De anti-tijd in
Een verrassingsplek versnelt de ruimte. Tot je zichtveld overvol geraakt.
Wat zoveel kan betekenen als: genoeg!
of meer.
Als ruimtes versnellen voelde het alsof de luchtdruk zwaarder werd. Hij werd één van de elementen die je kon aanraken zonder sporen na te laten. In handen werden latere ademhalingen gedragen.
De rand die krulde,
die die je rond je ziet,
omgeving wordt evolutie.En is stil.Het is verwaarloosbare tijd die nee zegt;
stilte die antwoordt op wat nog komt.
Wat je nog kent, wat je tegen je ziet,
zet je tegen jezelf af, metamorfose.
Actiereactie.
In een moment.
Well, I’m beginning to see the light,
breakfast at night,
tegenwerpen at light.
Licht dat binnenstroomt door een hoekje dat meermaals roept,
aanzet tot weerkaatsing.In een stille kubus roept men om:
waarom men hoekig voltooid werd & wordt.De aanslag loopt de terreur uit.Here we go again.
I thought you were my friend.
Aanslag.Aanslag
verspreidt.
Sla alarm, sla alarm
met een verlengde arm, straal maal pi. Verdubbel de natuur van je natuur.Jezelf.
Zonder geluid trilt de omgeving niet langer. De arcade die gecreëerd wordt - de ruimte als arena, de tijd als filter voor geschiedenis - versnelt als hij uitvalt, of valt uit als hij versnelt. Je vertelt verhalen van een of andere oorsprong; maar dat doet er niet toe. Niets doet er toe en
alles gaat gewoon verder. Alsof dit nooit is duidelijk gemaakt. Dat niets de frequentie van een geschiedenis, het zij van een berg, het zij van een nieuwe, andere geschiedenis, verstoren kan. Als jij hem vertelt, trilt hij gewoon anders, maar opnieuw. Frequentie is nu eenmaal doodgewone universele trilling, in het spoor van je vertelsels.
We leven in deze anti-tijd, zoals Hugo Raes het verhaald zou hebben of heeft, maar al dan niet verzonnen.
We leven tegen die stroom van een Journey in en maken er het beste van.We omgeven elkaar als lichaamloze context, met als enige verschil dat we een lichaam hebben, maar nog net niet zijn.
“Als ik er niet meer ben, wil ik dat je pas om me roept. Dat je de sterren onderverdeelt in een boven-onder structuurtje; want ook jij bent geboren om te exploderen. Mensen zien je explosie nog tot lang na je opererend geweld. Van binnenuit ontsluit je lichaam, ontbind het, en blijft achter, waarna je verlaat en overblijft. Mensen zien deze exponent van fysica nog lang tot na ‘geschiedenis’ zich heeft voltrokken.”
Het is rustgevend te weten dat ik als een ster kan achterblijven. Het geweld, de ultieme levens dans - de dood - is gespeeld maar nog lang tot na mijn verdwijnen - mijn overblijven, en het verdwijnen van ‘iets anders’, tot dan nog onbenoemd: een lichaam, een omhulsel, alleen, onaangetast, eindelijk - zal ik zichtbaar zijn verdwenen.
Ook dit is dan weer menselijk.
Ook ik wil je grijpen en klein filteren tussen lange vingers al lang nadat ik dat nog kon. Ik had je kunnen koesteren op een levende manier toen dat nog mogelijk was. Mogelijk tussen de heen-en-weer kijkende, interagerende organismen. Die nu niet meer organisch interactie verzinnen, maar over zijn gebleven aan de lokroep van een natuur, alleen maar om ‘er te zijn’, hoe zondebok-theoretisch dat dat ook mag klinken: de natuur is zijn eigen natuur. De mens, zijn eigen sterven. Zijn sterven, zijn eigen leventje, dat gedanst wordt, om er weer achter vanuit te kijken, naar wat je zonet hebt verlaten.
Je lichaam ontbindt,
jij, wilt huilen, maar
verliest een haartje, verliest een armpje,
wint er een zichtbaar ziel bij.
Stijgt op en is zichtbaar, je lichaam, ligt achteruit, achteruit denk je,
maar jij gaat alleen vooruit.
Mensen die grijpen en weer opnieuw dat fysiek onder de grond verstopte - achteruit, achteruit, dieper de grond in pulserend - karkas opzoeken.
Geschiedenis willen grijpen als iets organisch.
Maar jij, ondertussen hoog, ster en star onder de sterren, soortgenoten onder je maar nog vaster, en harder, dan jou luchtledige omgeving, bent er. Nog niet. Aangekomen. Alleen slechts ‘onderweg’ wat natuurlijk ‘goed’ is.
Ik was context onder context en leerde eerder veel bij van context, dan statuut te verliezen door botsingen.
Tijd botst ons heel de tijd, heel de eeuw, en wij maar denken dat dat niet zo lineair was. Als tijd al lineair kon zijn, was de weg enkel vooruit te belopen, en verdween je afdruk onder je uit achter je weg, geen weg meer, enkel gekloonde grond, partieel (ik bedoel gedeeltelijk) opgeroepen om voor je uit opnieuw ononderbroken steun te ‘Zijn’. Voeten schuifelend, geschiedenis vormend die alleen maar vooruitstrevend voor ons en superieur is aan de omgeving. Omgeving die ook schuifelend is, alleen maar door er te zijn en een imaginaire tijdslijn te volgen. Schuifelend ook weer vooruit, omdat er datgene enkel nog is wat ons is overgebleven. Wat je rest, wat je ziet, zonder om te kijken, tussen aarde, ondergrond, en je fysieke materie, is er enkel nog die abstractie van vooruitgang.
Schuifelend vindt de toekomst zijn heden en sleurt het mee, het heden in. Dan is nu, dan is nu.Nu is nu, nu is nu. Wij zijn hier, hier zijn wij. Hier is dan, hier en nu.