck. Ik schiet snel mijn sloffen en badjas aan, gris een mondmasker van mijn bureau en begroet hem binnen enkele seconden in de deuropening beneden. “Welkom. Heeft u mijn uitnodiging goed ontvangen?” De anders spraakzame man zwijgt. “Is er iets? Geen zin in een wandeling?” vraag ik de eeuwig serieuze blik. “Is dit waar je wilde wandelen? In deze straten, waarvan je het einde niet eens kan zien? Zelfs aan de kaaien is elk stukje groen, elk stukje land verdwenen voor steen en cement. Ik weet wel beter.” Dan lichten de ogen van de man op en wordt mijn straat nog stiller dan ze al was. “Luister.” Ik gehoorzaam, maar hoor niks. “Het is stil als nooit tevoren. Ik weet niet waar u het over heeft.” “Mis. Het is stil als ooit tevoren. Kom, we gaan naar die fameuze kaaien van je.” We nemen een bocht richting het water en eens we de hoek om zijn, verschijnt het prille begin van mijn stad, met haar moeder, de Schelde, nog jong en wild en prachtig. Ik zie haar zoals ze was, zoals ze altijd is. Ze stroomt in lange bochten langs kerktorens die meneer Teirlinck ongetwijfeld reeds geteld heeft, vanuit Frankrijk langs het oude Vlaanderen en eindigend in wat nog maar net Brabant is. Mijn badjas lijkt meneer Teirlinck volledig ontgaan. Hij lacht me toe, terwijl Antwerpen voor ons opdoemt en haar kraambed uitklimt. Huisjes en mensen doemen op uit het groende landschap voor ons, vee wordt geboren en geslacht en kleine bootjes laten zich met de rivier meevoeren. “Het is tijd om verder te gaan, dit is al bijna niet meer. Kom, stap door. Er komt beweging in de stad nu.” De bootjes worden schepen nu, met zeilen en riemen en roeren. Rond me hoor ik de oorsprong van mijn woorden in het oude Nederlands van de dokwerkers. Meneer Teirlinck houdt halt op een uitstekend stukje kade. “Opgelet hier, dit verdwijnt straks,” waarschuwt hij, terwijl zijn voet de aarde aanstampt. Rechts van ons verschijnt de kathedraal, steen per steen klimt ze omhoog. Vanuit het Zuiden waaien Spaanse woorden onze kant uit. “Hier kijk je liever niet naar.” Meneer Teirlinck gebaart noordwaarts, het eeuwige Steen voorbij. Naast ons mengen militaire commando’s zich met geschreeuw. Ik voel de hitte van de Spaanse Furie nog in mijn nek terwijl we doorstappen. Een man met een snor en zwarte hoed schildert wat verderop een bijbels tafereel. Hij doet me denken aan een standbeeld. De schepen achter hem verdwijnen. Verderop werpt een blokkade een schaduw over mijn gouden stad. “Ze sluiten de Schelde! Hoe kan Antwerpen overleven als de schoot van haar moeder gegijzeld wordt?” Wanhopig zoek ik een antwoord in de beheerste blik van Teirlinck. “Weer mis. De rivier wordt niet afgesloten. Kijk goed.” Vluchtig zoek ik naar een passage, maar vind er geen. Dan begrijp ik wat hij bedoelt. De Schelde stroomt nog steeds. Schepen kunnen er niet langs, maar zelfs met ’s werelds grootste vloot hou je deze rivier niet tegen. « Il y a dans ce site quelque chose de formel, d’épuré, de définitif, une réussite enfin, promise à l’éternité. » Het weer klaart op en de Nederlandse schepen verdwijnen weer. Overal rond ons worden Belgische vlaggen uitgehangen en de Brabançonne galmt door de straten. Voor me liggen dorpjes uitgestrooid ten noorden van de stad. Ik kijk nog snel even achterom. Enkel het Steen staat nog overeind, als een rots in de branding, getuige van eeuwen. “Opgepast, hier keren we de stad weer in.” Mijn vriend trekt me aan de mouw en net op tijd ontwijk ik de gigantische dokken die voor mijn voeten zijn uitgegraven. Ik moet steeds meer uitwijken. In verschillende talen wordt er op me gevloekt. In de drukte verlies ik mijn gids bijna uit het oog. Ik zie nog net de hoed boven de massa uitsteken. “Wanneer zie ik u terug?” roep ik tussen een “Cazzo!” en een “Uit de weg, manneke!” door. Overal duiken mensen en gebouwen op, tot een sirene klinkt en iedereen wegloopt. Bommen vallen rond Teirlinck zelf neer, maar de man vertraagt of versnelt niet. Met een nonchalant handgebaar en zonder om te kijken mompelt hij “Schrijf me nog eens, dan zien we wel.” De drukte hervat zich en plots begin ik mensen te herkennen. Telkens wanneer ik hen wil aanspreken verdwijnen ze echter weer in de menigte. Ik ben bijna thuis. Daar komt de drukke beweging tot stilstand. Ik sta weer in mijn straat, alleen, en het is muisstil. De drukte hield de pas erin; nu slenter ik naar mijn voordeur. De stilte knijpt me de keel dicht. Ik kijk achterom, richting rivier. Ze stroomt nog. Mijn altijd lachende overbuurvrouw hangt een wit laken uit haar raam. Ze zwaait naar me en ik kan weer ademhalen. Antwerpen stroomt verder.

Nils VDK
7 0