Grunenmeer, waar paarden op hun gemak zijn
"Grunenmeer dankt zijn naam aan de Deense visser Harald de Kleurenblinde, die dacht dat de Noordzee groen was, hoewel die slechts een vaalbruine tint heeft."
Onlangs was ik in een plaats genaamd Grunenmeer, waar de lokale bevolking zich bekwaamt in het winnen en fermenteren van een wel zeer bijzonder streekproduct: paardenurine. Grunenmeer, gelegen in het noordelijkste puntje van Nederland, niet bijster ver van de Duitse grens, is op wel meer gebieden als merkwaardig te boekstaven. Vooreerst is er de opmerkelijke geschiedenis van deze onbekende, doch teerbeminde parel aan de Noordzee. Ooit was het ontiegelijke, pittoreske vissersdorpje een onderdeel van het machtige Duitse Imperium tot het in 1945, ter compensatie voor de nazibezetting, werd overgedragen aan het Koninkrijk Nederland.
Grunenmeer dankt zijn naam aan een Deense visser genaamd Harald de Kleurenblinde. Deze man leed aan een bizarre vorm van daltonisme, waardoor hij groen waarnam als rood, ofschoon hij rood dan weer beschouwde als een moeilijk te classificeren tussenvorm van lila, azuurblauw en appelblauwzeegroen. Harald strandde in het jaar 876 op een mosselbank voor de kust van Groningen. Aangezien hij en zijn scheepsmakkers door de lange tochten door de Noordzee wel eens trek hadden in schaaldieren, in plaats van hun reguliere dieet van rauwe haring en zeemeeuw gekookt in walvisblubber, besloten zij halt te houden. De plaats waar hun Deense schip aanmeerde beviel hen echter zo, dat ze er een tijdje bleven wonen. Met hout dat zij bijeen hadden gesprokkeld in het achterland bouwden Harald en de zijnen hutten in het uitgestrekte duinengebied. Daar legden zij zich te rusten en bedreven de liefde met lokale schonen of, als de schonen schaars waren, ook wel eens met elkaar. Uit deze relaties ontstonden Deens-Friese bastaarden en mettertijd groeide de tijdelijke nederzetting uit tot het stevige vissersdorp Grunenmeer, zo genoemd naar de kleur die Harald in het zeewater meende te ontwaren (groen), ofschoon het water meestaal een vaalbruine tint heeft en bij helder weer af en toe een staalgrijs schijnsel vertoont.
Na de Tweede Wereldoorlog werd Grunenmeer officieel hernoemd tot Grunenmeer-Aan-Zee, teneinde de nieuwe status van het dorp als badplaats te promoten. Deze benaming is in feite een tautologie, daar ‘zee’ gewoonweg de vertaling is van het Duitse woordje ‘Meer’. Overigens roept de naamgeving wel meer vragen op. Waarom heeft Grunenmeer een Duitse naam, hoewel haar stichter een Deen was? Heette Grunenmeer misschien ooit oorspronkelijk ‘Grǿnne hav’ en kreeg het pas ten tijde van het Heilige Roomse Rijk haar Duitse naam? En waarom hebben de Nederlanders er nooit aan gedacht om deze plek gewoon ‘Groenezee’ te noemen?
Deze taalkundige kwesties kon ik tijdens mijn bezoek aan dit wonderbaarlijke dorp niet oplossen. Wel leerde ik veel nuttigs over de artisanale producten uit deze streek, waaronder de reeds genoemde substantie genaamd ‘paardenurine’ – waarover ik in dit verslag wil uitweiden.
"Toen in het jaar 1542 de wafelbak van de plaatselijke rederijkerskamer werd weggevaagd door een overstroming van paardenurine, besloot de burgemeester om de markt te reguleren."
De bewoners van Grunenmeer waren allesbehalve de eerste aardbewoners die het plasvocht van hun paarden gebruikten in praktische toepassingen. Net zoals hun medemensen uit de Gouden Sikkel en de Anale Driehoek gebruikten de Grunenmeerders het goedje om de leemlaag van hun hutten te versterken. Wat hun paarden echter onderscheidde van die van andere volken was de uitzonderlijke kwaliteit van de urine. Om die reden zweren de Grunenmeerders tot op de dag van vandaag bij de Grunenmeerse Schimmelknol. Dit paardenras dankt zijn naam aan zijn grijze, met zwarte vlekjes bespikkelde vachtkleur, maar ook aan de vatbaarheid van de hengsten voor allerhande urogenitale schimmelinfecties.
Mede door hun paarden werden de Grunenmeerders ware innovators in de urineverwerkingsindustrie. Ze gebruikten het gele goud onder meer om hun regenjassen en mutsen waterafstotend te maken, wat erg handig is in een grauw en vochtig land als Nederland. Daarnaast werd paardenurine gebruikt als substituut voor zout. Ook ontdekte men in de loop van de 13de eeuw dat urine van de Grunenmeerse Schimmelknol een positieve invloed heeft op de fertiliteit, met name wanneer men het goedje vermengt met vermalen, gedroogde paardentestikels. Bovendien begonnen rond die tijd Grunenmeerse edelvrouwen het vers getapte plasje van drachtige merries te gebruiken als middel tegen de fysieke ongemakken van de menopauze.
Paarden en hun urine waren zo alomtegenwoordig dat het hele dorp ernaar stonk. Toen in het jaar 1542 de wafelbak van de plaatselijke rederijkerskamer werd weggevaagd door een overstroming van paardenurine ten gevolge van een lekkend vat, besloot de burgemeester om de markt te reguleren. Het bestuur riep quota in het leven en legde veiligheidsvoorschriften op voor de stockage van paardenurine. Desondanks bleef het dorpsleven gefocust op het cultiveren en fermenteren van paardenplas. Zelfs vandaag gebruiken huisvrouwen het om de vloer te boenen, wanneer de groene zeep van de Albert Heijn is uitverkocht.
Toch is de urineteelt in de 21ste eeuw voornamelijk een culturele traditie en een toeristische trekpleister. Vroeger was het echter een bron van fabelachtige rijkdom. In Nederlands Gouden Eeuw groeide Grunenmeer uit van een kleine nederzetting tot een middelgrote stad. Gelukszoekers trokken van heinde en verre naar de Pishoofdstad van de Nederlandse Republiek om enkele guldens mee te pikken in de plasindustrie. Die avonturen liepen zelden goed af. De specifieke fermentatie- en taptechnieken van de Grunenmeerders bleven immers een goed bewaard geheim. Buitenstaanders vielen dan ook snel door de mand met hun onbeholpen methodes.
"De jonge Pruis raakte zo gefrusteerd dat hij de paardenroede zelf ter hand nam. Dit maakte het paard niet enkel erg woest, maar ook bijzonder geil."
Een bekend verhaal is dat van een jonge, Pruisische zakenman uit Hamburg. Hij was in de tweede helft van de 17de eeuw met een Hanzeschip afgezakt naar Grunenmeer in de hoop een bloeiende zaak in paardenurine uit de grond te stampen. Met een deel van de erfenis van zijn rijke vader had hij een boerderij met een manege en een hal met fermentatievaten gekocht.
Reeds bij de behandeling van zijn eerste hengst liep het mis toen hij de fout maakte om achter het paard te gaan zitten in plaats van ernaast. Bij overmaat van ramp was de jongeman veel te ongeduldig. Grunenmeerders weten dat het vaak uren duurt vooraleer een paard zijn schatten lost. Wie de edele kunst van urinewinning onder de knie wil krijgen, moet dus uitblinken in geduld. De jonge Pruis raakte echter zo gefrustreerd dat hij na anderhalf uur vruchteloos wachten uiteindelijk zelf de paardenroede ter hand nam. Met wilde snokken probeerde hij het gele goud zelf uit de lul te persen. Dit maakte het betreffende paard niet enkel erg woest, maar ook bijzonder geil. Met een fikse trap van zijn achterste poten plantte hij zijn hoefijzers in het smoelwerk van de Hamburger, waarna hij zijn kwakje in de emmer loosde.
Overigens was de poging van de Pruis niet helemaal zonder verdienste. Hij had weliswaar zijn kaakbeen gebroken, maar zijn gefaalde carrière als plasteler had hem wel een vers staal paardensperma opgebracht. Paardenzaad van goede kwaliteit is anno 2022 al snel zo’n 30.000 dollar per eenheid waard. Ook tijdens het Ancien régime was dit goedje zeer gegeerd. Een lucratieve zakelijke deal met een of andere Ottomaanse sultan had de ondernemende jongeling ongetwijfeld steenrijk gemaakt.
De zakenman kon deze opportuniteit echter niet benutten. Na het ongeval bracht zijn stalknecht hem naar de plaatselijke chirurgijn: Garibald de Messenslijper. Garibald behandelde hem met alle lapmiddeltjes die hij in huis had, zoals daar waren: aderlatingen, gebedsgenezing, duiveluitdrijving en Cock and Ball Torture. Voor de jongeling kon echter geen hulp meer baten. Bij het ochtendschemer van de achtste dag van de oogstmaand in het jaar des Heren 1687 ruilde hij het tijdelijke in voor het eeuwige en legde hij zijn zijn roekeloze, rusteloze, rücksichtslose ziel in de handen van de Heer onze God. Amen.
De dood van de jonge Pruis stelde Grunenmeer voor een praktisch probleem. Aangezien de magistraat verordende dat Grunenmeerse aarde niet bezoedeld mocht worden door buitenlandse doden, moesten de dorpelingen het lijk op een andere manier kwijtspelen. God zij echter geloofd en zeker ook geprezen dat de dorpelingen konden rekenen op Cornelis de Beenhouwer. Cornelis maakte van de nood een deugd en nam het jonge, sportieve en lekker malse lichaam mee naar zijn beenhouwerij, waar hij het verwerkte tot koteletten, worstjes en bitterballen. Van het slachtafval maakte hij platte schijfjes gehakt die de Grunenmeerders roosterden boven een steenvuur en opaten tussen een broodje. Als eerbetoon aan de Pruisische jongeman die zijn lijf en leden, alsook een erg waardevol spermastaal aan Grunenmeer schonk, noemden de inwoners deze culinaire uitvinding al gekscherend een ‘hamburger’. Deze naam bleek zo aanstekelijk dat het tot vandaag gebruikt wordt voor het overbekende vleeswaar, dat wordt gewaardeerd in alle continenten, en waarvan zowel de oorsprong als de ingrediënten in het ongewisse blijft.
"Terwijl de kinderen een ritje maken op een paard, kunnen hun ouders genieten van een glaasje Heineken, gefermenteerde merriemelk of ander Nederlands pisbier."
Ook vandaag is Grunenmeer een centrum van innovatie. In 2012 streek L’Oréal neer in in het kustdorpje en bracht de multifunctionele lichaamscrème ‘UriNOIR’ op de markt. Deze donkere zalf is gebaseerd op een gitzwart vocht afkomstig van oude knollen met prostaatkanker. Witte vrouwen wenden het aan als zelfbruiner, impotente mannen smeren het rond hun genitaliën, en producenten van extreme porno gebruiken het goedje als namaakkak in intense poepseksscènes.
Grunenmeer is een reisbestemming voor iedereen, maar vooral de meerwaardezoeker zal zich thuis voelen in deze Groningse goudgele parel aan de Noordzee. Hij kan zich vergapen aan de pracht van de laatmiddeleeuwse romanogotische kerk of ronddwalen in de talrijke musea gewijd aan paardenurine. Ook gezinnen met kinderen zijn welkom in Grunenmeer. Terwijl de kids een ritje maken op een Grunenmeerse Schimmelknol in de kinderboerderij van vakantiedorp 't Gulden Water, kunnen hun ouders genieten van een glaasje Heineken, gefermenteerde merriemelk of ander Nederlands pisbier. Wie helemaal wil relaxen kan het wellnessassortiment nemen en zich onderdompelen in een deugddoend bad van stomende 'UriNOIR'.
Grunenmeer heeft tal van logementen voor elk type toerist. Zelf logeerde ik vier nachten bij Harrie Smit, een voormalige uitbater van kroketautomaten, die zijn bloeiende zaak in Amsterdam verkocht en een herberg opende aan de rand van het dorp. Ik kan Harries Herberg ten zeerste aanbevelen. Het is prachtig gelegen op wandelafstand van zowel het historisch centrum als van het Grunenmeerse Duinengebied, waar het heerlijk vertoeven is voor wandelaars, trailrunners en naaktlopers. Voor een democratische prijs genoot ik bij Harrie van een comfortabele kamer met alle moderne gemakken in een rustiek kader.
Wilt u ook verblijven in dit unieke logement? Neem dan zeker de gelegenheid om bij kaarslicht te dineren in de pittoreske gelagzaal en uw smaakpapillen te verwennen met Harries Grunenmeerse bouillon, waarvan u het geheime ingrediënt wel kan raden. God zij geloofd en geprezen voor de culinaire orgasmen waarin mijn smaakorgaan die dagen mocht delen!
Pieter Van der Schoot
Deze tekst verscheen eerder op mijn blog Observaties uit het ondermaanse.