Zoeken

Zuignappen en druipsporen

Zoetemelk is zonder twijfel de bekendste, vraag het maar aan Merckx. Maar er zijn tal van andere voorbeelden. Ze zijn immers van alle tijden: de wieltjeszuigers. De mindere goden. De jongens met het net-niet-talent die in het doorgedreven aanklampen hun enige mogelijkheid zien om af en toe, zij het steels en met diepliggende ogen en schuimbekkend van de inspanning, een overwinning weg te kapen. Een verwerpelijke staaltje van plat opportunisme dat zijn oorsprong vindt in de hunker naar een vette prijzenpot. Mindere goden willen zich ook wel eens wat luxe kunnen veroorloven. Enig begrip is daarvoor op te brengen, zij het dat men van deze derderangscoureurs zou mogen verwachten dat zij tijdens de koers op z'n minst de indruk wekken met aanvalslust begiftigd te zijn. Ter eer en glorie van zichzelf! Zelfs al draagt een occasionele demarrage niet verder dan enkele tientallen meters en wordt de onbezonnen aanvaller aanstonds door de superhelden met huid en haar verslonden, dan nog kan hij na één zo’n aanval bogen op een zekere status. De doorsnee wielerfan sluit underdogs die gezegend zijn met een onstuimige aanvalsdrift graag in de armen. Daar was de Belg Ludo Dierckxsens het perfecte voorbeeld van. Een nog verwerpelijker soort van wieltjeszuigers vind je in het dagelijks leven, waar geen prijzen te rapen vallen. Als gewoontefietser word ik er haast iedere dag mee geconfronteerd. Je bent rustig naar je werk aan het peddelen en plots word je gewaar dat je schaduw vlees geworden is. Op een zucht van jezelf, alsof je snelbinder in het stuur van een achterligger verstrikt is geraakt, word je gevolgd door een man (heel soms een vrouw) die er alles aan doet om in je zog te blijven. Doel: zichzelf uit de wind zetten. Erg hinderlijk. Niet omdat ik aan een milde vorm van achtervolgingswaan lijd, maar omdat de wereld plaats genoeg biedt om in een aanvaardbare ruimte voor ieders aura te voorzien. Bovendien zijn spatbordklevers levensgevaarlijk. Eén kleine stuurfout van jezelf of je achtervolger kan een vreselijke, misschien wel fatale valpartij tot gevolg hebben. Telkens ik zo'n zuignap aan mijn wiel voel hangen, ga ik feller op de trappers beuken in een poging de schaduw af te schudden. Soms lukt dat, maar net zo vaak zit je opgescheept met een pitbull die niet zinnens is zijn beet te lossen. Je hoort hem kreunen als een barende vrouw en voelt zijn hijgende adem je nek. Na afloop moet hij wellicht aan de zuurstoffles, maar lossen doet hij niet.   Laatst had ik de idiootste sukkel van allemaal achter me aan. Kilometerslang hing de uitslover op millimeters van mijn achterwiel. Het leek wel alsof we op een tandem reden! Nadat ik tot vijf keer toe een onsuccesvolle demarrage had geplaatst, werd het me duidelijk dat ik mijn silhouet niet kon afschudden. Ik hield in. Kun je een wieltjeszuiger niet losrijden, dan is hem laten voorbijrijden een betere optie. Maar ook daarvan wilde dit exemplaar niet weten. Net als ik hield hij de pedalen stil. Ik keek geërgerd om. “Doe maar, doe maar, doe maar, doe maar!” spoorde hij me aan, terwijl hij zich surplacend in evenwicht trachtte te houden. Een halve seconde dacht ik met een vurige fan van Hennie Vrienten te maken te hebben. Maar aangezien ik voor geen meter op deze begenadigde liedjeszanger lijk, bande ik de gedachte uit mijn hoofd. “Wat, doe maar?” snauwde ik hem toe. “Heb je nooit naar het wielrennen gekeken?" vroeg de wieltjeszuiger, met een vanzelfsprekendheid die me met verstomming sloeg. "Daar doen ze dat allemaal!”   Ik schudde mijn hoofd om mijn hersencellen in een rotatie te brengen, in de hoop dat dit mijn begripsvermogen zou verhogen. Het mocht niet baten. Deze repliek was niet te vatten, laat staan van een gevat antwoord te voorzien. Omdat ik het surplacen nooit langer dan een halve minuut volhoud, trok ik me terug op gang. De man meteen weer in mijn wiel. Ik voelde me een deel van een Siamese tweeling. Twee kilometers lang bleef ik mijn tempo gestaag opvoeren tot ik het spuugzat was en de remmen bruusk dichttrok. De pseudo-Zoetemelk scheurde rakelings langs me heen, keek vernietigend naar me om en riep: “Halve gare!!!”   Een ander slag idiote fietsers waar je af en toe mee te maken krijgt, is 'de bewijzer'. Het haantje dat graag wil tonen dat zijn lellen de roodste van het kippenhok zijn. Dit soort macho komt je met haast supersonische snelheid voorbij geijld om even verder halfdood over zijn stuur te hangen omdat hij zijn krachten schromelijk overschat heeft en zijn recuperatievermogen ontoereikend is. Wat later haal je hem daardoor, rustig peddelend, vanzelf weer in. Uit die "vernedering" puurt de bewijzer zijn tweede adem om je opnieuw als een ziedende vuurpijl voorbij te stuiven. Om even verder nogmaals een stille dood te sterven. Zo kan het kilometers doorgaan. Jaren geleden vocht ik ongewild een robbertje uit met zo'n sujet. Tot vijf keer toe zag ik me genoodzaakt hem terug in te halen omdat hij van de inspanning als een deeg in elkaar was gezakt. Bij mijn laatste inhaalmanoeuvre hoorde ik hem tot mijn afgrijzen van pure frustratie het zware geschut bovenhalen. Met een vervaarlijk keelgeluid zoog hij zijn sinusholte vacuüm en mikte het opgehaalde slijm met onvermoede kracht achter me aan. Ik trapte mijn fietsketting zowat aan diggelen om het ranzige projectiel voor te blijven. In één moeite door reed ik daarbij mijn belager uit het wiel. Klus geklaard, dacht ik… tot ik een half uur later thuiskwam, en op de rugzijde van mijn jas een walgelijke kwak afdruipend slijm aantrof. Het venijn van mijn antagonist was bezig een gat in de stof te vreten. De aanschaf van zo’n carnavaleske fietshelm heb ik nooit overwogen, maar een beschermend pak lijkt me geen overbodige luxe.

Lou Van Lier
4 0

Schat, maak de bok maar koud!

Wij hebben een erg leuke dwergbok, Hector genaamd. We hebben ook een hele lieve en aanhankelijke dwerggeit: Pauline. Als ik op de bank in ons neerhofje ga zitten, staat ze op een mum van tijd naast mij… op de bank. Dan drukt ze zich tegen me aan met haar volle gewicht. Ze plákt letterlijk aan me. Moest ze kunnen zou ze als het ware in me kruipen. Liefst heeft ze dat ik mijn arm beschermend om haar heen sla, als rond de schouders van een dierbare vriend. Doe ik dit niet spontaan, dan maakt ze haar wens duidelijk door heel slim met haar sierlijke horens mijn arm op te tillen. Tijdens het eten - gesneden appeltjes die ik hen aanbied in een kom - gebruikt ze mijn grote lichaam als bescherming. Dat is nodig. Bij geiten bestaat - net als bij kippen - een pikorde, al geeft het meer pas te spreken van een stootorde. Hector is een bok en staat dus hiërarchisch bovenaan. Hij wil van alles het eerste en het meeste. Correcter: hij wil álles. Niemand kan hem dit kwalijk nemen, hij is zo geprogrammeerd. Het is zijn natuur; een overlevingsinstinct. Om haar duidelijk te maken dat hij alles wil, port hij haar herhaaldelijk en niet bepaald zachtzinnig met zijn horens in de flank. Dat komt aan, en daarom zoekt ze bescherming achter mij. Maar voor het overige zijn ze de allerbeste maatjes, Hector en Pauline. Als er geen eten mee gemoeid is, vechten ze graag een robbertje voor het plezier, een schijngevecht: dansend op de achterpoten, het hele robuuste lijf rechtop, de voorpootjes bengelend voor de fiere borst… en dan ten aanval! Tegelijk de kop naar voren, voorpoten op de grond en de horens - klak - tegen elkaar. En opnieuw. En nog eens. Of ze rennen met hun typische stijve achterpootjes door het hofje, hijgend en springend en elkaar van het door mij getimmerde verhoogje duwend. Daar ontpopt Pauline zich merkwaardig genoeg tot een dominante geit. Haar lenigheid haalt het op zijn wat lomper gewicht. Echt, onze geitjes zijn erg leuke diertjes, maar de eerlijkheid gebiedt me te zeggen dat we een iets grotere boon hebben voor Hector. Veel meer dan zij is hij puur. Het is het karakter dat het hem doet. Een echt bokkenkarakter. Krijgt meneer zijn zin niet, dan maakt hij de vreemdste sprongen. Bokkensprongen maken is geen loos begrip. Hij wipt op en stampvoet als een kind dat per se dat ijsje wil, maar het niet krijgt. Het is onschuldig en machteloos verweer. En een ogenblik later is hij het alweer vergeten, en komt hij opnieuw achter mij aan gehuppeld als een goed opgeleide hond. Jammer wel dat hij hoefjes heeft en geen handige handjes. Hij zou mij zo graag helpen wanneer ik weer eens de omheining ga herstellen die ze onbewust in de vernieling hebben geholpen, of wanneer ik een nieuw kippenhok bouw. Hij is gefascineerd door mijn gereedschap en gaat graag met een doosje schroeven aan de haal. Wat ik ook erg prettig vind is, wanneer hij mij de keuken ziet uitkomen en mij met een lieflijk binnensmonds gemekker roept om de kudde te komen vervoegen. In zijn ogen maken wij deel uit van de kudde. Hij wil ons het liefst de hele dag bij zich, maar hij is niet boos als we niet komen. Hoogstens laat hij zijn kop wat teleurgesteld hangen, maar ook dat gaat snel weer over. Dwerggeitjes zijn nooit slechtgezind. Vorige week merkten we dat Hector moeilijk plaste. Haast geen druppel kwam er uit. Nu plast een bok nooit als een geit. Als Pauline door haar achterpoten zakt en zich met de kont achteruit zet, dan volgt er een klaterende waterval. Bij Hector sijpelt de plas er altijd wat moeizamer uit. Maar die zondag was het dramatisch. Om de haverklap ging hij klaarstaan om een plasje te maken, maar meer dan enkele spaarzame druppeltjes kwamen er niet. Rood alarm! Zeker na wat ik even later op internet las: dat bokken door het eten van geitenbrok erg veel last van urinegruis, of met een geleerd woord urolithiasis, kunnen krijgen. Een dodelijke ziekte als het wat kwaad wil. Hector KRIJGT geitenbrok. Paniek dus. Maar het is zondag, en ook een dierenarts heeft recht op een weekend. Volgt een bange nacht en een vroeg telefoontje. “Hallo?” Een gehaaste maandagmorgenstem aan de lijn. “Is het met dierenarts …?” “Ja.” “Dokter, ik vrees dat we een probleem hebben met onze bok. Hij kan haast niet meer plassen. Ik weet niet goed wat ik moet doen.” “Komt er helemaal niets meer?” “Af en toe enkele druppeltjes, meer niet. Wat moeten we doen?” “Hangt ervan af… wil je hem nog laten opereren of ineens inslapen?” Ik kan met geen woorden de koude douche beschrijven die over mij heen werd gestort. Alsof bij mijzelf een tumor was ontdekt waarvan nog niet geweten was of hij goed- of kwaadaardig was, en de arts mij vroeg: “Wil je nog behandeld worden, of zullen we maar ineens euthanaseren?” Ik dacht dat ik door de grond ging. “Euh… natúúrlijk willen we hem nog laten opereren,” zei ik stellig. “Oké, breng hem dan maar binnen.” De dierenarts leek deze woorden met tegenzin uit te spreken. En ik zat met een probleem. Zelf rijd ik niet met de auto, en bovendien had ik een belangrijke afspraak met een uitgever die dag. Dus ik moest wachten tot mijn vrouw ’s avonds van haar werk kwam. “Kunnen we hem vanavond brengen?” vroeg ik vertwijfeld. Diepe zucht aan de andere kant van de lijn. “Ja, maar dan wél voor half acht.” Toen ik opgelegd had, werd ik het pas gewaar: ik voelde me dwaas in mijn hoofd, alsof men mij zopas de dood van een goede vriend was komen melden. Hector IS dan ook een goede vriend. Geen mens is zo trouw en oprecht in zijn gevoelens als hij. Zijn vriendschap is niet voorwaardelijk. Niemand wil zo’n goede vriend verliezen, toch? Ik snap niet dat een dierenarts dat niet begrijpt. Worden zij niet geacht van dieren te houden? Levensreddend te werken? Bestaat er in hun vak niet zoiets als een eed van Hippocrates? Mijn vertrouwen in dokters is vooralsnog intact, dat in dierenartsen wankelt. Na het telefoontje besloot ik om nog even naar het neerhofje te gaan, alvorens te vertrekken naar mijn afspraak. Ik wilde Hector nog eens koesterend in mijn armen nemen. In het slechtste geval was dit de laatste keer. Met een bezwaard hart trok ik de tuin in. Hector had die morgen wat lusteloos in het stalletje gelegen. Hij lag daar nu nog. Ik ging naast hem zitten, streelde hem over de kop en de gespierde rug en porde hem zachtjes aan om op te staan. Ik wilde hem zien leven! En wat ’s morgens niet lukte, lukte nu wel: hij keek me met die indringende blik van hem aan, hees zich plots overeind, schuurde zich even liefdevol tegen mij aan en liep het neerhofje in. Na even een paar plaagstoten aan Pauline te hebben uitgedeeld, zette hij zich plots schrap, rechtte de rug, spreidde de achterpoten… en toen gebeurde het wonder: eerst aarzelend druppelend, dan zachtjes lopend verscheen een geel straaltje aan zijn onderbuik dat al snel tot een flink plasje verwerd. Verrukt keek ik toe. Mijn hart sprong op van vreugde. Het gruis was losgekomen! Ik boog mij voorover en sloeg mijn arm liefdevol om hem heen. “Flinke jongen!” zei ik. “Flinke, flinke jongen!” Hector keek naar mij op, en heel even had ik de indruk dat hij opgelucht naar mij lachte.

Lou Van Lier
85 1

Een verjaardag gewonnen

Het is een grote tafel hier, in het klooster. Streng is men niet, de gasten praten en lachen bij het ontbijt. En er liggen echte kranten, die je even doorbladert voor je het eerste gesprek van de dag aangaat.   Toeval brengt ons hier samen. En een gelijklopende interesse voor het oneindige belang van de kleur en de vorm van woorden, hun plaats in een zin. Onze bezetenheid is quasi religieus. In den beginne was het woord, en daar graven en graaien we naar, naar de oorsprong van alle dingen.   Ik ben niet de meest sociale ochtendmens, in normale omstandigheden heb ik genoeg aan een ontegenspreekbare radiostem en beperk ik mijn bijdrage tot een onduidelijke grom naar wie min of meer toevallig in de buurt is.   Radio is hier niet, de stilteregel verbiedt muziek en klank als achtergrond. Voor wie, zoals ik, zijn dagen vult met een eindeloze stroom muziek op shuffle, is het aanpassen. Stilte, zo leer ik, leidt haast vanzelf tot traagheid, alsof we de beats per minute van popmuziek nodig hebben om op gang te blijven.   Na twee koffies ben ik het toch met mijn buurvrouw eens. Het is een bij voorbaat verloren zoektocht, zeg ik, naar het juiste toegangswoord. Zij heeft het over de gesloten dorpsgemeenschap waarin ze woont. Ze is er nooit welkom geweest, zegt ze. Zelfs op schoolfeesten is een plaats aan tafel een geboorterecht. De half lege tafels worden altijd bezet door schimmige voorvaderen en het nog niet geboren nageslacht.   Het is verbondenheid, opper ik. Ingegraven in het land en de tijd waar ze zijn geboren, kan er geen plaats zijn voor de vreemdeling. En al zeker niet voor iemand als jij, die peutert naar het juiste woord om hun benepenheid te beschrijven. Je bent een vluchteling. Inbreker in hun wereld vol rijkdom en geheimen. Kijk naar hun feestkalender, dat epos van herdenkingen. Eén en al ritueel en bezwering. Ze zullen eerder praten over de dorpsmoord, precies dertien jaar geleden, dan jou te vragen hoe het ermee gaat. Enfin, misschien was het toch doodslag.   Natuurlijk. De krantenkoppen zijn in mijn analyse geslopen. Net als het simpele feit dat het mijn verjaardag is. Niemand die dat weet hier, en dat voelt goed. En ook niet. Heeft het belang om te herdenken wanneer ik ben geboren? Er zijn andere eerste keren die diepere sporen hebben nagelaten. En laatste keren die we eigenlijk liever zouden vergeten, maar net daarom toch ook weer niet.   Zo is bijgekleurd exact twee jaar jong, weet Wordpress me te vertellen.   De gasten hier zijn wel opgevoed en beschaafd. Zij halen tussen de havermoutpap en het speltbrood geen smartphone boven. Een verslaving waar ik tegen vecht. Niet dat er ooit wat wezenlijks gebeurt, ik zou schrikken als dat wel het geval zou zijn. Maar de nood om de vingers aan de zwakke pols van het leven te houden dateert al uit mijn jeugd. Van voor smartphones, of sociale media. Misschien wil ik wel gewoon steeds elders zijn.   Ongetwijfeld stromen de digitale wensen nu binnen, van mensen die ik nauwelijks ken, politici, en andere eenzame zielen. En van echte vrienden, uiteraard.   Ik draai me discreet om, plaats mijn vinger op de ontgrendelingsknop.   Het valt tegen, mijn populariteit. Maar het is nog vroeg, en vakantie bovendien.   Ik zoek naar een blauw woord, om de teleurstelling die ik niet wil erkennen mee te lijf te gaan. Het betekent immers niks, dat weet ik wel. En ik zwijg zelf ook steeds meer, in mijn zoektocht naar kracht in woorden. Stilte is ook loslaten, blijkt. Tijd laten glippen door je vingers, en dat ok vinden. Om dan vast te stellen dat wanneer de tijd traag gaat, je eigenlijk meer kan doen in een uur, dan wanneer je holt.   Ik ben niet helemaal overtuigd, zegt mijn buurvrouw wanneer ik het toestel weer opberg. Volgens mij denken ze helemaal niet aan voorvaderen. Ze denken alleen aan zichzelf, en aan hoe vermoeiend het is een conversatie op gang te houden met iemand die je niet kent. Met wie je niks deelt, op een blik naar de zee na.   Haar verwijzing naar de zee snap ik eerst niet. Maar het is wel het blauwe woord dat ik zocht. Een woord als weg naar een andere wereld. Nee, mijn verjaardag betekent niets, ik ga de golven niet splijten. Mijn woorden zijn daarvoor niet krachtig genoeg.   Ik glimlach naar mijn buurvrouw. Ja, zeg ik. Ze zijn gewoon bang en willen dat niet toegeven. Zoals iedereen, eigenlijk.   Op dat moment trilt mijn broekzak. Ik laat het zo.   Dirk Van Boxem meer op www.bijgekleurd.wordpress.com  - de blog die net twee jaar bestaat        

Dirk Van Boxem
1 0

Met vallen en opstaan

Ik ging bijna op mijn bek in een volle wagon. Onopvallend opstapje gemist. Op de voet gevolgd door de nodige arm- en kniezwengels om mijn evenwicht en gezicht niet te verliezen. En dan maar hopen dat niemand kijkt – wishfull thinking dus. Ik buig mijn red head in een schaamteloze hoek van 65°, net onder oogcontactniveau, en stap door alsof ik juist de meest normale kraanvogelmove uit Karate Kid maakte.   Het doet zeer, zo’n uitschuiver. Vaak meer aan je ego dan aan je arm of knie. Hoe hard mijn bloed ook uit die schaafwonde parelt of mijn hart in die pijnlijke plek bonkt, rechtstaan doe ik. En zonder verpinken ‘Jaja’ antwoorden op de vraag of alles oke is. Je kan moeilijk roepen: ‘Nee het gaat niet, zie je niet dat het bloed uit mijn knie stroomt trut. Ik heb je medelijden niet nodig.’             "Het doet zeer, zo’n uitschuiver. Vaak meer aan je ego dan aan je arm of knie."   Laat je vooral niet afschrikken om te helpen als je mij halfdood op straat ziet liggen. Ik bewonder en bedank alle moedigen der aarde die koelbloedig eerste hulp kunnen verlenen. Ik zou ook helpen, als ik niet met een appelflauwte of paniekaanval op de grond lig te spartelen.   Ik bid altijd dat er plots iemand pijnloos uit de hemel valt en roept ‘ik ben verpleger.’ Dan is een dankbaar (rood) kruisje wel op zijn plaats. Hoeraaa voor verplegers! Zouden die zien dat ik soms fake dat alles oke is? Dat ik op mijn tanden bijt tot ik uit het zicht van alle ooggetuigen de schuif- en schaafschade opmeet. Waarom schaam ik mij daar eigenlijk voor? Iedereen valt toch eens. Nee, ik moet zo nodig ook struikelen over mijn kwetsbare karakter.   Liefst wil ik dan even verdwijnen, in een schaamteloze hoek van 90° met een pruilende onderlip. Tot vake of moeke met een kalmerend kusje komt. Zonder drama, zonder leedvermaak, met veel liefde. En extra helend familiespuk. Is dat oke?

Rien Mertens
5 0

One does not simply…

Peter Jackson, my precious,   Een juweeltje, jouw Lord of the Rings-trilogie. Drie keer goud. Drie kanonnen van kijkcijfers. Bomvol fantasie. En popcorn. Zo wit als het lege scherm waar ik naar staar. Gevuld met verwachting – en na de reclames ook met popcorn. Oh lord, wat ben je geniaal. Die verfilming. Die figuren. Die setting – goeie dingen komen altijd in drie.   Jouw visie, talent en wilskracht. Onuitputtelijk. In tegenstelling tot mijn king size popcorn. Ik raak sneller de bodem dan jouw rekening ooit zal doen. Oke, je hebt ze verdiend. Dweilde filmstudio’s af op zoek naar een sponsor. Schreef een scenario voor twee films. Raakte je financierder kwijt. Vond een nieuwe. Schreef een scenario voor drie films. Velen hadden opgegeven. Jij dacht: One does not simply walk into a film studio. We wants it, we needs it. Must have the precious.   Oh lord, die eerste drie. Mijn hart poft van opschudding. Howard Shore streelt mijn oor. Aragorn – spijtig genoeg alleen – mijn oog. Mount Doom prikt mijn neus, wat de warme traan verklaart die eenzaam naar beneden glipt. Al kan de dood van dappere Boromir daar voor iets tussen zitten – ah ja, euh: spoiler alert. Ik spoel de wrange nasmaak weg met wat overblijft van mijn popcorn en een échte cola – die breng ik mee van thuis: ik weiger de uitbuitboulimie van Kinepolis te slikken, behalve de popcorn dan. One does not simply ask 12 euro for a coke. Sneaky little Kinepolises. Wicked, tricksy, false!   Goeie dingen komen in drie. Drie keer goud. De kleur van maïspitten. De restjes in de doos popcorn. Onderaan. Een teleurstelling vergeleken met hun voorgangers. Niet ontpopt. Hard om te kraken. Smaakloos. Je krijgt ze enkel binnen omdat je Pavlov-mond al kwijlt bij de herinnering aan iets goeds. Waar mijn metafoor naartoe gaat?   De nummers na de drie: jouw Hobbit-trilogie. De geur van nostalgie lokt me binnen. Ik kom bedrogen buiten. Wat een flauw afkooksel. Mijn buikgevoel blijft op zijn honger zitten. Na lang sabbelen, hou ik alleen een kleffe smaak over. En een droge mond van te veel stomverbaasd openvallen. En toch. Toch schuifel ik naar nummer twee. Zelfs naar die draak van een nummer drie. Geconditioneerd. Getriggerd door het succes van de vorige trilogie.   My precious Peter Jackson. Self-made man. Je lijkt een toffe kerel. Getalenteerd. Maar je verloor jezelf in je verhaal. De kracht van de ring werd te groot. De kracht van meer. Steeds meer. En tegelijk minder. Oh lord, the irony. Ik wil geen olie op het vuur gooien, maar wij willen terug popcorn! We wants it, we needs it. Must have the precious.

Rien Mertens
59 0

Bootje

Ik zit op de bank met een jongetje van drie dat in paniek is – omdat ie pijn heeft en niet snapt waarom hij waterpokken moet krijgen. En m’n hart breekt. En ik pak een boekje en lees hem voor. Loop naar de koelkast en pak wat te drinken voor hem. Probeer hem af te leiden door met hem in mijn armen door de tuin te lopen, en hem op hommels en vlinders te wijzen, ookal zijn mn armen moe omdat ik dit al twee dagen doe. M’n oudste houdt zichzelf op z’n kamer bezig met Lego, Roald Dahl en een Starwars app. En m’n hart breekt. Want ik stel mezelf op een bootje voor. Met weet-ik-veel-hoeveel anderen. Met een kind dat in paniek is – niet om waterpokken maar omdat hij niet snapt wat er gebeurt. Of nog erger omdat hij het wel begrijpt maar niet snapt. Niks bank, niks boekje, niks koelkast, niks drinken, niks tuin, niks hommels en vlinders. Alleen maar lamme lamme armen en hopelijk een zacht sussend liedje en verhalen die zomaar ineens naar boven komen. En niks een oudste die zichzelf moet bezighouden, die moet ook in die armen, en anders op m’n rug – want zij zijn het enige dat ik heb. Zij zijn de reden dat ik in deze boot zit. En misschien lukt het me om een ‘hee kijk een meeuw!’ te roepen alsof het iets prachtigs is, terwijl ik me zorgen maak waarom hij steeds rondjes om onze boot vliegt. En dan slaan we om. En vecht ik voor drie levens. En kom ik ergens aan land. En dan begint de hel pas. Maar dat weet ik dan nog niet. M’n hart breekt. Zeker omdat ik weet dat dit nog het best case scenario is. Hoeveel Syrische moeders niet geprobeerd hebben om het hoofd van hun kinderen boven water te houden en alleen aan land kwamen…

Eva K. Mathijssen
10 0

Kleine Verhalen. Chocomousse-bananentaart

Vandaag gaat het beginnen. Ze brengen hem. Samen, op deze eerste dag. Naar de grote speelplaats. Mama en papa. ‘Seffens gaan we werken. Eerst onze Sam. Een schoon kind, dat van ons. Wat is hij nog klein, dat manneke. Zou hij wel…’Ze zijn verliefd. Hij neemt hun hele wezen in beslag. Geen seconde verliezen ze hem uit het oog. Want het is ‘ne kerel’. Hevig. Amai, ziet hem gaan! 'Maar ook gevoelig, vergeet dat niet, juf. En zijn lievelingseten is chocomousse-bananentaart.’‘Waar is hij?’, vraag ik. Mama wijst. ‘Die met de gele basketsloefkes! Die zo hard loopt.’ Haar ogen blinken, haar wangen zijn roze, haar lippen krullen in een onvermijdelijke glimlach, ze is ‘op hem’. Dit is essentie van liefde, extract in een vrouwelijk flesje. Het heeft een geur. Het ruikt warm en prikkerig en zoet en zelfs een heel klein beetje zurig. Als naar lang vervlogen moedermelk. ‘Hij huilt niet.’ Papa slaat zijn armen over elkaar en plant zijn voeten stevig op de grond. ‘Zie je wel!’ Victorie.Straks, als ze op hun werk zijn, moet zijn naam in elke zin. ‘Onze Sam is voor het eerst naar school. Onze Sam blijft boterhammekes eten. Onze Sam heeft niet gehuild…’ Zíj probeert om niet te veel – niet héél de dag – over hem te praten. Maar achter elk woord, achter elke zin, elke oogopslag zit haar kind verstopt. Ze heeft maar een kleine voorzet nodig om Onze Sam opnieuw op te voeren… Zijn papa kan zich niet bedwingen om haar te sms’en: Heb je dat gezien? Geen traan! Een half uur later: Nog niets gehoord? Het zal toch wel goed gaan? En op de middag: Ik ga mee, straks!Om kwart na drie staan ze er. Ruim op tijd. Op de uitkijk, op die grote speelplaats. Waar is hun jongen? Papa doet zijn jasje uit. Warm vandaag! Mama bijt op haar lip. Waar blijft die rij?Aha, dáár komen ze. Kleine mensjes. Met onmogelijke dromen om waar te maken. Met bovenmenselijke daden in het verschiet. Met grootse, heftige, vreugdevolle liefde om te geven. Al voelbaar, proefbaar tussen de kruimels van de chocomousse-bananentaart. Al zichtbaar in hun slagroomglimlach en in hun ach-maar-even-gevallen- tranen. Moeders kijken. Vaders applaudisseren. Alweer de eerste mama en de eerste papa op de wereld.Op één september.

Goedele Billen
0 0

Kleine Verhalen. Hoppahoppa

Begin juli is hij er. Plots. Hij staat er. Voor de deur. Levensgroot. Heerlijk pronkerig, ronkerig, uitdagend.  Opwindend te wezen en vol belofte. ‘Wat ga je met me doen?' vraagt hij. 'Wat zijn je plannen? Vlieg je erin? Of blijf je lekker liggen, eindeloos genot?' Of is het zij? ‘Zij’ staat er? Natuurlijk is het Zij. Als je werkt in de talige branche, zoals ik, hoor je dat te weten. De Grote Vakantie staat voor de deur. Zij begint. Zij duurt twee maanden. Twéé maanden lang. Wow. Twee maanden duren lang. Wat kan er in die tijd gebeuren? Je kan een lange dut doen. Er gebeuren onvergetelijke dingen. Iemand vindt een nieuw lief. Iemand leert zwemmen. Er wordt een kindje geboren. Er worden kindjes gemaakt. ‘Jaja, dat was op vakantie,’ zeggen ze later. En ze glimlachen, de ouders. Mama leest een boek. Papa slaapt in de zetel, met open mond. En kijk: Noortje schommelt, helemaal alleen! Het is rustig in de tuin. Je voelt vakantie. Alles is mogelijk. Je kan gaan sporten, beginnen met Start to Run? En diëten. Ni-eten. En Dus Vermageren. (I have a dream. Op 1 september zegt iedereen: ‘Hey, wat zie jij er goed uit! Wat is er met jou gebeurd? Afgevallen?')  Yes, you can! Of je gaat net wél voor lekker eten en drinken. Bruschetta’s, guacamole, fruits de mer, paëlla, tapas. Het water loopt je in de mond. Liever nog; wijn, bubbels, Aperol-Spritz of een stevig biertje...  Gelukkig heeft Zij twee maanden. ‘Ik ben moe,’ zegt Tyl, ‘Ik ben echt heel moe.’ Tyl is vier. ‘Waarvan ben je moe?’ vraag ik. ‘Van die,’ en hij wijst naar zijn werkbankje in de klas.    Voor een aantal ouders is het vast behoorlijk heftig. Dat Zij twee maanden duurt. Persoonlijk val ik niet over een weekje meer of minder. Ik hou van Haar. Ik heb Haar eerlijk waar ook nodig. En jullie kind? Ja zeker, Tyl heeft Haar verdiend. Even een rustiger ritme, wat hangen op de sofa, een tripje naar bos en zee, of een grote reis. Maar lieve ouders, ik begrijp u. Trop is te veel en te veel is trop. Enough is enough.  Ik geef graag toe dat wij, onderwijsmensen, heel veel geluk hebben. We hebben geluk met Haar. Maar we zijn ook gelukkig met onze job. En we zeggen u, dat we Haar (die Heerlijk Buitenissig Overdreven Grote Vakantie)  benutten om er in september weer te staan. Helemaal. Hoppahoppa. Nog even. Ik trek mijn zwembroek aan.

Goedele Billen
0 0

Kleine Verhalen. Familiedrama

De papa aan de kassa van de supermarkt is gegeneerd. ‘Stil, Remi,’ fluistert hij en zet een pot choco op de band. ‘Ik wil chips!’ Remi is een zwartharig engeltje met de mooiste ogen die ik ooit zag. Donkere karbonkels met razendsnelle wimpers die er overheen fladderen. Nu kijken ze boos. Ik sta achter hem in de rij, ongeduldig om mijn luie avond te beginnen en negeer het geblèt. Daarop steekt hij een wiebeltandje bij. Hij is beslist overal in de winkel hoorbaar. De slechte vader die zijn kind geen chips gunt, sist: ‘Hou je mond.’ Het komt er plots zo dreigend uit dat zelfs ik mijn adem in hou. Maar engeltje geeft geen krimp. Hij stampt in het rond in de winkelkar en vader weet niet hoe vlug hij zijn boodschappen op de band moet leggen om toch maar te redden wat er te redden valt. Hij kijkt verontschuldigend in mijn richting, maar ik staar koel terug. Geen medelijden. Geef dat jong zijn chips, zodat hij zwijgt. Zelf koos ik drie grote zakken. Drie! Een mens moet na een zware dag weten waar zijn prioriteiten liggen. Junkfood, wijn en tv zijn de mijne vanavond. En mijn zetel uiteraard. Graag vlug mijn zetel. Maar daarvoor sta ik in de verkeerde rij. Ik haat jengelende kinderen. Zelfs als ze alleen-op-de-wereld-ogen hebben en een schitterend pruillipje. Steeds luider begint Remi te drenzen, terwijl hij mij niet uit het oog verliest. ‘Chips, ik wil zouhoute chips!’ Afkeurende blikken rondom. Ik voel de collectieve veroordeling ook op mij afstralen. Hoho, ik sta hier alleen maar! Zal ik dan toch die pedagogische Erlebnis maar bovenhalen? Ik trek mijn wenkbrauwen op zo hoog ik kan. Laat mijn bril zakken. Frons. Dit is de blik waarvoor de vriendinnen van mijn dochters (nog steeds!) bang zijn. Remi’s lip trilt. En plots winnen de angstige kinderogen het van mijn vermoeidheid. Ik knipoog en glimlach. Hij voelt de verandering van klimaat feilloos aan. Zonder mijn blik los te laten prutst hij nu omzichtig aan een doos tussen zijn benen. Er staat een poes op die groene balletjes eet. Het engelensmoeltje glundert. Verdorie, hij maakt me medeplichtig! Tik. Balletje. Tik. Nog eentje. Hij gluurt vanonder zijn ongelooflijke wimpers. Zal ik hem verraden? Ik zwijg. Ik sympathiseer. Wij zijn vriendjes. Hij riskeert er nog een paar. Tiktiktik . So what. Ik knipoog weer en grijns voluit. In snel tempo petsen de poezensnoepjes op de grond. Papa is bijna aan de doos toe als Remi haar triomfantelijk omkeert en de balletjes door de kar heen de grond op stromen. ‘Potver…’ Remi krijgt een dreun en brult in overtreffende trap. Pa strooit met een rood hoofd sorry’s rond. ‘Ik zal alles even oprapen.’ De kassajuffrouw bedankt beslist. ‘Rekent u nu maar af, meneer, wij ruimen wel op.’ Ze wil het tweetal meteen de winkel uit. Ik voel me schuldig. Dit familiedrama had ik in de kiem kunnen smoren. Wanneer pa vertrekt, gooi ik in een opwelling een zak chips in een van zijn nog geopende tassen. ‘Voor vanavond bij tv,’ fluister ik hem toe.

Goedele Billen
7 0

pagina 778

Vijf paar schoenen heb ik al versleten. Zestien wijven heb ik afgebeld. Ze wisten niet waar ze het hadden, huppelden met hun vetkwabben de Noordzee in. De strandwachter zong het themalied van Mega Mindy alvorens hij op zijn toeter blies. Ik wou ook eens op zijn toeter blazen, maar kon de benodigde diploma's niet voorleggen. Hoog van de toren was hij wel. Kortgeschoren hoofdhaar, tanden die blonken in de wind. Zijn speeksel smaakte naar tomate crevette. Ik geef je mijn hele arm, maar je neemt enkel mijn vinger. Hij past precies in je poepegaatje, dat weet ik zeker. Ik fluister in je oor dat ik het zeker weet. Een zweetdruppel leidt de weg via je ruggengraat tot in je bilspleet. Ik moet denken aan die avond in Zeveneken, toen we samen de kerktoren beklommen. Na anderhalve meter vielen we op de grond, net naast het graf van August Spermalie. Gust voor de vrienden. Pas na twee weken verdwenen de blauwe plekken op onze billen. Het zeventiende meisje dat ik afbelde nam niet op. Net als alle zestien voor haar. Mijn leven heeft dringend nood aan een telefoonboek, dacht ik bij mezelf. Ik nam me voor om de volgende dag eerst en vooral naar de Hubo te fietsen om een koevoet te kopen. Daarmee zou ik de deur van mijn kelder wel open krijgen. Ergens heel ver en heel diep, onder stapels dag- en weekbladen, lag nog een telefoonboek uit 1996. Ik wist zeker dat het er lag. Ik zou het vinden en vol spanning naar pagina 778 bladeren. Daar, op de voorlaatste regel, zou het staan. Het telefoonnummer van mijn eerste lief. Zij zou mij nooit vergeten. Dat zei ze zelf.

Maarten Verhelst
0 0
Tip

Ken mezelf

Ik zit vol angsten, grote en kleine angsten. Daar komt nog een vat vol negatieve gevoelens, twijfels en onzekerheden bij. Het is een dagelijkse strijd. Ik kan de slaap moeilijk vatten en als de slaap dan eindelijk komt, vind ik zelfs in mijn dromen geen rust. Alleen als ik mijn gedachten op een blanco blad neerpen, verschijnt er orde in de chaos van mijn brein en ontplooit er zich een plan.Laten we daarom beginnen met één van mijn grootste angsten. Ik ben echt bang om niet gehoord te worden, afgescheept als de zoveelste anonieme stem in een zee van roezemoes. Ik heb ideeën, maar anderen bazuinen hun ongezouten misbaksels luider en met iets meer flair. Ik verhef mijn stem om vernieuwende zienswijzen in de kijker te zetten, maar de stem gaat verloren in een bombardement van verwijten, misprijzen en idioterieën. Ik heb een mening die mensen toont dat er een andere kant van de medaille te bekijken valt... Helaas zijn de meesten vastgeroest in hun ideologieën of gewoontes, dat ze niet eens meer beseffen dat er überhaupt een andere kant is.De kleinere angsten zijn het gevaarlijkst, juist omdat ze klein zijn. Het valt minder op als je ze hebt: je bent bang om iemand die je lief hebt, pijn te doen; je bent bang om een bepaalde stap te zetten; je bent bang van een hoogte; je bent bang van een laagte; je bent bang om te falen... Allemaal kleine dingen die samen een grote hoop vormen die makkelijk onder één noemer valt: bang om te leven.Een vat vol negatieve gevoelens kan het ik best legdigen door die vol te gieten met alledaagse vrolijkheden. Helaas, onder een vrolijk masker zit nog steeds mijn negatieve kern verborgen. Ik zie alles somber in, zowel de grote wereldproblemen alsook mijn kleine bestaan. De externe en interne conflicten vullen elkaar zo mooi aan, dat de duisternis van deze wereld langzaam in mijn ziel druppelt. De duisternis, veilig genesteld in mijn ziel, zoekt zijn weg naar mijn geest waar het twijfel zaait en onzekerheden oogst.Nu, een imperfecte wereld zit vol onzekerheden. Je kunt overreden worden door een autobus of je hebt net het winnende lotje gekocht. Om in deze wereld onzekerheden te oogsten, hoef je niet altijd twijfel te zaaien. Je kunt dus makkelijk twijfelen zonder al die onzekerheden. Weet je, het ergste wat ik dan kan doen, is beginnen twijfelen aan de mensen rond me. Voor ik het weet zijn mijn beste vrienden plots vreemden wiens gezicht me vaag bekend voorkomt. De namen beginnen te vervagen en voor ik het goed besef, noem ik iedereen “Dingske”.Natuurlijk kun je ook aan jezelf twijfelen, maar dat kan ik in een kracht ombuigen. Het enigste wat je hoeft te doen is je zelftwijfel vastgrabbelen en aan jezelf bewijzen dat wat je nu voelt, er nooit is geweest. Je doet het omgekeerde van wat de twijfel je influistert. Je laat je zelftwijfel voor wat het is en laat het ergens achter. Of je kunt het tegendeel van de twijfel bewijzen. Dit geeft me iedere keer opnieuw de kracht om mijn strijd tegen de negativiteit van de dag voort te zetten en mezelf te verbeteren. Dit is een van die dingen die mij bepalen: een drang om, ondanks alle angsten, twijfel en onzekerheden, een beter mens te worden in een imperfecte wereld. Dat is niet makkelijk, dat ondervind ik iedere dag weer... maar ik ben wel op de goeie weg om al mijn negativiteit te verliezen.

Wibboo Jozefs
4 0

Pasklare verhalen. Moeders verdwijnen niet

‘Dank u, lieveke,’ zegt ze tegen de kassierster in de Spar. ‘Een beetje korter in mijn hals, lieveke,’ bij de kapper. De verpleegster van de thuisverzorging spuit oma in. ‘Hoe laat komt ge morgen, lieveke?’ De kleindochters vinden het formidabel. Oma onthoudt al die namen niet meer, daarom noemt ze iedereen die geen familie van haar is, lieveke. Oma is suikerziek maar verder voelt ze zich prima. Ze heeft een gsm. Alleen voor noodoproepen.Bericht 1: KindBericht 2 : Kind zijt ge daarBericht 3 : Kunt ge dit lezenBericht 4 : Kunt gij voor mij ene kilo (einde bericht)Bericht 5 : . (punt)Bericht 6 : Appels als ge kunt Toen we haar vertelden dat ze ook in één keer een lang bericht kon versturen, klonk het: ‘Maar kind toch, dat blaadje is te klein!’ Computers, laptops en iPads vindt oma het einde. Ze hangt over de schouder van Marianne die facebookt. ‘Duw,’ zegt ze. ‘Duw! Ge hebt gewonnen. Dáár staat het! U bent de duizendste bezoeker, u heeft gewonnen! Zelf ‘wint’ ze ongeveer elke week bij Damart een sacoche of een portefeuille van een beroemde ontwerper. ‘Het staat er op, kijk maar, een echte Piere Cardin!’ Het verschil in schrijfwijze noemt ze een detail. Zij wordt regelmatig door allerlei bedrijven uitgekozen als exclusieve winnares van 100.000 euro of een prachtig echt gouden juweel mét unieke edelsteen. Dat vindt ze helemaal niet onwaarschijnlijk, want ze is een trouwe klant! ‘Zijt ge nu nog niet beroemd?’ vraagt ze aan mij. ‘Met dat geschrijf van u. Ge kunt toch wel eens een Gouden Uil winnen of zo. Wanneer gaat ge nu over mij schrijven?’ Ze heeft een punt. Al in de gang hoor ik haar tv die keihard staat.Wanneer ik binnenkom kijkt ze verstoord op, een donut halfweg haar mond, een tweede binnen handbereik. ‘Ahá, ge komt toch nog,’ luidt haar begroeting. ‘Maar mama, jij antwoordde niet, ik heb zeker zes keer gebeld.’ ‘Dat heb ik gehoord,’ zegt ze. ‘Ik wou wel eens weten of er iemand ongerust zou worden.’ ‘Moeke toch, we waren allemaal in paniek. Ziek van ongerustheid!’‘Weet gij wel dat ik hier dood kon liggen?’ Zap, andere zender. ‘Maar je bent niet dood, hè mama! Nu moet ik wéér iedereen verwittigen.’ ‘Amai, ge hebt precies nog spijt ook? En wees nu stil, Blokken begint. Moeders verdwijnen niet.’

Goedele Billen
3 0

het uur van de kikker

Ik heb al verschillende stenen verlegd in verschillende rivieren op aarde, maar geen enkele stroom ging een andere weg op. Tenzij natuurlijk die ene keer toen ik een betonblok loste in een derderangsbeekje in Erembodegem. Mijn vrachtwagen was te zwaar geladen, zei de rijkswacht. Het was lossen of een nachtje brommen. Bij de eerstvolgende verkiezingen werd de burgemeester zonder pardon weggestemd. Vele jaren later zag ik hem bieten planten in het park. De jaren negentig vlogen voorbij als een zwerm honingbijen boven een bloemenweide: tergend traag. In 1992 gebeurde er niet veel in mijn dorp. Ik was tien en droomde van 1993. Ik vond dat een mooi getal. Mijn lievelingsgetal was echter nul. Dat rijmde op Hull. Elk jaar ging ik met mijn ouders en zussen naar Schotland. We namen dan de ferry van Zeebrugge naar Hull. Ik hield van Hull. Het rijmde op lul. In 1996 was het eindelijk zover: mijn teddybeer stierf. Ik begroef hem tussen de brandnetels links van de mesthoop. Rechts van de mesthoop lag mijn waterpistool, zes voet onder de grond. Het was in 1994 ter ziele gegaan. Mijn grootmoeder huilde met me mee toen ze de ajuinen sneed. Ik keek haar aan en hoopte dat het snel 1995 zou worden. En inderdaad, enkele maanden later begon er een nieuw jaar. Zo ging dat in die tijd. Nu zit ik hier te mijmeren over een godvergeten decennium. Ik kan evengoed wortels schrapen. Ik doe dat graag. Naast revoluties ontketenen, gevestigde orden omverwerpen en bootvluchtelingen redden, is wortels schrapen mijn grootste hobby. U ziet het, ik heb geen kiezels in rivieren nodig om bewijs van mijn bestaan te leveren. Ik schraap wortels dus ik ben. Ik schraap ze tot het bloed uit mijn vingers gutst. Ik hou van bloed. Het rijmt op bolhoed.

Maarten Verhelst
2 0

Pasklare verhalen. Moeders zijn geen mensen

Klara van vier vraagt of mijn vriendin, die Eefje heet, ook een mens is. Want als je een verkleinnaam hebt (Kaatje, Marijke, of Eefje), dan kan je toch geen mens zijn? Zichzelf vindt ze ook geen mens. Zij is toch nog een kind? Mensen zijn groot. Ook moeders zijn geen mensen, zij zijn mama!  ‘Als je groter wordt, begrijp je dat, liefje. Kinderen zijn mensen, Eefjes zijn ook mensen, zelfs mama’s zijn mensen.’ Njet!  Blijkt diezelfde avond aan mijn eigen keukentafel. Ouders zijn geen mensen, althans, dat behoren ze niet te zijn. De wetten die voor de rest van het wereldwijde mensdom gelden, zijn niet toepasbaar op ouders. In een krantenartikel wordt vernoemd dat mannen meer one-nightstands zouden hebben dan vrouwen. Verhit gesprek tussen mijn dochters dat zulks onmogelijk is, want voor elke man die een one-night doet, is er toch telkens die vrouw die het ook maar één keer met die man doet. Wanneer ik mij meng in de bijna mathematische discussie valt er meteen een verbouwereerde stilte. Ik ga vol vuur op in mijn betoog, ervan uitgaand dat ik mijn dochters kan overtuigen van het hoe en waarom, tot één van hen vraagt: ‘Mama, je gaat toch niet in alle ernst beweren dat jíj een one-night hebt gehad?’ En de tweede dochter: ‘Of zelfs meer dan één?’ En nog voor ik een antwoord bedenken kan, heeft de oudste al met een theatraal gebaar haar handen op haar oren gelegd en roept: ‘Zwijgen! Ik wil het niet weten! Moeders horen geen one-nightstands te hebben, moeders horen niets te weten over onveilige seks en beffen behoort nu niet en nooit tot de moederwoordenschat. Punt!’ Ik haal diep adem en wil haar van repliek dienen. Als ik de drie benepen gezichten zie, denk ik: So what? Ik vraag: ‘Heuhhh… wat is beffen?’ Laten we het hierbij laten, moeders zijn geen mensen. Wij zijn de maagd Maria.   © Goedele

Goedele Billen
14 0

Auto-fictie.

Haar toon was niet langer vriendelijk maar venijnig. Bijtend zelfs. “NEE! … NEE! KLOOTZAK! Je hoeft me nu niet te meer bellen! Het is te laat! Ik ben onderweg naar Gent! NEE! Mijn hoofd zit al vol genoeg!” Nou nou, wat was hier aan de hand? Onze grappige dialoog van een vijftal minuten eerder, leek nooit te hebben plaatsgevonden. De auto werd gevuld met een heftig negatieve vibe, die in combinatie met de drukkende hitte moeilijk te verdragen viel. Ik opende een raampje en zette de radio luider maar het mocht niet baten. Een paar kilometer eerder, toen ik haar oppikte, was alles nog oké. We brachten we elkaar aan het lachen met allerlei gruwelijke geruchten: urban legends over verdwenen lifters en sadistische chauffeurs die, als ze geen lifters verkrachten, ze dan op zijn minst doorverkopen aan één of andere obscure satanische sekte. En zij, ze vond het allemaal best. Lang krullend ros haar, een neuspiercing, een hoofd vol dromen en strakke dijen. Hooguit een jaar of twintig. Ja, ze had iets … of alleszins toch genoeg om deze grijze dag enigszins op te fleuren. Maar dat was voor dat telefoontje. We passeerden een stuk van de steenweg waar er werken waren en al het verkeer over één rijvak moest. Ik hield mijn ogen op de baan maar vanuit mijn ooghoek zag ik dat ze hoe langer hoe zenuwachtiger werd. Terwijl we stopten aan het kruispunt en The Supremes met Love Child hun ding deden, hoorde ik in mijn hoofd de nieuwslezer al bezig: “… het zeventienjarige meisje is ongeveer 1m70 groot, heeft ros krullend haar en een neuspiercing. Ze is het laatst gezien toen ze na een ruzie met haar ouders stond te liften aan de Gentsesteenweg ter hoogte van Wetteren.” Het zou wel eens kunnen. Het zou wel eens … Want waarom ligt anders die haastig gepakte rugzak op mijn achterbank? Op weg naar haar kot in Gent … Neen toch niet, liefste roodhaar! Mij niet gelaten waar ze heenging maar ik wist vanaf de eerste seconde dat haar uitleg gelogen was. Bloedmooie meisjes liften zelden alleen. En ze moest daar weg. Dat was te merken aan het feit hoe ze naar mijn wagen spurtte, hoe ze direct een gesprek begon, zelfs zonder de obligatie dankjewel. Allemaal harde tekens dat ze datgene waarvan ze wegliep, zo snel mogelijk wou vergeten. “ … getuigen beweren dat het meisje omstreeks 14 uur is meegenomen door een verdachte man met baard en zonnebril.” Godverdomme … Nu werd het link! Ik kende dat meisje grofweg een halfuur en shit, ik wist haar naam zelfs niet maar wat ik wél wist, was dat ons samenzijn op die delicate grens was aanbeland tussen het consolideren van winst en het vermijden van verlies. Wat nu? Binnen twintig minuten moest ik ergens zijn om iets te doen waarmee niemand zaken had. En zeker geen razende tienermeisjes. Net dan voelde ik de GSM in mijn binnenzak trillen. Was hij er al? Kwam hij later? Was de prijs verhoogd? Was hij opgepakt? Teveel vragen in mijn hoofd en één iemand teveel in deze auto. Of anders gesteld: iets teveel, een fraai maar daarom niet minder overkokend stoofpotje van oestrogeen, adolescente vervreemding en passieve agressie. Ik voelde me zoals iemand die zijn huisdier achterlaat in een bos alvorens op vakantie te vertrekken. Maar het moest gebeuren. We waren ondertussen vlakbij het Zuid. Tijd om af te ronden. Ik deed het op een nonchalante manier. Op vijftig meter van de Capitole zwenkte ik naar rechts en parkeerde de auto. Ze keek me vragend aan maar ik was haar voor: “Kijk, ik kan je niet verder meenemen tot aan Dampoort. Ik zei dat het geen probleem was toen ik je oppikte maar dat is het wel. Omwille van redenen die ik hier niet kan vertellen. Maar kijk, daar is een tramhalte. Binnen een kwartier zijn we allebei waar we moeten zijn.” Mijn combinatie van afwijzen en tegelijk een alternatief voorzien, werkte. Misschien maakte ik haar zelfs een beetje bang. Hoe dan ook, ze knikte beteuterd en verliet de auto. Ik staarde haar bezwerend na. Het enige nieuwsitem waarmee mijn verbeelding zich even later mee bezig hield, ging over een man die ter hoogte van Melle door de wegpolitie werd tegengehouden met een kwart kilo cannabis in zijn koffer. Maar de ervaring leert dat een mens niet alles moet geloven wat het nieuws vertelt, zeker niet als het verzonnen is …

Jan Van Olmen
16 0

Steenweg

Het geluid van banden die tegen een gezapige snelheid over het beton rollen, de ramen halfopen en één hand losjes op het stuur. Autorijden. Op de maat van ‘Let’s get together’ schakelen, inhaleren en kijken laten versmelten tot een symbiose van niets doen en dodelijke chaos vermijden. Links en rechts glijden meubelzaken, Chinese restaurants en tankstations voorbij. Een bloemlezing van profijt, kitsch en banaliteit. Af en toe gelardeerd met een verlept baanbordeel of een wangedrocht met een zadeldak dat door zijn oude, uitgebloeide en van obligaties opgezwollen eigenaars ‘villa’ wordt genoemd. Wie beweert dat dit land lelijk is heeft gelijk. Maar daar gaat het niet om. Het land is het land. Wie beweert dat Vlamingen racistisch, lui of achterlijk zijn heeft een mening. Die ik afhankelijk van het tijdstip van de dag en het gezelschap waarin ik mij bevind al dan niet deel. Maar ik ben geen hipster met een politiek correcte mening die zich blogsgewijs verontwaardigd over het gebrek aan quinoa op het lokale buurtfeest. Fuck no!. Waar het mij tijdens deze rit om draait is het vinden van de grote gemene deler, de hoofdzenuw, die droeve blijheid te weten dat dit het is of je het nu wilt of niet: die unieke gistende mix van provincialisme, deftigheid en willen maar niet kunnen. Met als hoofdgerecht, veilig verscholen achter massief eikenhouten deuren (al dan niet voorzien van een bel die au clair de la lune piept): hedonisme, mensen zonder maskers en uitgebreide collecties namaakporselein. Nog enkele uren en het zal donker worden, nog enkele uren en deze steenweg zal de ren baan worden van opgefokte jongens in gloednieuwe tweedehandswagens. Types met gel in hun haar en stront in hun hersens. Raszuivere helden met statige namen als Davy en Kenji. Volkse jongens met elitaire GSM’s en een duistere honger naar de heupen en lippen van zeemzoete blondines met lege ogen en volle boezems. Ei! het lied der Vlaamse zonen, Met zijn wilde noordertonen, Met het oude Vlaams Hoezee. Vliegt de blauwvoet? Storm op zee!

Jan Van Olmen
6 0

Vreemde verhalen uit een vreselijk Vlaanderen Deel IV: Oekraïense skins op de Meir, de democratie wederom verkracht, breaking news: de hel bestaat!

Ik keek verbaasd toen ik op het schermpje zag dat een treinticket naar Antwerpen en terug slechts 11,50 EURO kostte. “Weekendtarief hé!”, zei de loketbediende lachend. Hij leek op de onvermijdelijke zatte nonkel die elke familie wel kent. “Zo kan je meer geld uitgeven als je daar bent, haha!” Anyway, hij had toch nog de fut om mijn gelaatsuitdrukking te lezen. “Shit kerel, je moest eens weten waar ik naartoe ging”, mummelde ik in mezelf. Ik kocht in de broodjeszaak vlakbij een broodje met kaas, een eitje, geraspte worteltjes en mayonaise plus een appel, een halve liter sinaasappelsap en een grote koffie met melk. Stevige ondernemingen vragen om een stevige maaltijd. Daarbij, het getuigt van een totale minachting voor Het Risico en de Vijand om uitgebreid en met een sereen gemoed te eten alvorens men ten strijde trekt. Daarna kroop ik de trein op richting Antwerpen. Terwijl door mijn koptelefoon de waanzinnig dramatische gitaarsolo van ‘Time has come today’ klonk. Kijk, vergeef me nu even deze bombastische opzet maar je moet 1 ding weten over mij, beste lezer: Als veteraan van de andersglobaliseringsbeweging in begin van de jaren 2000 was deze situatie intens. Was dit het begin van een reportage? Of was dit karma dat me een tweede kans toewierp om de fouten en de beginnerspech uit het verleden af te lossen? D14! Gent! 2001. Spijbelen om naar betogingen te gaan. Met een zwarte vlag in de hand naar school fietsen, voelen hoe de ochtendwind brutaal je gezicht streelt en je weet dat je geschiedenis schrijft! Om de zoveel jaren laat het Lot namelijk toe dat een generatie de kans krijgt om iets groots te doen, namelijk de wereld veranderen. Niet afbreken, niet opbouwen maar veranderen, iets wat een zeer symbiotisch proces is. Maar ergens op weg naar de Totale Verlossing en de Perfecte Rechtvaardigheid raakten velen onder ons de weg kwijt. Na het geloof in God begon ook het geloof in de revolutie te wankelen. Het wankelde als de regels uit het gedicht van Elschot. Waarom niet? De torens lagen al plat. Gezien op TV zoals in een videogame. Dus waarom niet? Alles wankelt … en de trein vertraagt. De conducteur knipt mijn ticket en ik hoor in mijn koptelefoon het diepe, manische gelach van de zangers. Gent, overstappen. Nog 30 minuten te gaan. Met berusting omkaderde beelden van vechtpartijen, waterkanonnen en het snijdende besef dat jij de strijd verliest en de maatschappij nog altijd klote is. Zoals je niet anders kan dan van vuur zeggen dat het warm is. Een ondraaglijk helder besef. Als ik nu in op deze trein zit en binnenin kijk naar de zonsondergang van mijn twintiger jaren en het begin van dat nieuwe millennium, alsook naar de Facebookstatus van al die oude bekenden, dan zie ik het breekpunt waar de golf van Sturm-und-Drang brak en terugsloeg. Iets na 3 uur kwam ik aan te Antwerpen. Van kleinsaf heb ik Antwerpen altijd al geassocieerd met de dierentuin en in mindere mate, Suske en Wiske. Dit bezoek zou anders zijn, zoveel stond vast. Ja, ik ging beestjes kijken. Maar deze keer zouden ze gewoonweg loslopen in het stadscentrum. En deze keer hoopte ik zonder schaamte dat ze wel met uitsterven bedreigd zouden zijn. Terwijl ik richting Groenplaats stapte, viel me een groepje van 3 skinheads op. Ze stapten in dezelfde richting als ik. Ik hield een zekere afstand maar voelde me betrapt toen één van hen me zag. Op de zijkant van zijn vestje stond een embleem met de Oekraïense vlag en of andere naam in Cyrillische letters. Behoorde hij tot dezelfde heerschaar die maanden voordien tijdens de betoging van 16 november 2014 mee auto’s in brand had gestoken? De kans was klein, maar niet onbestaande. Dit soort beroepsbetogers, of ze nu van linkse of rechtse signatuur zijn, deed me denken aan de landsknechten uit ver vervolgen tijden: rondzwervende huurlingen, bereid om de boel kort en klein te slaan zodoende er achteraf maar genoeg te verdienen en te zuipen valt. Hij draaide zich bekeek me een tweede keer toen ik op ongeveer 20 meter achter hen bleef stappen. Zou het aan mijn baard liggen? Het was tijd voor een uitwijkmanoeuvre. Ik zocht naar een winkel om ze kwijt te spelen. Hünkermoller of H&M? Wat zou Jef Geeraerts doen in een situatie als deze? Hünkermoller dus! Daar zouden ze het nooit wagen me te grazen te nemen! Na even een collectie robijnrode lingerie met bijhorende jarretels gekeurd te hebben, vervolgde ik mijn tocht naar de Groenplaats. De skins waren uit het zicht verdwenen. Ik passeerde een gigantisch spandoek van de NVA en hoorde ineens het luiden van klokken. Deze twee zaken gaven mijn aankomst op de Groenplaats een soort van filmische drive. Ik zag de pauselijke vlag, verschillende Belgische vlaggen (wat me ergens verbaasde), en een paar Vlaamse Leeuwen. Omgeven door een hoop politie. De stillen droegen allemaal een windjack in dezelfde kleur en stijl. Sinds wanneer wordt de gerechtelijke gesponsord door pakweg American Outfitters? Ik stond enkele meters achter de laatste rijen militanten. Om te acclimatiseren en niet teveel op te vallen. Casual, quasi onverschillig. Gewoon een toevallige voorbijganger die wil uitvinden waar heel de heisa om draait. “Die kerel is top voor een vrijgezellenavond!”, grapte één van de stillen naast mij tegen zijn collega. Ik moest er ongegeneerd mee lachen. Het was tot nu toe de eerste keer dat een agent in burger me aan het lachen bracht. Dat deed me trouwens ineens beseffen hoe waanzinnig, zelfs surrealistisch heel deze situatie was. Een honderdtal mensen omgeven door tientallen agenten te fiets en in burger stonden ademloos en met een kinderachtige zelfdiscipline te luisteren naar Dhr. Goethals. Ik had tot voordien nog nooit van zo dichtbij een extreemrechtse rally meegemaakt maar elk vooroordeel werd bevestigd. Filip de Winter die monkelend de spreker toehoort. Check. Een NSV-student, voorzien van die prachtig foute grijze pet (genre Duits leger 1914): Check! Stroblonde kleuters die met Vlaamse vlagjes in de hand tussen de volwassen door rondjes rennen: Check! De totale mobilisatie, vrouw en kind mee naar het front, voor Outer en Heerd! Check! Check! Check! Er waren in totaal zes toespraken waarvan verschillende in het Pools. De Polen waren een aparte delegatie, en dat lag niet enkel aan hun taaltje maar vooral aan het feit dat onder hen een handvol priesters in soutane aanwezig waren. Godverdomme, alsof ik was teruggereisd naar de jaren vijftig. Heel de ervaring begon een soort van iconisch statement te krijgen. Wie zou ik nog zien? Darth Vader? SS-troepen? Orks? Tegen het galmend luiden van de klokken klonk de stem van Goethals. “God zijn wetten zullen heersen! “ Gevolgd door plechtstatig applaus. Eerlijk gezegd begon ik bevende knieën te krijgen … Wat een ironie als je weet dat hetzelfde publiek moord en brand zou schreeuwen indien diezelfde uitspraak in het Arabisch zou worden gezegd, door een man met baard en tulband. Het is droevig dat ik me thans de vrije meningsuiting voorstel als een haveloze, verkrachte vrouw. Ineengedoken in een hoekje. Wanhopig proberend haar kwetsbare naaktheid te bedekken met een laatste flard oprechtheid. Tevergeefs … Waarom was er geen tegenbetoging georganiseerd? Die terechte vraag was echter een kort leven beschoren want de toespraken gingen verder. Hatelijke, achterlijke flarden propaganda. Geserveerd op een bedje van klokgelui en ingehouden woede. Alles wat ze vertelden had ik ooit al wel ergens gelezen of gehoord. Tegennatuurlijk, onkuisheid, de dictatuur van de zogenaamde democratie. Inhoudelijk gezien was heel dit schouwspel immoreel, laat daarover geen twijfel bestaan. Maar de manier waarop het doorging, gaf het iets onwezenlijks, ja zelfs bijna komisch. Het was tegennatuurlijk om onder het quasi verveelde oog van de lokale politie te roepen en tieren dat men leeft in een dictatuur, dat het recht op vrije meningsuiting met de voeten wordt getreden. Het was onkuis om toevallig passerende holebi’s met aandrang te vragen niet hand in hand te lopen of te kussen op dit bewuste plein in kwestie. De dictatuur van de democratie. Vreemd toch en ook mooi hoe ik ineens dacht aan een iconische poster uit de Spaanse Burgeroorlog getiteld ‘Los Nacionales” terwijl de priesters het Weesgegroet begonnen declameren. 2 grote spandoeken met daarop afgedreven foetussen die in beslag worden genomen toen de militanten ze ondanks een eerder verbod, toch wilden meedragen in hun mars. Geroep, geduw, getrek. 1 man wordt afgevoerd. Dan gaat de voorstelling verder. Een vrouw stopt me een krantje toe. “De hel bestaat!”, luidt de kop op de voorpagina. Tuurlijk, waarom niet? Geen betere regisseur dan het toeval. Dit was de prelude van het vijfde rijk. Dit zou iedereen elke week en overal doen als de nazi’s de oorlog hadden gewonnen. En in heel deze smartelijke vertoning van politiek opportunisme, haat en bekrompenheid werd ik nog het meest geraakt door de wezenlijke heiligschennis van heel de situatie: De mensen op het podium kregen meer aandacht dat het Mariabeeld dat achter de troep toehoorders en manifestanten verloren voor zich uit stond te staren. Symbolischer kon het niet. De massa die zich afkeert en met hun rug naar de Moedergodin een huichelaar toejuicht. Ik stapte naar het Mariabeeld en keerde de huichelaars de rug toe. Terwijl ik een kruisteken sloeg en luidop nadacht: “Vergeef ze moeder, ook weten ze wél wat ze doen.” Ik had genoeg gehoord om er het mijne van te schrijven. Het enige wat ik me op dat moment afvroeg, was hoe deze etterboel daadwerkelijk op papier te krijgen. In Brussel begon de grote Pride- afterparty , in Antwerpen hadden de kwezels hun H. Mis besloten met de Vlaamse Leeuw. Ik zat buiten aan het kampvuur van een lokale Scoutsfuif. De perfecte locatie om een dagje Safari in Fout Vlaanderen af te sluiten. I remember lighting fires; I remember sitting by 'em; I remember seeing faces, hearing voices, through the smoke; I remember they were fancy -- for I threw a stone to try 'em. "Something lost behind the Ranges" was the only word they spoke.[1]   [1] Kipling, The explorer

Jan Van Olmen
9 0

Vreemde verhalen uit een vreselijk Vlaanderen deel II: Wegrestaurant

Intermezzo bij het najagen van de Amerikaanse droom in fermetteformaat. “Het leven staat nooit stil!” “Verwen de mama’s!” “Profiteer nu!” And last but not least: “… onder de schelpen schuilt een smakelijk en rijkelijk vlees! “ Ik leg het reclamefoldertje neer, neem een slok van mijn bier en vraag me af wie dit soort clichématige onzin het leven schenkt. Waarschijnlijk één of andere gefrustreerde twintiger, nog geen half jaar afgestudeerd en dus veel te bescheten om eervol af te zien en verder te duiken naar een job met inhoud. Blijven hangen dus, in middelmatigheid en de pil vergulden met kleffe zekerheden. Het stuk over de schelpen smaakt trouwens niet overtuigend. Want de auteur van deze flard persuasief proza heeft waarschijnlijk nog maar weinig schelpjes geopend. Bestaat zijn notie van smakelijk en rijkelijk vlees enkel uit barbecue à volonté en schaamteloze porno?! Vreemde hersenkronkels tijdens een saaie vooravond hier in het wegrestaurant. De steenweg vlakbij kabbelt loom verder, als een soort van betonnen rivier. Het anker uitgeworpen en aangelegd aan deze oever. Met een scala aan reclameborden in plaats van palmbomen. Gehaaste vrouwen in trainingsbroeken in plaats van bevallige deernen met strooien rokjes. En ondergetekende in plaats van een gestaalde conquistador. Sweet banality … will you ever cease to amaze me? Het begon allemaal een paar uur voordien, met de regionale VDAB-jobbeurs. Als werkzoekende was ik slechts per mail verzocht ernaar toe te gaan maar als experimenteel journalist had ik de professionele plicht dit non-event creatief te coveren. De wijze waarop liet ik wijd open voor interpretatie want zoals steeds had ik het vage plan mijn gevoel te volgen en niet in de val van de objectieve verslaggeving te trappen. De gedachten vastleggen, dat is de inhoud. Het onderwerp is alleen vorm. Objectiviteit is een mythe. Het kostte me drie kwartier langer dan verwacht om ter plaatse te geraken en de grijze, van onweersbuien zwangere lucht maakte de sfeer er niet gezelliger op. Bumper tegen bumper. Hier en daar opgestoken middenvingers en venijnig claxonneren. De stadsring leek op een laatste ontsnappingsroute, weg van een fataal en evenzeer magisch moment waarop heel het bestaan zou veranderen in een schilderij van Jeroen Bosch. Op momenten als deze associeer ik het begrip “auto” meer met een doodskist dan met vrijheid. Nadat ik eindelijk parking had gevonden, bleek het hele ding een Fata Morgana, het is te zeggen: het gebouw was er, het adres klopte maar alle deuren waren potdicht. Geen jobbeurs, maar wel iets dat leek op een verhaal.[1] Mijn zin voor analyse begon het terug over te nemen van de fantasie. Dat was duidelijk te merken aan het feit dat ik om uitleg vroeg aan een vriendelijke huisvrouw van pakweg 60 jaar in plaats van aan een ei met vleugeltjes. Maar Mariette of Lizette of whatever wist het ook niet. En de deuren bleven dicht. Ik was in een stad waar ik niets anders kon vinden dan dezelfde goede en slechte dingen die er in mijn thuisstad onder de stenen lagen, dus het nut en de zin om er langer te blijven verdwenen geruisloos. Fuck it, de baan op en onderweg eten zoeken. Rest and regroup. Bijtanken, de zinloosheid van heel deze onderneming vergeten. Rustig in een hoekje wegkruipen met de krant, een slaatje en een bord friet. Veel gezinnen hier. Volle tafels, rijkelijk gevulde borden, het gesnater van tienermeisjes en het monotoon hoesten van dames op leeftijd. Ik bekijk een tweetal jongens die opgewonden voorbijlopen, met een frisco in hun handen en denk terug aan mijn eigen kinderjaren. Toen een wegrestaurant gewoon een wegrestaurant was een geen onophoudelijke stortvloed van ideeën, opinies en mise-en-scène. Iets dichterbij snauwt een vader met propvolle mond zijn kleuterzoon toe: Zit en zwijg! Vroeger leerden we onze kinderen hoe ze met pijl en boog een mammoet dienden om te leggen, nu zijn de levensnoodzakelijke vaardigheden blijkbaar gedownsized tot zitten en zwijgen. Had Jean-Jacques Rousseau dan toch gelijk?[2] Het kind kan dan voor mijn part binnen 20 jaar ook debiele reclameslogans schrijven. Ik probeer de krantenkoppen te lezen maar een gedachte snauwt mijn concentratie toe: Wat is, naast de noodzaak aan redelijk geprijsd voedsel, een bindmiddel voor deze quasi Breugheliaanse massa? Het idee dat iedereen die werkt het kan maken, geloof ik dan. Dat iedereen, met of zonder frisco, de hoofdprijs kan winnen. Als je maar een lotje koopt. Dat dikwijls betaald wordt met ons dierbaarste kapitaal: onschuld. De Amerikaanse droom, indertijd meegereisd via kauwgum en nylonkousen is in zijn land van herkomst misschien op sterven na dood maar hier, in dit compromis van een land, bloeit hij open als nooit tevoren. Critici van de Amerikaanse droom, stellen dat er een keerzijde is aan dit ideaal. Deze keerzijde is dat iemand die niet succesvol is, of arm, geacht wordt dit aan zichzelf te wijten te hebben. Deze critici zijn ‘Slechte Vlamingen’. Want … stilstaan is achteruitgaan en herinner de reclameslogan: “Het leven staat nooit stil!” Behalve hier dan, in het wegrestaurant, waar de erzatsvrijheid genaamd ‘weekend’ haar vleugels uitspreidt. Althans voor de rasechten. Want een werkzoekende, die heeft geen weekend. De jacht naar werk gaat verder…. Alsook de journalist zijn jacht naar het kille, bonkende hart van de Amerikaanse droom in fermetteformaat: de Vlaamse droom. De maatschappelijke idealisering van het platteland na de Tweede Wereldoorlog, overgoten met nostalgie, rijstpap, vinkenzetting en eindeloze bouwgronden. Zodanig gul overgoten zelfs dat je soms nog moeilijk het leven proeft … Bij wijze van dessert koffie halen en een praatje slaan met de nieuwe kassière. ‘Vind je de chocomousse hier zelf lekker?’ ‘Goh, vandaag niet. Hij is nogal euh … plat.’ Haar prachtig gemanicuurde nagels glijden delicaat over het touch screen van de kassa. ‘Je studeert nog zeker?’ Ze glimlacht en knikt. ‘Journalistiek, ik werk hier in’t weekend. Hmm, jij weet trouwens wat lekker is!’ Ze lonkt even naar mijn alternatief voor de platte chocomousse: een massief stuk chocolade taart. ‘Tuurlijk weet ik dat.’ Ik knipoog. Zij bloost. ‘Kijk meisje, blijf even eerlijk over wat je schrijft als over die chocomousse, OK?’ ‘Zekers! Het beste nog! ‘ Ze gedraagt zichzelf quasi authentiek maar in haar ogen kan ik lezen dat ze niet begrijpt waarover dit gesprek gaat. Of juist wel maar dan op een bevooroordeelde manier… Onze golflengtes liggen mijlenver uit elkaar. Maar what the hell, Ik heb chocoladetaart en het vooruitzicht op een kalme, deugddoende avond onder vrienden. In het schemerduister opnieuw de baan op, in het gezelschap van een besef: Ook zonder VDAB, droom of werk … ik blijf sterk.   [1] Toen nauwelijks, maar nu hoe langer hoe meer ! [2] La nature a fait l'homme heureux et bon, mais la société le déprave et le rend misérable.

Jan Van Olmen
6 0

Vreemde verhalen uit een vreselijk Vlaanderen- deel I Werkloos en schrijver

Een ontmaskering van de charmante leugen.[1] Dinsdagnamiddag, exact 15.56 nu. Weldra zal de grote exodus beginnen. Duizenden pendelaars die bevangen door koortsige haast ’s morgens en atavistische berusting later op de dag heen en weer suizen tussen thuis, werk en vice versa. Tussen bureaus (of iets meer trendy gezegd: werkeilanden) en schoolpoorten, keukens, brievenbussen en tv’s. Met af en toe het occasionele kleine drama en genietbaar toeval als toetje. Zoals een dodelijk ongeval op de ring of een afscheidsdrink van een collega die uitloopt in een hedonistisch drankfestijn in één van de vele stationsbuurten die dit land rijk is. Ikzelf zit momenteel thuis. Werkzoekend of werkloos. U kan zelf kiezen welk etiket u me opplakt. De afgelopen maanden ben ik namelijk reeds zodanig veel geïnterviewd, getest en (af)gekeurd dat een (voor)oordeel meer of minder er gerust bij kan. Want geef toe, er wordt heden ten dage een zekere flexibiliteit verwacht… Ambitie, creativiteit, gedrevenheid, flair, uitstraling, …. Patserige woorden geflankeerd door grote foto’s van lachende mensen. Teneinde hetze te vermijden staan er ook foto’s van Afrikaanse en Aziatische medemensen in het rijtje. Want interim-bureaus discrimineren niet …. Die gedachte alleen al is krankzinnig meneer! Yeah right …. You’re going to make it after all!                                                                                                  Met dit soort kitscherig vermomde propaganda wordt de sollicitant geconfronteerd als hij voor de zoveelste maal rijksregisternummer en geboortedatum meedeelt. Als hij tot in den treure toe en met de glimlach op het gelaat opdreunt interesse te tonen in een job die eruit bestaat dozen te vullen en dicht te plakken. Liegen is een vitaal onderdeel van elk sollicitatiegesprek. Ik weet het, dit is een uitspraak die choqueert[2]. Afhankelijk van de persoon die aan de andere kant van de tafel zit, gaat het hem om kleine of grote leugens. Maar laat ons eerlijk zijn: niemand, maar dan ook niemand zal volledig de waarheid spreken als er geld mee gemoeid is. Kwestie van mensenkennis en berekend risico. Maar … opgelet! Men moet altijd de zin voor verhouding blijven bewaren, ook als men liegt. Eigenlijk, vooral als men liegt … Deze tekst is al zeven alinea’s lang, so let’s quit the crap: zoeken naar werk in Vlaanderen anno 2015 is een vies, frustrerend en absurd gegeven. Vele mensen, waarvan velen met een hoger IQ en een economischer kijk op de zaken dan ik hebben hierover reeds geschreven en gesproken. Maar dan nog, alle analyses en gevoelsuitstortingen ten spijt ontbreekt er iets. Waar is de passie, het vlijmscherp proza, de (zelf)spot? Werkloos én schrijver …. Dus hey, hier gaan we dan. Zoekend naar werk kan er misschien ook nog iets achterblijven op papier dat de moeite waard is om gelezen te worden. In een land waar de staatssecretaris voor Asiel en Migratie oproept om de boten te doen zinken voordat ze de Europese kust bereiken, is enige vindingrijkheid aangewezen! Deze morgen waren we opnieuw de baan op. Naar Leuven deze keer. Na een hectische avond tijdens dewelke ik met koude vastberadenheid alles voorbereidde wat er voor te bereiden viel: motivaties, informatie over het bedrijf in kwestie en waarom de job als onthaalmedewerker mijn roeping in dit leven en alle volgende mag, kan en moet zijn! Zal het zo zijn? Adrenaline en hoop. Een concreet plan smeden, de meest formele outfit uit je kleerkast halen, vloeken omdat je lievelingshemd ineens twee maten te klein is.[3] Tenslotte de kledij klaar hangen zoals een ridder zijn harnas aan de vooravond van een alles beslissende veldslag. Dan slapen (of iets dat erop lijkt.) Wakker worden om vijf uur dertig dankzij andermans’ ochtendseks en in de badkamer de strijd aangaan met een gigantische, voorhistorisch uitziende spin die manisch rondjes crost in de wastafel. In Brussel-Zuid tot de vaststelling komen dat de geplande trein richting Leuven is afgeschaft. Zin krijgen om luidop te vloeken en dan reeds na drie seconden beseffen dat zoiets lachwekkend en nutteloos is. Tot het inzicht komen dat je dik twintig minuten later zal zijn. Een inzicht dat even ongewenst is als het onwettige kind van een getrouwde vrouw. Willen bellen naar het bedrijf in kwestie maar dan opnieuw tegenslag. De GSM heeft de geest gegeven … O God waarom? Ik had die spinnenkop nochtans gevangen in een glas en netjes aan de voordeur buitengelaten! Oké dan, je beweert communicatief te zijn meneer. Bewijs het en schep hierover op als je wederom je arbeidskrachten de hemel inprijst. Neem de zaken in handen. Doe iets. Creëer! De eerste man die ik aanspreek is een stationsbeambte die me futloos informeert over een wederom ge-wel-dig feit in ons op winst en nut gebaseerd terrarium van een maatschappij. Want er bestaan geen openbare telefoons meer. Komaan, wat voor een naïef muurbloempje ben ik wel te denken dat er communicatiemogelijkheden voorhanden zijn in een internationaal station? Wat ga je hierna uitkramen, dat je enkels seks wilt hebben met iemand die je heel graag ziet?! Get real you pussy! Het grote uurrooster in de inkomhal zit op mij te loeren zoals een gier naar een stervende. Ik kan het bijna horen: een leep, brommend gelach. Een GSM, een GSM, mijn koninkrijk voor een GSM! De tweede man die ik aanspreek, kijkt me aan alsof ik een met pestbuilen overwoekerde bedelaar ben. Vreemd, hij draagt nochtans een kostuumvest en een hemd. En hij is ook blank. En een man! Van je soortgenoten moet je het hebben! Zou het dan toch kunnen? Bestaat de arrogante, blanke man echt? Hemeltjelief! Ik weet verdomme goed genoeg dat blank, man en goed gekleed in negentig procent van de gevallen positief nieuws betekent voor de eigenaar van de persoonskenmerken in kwestie. Ah, de vele momenten op luchthavens dat ze me gewoon lieten doorlopen, zelfs al was ik één keer zo zat als een Zwitser en een andere keer compleet opgefokt door een mix van cocabladeren en een obscure ‘energiethee’ die ik enkele uren voordien in het centrum van Lima had gekocht. Of die keer in Tel-Aviv toen ik ’s avonds overal kon rondlopen zonder verkracht te worden en …           Omdat ik het juiste kleurtje heb. Anders, dan hadden ze tijdens bovenstaande voorvallen mijn zwarte kont bont en blauw gemept en me met professionele brutaliteit in de boeien geslagen. Enfin, het punt is dat mensen die aan de top van de voedselpiramide staan een beetje meer grootmoedigheid mogen tonen! Zelfs al draag ik ‘maar’ een hemdje en vestje uit de H&M! Of misschien geven mijn baardje, quasi kale kop en minzame glimlach de indruk dat ik lid ben van één of andere sekte. “Namaste. Hebt u het geluk al gevonden meneer?” Neen, Let’s face it. Voor dat rolletje zijn mijn schoenen te chique. In totaal nog een tiental mensen vragen om te mogen bellen en steeds opnieuw genegeerd en afgewezen worden. Meer woorden maak ik daaraan niet meer vuil. Op de trein dan maar … met een jongen. Een mooi exemplaar, strak in het pak én Engelstalig. De GSM in kwestie is even modern en hoogontwikkeld als zijn eigenaar. Maar ik heb eindelijk het bedrijf aan de lijn en verwittig hen van mijn vertraging. De jongen in kwestie wordt uitvoerig bedankt en ik kom te weten dat hij Spaans en stagiair is bij één of andere Europese instelling. Zonder te willen vervallen in het grote, linkse “arm Vlaanderen”- cliché maak ik toch even de bedenking dat dit land qua sociale samenhang op zijn laatste benen hinkt. Zelfs niet alle helfies ter wereld kunnen dit bedekken: het eigen volk is afstandelijk. Omdat het bang is? Omdat het moe is? Omdat het dom is? Het gegeven dat ik geen antwoord kan bieden op voorgaande vragen , deprimeert me even zeer als de lijzige regendruppels. Als doorzichtige miniatuurkometen glijden ze langs het raam van de wagon. Even vergankelijkheid als de belofte aan zekerheid binnen een systeem waar de weinigen veel hebben en de velen weinig.[4] Welke mens zou in deze situatie, op zo een moment regendruppels vergelijken met doorzichtige miniatuurkometen?[5] Wat zit ik hier eigenlijk te doen? Onbewust alles in me opnemen om het later tot literatuur te transformeren? Of wacht ik gewoon tot de trein in Leuven stopt? You tell me. Wie zijn al die mensen, die als reptielen in de ochtendzon, roerloos voor zich uit zitten te staren? De meerderheid gebogen over hun I-Pad of Smartphone. Stuk voor stuk gefascineerd door alweer een charmante leugen: wie braaf is krijgt lekkers, wie stout is de roe. Ik zou graag één van hen zijn. In een zwakker moment dan. Want de kern van al het drama in ons leven is dat we om overgave smeken als het slecht gaat maar diezelfde overgave weigeren als het goed gaat. Aan de andere kant: elke queeste naar een inkomen, elke sprong naar een kans, doet mijn hart overstromen van levenslust. Van een primitieve maar zalige drang tot zijn en doen![6] Enkel wie Het Gevaar kent, kan leven zoals het hoort: met overgave! Met een beetje geluk kan je Het Gevaar in de ogen kijken en het navertellen. Met nog één schepje geluk meer kan je de kleur van zijn ogen onthouden. Ofwel zijn mijn schepjes geluk op, ofwel moet ik ze nog krijgen want ondanks mijn Calvarietocht naar Leuven kreeg ik later op de dag te horen dat het bedrijf had gekozen voor een interne kandidaat die ze de dag voordien hadden gesproken. Uiteraard, de dag voordien. Toen ik op een terras in het centrum van Turnhout zat, aan het bekomen van de bad trip die elk bezoek aan mijn zwaar dementerende grootmoeder eigenlijk is. Hoogtepunt van dat bezoek was een bijna vechtpartij tussen ons moemoe en een andere bewoonster met als inzet een doos pralines gevolgd door een hysterische woedeaanval van een oudere man in een rolstoel die zich als een soort van kreupele Don Quichote begon te moeien met de wanhopige interventie van een eenzame verpleegster Lang leve de besparingen in de zorgsector! Ja, de waanzin is overal, jong of oud werkloos of gepensioneerd: het leven is een strijd! Toen dus, toen belden ze mij met het quasi bevel naar Leuven te komen. Want ze waren dringend op zoek naar een invulling voor de vacature van onthaalmedewerker. Wel, er is één ding waar ik niet meer dringend naar op zoek ben en dat is een antwoord op de vraag of het absurdisme in dit land een kunststroming is of een levensstijl … Nu is het naar de avond toe en ik speel met het idee een geheel van essays en columns over werk zoeken en (over)leven in het Vlaanderen van de Nieuwe Vlaamse Ambetanterikken ‘Vreemde verhalen uit een vreselijk Vlaanderen” te noemen. Vreemde verhalen want … waarschijnlijk ben ik een zeldzame kruising tussen een mens en een engel: teveel mens om zonder menselijkheid te kunnen en teveel engel om die menselijkheid consequent te verdragen. Ja, dat is wel een prachtige verklaring voor al de tegenstellingen en kronkels in mijn ziel. Zodanig prachtig zelfs dat het eigenlijk geen verklaring meer is, maar wie geeft daar nu een kloot om? Ik alvast niet enneuh … … iedereen geboren in de jaren ‘80: maak je geen zorgen over de toekomst want in wezen hebben we er geen: het schip zinkt en het laatste lied wordt gespeeld, de laatste glazen worden geschonken. En tussendoor krijst de echo van oorlog en crisis als een vondeling op de stoep van “onze” maatschappij. Spijtig dat we geen grote verhalen meer hebben om het krijsen te stillen. Kom vrienden: reikt elkaar de hand, de lippen en het lijf. Laat ons dansen. Ja, laat ons dansen en schransen en gek doen voordat ze kloppen aan onze deur. Vreselijk Vlaanderen want … ik word kotsmisselijk van een andere incarnatie van ‘de charmante leugen’: namelijk dat de eindverantwoordelijkheid voor het vinden van een job stelselmatig bij de werkzoekende zelf ligt, terwijl er een structureel tekort is aan arbeidsplaatsen. Uit een Belgisch rapport uit 2012 blijkt dat er de laatste jaren vier keer meer werklozen zijn dan beschikbare arbeidsplaatsen. Als je mensen verplicht tot het vinden van werk en hen daarop beoordeelt, dan lijkt het mij logisch dat er voldoende arbeidsplaatsen voorhanden zijn. Anders houd je een groep mensen verantwoordelijk voor iets waar een groot deel niet in kan slagen. Dat is niets meer en niets minder dan een hoop dampende bullshit. Goed voor de moestuin maar verder compleet nutteloos. Dit discours past in de tijdsgeest waarin hardnekkige maatschappelijke problemen worden verengd tot persoonlijke problemen van onwillige luilakken of misfits[7] die hoognodig door scholing[8] moeten worden bijgeschaafd. Mensen zonder ambitie die de hardwerkende Vlaming ook nog handen vol geld kosten. Mensen zoals ik en duizenden anderen die test na test en gesprek na gesprek doen voor de meest idiote en onzekere jobs. Mensen zoals ik en duizenden anderen die in hun studententijd op theoretisch vlak doorhadden hoe de vork aan de steel zat en het nu op praktisch en persoonlijk gebied ondervinden. Namelijk dat de slogan: “Ik hou ze arm, hou jij ze dom!” nog altijd klinkt als een klok. Alleen is ‘meneer pastoor’ vervangen door ‘de media’ en draagt ‘meneer de eigenaar’ een blits polshorloge en een hipsterbril in plaats van een monocle en een hoge hoed. Mensen zoals ik en (hopelijk!) duizenden anderen die niet langer de wortel voor hun neus achterna lopen en tussen de lijntjes van het sociaal contract beginnen lezen. Waar zal dit eindigen? In mijn even dystopische als filmische fantasie eindigt het in een door smog verstikte, overbevolkte miljoenenstad waar in de arena sollicitanten het opnemen tegen levende, genetisch gemanipuleerde reuzengroenten. De winnaar krijgt een tijdelijke job bij de lokale fastfoodgigant. Gevechten op leven en dood! Bloed! Tomatensap! Spektakel! De tweede plotlijn maakt dan dat ik een geheime relatie begin met de dochter van de stadhouder en alzo eindig als leider van de Grote Werklozenrebellie. Op een tamme komkommer rijden we tenslotte de zonsondergang tegemoet terwijl de eindgeneriek in beeld verschijnt … Maar terug even serieus nu! Het zogenaamde ‘activeringsbeleid’ en de ‘interim industrie’ zijn namelijk niets meer dan excuses om te camoufleren dat de staat (of wat er nog van overblijft), compleet machteloos is om arbeidsplaatsen te creëren in een neoliberale samenleving. De geest van Thatcher en Reagan is alive and kicking. Make no mistake about it! Ik vraag me nog altijd af waarom politici blijven beweren dat ze werk gaan creëren, de werkloosheid gaan wegdrijven maar zich vervolgens niet uitspreken tegen het neoliberalisme … Maar goed beste lezers, als ik meer nieuws heb en u een antwoord kan geven bel ik u zeker terug! J   [1] ‘Wie wil werken, vindt werk! Echt wel, we bellen u zeker terug! [2] Omdat het waar is schatjes!                                                                                                                                                      [3] … of ik twee kilo verdikt ben MAAR WE MOETEN POSITIEF BLIJVEN VERDOMME! [4] Buiten zorgen, huishuur die betaald wordt met spaargeld en af en toe een neiging tot vage, socialistische clichés. [5] Iemand die talent heeft? Vraag het anders aan het grote boze uurroosterJ. (Als je durft!) [6] En avontuur! In Technicolor ®! [7] Ik ben dan bijvoorbeeld een misfit, get the picture? [8] Zoals een cursus ‘Hoe maak ik een CV?” voor mensen met een hoger diploma die heelder dagen niets anders doen dan CV ‘s opmaken.

Jan Van Olmen
6 0