Zoeken

Wie ben ik?

Een balpen beweegt over een blad papier. Het eerste woord is kort: ‘Kim.’ Drie letters, niet meer. Het woord zwemt door de lucht telkens als iemand hem nodig heeft. De pen springt verder op de pagina, ‘Stessens’ verschijnt als een spook achter ‘Kim.’ Jammer genoeg kunnen de acht letters niet vliegen. Het lange woord kruipt over alle bladeren heen, sinds zijn eerste levensjaar. De pen tekent een huisje met het opschrift: ‘Hasselt.’ Hij passeert vele letters, woorden, zinnen tot verhalen, en stopt na de vierendertig te hebben bereikt. Hij kreunt en draait rond de tekeningen, met een kleedje van tekst. Vervolgens geniet hij van verhalen die teruggaan naar de hemel van het boekenrijk. Met een gebed naar de Bibliothecaris, hoopt hij op een toekomst. De pen glijdt over het papier. In paniek, want de Tipp-Ex veegt de letters weg. Opgejaagd door rode cijfers vlucht hij weg. Bloedende letters, met hoornen en een staart, laten hem beven. Geen enkel kopieerapparaat heet hem welkom, waardoor er geen nieuwe inkt binnenkomt. De pen vlucht eenzaam naar het huisje. Hij stopt plots. Een stempel valt uit de lucht. De afdruk van de zwarte inkt droogt op. Een vaag woord ‘autisme’ verschijnt in de schaduw achter de laatste zin. De pen worstelt door de afdruk heen, maar een tweede aanval doet hem terugdeinzen. Hij trilt. Een afdruk met het woord: ‘homo’ brandt zich op het papier. De pen struikelt en er vormt zich een streep door zijn leven. Hij kruipt door de vlekken verder naar een boek dat open ligt. De pen grijpt naar de lege pagina’s, maar een dief verdwijnt met de schatkist in de nacht. Met zwarte tranen valt hij in slaap. De balpen ontwaakt bij het zien van een nieuw licht. Hij springt op een vers blad papier. Met sierlijke letters danst hij tot er zich een woord vormt: ‘Inktvis.’

Kim Stessens
25 1

Klussen

Ik ben nooit handig geweest. Als kind al niet, het vak handenarbeid was niet aan mij besteed. Andere kinderen knutselden de mooiste dingen in elkaar. Ik was al blij als het niet uit elkaar viel. Laat staan dat ik verwachtte dat het ergens op leek. Ook handwerken was een crime. In die tijd (lang geleden) kregen de meisjes nog handwerkles op de lagere school. Ik weet nog dat mijn zelfgehaakte pannenlappen volstrekt ongeschikt waren voor hun doel. Het lukte me maar niet om er een vierkant lapje van te maken. Daarom was ik heel gelukkig dat mijn maatje wel erg handig was. Hij vond het ook leuk om dingen te maken die het gemak vergrootten. Gelukkig was hij geen verbouwer, daar zou ik heel ongelukkig van zijn geworden. Ons huis was klaar en er werd alleen gerepareerd of verbouwd als het nodig was. Maar klusjes, ja, daar draaide hij zijn hand niet voor om.  Ik had dus in al die jaren ook nog nooit een hamer of boormachine in mijn handen gehad. Ik keek wel link uit. De buxusschaar die ik voor mijn verjaardag kreeg was op accu. Dan kon ik tenminste niet weer door het snoer heen snoeien. Mijn maatje lachte er altijd goedmoedig om, als ik weer eens stond te klunzen. Ieder zijn talent. Maar ja, nu loop ik toch wel eens tegen dingen aan. En natuurlijk, ik kan om hulp vragen en die krijg ik dan ook, maar soms vind ik dat ik het eerst zelf moet proberen. Want sommige dingen moet ik toch zelf ook kunnen. Iedereen kan dat, waarom ik dan niet. Maar ik moet zeggen, dat valt toch tegen. Ik zie mezelf dan staan. Met een plastic wieltje dat gebroken is. En waarvan ik heldhaftig denk “dat moet ik toch zelf kunnen lijmen”. Secondelijm heb ik. Dus een druppeltje lijm erop, even laten drogen, pinnetje erin. En blub, een klodder lijm op de vloer. Nee hè, als dat opdroogt krijg ik het er nooit meer af. Dus hup, op pad voor een stuk keukenrol.  En toen, echt als getroffen door de bliksem, stond ik stil. Want Stef had heel geïnteresseerd staan kijken wat ik aan het doen was. Ik kon nog net voorkomen dat hij de klodder lijm van de vloer af likte. Door met mijn hand het spul weg te vegen. En ja, daar stond ik, met mijn vingers aan elkaar gelijmd. Echt, dan kan ik mezelf zo’n sufferd voelen. Maar goed, gelukkig had ik die andere sufferd in huis gered van een groter debacle. En dat gaf dan toch wel weer voldoening. En het wieltje is er niet meer afgelopen. Ik leer het wel.    

Machteld
4 0

Kamperen

Het komt weer op televisie, het veel gewaardeerde programma dat voor veel mensen ook een guilty pleasure is, “We zijn er bijna”. Over de senioren die in een groepsreis door een bepaald land in Europa trekken. Ik moet zeggen, ik vind het ook altijd weer geweldig om naar te kijken. In de jaren dat mijn maatje en ik nog niet naar de Ardennen gingen maar diverse campings in Europa aandeden, zagen we ook regelmatig deze groepen kampeerders komen en gaan. Het begon natuurlijk al met de kwartiermakers, de reisleiders. Een kwiek echtpaar, zelfverzekerd, met een goed onderhouden kampeermiddel, vaak een grote caravan en een dito auto. Hij in een polo met de kraag omhoog, zij met een zijden sjaaltje. En natuurlijk gewapend met een enorme map. De plaatsen werden bekeken en ingedeeld en op het moment dat de volgzame groep arriveerde, was alles al tot in de puntjes voorbereid. En wij gingen dan stiekem kijken wat er op het grote whiteboard geschreven stond, dat prominent bij hun caravan was geplaatst. Als ze bij elkaar stonden, was er ook vaak een grote banner aanwezig met de naam van de caravanclub erop. De groep bestond meestal ook uit een aantal stereotypen. Je had de luidruchtige lolbroek, het timide echtpaar dat nog een beetje opkeek tegen de reisleider, de ongevraagd behulpzame. Alles was vertegenwoordigd. En mijn maatje en ik genoten. Vooral als het dan wat later op de avond werd en de mensen die met de grote jongens mee wilden doen wat te diep in het glaasje hadden gekeken en een aantal scheerlijnen over het hoofd zagen. Wat hen dan weer op een gefluisterde reprimande van het echtgenotes kwam te staan.  Na een paar dagen pakte het hele spul alles weer in en vertrok naar de volgende stop. Vooruitgegaan door het kwieke echtpaar en uitgezwaaid door mijn maatje en mij. Wat ons ook niet altijd in dank werd afgenomen, ik denk dat sommigen in de gaten hadden dat ze voor ons een bron van vermaak waren. Hoewel ik me best kan voorstellen dat het voor veel mensen heel fijn is om zo met een groep te reizen, moet ik er persoonlijk echt niet aan denken. Dat andere mensen uitmaken waar je staat en hoe je dagindeling er uit ziet. En dat je soms ook “een middag vrij” hebt. Hoezo, vrij, ik heb toch vakantie. Nee, onze kampeervakanties waren altijd zo relaxed mogelijk, we hielden zo min mogelijk rekening met het programma van anderen. Heerlijk. En dat we daar niet mee op televisie kwamen, ach, dat namen we dan maar voor lief.    

Machteld
0 0

Kustliefde

Ik ben verliefd! Ze heet C. Een algoritme bracht ons bij elkaar. Eigenlijk had het algoritme zich vergist want we wonen nogal ver uit elkaar. De first date heb ik omwille van een concerttip van een vriend in allerijl een dag vervroegd. Die bewuste dag nog iets zots gedaan. Via Instagram liet Soma, het beste en sympathiekste restaurant van Antwerpen, weten dat er een tafeltje voor twee vrijkwam. Iets voor snelle beslissers want je moet daar 3 maanden op voorhand reserveren. Geboekt! In alle opzichten was het dus toeval dat ons samenbracht. En dat toeval zorgde ook voor de perfecte date.  Het beste tafelgezelschap – C. is een heel mooie en bevallige verschijning – voeg daarbij een subliem staaltje van gastronomie, gevolgd door een magisch clubconcert en je hebt de ingrediënten voor een super-date. De prachtige stem en songs van de harpiste Sophye Soliveau die avond deed onze harten smelten. Gooi daarbovenop nog DJ Boats en het feestje was helemaal compleet. Met een passionele eerste kus sloten we de nacht van 5 juni af. Die kus was “een test” waarop ik met brio geslaagd was, vertrouwde C. me later toe. C. woont al de helft van haar leven in Duitsland maar is geboren en getogen in Brussel. Haar kleur en krullen verraden haar gedeelde Belgisch-Senegalese roots. We zijn er nog steeds niet uit hoe we het best communiceren. Dat fluctueert nogal en hangt af van tijd, plaats en situatie. Engels is zowat onze eerste lingua franca maar het wordt doorspekt met de Franse, Duitse of Vlaamse uitdrukkingen die ons te binnenvallen. We verstaan mekaar perfect ook al spreken we momenteel het liefst dit koeterwaals. Ik had C. uitgenodigd voor een weekendje Nieuwpoort. We bleken een gedeelde liefde te hebben voor de Belgische kust. C. bracht in haar jeugd de vakantie steevast door in Oostende.  Ze had een paar jaar geleden met een Duitse Tinder date een uitstapje gemaakt naar de Belgische kust. Die man vond de gebetonneerde muur die onze kustlijn is heel lelijk. Hij had daar helemaal niets mee. Hij snapte het gewoon niet.Sommige buitenlanders hebben vaak een andere kijk op ons kusttoerisme. Zo vindt de Nederlandse architect Willem Jan Neutelings, bij ons beter bekend als ontwerper van het MAS, dat die betonnen kustlijn iets bijzonder democratisch heeft. Het geeft de massa de mogelijkheid om een uniek en betaalbaar zicht op zee te hebben. Mijmerend over kust en liefde moest ik plots denken aan een vies woord dat door velen misbruikt wordt om andere mensen uit te sluiten: identiteit. Ik en C. hebben beiden Belg op onze identiteitskaart staan. In mijn ogen is het kusttoerisme een van die monumenten die thuishoren in gevoelsmatige Belgische canon. Gedeelde waarden in verband met kusttoerisme zeg maar. Zo delen we samen herinneringen aan de kwistax op de dijk. Onze tanden hebben ongetwijfeld aan elkaar geplakt van de babelutten en we krijgen beiden ook water in de mond van een goede garnaalkroket of mosselen met frieten. Tot hier een korte bloemlezing van de geneugten van onze kust. In onze eerste summer of love brachten we ook een bezoekje aan Oostende. We zouden er tomate-crevettes gaan eten. Garnalen, het goud der Noordzee! Oostende, de stad omgebouwd tot badplaats door Leopold II met zijn rijkdommen die hij op bloedige wijze liet roven uit Congo. Zelf was de man niet zo een reiziger maar een verblijf in de goede zeelucht was toen wel de hype. Dat maakt dat deze niet-zo-koshere figuur wellicht mee aan de basis van het Belgische kusttoerisme ligt. Ik wilde C. in Oostende Lafayette laten zien een oud muziekcafé waar portretten van Marvin Gaye, Alain Delon en Serge Gainsbourgh stille getuigen zijn van het bruisende uitgangsleven van de stad. Onderweg vertelde C. me over een ander gedeeld stukje erfgoed. Toen ze als tiener in Oostende uitging ging ze vaak nog na middernacht een halve kip eten. Ik heb ook herinneringen aan het in Antwerpen teloor gegane Kiekeskot, waar je dag en nacht , kiek uit de poot kon eten. Een gebraden kippetje hoe lekker kan dat niet zijn! De simpele dingen des levens. Onderweg naar LaFayette slaakte C. plots een kreet van verrukking. Op de hoek van de straat stond zowaar Taverne Koekoek, haar verloren gewaande instituut, te blinken. We hebben die dag geen tomate-crevettes gegeten. Neen, het werd voor elk een halve kip. Ik wilde nog een vork vragen maar de kelner zei dat dat niet mocht. Kip eet je met je handen. Zalig. De Belgische kust is van iedereen!

kvb
33 0

Wat is het toch warm hè

Zo, het was echt warm zeg. Zijn favoriete ochtendplekje tegen het tuinhuisje was eigenlijk na een paar minuten al te warm. In het voorjaar kon hij daar al lekker in de zon liggen maar nu moest hij al snel weer terug naar binnen. Het vrouwtje lachte hem dan uit, hij zag het wel. Want dan ging hij in de hal voor de voordeur liggen, daar tochtte het altijd wel een beetje. Of op de koude tegelvloer aan de voorkant, daar kwam nooit zon, dat was wel lekker. Het vrouwtje ging niet pal in de zon zitten, dat vond ze veel te warm. Ze gingen tussen de middag ook niet heel ver lopen. En als hij eerlijk was, vond hij dat niet eens heel erg. Zelfs het gras was warm onder zijn voeten. Als hij met het vrouwtje naar kantoor ging, was dat wel een lekker dagje. Daar was het altijd fris. “Airco”, zei het vrouwtje. Geen idee wat ze bedoelde maar dan kon hij wel een dagje lekker bijslapen. Er waren nu toch niet zoveel mensen dus er werd weinig met de bal gespeeld. Dat ze niet naar de behendigheidsclub gingen vond hij wel weer vervelend. Ook al begreep hij het wel. Maar wat hij wel raar vond met dit weer, was dat veel mensen zoveel kleren uitdeden. Dan liepen ze gewoon met hun kale huid in de zon. Hij had tenminste nog haren om hem te beschermen maar mensen zijn gewoon bijna kaal. Dat kan toch niet fijn zijn. Stel je voor dat je vel verbrandt, dat moet toch zeer doen. Het was ook niet altijd heel fijn om naar te kijken. Hij was met het vrouwtje op een terrasje geweest en had gezien dat ook het vrouwtje zich verbaasd had. Sommige dingen kun je toch echt maar beter bedekken. Niet dat het vrouwtje er iets over zei, tenslotte mag iedereen doen wat hij zelf graag wil, maar sommige dingen zijn gewoon niet zo heel mooi om te zien. Het rook soms ook niet zo fris. Hij had daar geen last van maar het vrouwtje vond dat soms toch wel een beetje vervelend. Dat had hij wel gezien. Zelf vond hij dat niet erg maar ja, zijn voorkeur voor geuren was heel anders dan die van mensen.  Hij was benieuwd hoe lang het nog zou duren. Op zich was het wel fijn dat het niet regende. Bovendien liepen de mensen dan ook weer te mopperen. Ach, eigenlijk was het ook nooit goed. Helemaal, tenminste.        

Machteld
0 0

Aiko

“Psychiatrische handboeken definiëren ADHD als een gebrek aan aandacht. In werkelijkheid is het een teveel aan liefde.”  Enkele weken geleden balde ik mijn impulsieve, overgevoelige en aandachtsgestoorde ADHD-eigenschappen samen in de figuur van een dolle hond. Een personage creëren om griezelige schaduwkantjes te belichten is een klassieke retorische truc, die schrijvers vaak toepassen om hun duivels te bezweren en dure psychotherapieën te vermijden. Zo’n metaforen hebben hun beperkingen, maar daarover schrijf ik misschien later meer. Voorlopig wil ik nog een extra metafoor gebruiken om de hond recht aan te doen. Tijd voor vuurwerk! Ik doe mijn huisdier onrecht aan door hem op te voeren als een dolle hond. In wezen is hij een braaf beest. Als hij lijkt op een ‘paranoïde, onberekenbare provocateur’ met een ‘lust’ voor ‘bloed’ en een ‘neus voor verval, ziekte en dood’, dan is dat louter omdat de gedachten en emoties onder zijn schedel knetteren als voetzoekers. Die schedel – mijn schedel – is een opslagplaats voor vuurwerk, maar eigenlijk is hij daar slecht voor uitgerust. Zo er al branddeuren zijn dan sluiten ze slecht, en het alarmsysteem schiet pas in werking als het hele kot in de fik staat. “De meeste mensen zijn gedresseerde poedels. Ik ben een terriër met één achterpoot in de wildernis.” Dit is het enige dat mij onderscheidt van ‘normale’ mensen. Een menselijk brein is altijd explosief. Het enige verschil tussen mij en mijn doorsnee soortgenoot is een gebrekkig veiligheidsmechanisme. Of om hetzelfde inzicht in zoölogische termen te beschrijven: De meeste mensen zijn gedresseerde poedels, ik ben een terriër met één achterpoot in de wildernis . De mechanismen van de menselijke geest zijn zo banaal dat ik ze amper durf benoemen. Een gedachte baart emoties. Ze heeft een bepaalde kleur of geur. Ze roept beelden op die de emoties versterken, verzwakken of extra nuance geven. Die emoties kunnen de gedachten zo indringend maken dat ze in de geest worden gebeiteld als herinneringen. De werking van een ADHD-brein is niet zo verschillend. Alleen gaan mijn gedachten niet van punt A naar punt B. Ze lopen alle kanten uit en ik probeer ze te grijpen als een hond die naar de waterstralen van een tuinsproeier hapt. De meeste mensen denken in stappen. Ik denk in explosies van wilde gedachteassociaties. Die ontploffingen zijn van korte duur, maar de kraters die ze slaan blijven lang zichtbaar. Het vuur blijft nog een tijdje smeulen. Laat mij de metafoor nog even op de spits drijven. Net zoals in een vuurwerkramp is de brandweer altijd te laat. Ook in mijn hoofd is de kettingeactie zo snel, dat mijn zelfbewustzijn – hoe sterk ook – pas opduikt wanneer de ramp is geschied. Het enige wat ik dan nog kan doen is puin ruimen en voorzorgsmaatregelen nemen. Welke voorzorgsmaatregelen? Dat blijkt nogal lastig te zijn. Vuurwerk kan men reguleren. De overheid kan het verbieden of het gebruik ervan in handen leggen van professionals. Aan vuurwerk kan je beperkingen opleggen. Maar de menselijke geest is door haar aard onbeperkt. “Gemoedsrust is een opgelegde vrede. Ze is altijd relatief.” Gedachten en gevoelens kennen maar één meester: de tijd. Beelden vervagen, geluiden verstommen. Er komt ruis op de herinneringen die we het meeste koesteren. Zelfs de pijnlijkste trauma’s verliezen hun scherpste kantjes. Wie kent nog het stemtimbre van de vrienden uit de lagere school? Wie kan de waarheid garanderen van de oudste herinneringen? Alles vervloeit, ook gedachten. Dat weetje is een reddingsboei voor dolle honden. Je moet ze trainen om af en toe stil te staan, op hun adem te letten, te denken aan wat ze denken en in die korte momenten waarin de associatiedrift stokt influisteren dat het allemaal voorbijgaat, dat de gedachten die ze vruchteloos najagen heus niet zo belangrijk zijn. Het is een goedkoop trucje, een simplistisch levenslesje gedistilleerd uit het oeuvre van Heraclitus en de Boeddha, maar het werkt – en is een pak goedkoper dan neurofeedback, Bachbloesems of primal scream therapy. Wat overigens ook wel eens helpt is methylfenidaat, dat ik in mijn vorige post verkeerdelijk gelijkstelde aan een amfetamine. Dit medicijn reguleert de productie van neurotransmitters en compenseert daarmee gedeeltelijk het gebrek aan structurele veiligheidsmaatregelen in mijn krakkemikkig vuurwerkdepot. Dit zijn echter lapmiddeltjes. Gemoedsrust is voor hyperactieve viervoeters een opgelegde vrede. Ze is altijd relatief. Het is een kwestie van volgehouden disciplinering, geen natuurlijk verschijnsel. Sommige ADHD’ers zouden niets liever doen dan hun hond laten inslapen. Ik niet. Wie mijn viervoeter doodt, pleegt ook een aanslag op mij. Alles wat hem typeert, typeert ook mij. Van hem heb ik ongeduld, overgevoeligheid, woede en gejaagdheid. Al die zaken zijn slechts schaduwzijden van wat mijn leven de moeite maakt: levenslust, betrokkenheid en enthousiasme. “Psychiatrische handboeken definiëren ADHD als een gebrek aan aandacht. In werkelijkheid is het een teveel aan liefde.” Mijn hond kent geen grenzen. Hij is de oorzaak dat ik een zelfkassa uitschold omdat ik de barcode van een stuk chocolade niet kon scannen. Hij is degene die mij ’s nachts wakker hield om te lachen met belachelijke familienamen die ik ooit in een overlijdensbericht las. Hij stond toe dat vrienden misbruik maakten van mijn vertrouwen, terwijl ik beter partij koos voor mezelf. Hij zorgde ervoor dat ik vroeger mezelf zo vaak zo laveloos dronk, dat ik vandaag maar beter geen druppel alcohol meer aanraak. Maar hij is ook degene die me een hele ochtend doet glimlachen omdat mijn hartjesplant begint te bloeien. Hij zorgt ervoor dat ik mijn tanden zet in een werkproject tot ik alles weet wat over dat thema te vinden is. Hij laat me lachen met mijn eigen gedachten. Hij vult me met liefde voor mensen en haat voor onderdrukking. Hij vindt schoonheid onder elke stoeptegel. Hij legt ideetjes aan mijn voeten zoals andere honden dat doen met muizen en konijnen. Hoewel de meeste vangsten onbruikbaar zijn, heb ik toch voldoende vlees om een lekker pasteitje van te maken. Psychiatrische handboeken definiëren ADHD als een gebrek aan aandacht. In werkelijkheid is het een teveel aan liefde. Laat mij dit complexe dier dan ook niet reduceren tot een dolle hond, maar hem bedanken met een eigennaam en vervolgens met rust laten. Zijn naam is Aiko. Pieter Van der Schoot Foto: Pieter Van der Schoot

Pieter Van der Schoot
18 1

De strijd van het voedsel.

Soms denk je dat je goed bezig bent. Dat je als moeder alles doet voor je kind met autisme. Soms denk je dat je faalt en dat door andere mensen. Waarom denk je nu?  Je gaat op reis wetende dat je kind overprikkeld zal worden en zich dan zal afzonderen in zijn eigen wereld. Dat je kind bijna tot niets zal willen eten, omdat dit jammer genoeg één van zijn problematieken is van zijn autisme.  Alles gaat behoorlijk goed eenmaal aangekomen op de vakantiebestemming, hij doet het goed. Er zijn nog twee kinderen met autisme en zij stellen het ook goed.  Maar dan komt het moment dat hij moet eten. Het moment van zijn grootste struikelblok. Hij wil niet eten, hij weigert ,maar neemt na een lange tijd toch een hap. (Ja de overwinning voor mama, hij heeft een hap genomen, hij heeft gegeten onder druk. Wat voor hem moeilijk is.Een strijd die we al lang hebben verloren: "De strijd van het voedsel.") En dan hoor je die woorden die je niet wil horen. Wel niet tegen jou bedoelt want je staat om de hoek net klaar om binnen te wandelen. 'Bij mij zou dit geen waar zijn.' Je voelt jouw falen terug opkomen, iemand weet het beter. Maar ik weet één iets, ze weten het niet beter. Ze zouden mijn zoon een week bij zich moeten hebben dan zullen ze zien wat voor een dagelijkse strijd ik moet aangaan. Dan zullen ze zien dat er ook kinderen zijn met autisme die zich niet volproppen met van alles wat ze lusten (omdat zij enkel deze vorm van autisme kennen). Dan zullen ze zien dat "De strijd van het Voedsel" in de handen ligt van het kind met autisme en iedere kleine hap van nieuwe en oude dingen die in de categorieen "dat lust ik niet" of "dat ken ik niet" liggen, een overwinning zijn voor vele ouders met kinderen met een eetprobleem.   Eén iets weet ik zeker. Ik weet dat ik goed bezig ben en blij ben, dat mijn omringende vrienden en familie mijn zoon kennen en aanvaarden.    Deze mama zal "de strijd tegen het voedsel" nooit helemaal winnen, maar iedere kleine overwinning is een grote zegen die ik met open armen aanvaard.  

T.S. Cobbe
19 1

Paleis of kippenhok

Ik heb toch wel een voorliefde voor het bezoeken van grote landhuizen. De meeste huizen zijn ook gewoon opengesteld voor publiek omdat het voor de eigenaren niet te doen is om het onderhoud anders te bekostigen. De tijd dat alle boeren hun belasting bij hen aan de poort kwamen storten is al lang voorbij. En van een normaal salaris, hoe riant ook, is een schilderbeurtje voor zo’n pand echt niet te betalen. En dat geeft mij, samen met heel veel anderen, de gelegenheid om een binnen te kijken. Ik kan me bijna niet voorstellen dat je in zo’n huis woont. Mijn eigen huis is echt niet heel klein maar het is toch wel een kippenkooi vergeleken bij zo’n paleis. Mijn maatje zou er enorm ongelukkig van zijn geworden. Hij was heel gehecht aan zijn eigen plekje in het huis. Alles onder handbereik, samen met zijn vrouw en hond in één ruimte. Stel je voor dat hij iedere dag had moeten kiezen in welke kamer hij nu eens zou gaan zitten. Ik ben daar dan nog wel wat makkelijker in. Mijn droom is een eigen bibliotheek. Dat lijkt me nu echt het toppunt van luxe. Zo’n hoge kamer, vol boekenkasten tot aan het plafond, met een open haard. Daar twee stoelen bij en een laag tafeltje. Een comfortabele mand voor Stef. En natuurlijk een laddertje, om bij de hogere boekenplanken te komen. Heerlijk, de geur van boeken. Wat me wel opvalt, nu we pas in Engeland een paar van die huizen hebben bezocht, is dat de Nederlandse paleizen behoorlijk donker zijn ingericht. Sober, bijna Calvinistisch. Zou het dan toch in de volksaard zitten, niet te frivool, niet te uitbundig, wat moeten de buren wel denken. Jammer hoor, volgens mij heeft dat toch ook wel invloed op het humeur van de mensen. Nu zijn Nederlanders ook niet echt frivool te noemen, het een zal het ander wel in stand houden. Ach, uiteindelijk ben ik ook wel heel tevreden met mijn eigen huis. Tenslotte heb ik mijn boeken keurig opgeslagen in een e-reader. En dat laddertje, daar zou ik toch maar vanaf vallen.          

Machteld
0 0

Burenliefde

Het is een late avond in mei. De voetgangersstraat achter ons huis staat vol stoelen en tafels die de buren daar vanuit hun achtertuintjes naartoe hebben gesleept. Een skyline aan glazen en flessen siert het samengestelde tafelblad, tussen de borden en het bestek staan kommen vol oubollige rotzooi zoals borrelnootjes en chips. De kinderen trekken samen met de honden in een grote bende door de wijk, passeren af en toe de tafels om rotzooi bij te tanken. Nuria heeft pizza gebakken, Jesús heeft (zoals zijn naamgenoot lang geleden) visjes geroosterd wier aantallen tijdens het barbecueën op wonderlijke wijze toegenomen lijken. Maar wie bovenal aanspraak maakt op een vergelijking met Onze Lieve Heer is mijn man Alfonso, hij die water in bier kan veranderen en met zijn blauwe ogen iedereen tot zich laat komen.  Veel grond voor bijbelse referenties blijft er echter niet over wanneer de avond overgaat in de nacht en in het licht van de straatlantaarns de diepte van ware burenliefde niet meer te peilen valt. Dan gaat de hand van Alfonso al eens speels over het scrotum van Jesús, of andersom. Tomás, die net in de buurt is komen wonen, lijkt even van zijn melk.  “Oh, dat is allemaal nog niets,” lacht Jesús –wat niet helpt. Maar dan worden de gitaren bovengehaald, en voor Tomás het goed en wel beseft, is hij het middelpunt van de feestvreugde. Hij zingt Spaanse ballades met veel te veel coupletten, en iedereen wiegt mee op zijn muziek. Hij brengt een steengoede imitatie van Joaquín Sabina, het idool van mijn man, en vanuit mijn ooghoeken zie ik Alfonso´s mooie ogen vochtig worden van ontroering. Zodra Tomás de gitaar laat zakken, staat mijn man klaar aan zijn zijde en kust hem vol op de mond.  “Ik zag dat hij het nodig had,” zou mijn man me de volgende dag zeggen. “Die kus. En beetje burenliefde.” En ik weet dat hij gelijk heeft, ik zag het gebeuren. Wie gekust wordt door de man met de blauwe ogen, kan zich onmogelijk nog een buitenstaander voelen. Dat is het wonder wat hier keer op keer geschiedt.

Kathleen Verbiest
57 0

De meeste mensen aan de tramhalte deugen (over een wildvreemde die me spontaan hielp mijn nek in te smeren)

De meeste mensen deugen is een populair boek van Rutger Bregman dat ik als enige Vlaming niet heb gelezen. Niet alleen omdat ik weinig non-fictie lees, maar vooral omdat de stelling in de titel weinig overtuigt, misantroop die ik ben. Al wil ik dat toch even kaderen: ik geloof wel dat mensen deugen, maar volgens mij vergt het een hyperactieve enthousiaste dorser om die deugdelijkheden daadwerkelijk uit de krochten van het hoofd van zijn medemens te trekken, waar ze bedolven liggen onder bergen wereldpijn en dagelijkse miserie. Dit terzijde. Vandaag wil ik hier een bedenking aan toevoegen: wellicht helpt miserie sommige mensen net om hun houding tegenover het leven in positieve zin te veranderen. Terwijl ik gans alleen op tram 10 sta te wachten, bedek ik mezelf met een laag zonnecrème, afkomstig van een door mijn vrouw gekochte en plechtig aan mij overhandigde minifles in meeneemformaat, opdat ik niet door huidkanker zou geveld worden. Na mijn ledematen en gezicht dien ik mijn nek in te smeren, de plekken die de zon steeds te slim af is. In de reflectie van het glas van de abri te zien doe ik dat niet eens op een klungelige wijze. Dan komt er een dame aan die qua leeftijd mijn moeder zou kunnen zijn. Ze zit in een fris groen kleedje met de zomer in haar gezicht. Zij is echter van mening dat ik toch wat hulp kan gebruiken. Ik doe mijn oortjes uit om me te vergewissen van haar niets aan het toeval overlatende mimiek: ze stuurde erop aan om mijn nek in te smeren. In een splitseconde moet je je beslissing dan maken. Je weet dat er een conventie bestaat, zij het met vage contouren, over de tijd die je neemt om op een voorstel van een vreemde bevestigend dan wel ontkennend te reageren. In die seconde treedt mijn innerlijke weegschaal in werking, die overigens bijna volledig in zijn sas is (op 28 september om precies te zijn). Ik overweeg een aantal zaken: is deze persoon te vertrouwen? En zo niet: wat kan zij dan doen? Needle spiking? Koestert deze vrouw een bepaalde fetisj? Heeft zij apenpokken? In hoeverre is het normaal dat een wildvreemde vraagt om me te helpen bij deze toch wel redelijk intieme handeling? En in hoeverre is het normaal dat ik ja zou zeggen? Ik bedank haar uitbundig en kan die hartelijkheid nog steeds niet volledig grijpen. Ze zegt dat insmeren belangrijk is, met al die kankers de dag van vandaag. Ik bevestig deze voor de hand liggende observatie, nog steeds in de waan dat dit de alledaagsheid der dingen niet overstijgt. Ik bied haar een zitplaats aan door mijn rugzak van de bank te halen. Dan laat ze iets vallen over de borstkanker waarmee ze te maken kreeg. Even weet ik niet goed wat zeggen en dat even duurt langer dan ik wens. ‘Hoe gaat het nu met u?’ vraag ik dan maar. Ze blijkt al genezen te zijn. Ze heeft twee jaar een verbeten strijd uitgevochten en gewonnen. ‘Hopelijk komt het niet terug, maar ik ben er nog hé!’ Ik hoop met haar mee. De gedachte dat ze me wilde behoeden voor huidkanker door me in te smeren vertedert me nu. ‘Je moet van elke dag genieten, dat zeg ik ook altijd tegen mijn dochter.’ Een zachtheid omklemt me. Terwijl ze opstapt roept ze me toe dat ik nog van mijn dag moet genieten. Ik geniet al, dankzij de deugdelijkheid van deze vrouw.

Lennart Vanstaen
19 2