Zoeken

Tip

Littekens

Kawtar staart naar de foto die een lange winterslaap heeft gehouden in een zolderhoekje. Ze is gehypnotiseerd door het tere silhouet en de sterke persoonlijkheid in groei, tussen werkelijkheid en verlangen gevangen. Ze streelt het fotopapier – zo zacht dat het bijna als katoen tussen haar vingers aanvoelt – en houdt even haar adem in. Ze snakt naar het dromerige zomermeisje van toen, nog niet bezoedeld door een tirannieke vader en geërfde tradities die haar vrijheid doorheen de jaren zouden verbrokkelen tot ruïnes; haar onzekerheid zouden doen aanzwellen als een tumor; de kiem legden voor een reeks ongezonde relaties; haar opstandigheid en rechtvaardigheidsgevoel zouden versterken; haar schrijfbehoefte zouden verscherpen; haar drang naar geborgenheid zouden kanaliseren in een vlucht naar Boekenland. Een patriarch waarvan ze zich nauwelijks een glimlach kan herinneren. Een verbitterde man met twee gezichten, die misschien niet wist dat hij genegenheid voor vrouw en kinderen mocht tonen. Het oordeel van de anderen had meer gewicht dan hun geluk. Het was alsof hij zich God waande. Strenge regels, gehoorzaamheid, preutsheid, maar niet voor de rokkenjager die moraal niet hoog in het vaandel droeg. Haar moeder Rabia was de vriendelijkheid zelve. Ze deed wat ze kon voor haar kroost, maar ze begreep Kawtar niet. Ze kon niet vatten waarom haar jongste dochter per se wou verder studeren en van kunst en cultuur hield. Rabia was analfabeet; getekend door de barbaarsheid van de Algerijnse revolutie en de onderdanigheid waarmee ze verstrengeld was geraakt. Angstgevoelens en heimwee naar haar familie ontwortelden haar. Ondanks de liefde voor en van haar zonen en dochters en de afleiding van de andere vrouwen op trouw- en geboortefeesten viel ze in de klauwen van depressie en tijdelijke waanzin. Dit zou sporen achterlaten bij Kawtar. Grote zus Nabila trok destijds die foto in Djemila, een ouderwets bergdorpje verscholen in een magisch stukje Algerije in rust waar de balkende ezel, blaffende hond en mekkerende geiten vrolijk hun ding doen. Tussen hen in draaft de negenjarige Kawtar. Van de verzengende hitte, verschroeide aarde en verstikkende wind trekt ze zich niets aan. Haar lange zwarte haren, gebruind gezichtje en ernstige blik onder dat grappig zonnehoedje zijn onderdeel van haar charme. Toen al hield ze van hoeden en petjes. Haar kort jurkje met fleurige bloemenprint oogt zomers fris. Kawtar – die de vriendelijkheids- en waarheidsgenen van haar moeder heeft meegekregen – begrijpt nog altijd niet waarom Nabila vaak zo wreed tegen haar deed. In hun kinderjaren stond haar zus op een goed blaadje bij vader omdat ze diplomatisch te werk ging. Leugentjes om bestwil kleurden haar jeugdherinneringen rozer dan de hare. Op de foto is kleine Kawtar in gedachten verzonken, zo ver weg en toch dichtbij. Buiten beeld komt een bende slungelige tieners al lachend op haar afgelopen. Het zijn een aantal neven en buurjongens, en ook Hamza, de middelste van haar jongere broers. Pretdruppels druipen van hun voorhoofd. Hamza, een eersteklas klikspaan, zou later aarden naar haar vader. Ze draait abrupt haar hoofd opzij. Plop, plop, plop. Kiezeltjes vliegen als vuurwerk door de lucht. Haar angstige blik trekt echter snel weg zoals een kameleon van kleur verandert. IJverig manoeuvreert ze zich op de klamme rug van haar trouwe vriend de ezel wiens koppigheid en doorzettingsvermogen bij haar zouden doorsijpelen als een karaktertrek. Eigenlijk best grappig, dat kleine tengere meisje op die weerbarstige ezel. “Dorst, dorst”, weergalmt haar kinderstem door de lucht. “Dorst!” Ze zijn beide uitgeput door inspanning én opwinding. Hop, hop, lief ezeltje, hop richting rivier, op weg naar verkoeling. Een grote stofwolk spat uiteen in oneindige stofdeeltjes die zich op haar rozenjurk nestelen. Dertig jaar later zijn dit groene vlekjes op de vergeelde foto. De beltoon die weerklinkt vanuit haar jeanszak vibreert hardnekkig. Ze negeert ABBA en pinkt snel een traan weg.

Fatiha Berrazi
97 2
Tip

Martine

Zelden ruikt Jeroen bij het thuiskomen na school de geur van brood, soep of gebakken aardappelen.  Er is enkel de stank die uit het tapijt komt, de kussens, de gordijnen en zelfs uit de vacht van de hond. Altijd hangt er ook een zoete geur doorheen waardoor hij verwacht elk moment aan de vloer te blijven kleven.       In zijn rechterooghoek ziet hij door het doorgeefluik zijn moeder liggen. Hij stapt de keuken binnen, haalt zijn drinkbus uit zijn tas en kijkt kort naar haar. Ze ligt op de donkerbruine linoleumvloer met zeshoekenmotief waar hij altijd al een hekel aan had. Ze lijkt bijna deel geworden van de vloerbekleding zoals ze daar onbeweeglijk ligt op haar zij, met één arm voor zich uitgestrekt, de gele vingers naar het aanrecht wijzend en de benen slordig over elkaar. Haar ogen zitten verborgen achter stinkende krullen, haar mond hangt halfopen. De hond ligt naast haar, het is onduidelijk wie naar wie ruikt.       Hij zet de drinkbus op het aanrecht naast de fles die zijn moeder vandaag heeft verleid ondanks haar eerdere beloftes. Hij neemt vier passen en dan nog een grote vijfde, over haar heen, tot in zijn kamer. Hij zet zijn rugzak op het bed en sluit de deur achter zich.       ---Vanuit de cabine van zijn vrachtwagen ziet Patrick dat er geen licht brandt in de living. Vreemd, denkt hij, Martine werkt niet vandaag en Jeroen moet al lang thuis zijn van school. Wanneer hij de voordeur opent, valt hem meteen de stilte op. Aan de geur is hij gewend geraakt. Hij wandelt op de tast naar de schakelaar naast het doorgeefluik en ziet wanneer het licht aanflitst zijn vrouw op de grond liggen. Ze ligt net voor Jeroens deur met de hond wakend naast haar. Hij valt op zijn knieën en roept: “Martine, Martine, hoor je mij?”       Er komt geen antwoord, maar de deur gaat open.      “Jeroen! Heb je mama niet horen vallen?”      “Nee, pa.”      “Je moet dat toch gehoord hebben, je kamer is hiernaast!”      “Ze lag hier al toen ik thuiskwam.”

Harlinde Bormans
159 2

Vuur spuwen

Van pispaal tot benige omarming. "Ze raast al een storm voorbij, toch naar mij toe.  'Oh god, kijk eens naar jezelf. Dan weet je dat spiegels breken in miljoenen stukken. Dat elk stuk een deel van jouw zwartgallige en bekrompen ziel weerspiegelt.' spuwt ze uit, récht voor mijn voeten.  'Daar sta ik dan als pispaal, word ik ook nog eens aan de schandpaal genageld.' Met duizende sussende antwoorden op mijn lippen, slik ik elke letter in, totdat ook die er op één of andere verdoken manier er later opnieuw - lelijk - zullen uitkomen. 'Jij kauwt, jij gorgelt, jij zwanst, als een gans.' tiert ze uit. 'Mij benoemen om mijn huishoudelijke talenten, is het enige wat jij nog kan. Wat er in mijn hoofd of hart omgaat, gaat jou voor geen haar aan.' Een traan van frustratie rolt van tussen haar wimpers op mijn losse veters. Daar sta ik dan... Geen weet of ik ontploffen zal, of me wil oprollen als egel, veilig in zijn schulp. Al flitst het door mijn hoofd: 'gelijk heeft ze, verdorie.' Met mijn beide voeten als makke lammetjes aan het parket gespijkerd, blijf ik staan. Hulpeloos is het enigste wat ik nog kan bedenken: 'dringend mijn verslaving voeden.' Ik steek dan maar een sigaret op, en kalmeer bij elke trek. Zij, met ogen die moord en brand schreeuwen: is mijn spiegel. En, in diezelfde spiegel omarmen we elkaar in een benige en bloedige omhelzing, een teken dat zelf in een ander universum liefde en leed nu en dan vuur spuwen, naar elkaar."   Geïnspireerd en gebaseerd op het werk 'over mens en dier' van Berlinde de Bruyckere en het werk 'Weinende Frau' van Thomas Schütte. Geschreven proza op zondag 23 oktober 2022 voor de Workshop 'Zondag, schrijfdag in 't S.M.A.K' gegeven door Christina Vanderhaeghe

Zonsondergangdromen
79 2