Zoeken

desertie

Zo ziet een deserteur er dus uit in vredestijd. Een twintiger waar het leven uit lijkt weggevloeid. Verpakking die klaar staat om bij het groot huisvuil te worden gezet. Bijna niet meer te recycleren. Hugo is een milicien, die langer dan acht dagen zonder permissie weggebleven is uit zijn eenheid. Huidige status: deserteur. Voorbestemd voor een enkele reis naar de ‘begijnenstraat’. ‘Waarom kom je naar de brandweer, als het huis al afgebrand is’ vroeg ik hem, toen ik de obligate fiche invulde. ‘Die ene dag was er teveel aan’, stamelde hij nauwelijks hoorbaar. Hersens op aan, harde schijf overlopen, file psychologie voor gevorderden aanklikken. Gelukkig was J.R.M.Maas er nog, houvast in bange dagen: ‘Hoe krankzinnig het gedrag ook lijkt, het moet betekenis hebben. Het is zinvol en niet in gebruikelijke zin slecht of afwijkend’. Met verwondering naar de mens kijken. Het is alle dagen nationaal geofrafic, daar heb je geen televisie of iPad voor nodig. Wat doet dat met een mens, 300 dagen met een bezem de binnenkoer van de kazerne vegen? Alles voor het vaderland, verstand op nul en vegen maar. Een gevoel kan voor een dijkbreuk zorgen. Rede smelt weg, als sneeuw voor de zon. In het diepste van uw ziel de vloer aangeveegd worden. Het zal je maar overkomen. Verzet door de bezem aan de kant te zetten. Zinloosheid krijgt terug zin. Leegte terug inhoud. In naam van zelfmoordpreventie is , zoals Secret Army destijds, een ontsnappingsroute gezocht via het militair hospitaal. Het is een ziekenhuisbed geworden in plaats van een brits in de cel. Hugo is om medische redenen ongeschikt verklaard voor verdere dienst. Later werd met veel misbaar, de ontsnappingsroute opgedoekt door het krijgsauditoriaat. Tijd om ander werk te zoeken. Om een ander verhaal te vertellen. Met of zonder bezem.

dirk adijns
0 0

In het ziekenhuis

1 Ik lag enkele dagen in het ziekenhuis. Afgelopen vrijdagavond, bij uitstek de gezelligste samen-voor-en-thuis-op-de-buis avond, ging ik drie keer van mijn stokje. Tegen de muur en de grond op. Mijn vrouw, de zonen en mijn vriend/buurman houden me recht. Het gebeurde allemaal in flitsen. De binnenzijde van een ziekenwagen ken ik alleen van tv. Daar had het bij mogen blijven. Als een volleerd acteur beantwoord ik de vragen van de ambulanciers. Wat ik weet en wat ik niet weet. Al kan je dat laatste natuurlijk niet vertellen, of je zou het wel weten. Door de grote poort de spoed binnen. De hectiek van E.R. of Grey's Anatomy is er niet. Ook dokter House heeft verlof. In tegenstelling tot verpleger Eddy. Hij doet niet alsof. Net zomin als mijn persoonlijke verpleegster. Liefde is... de ambulance inhalen. Misschien is ze geflitst. Een foto om op te vragen. Ik zie ook flitsen. Van gemis, naar huis, naar flarden van geluk. De man die naast me ligt is helaas dementerend. Ooit was hij een begenadigd voetballer. Net vanavond is er geen Stadion op tv. Maar hier ligt hij nu, zegt zijn dochter vol liefde. Getackeld door het leven. Wie geven we de rode kaart? 2 Het is mijn eerste verblijfservaring in een ziekenhuis. Het hamert er wel in. Mijn buurman is verhuisd naar een vrijgekomen éénpersoonskamer. Iedereen weet dat ziekenhuiskamers maar om twee redenen vrijkomen. Zijn onrustige bewegingen zouden me uit mijn slaap kunnen houden, vertelt men. Ik antwoord dat hij ook wel last zou kunnen hebben van mijn gesnurk, dat we in hetzelfde bedje ziek zijn, maar het baat niet. De Zevende Dag staat op. Ook geen wondermiddel tegen latente hoofdpijn. Terwijl de nieuwbakken ministers hun pensioenplannen verduidelijken, komt de verpleegster opnieuw bloed prikken. “Ze zeggen dat we tot 67 moeten werken”, zeg ik. “Oh ja”, antwoordt ze, waarna ze een pleister van mijn arm ritst. Ik wil het uitschreeuwen, maar deel haar stil protest. Waarna, opnieuw, goede zorgen. Ik leg de tv het zwijgen op en neem de krant. Op een West-Vlaams veld hebben onbekenden 400 witte stenen geplaatst. Als grafzerken. Hetzelfde aantal jongeren pleegde sinds 2000 zelfmoord in die provincie waar keihard werken geen tegenspraak duldt. Eén om de tien dagen. Een stille herdenking voor een stille oorlog. De kamer wordt er nog stiller van. Ik wil maar zeggen. Het leven is ons hoogste goed. We moeten er goed zorg voor dragen. 3 In tegenstelling tot wat ik eerder zei, was Dr. House wel aanwezig in het ziekenhuis. Ik citeer een verpleegster. “Hij is zo slim. Als andere dokters het niet meer weten, gaan ze bij hem te rade.” De verpleegster komt zeggen dat ik tot bij hem mag komen. Onze oudste zoon duwt de rolstoel voort in de gang van het ziekenhuis. De gang van het leven zeker? Bovenal een geruststellend gevoel. Ze staan klaar voor een duwtje in de rug als het nodig is. De dokter heeft een imposante boekenkast. Maar bovenal een begrijpbare conclusie voor mijn herhaaldelijk flauwvallen. Hij doet er niet flauw over. Ik mag naar huis, op voorwaarde dat ik even rust neem. Mijn vrouw is net als ik verrast dat ik al naar huis mag. Maar we zeggen er niet nee tegen. In de auto moet ik nu geen vragen beantwoorden. We weten allebei dat het antwoord thuis op me wacht. Met onze jongste kijk ik op YouTube naar enkele ziekenhuisscènes uit Fawlty Towers. “Raak me niet aan”, zeg Basil Fawlty tegen een verpleegster. “Ik weet niet waar je aangezeten hebt.” En meer van die gein. Lachen doet gelukkig geen pijn. Daar is het antwoord al. Gelukkig. (een 3x 200 woorden column)

Rudi Lavreysen
11 0

Duin

Duin   ‘T’is toch altijd spannend om eerst het water te horen vooraleer je er een glimp van opvangt, vind je niet. Nog even klimmen en we zien haar.’ Met overdreven dichtstem voeg ik eraan toe: ‘de zee: een vertrouwde kracht die nooit exact dezelfde vorm aanneemt.’ Haar reactie had ik wel verwacht: ‘Eumm, ik denk dat je dit al eens eerder hebt gezegd. Of nee: geschreven.’ Ironisch genoeg reageer ik voor de honderdste keer met hetzelfde: ‘Moet dan alles wat er gezegd wordt uniek zijn? Alsof alleen eenmalige dingen waardevol zijn.’  Het fronsen van haar wenkbrauwen is even prominent als haar ingehouden lach. Ik vervolg dan maar: ‘Jij vraagt me toch zelf zo vaak om te herhalen waarom en hoeveel ik van je hou.’ Terwijl de zon in haar blonde haren met schakeringen van geel en goud speelt, antwoordt ze: ‘Maar dat is net iets wat telkens anders kan. Je liefde blijft hetzelfde, maar hoe jij je er op elk moment bij voelt en hoe je het onverwoordbare in woorden giet, is toch telkens nieuw.’  Mijn hart mist een slag. We komen dichterbij. Ik heb dit zo goed voorbereid; heb hier al honderden keren gewandeld in mijn gedachten en toch ben ik nerveus. Alsof haar antwoord me nog zou kunnen verrassen. Alsof één plus één opeens toch nog iets totaal anders dan twee zou blijken. We wandelen verder over het strand, laten voetstappen achter die door getijden stapsgewijs zullen wegebben. Ik draag de picknickmand, zij het lakentje en de camera. We hervallen in een zalige stilte opgeluisterd met een harmonica van golven, een zoute bries en het genot van niks te hoeven zeggen. Vogels beheren de lucht en ongetwijfeld zwemmen vissen als keizers onder de blauwgrijze spiegel van de zee. Maar wij zijn landdieren. Wij voelen ons opperbest als we met onze voeten paden kunnen creëren die nooit eerder zijn gevormd. Zo bewandelen we deze aardbol begeesterd en bezield. Wat ons gisteren en morgen aan volledige vrijheid doet ontberen, zijn krachten groter dan wijzelf: maatschappij, tegenslag, onomkeerbaarheid. Maar wij tweeën, op dit moment, zijn vrij. Het liefst wil ik dat we terugkeren en dezelfde wandeling meteen opnieuw doen, maar dan in elkaars voetstappen. Gewoon omdat het kan. Dit idee spoelt me terug naar de eigenlijke reden van deze wandeling. Wat ik het liefst wil, is heel mijn liefde, hartstocht en overtuiging bundelen tot één klein geheel. Ik wens mijn gevoelens voor haar, voor ons, te smelten tot één uniek symbool: een schelp of smaragd of een metafoor als deze:   Liefde is een tweezit die in tijd en ruimte opschuift om de juiste mensen op te vangen en hen dan toefluistert: ‘maak het je gemakkelijk en geniet van de rit. Eerst zetelen, dan pas nestelen. Als je het goed doet, leven jullie samen dubbel zo lang.’   We zitten naast elkaar op ons lakentje op de hoogste duin, met ogen en doelen in dezelfde richting en beider hart als kompas. Vol emotie kijk ik nog een laatste keer naar de zee en spreek tot mijn geliefde in een stem die probeert zware woorden licht te doen klinken: ‘De tijd is rijp om lentes als bruggen over komende winters te slaan.’ Pas dan wend ik mijn blik naar haar verwonderd gezicht, waar het altijd warm is, waar zij vol van leven, alle zonnestralen en deze vraag opvangt:

Joachim Stoop
8 0

Hoogdringendheid

Dat ik niet zo'n romantisch type was. Enfin, dat dacht ze toch, ook al kende ze mij niet echt. Soms hoop je dat een gesprek anders gaat dan het gaat, maar soit, ik moest toch hoogdringend wat anders gaan doen, en je weet nooit zeker wat beter is in een eerste gesprek. Vragen stellen, of antwoorden geven. We babbelden wat na over een theaterstuk dat we net hadden gezien. Een man zat zwijgend te roken, en een vrouw in badpak gebruikte een tafellaken als trouwjurk. Er was water. Niet zo heel veel water, maar toch genoeg om de vrouw in het badpak, opgeplooid in een kleine afwasteil, zeiknat te maken. Gepraat werd er eerst niet, en toen het wel gebeurde, helemaal op het einde, ging het fout. De relatie tussen de vrouw en de man, waarvan verschillende episodes werden uitgebeeld via lichaam, water, en een occasioneel streepje muziek, bleek vooral veel baat te hebben bij stilte. Praten leidt alleen maar tot misverstanden, dat is duidelijk. Zoals dat ik niet zo'n romantisch type ben, wat dan misschien wel waar mag zijn, maar toch niet noodzakelijk de eerste waarheid die ik over mezelf zou vertellen. Er is zoveel wat fout kan gaan bij praten. Ongepaste woorden, zinnen die opkrullen waar je ze recht wil, en om het dan allemaal nog in de juiste volgorde te vertellen ... Praten is tricky business. Je weet ook nooit of de andere wel echt luistert. Nee, dan zijn toneel spelen en schrijven makkelijker. Je kan repeteren en bijschaven, en dan komen mensen uit vrije wil tot bij jou, uit nieuwsgierigheid, gretig om vermaakt te worden, geraakt misschien wel. Al brengen ze natuurlijk wel steeds hun eigen leven, verwachtingen, en beperkingen mee. Ze missen veel -  zo vraag ik me nog steeds af waarom die zittende, zwijgende man per se een nat t-shirt moest aantrekken, als het niet was voor de geweldige splash die je krijgt wanneer je met een nat t-shirt op een podium slaat. Communicatie is vaak een amechtig gedoe. Maar ik moest dus gelukkig hoogdringend iets anders gaan doen. Ik maakte de twee sloten van mijn fiets los, en vertrok. Dat doe ik niet zo vaak, fietsen in de stad, ik vind het gevaarlijk, vooral omdat ik al fietsend heel makkelijk in een contemplatieve bui kom. Dat was deze keer niet anders, en terwijl ik flink door trapte vroeg ik me af waarom het woord hoogdringendheid zo'n statige klank heeft. Het mist de noodzaak van urgentie, toch bijna een synoniem, ik koppel het niet aan de snelheid waar het recht op meent te hebben. Misschien is het besmet door buren als hoogachtend, of hoogdravend. Ik liet me net op tijd door een rood stoplicht terug naar de werkelijkheid roepen, en staarde naar een gordijn dat opwaaide als een zomerjurk. Maar ondanks deze tegenslag was ik nog op tijd ter bestemming. Een nog kleiner theaterzaaltje, waar een muzikaal belevingsspektakel op me wacht. Onder de in totaal negen toeschouwers herken ik met een schokje mijn gesprekspartner van daarnet, die er op bovennatuurlijke wijze in geslaagd is om voor mij aan te komen. Maar nog voor ik mijn keel kan schrapen worden we vriendelijk verzocht onze schoenen in te ruilen voor teenslippers - gegeven de sokken die mensen dragen (ik) of nylons (mijn gesprekspartner), een idee wat niet helemaal doordacht blijkt. Zo geschoeid worden we naar boven geleid. De eerste halte is de diepzee. De duistere soundscape licht op, geblurb weerklinkt in de muziek. Papieren vissen zwemmen tussen ons door, en een stem vertelt een verhaal over de bereikbaarheid van het onbereikbare. Een deur verder blijkt een basblokfluit spelende man zich schuil te houden onder een laken, waar hij bezocht wordt door een lenige danseres. Daarna gaat het snel. We verlaten de diepste zee, en bevinden ons in een basiskamp, klaar om de hoogste bergtop te lijf te gaan. Daarna, zo lijkt het, na die ultieme climax, gaan we definitief in het niets op. Dat is vorm gegeven als een paar matrassen op een podium, en bestaat uit bezwerende postrock doorsneden met lachsalvo's. Dan mogen de schoenen weer aan. Een bar was er niet, dus daar stond ik weer met de sleutels van mijn fiets in de handen. Natuurlijk was er wel weer wat hoogdringends wat ik moest doen, maar veel zin had ik daar niet in. Alles is bereikbaar, maar de prijs is hoog, was de boodschap van deze performance, en zwijgen is beter dan praten, had het eerste stuk me geleerd. En ik was sowieso al niet zo'n romantisch type. Een namiddagje theater, en alles wat ik voor waar hield, en waar ik zo hoogdringend mee aan de slag moest, was genadeloos naar de prullenmand verwezen. De fietstocht naar huis beloofde gevaarlijk te worden. Dirk Van Boxem meer op www.bijgekleurd.wordpress.com

Bijgekleurd
0 0

De ultieme eenzaamheid van toen

                                                                         De zomermaanden zijn héél vaak mijn klusjesmaanden en toen ik onlangs rommelde in mijn garage wist ik meteen dat goedkoop meestal dure koop is. Ik verschoof mijn boekenkasten enkele centimeters, de pootjes braken af en alles donderde met een geraas rakelings langs me heen. Wat ik aanschouwde was een puinhoop van zorgvuldig bewaarde schriften, boeken en documenten die ik in een kwart eeuw bijeen gehamsterd had, overgoten met mijn hedendaagse kop koffie die onder de druk van een gebroken plank sneuvelde: een lekker glibberige troep.   Het optimisme om de boel op ter ruimen en niet te beginnen huilen haalde na enkele verbijsterende minuten gelukkig de bovenhand en bij de vondst van onderstaande tekst in een oud dagboek, ging ik relax op een hoopje rommel zitten lezen. Een warme glimlach verscheen op mijn vermoeide snoet, want deze vondst was zowel verrassend als uitermate waardevol. Het is in feite een intieme, hoogst persoonlijke tekst, niet eens geschikt en absoluut niet geschreven om gelezen te worden door andere ogen dan de mijne. Maar wat twintig jaar geleden zo pijnlijk gold, is nu geen realiteit meer, hoewel het thema meer dan ooit doorweegt bij velen onder ons. Ik laat jullie dus even mee kijken in de wereld van de jonge dertiger die ik toen was, met al mijn verlangens en mijn dromen.   Geschreven op twee december 1994 Soms vraag ik me wel eens af : zal ik ooit vervuld worden door het volle gevoel van de niet-eenzaamheid? Zijn wij gedoemd om levenslang te dwalen? Alleen geboren, alleen onderweg en alleen sterven. Wat doet ons zo hunkeren naar dat warme gevoel van samenzijn, verbondenheid, herkenning, begrip? Een gevoel dat we af en toe eens mogen proeven, als een drug die je euforisch maakt. Is het een illusie of een realiteit die ik nog mag ontdekken? Ik weet het niet. Als ik rond me zie, dan merk ik op dat zovelen niet alleen zijn. Ze hebben een partner die voor hen kiest, ze hebben een gezin, ze denken zich onmisbaar op hun werk, en toch…. Terwijl ik dit hier neerpen wéét ik eigenlijk dat dàt allemaal illusies zijn. Fantasieën opgebouwd om dat schrijnend gevoel van eenzaamheid, dat ik dagelijks onderga, niet te moeten erkennen. Sommigen denken dat ze het perfect kunnen scheiden -lichaam en geest bedoel ik-. Ik heb dat ook geprobeerd, want het is een eenvoudige weg om te gaan, maar voor mij was het als Russische Roulette spelen en ik kreeg de kogel meermaals recht in mijn ziel geschoten. Je kan jezelf niet dwingen in vakjes te leven. Elke aanraking vloeit automatisch over in een geestelijke ervaring, een verrijking, soms een genot, en dan vooral –als het een genot is- ga je dromen en verder hopen met je mooie idealen. En in die eenzaamheid, die me als een cocon omsluit, stoot ik steeds meer mensen af, teleurgesteld door hun gedragscode die niet met de mijne strookt. Ik voel dat, als ik niet vlug een wending stuur in dit gedrag, ik een kluizenaar word in dit mooie bos van me, met als enig duldbaar gezelschap mijn hond, mijn kat en mijn voedsel. Schrijven is voor me, hoe individueel ook, een ultieme communicatie met mezelf en vooral ook met de wereld. Het opent kanalen en laat de Liefde stromen. Schrijven bevrijdt me van de negatieve gedachten en doet de pijn wegvloeien. Ik verlang naar een wisselwerking zo sterk, dat die niet voorbij is als je uitademt. Bang dwaal ik rond in een chaos van totaal afgeschermd op zoek te gaan naar een vertrouwensband in een wereld waar ik niemand echt vertrouw. Hij zal me niet herkennen, mijn prins, in mijn harnas van vetlagen en mijn blik als een dode vogel : dof en onverschillig.   Twintig jaar later lees ik deze tekst opnieuw met medelijden in m’n hart voor die eenzame jonge vrouw van toen en ik zucht diep. Een gevoel van opluchting overspoelt me en ik voel me intens gelukkig en bevrijd, want ik wéét dat ik dat vervullend, rijk gevoel van niet-eenzaam-zijn gevonden heb. Niet in de vorm van een droomprins of één of ander rimpelloos bestaan, maar eenvoudigweg door het leven zelf dat me steeds weer terugwerpt in mijn eigen krachtveld. De MS-diagnose, en alles wat dat met zich meebracht, heeft me gedwongen telkens opnieuw de moed te vinden om terug op te staan en te zorgen voor mezelf. De vervulling van mooie wisselwerkingen fixeer ik al lang niet meer op één persoon maar zoek ik in en rondom mij, en vaak zijn de meest troostende componenten niet eens echt tastbaar noch menselijk. Het hartverwarmende onthaal van je viervoeter bij je thuiskomst, een twinkelende glimlach van een voorbijganger, de ontroerende schoonheid van de natuur,… het zijn maar enkele voorbeelden van de vele, vele mooie dingen die je kunnen vervullen met dat verrijkende volle gevoel van pure warmte en geluk. De eenzaamheid wordt dan ver weg geband, zoals de duisternis verdwijnt bij het verschijnen van een helder licht. Menselijke wezens kunnen zeer zeker je wereld verrijken, maar er is nog een véél grotere rijkdom héél dichtbij je: ontsteek het licht in jezelf en strààl .  

Bosfee
0 0

KAMPIOEN

Ontspan je voorhoofd, je wenkbrauwen, je neusbrug, je mond. Je tong neemt ruimte in in je mond. Je hoofd staat los op je lichaam.’ De ritmische opeenvolging van zinnen die de yogaleraar bij het begin van de les uitspreekt, vernauwen mijn bewustzijn. De cadans en het timbre van zijn zinderende stem zorgen voor een vorm van focus. Die van ‘het leven in het nu’. De mantra van het waarachtige. Ik surf er even op mee, doe of ik erin geloof. Ik ben tenslotte een ijverige leerling op mijn lichtblauwe matje. Een adept die zich stiekem meet met de andere yogi in de vrijdagavondklas. Let op, competitie en prestatie, die moet je aan de deur achter laten. In de halfduistere, groezelige gymzaal telt niet wie of wat je daarbuiten bent. Not dus. Het is me al van bij de eerste les duidelijk dat de drie jonge moeders die hun uitgezakte, vermoeide lijf betekenis komen geven, mekaar constant beloeren. Wie van ons krijgt er zijn billen in twee tellen galant in kaars naar omhoog? Geen van de drie zo blijkt. De drie gratiën zijn ook buiten de yogales vriendinnen. Voor de les begint, sluit ik steeds even bij hun groepje aan. Op die manier kan ik in hun wederzijds gekwetter opgaan en moet ik geen details kwijt over leven, kinderen, partner. Vragen beantwoord ik consequent met andere vragen of met een vluchtig ‘Prima, alles ok”. Zo parkeer ik meteen elke mogelijke bemoeienis. Yoga, zo heeft mijn huisarts gezegd zou me helpen om los te laten, om in het nu te leven. Ik laat niet los. Ik ga tot het uiterste. Na drie lessen ken ik de volgorde van de oefeningen. Thuis oefen ik ’s morgens, om 5 u zoals het hoort, met de ipad en een yoga-app naast me. Ik perfectioneer mijn ademhaling. Na 7 lessen klinkt het gechant uit mijn borst als de oerschreeuw van een Tibetaanse monnik. Met precisie en discipline ben ik kampioen loslaten. Ontspanning wanneer gevraagd, opspanning wanneer vereist. Vanavond lig ik vlak achter de vriendinnen, rechts en achter mij liggen nog een tiental slachtoffers van de sleur en de werkvloer. Ed ligt links van me. Ed, zeventig, ligt er al twaalf jaar op zijn grijze matje. Hij is het toonbeeld van een gezonde oudedag, geduldig en soepel zonder protesterende gewrichten. Met de yogaleraar heeft hij een speciale verstandhouding; bij het begin van de les geeft hij aan met welke pose hij het mogelijks moeilijk zal krijgen, waar er zich in zijn oude lijf op dat moment een lichte blokkade bevindt. Ed beheerst de les en geniet ronduit van de bewondering van zijn medeyogi. Ed heeft één onhebbelijkheid. Met de billen hoog laat hij ook zijn darmen meesurfen op de ontspanning. Weke winden ontsnappen aan zijn oude lijf. Ze drijven weg en versterken de misselijkmakende, oude voetzolengeur van de yogamatjes in de bedompte zaal. Ik ken intussen precies het moment waarop het vege lijf van Ed leeg loopt. Tussen de zonnegroet en de giraf, halverwege de Bahasana. Het vergt me elke les weer al mijn zelfcontrole en tolerantie om niet opzichtig te walgen, op te staan en fulminerend de les uit te lopen. De yogaleraar daarentegen accepteert gelukkig en gelaten dat ook organen mee in diepe ontspanning gaan. Nu lig ik gespannen het windenmoment af te wachten. Ik concentreer me, nog twee oefeningen. Tijdens de zonnegroet borrelen de darmen van Ed al van de voorpret. En voor het eerst in 10 lessen voel ik mijn controle verslappen. Woede en taaie walging schieten langs mijn keel omhoog. Ik krijg ze niet weggeslikt. ‘Ga dieper in je ontspanning’ beveelt de leraar. De spiegel breekt. Als een furieuze, Russische judoka stort ik me op Ed. Ik ga schrijlings op hem zitten en prang zijn slappe strottenhoofd tussen mijn opgespannen dijen. Ik pers en blijf persen tot er in de zweterige zaal een droge knak klinkt. En ippon, denk ik, helemaal losgelaten.

Hilde Devoghel
0 0

(niet) zoet zwanger

Even tellen … zes keer in vier weken reed ik naar hetzelfde ziekenhuis voor de opvolging van mijn zwangerschap.   Eerst een algemene controle, die door de assistente van de gynaecologe werd ingeboekt, op 24 weken. Ik kom nuchter, aangezien mij gezegd was dat ik ineens dé beruchte suikertest zou moeten doen. Nadat ik nogmaals gerustgesteld werd dat alles oké is met ons klein ventje, wist de gynaecologe me echter te zeggen dat de suikertest toch accurater is op 26 weken. Ik hoef geen afspraak te plannen maar mag dan ineens naar het labo voor het drankje en de daarbij behorende bloedtest. De opvolgafspraak, vier weken verder, plannen de assistente en ik wel in.   Dus daar sta ik weer, na 26 weken zwangerschap. Ik ben letterlijk een nummertje in de wachtzaal en wacht braaf mijn beurt af, drink het – wellicht goorste drankje dat ik ooit dronk – op, lees een uurtje (verplichte inwerktijd) en laat dan een staaltje bloed trekken. Een dikke week later vindt mijn vervolgafspraak plaats. Geen problemen, gezonde groei, bewegelijk manneke…allemaal goed nieuws. Echter, mijn suiker bleek toch wat te hoog. Dus zo snel mogelijk terugkomen voor een uitgebreide suikertest is de boodschap. Deze keer wel in te plannen met het labo. Ik weet dus dat ik vijf dagen later weer in dezelfde wachtkamer zal zitten, dit keer met een ander nummertje.   De uitgebreide suikertest was effectief uitgebreider: dubbel zoveel van het goorste drankje met tijdsblokken van om het uur opnieuw bloed trekken, drie uur lang. Natuurlijk was ik voorzien van entertainment: boek, gsm, koptelefoon, puzzelboekje…maar binnen het uur voelde ik de neveneffecten van de suikertest en legde ik mij plat weg op een brancard in de gang bij wachtzaal 7, achter een groen gordijn weliswaar. Ze moesten mij daar eens zien liggen…   Later die dag belde ik voor de resultaten en bleek ik – zoals ze dat noemen – zoet zwanger te zijn. Met één te hoge suikerwaarde boekte ik ook ineens een afspraak in bij de diëtiste van het ziekenhuis. Dus ook die volgende dag was ik present. Ik kreeg een aangepast koolhydratendieet en veel succes voor de volgende 2,5 maand die ik nog te gaan heb.   Maar ik ben toch even blij dat ik de volgende drie weken niet weer de trappen richting wachtzaal 3 of 7 van het ziekenhuis op moet. En dat ik een tien-beurtenkaart heb gekocht voor te parkeren :-)   Ps: ik noem zwangerschapsdiabetes liever ‘niet zoet zwanger’ als je bekijkt wat ik allemaal niet mag eten van suikers! Het zij zo! Met dank aan de mama voor de genen!

An Spoelders
0 0

De Vrije wil

DE VRIJE WIL Mensen van mijn leeftijd die ’s maandagsmorgens om 9h uur nergens meer verwacht worden, gaan vaak iets doen dat hen de illusie verschaft dat ze met iets relevants bezig zijn. Liefst gaat het om een bezigheid die niet alleen maar genoegen belooft, maar ook een zekere nuttigheid pretendeert. Een taal leren bij voorbeeld, gesproken in een land met veel zon en lekker eten. Misschien bloemschikken, onbespoten groenten kweken of kunstgeschiedenis studeren. Lucratief hoeft het gelukkig niet meer te zijn, want de kans dat we er, met ons versleten hoofd, nog voor betaald worden ook, is echt helemaal te verwaarlozen. Ik werd indertijd, nadat ik eerst mijn camera’s en nadien mijn pollepel aan de wilgen had gehangen in feite min of meer gedwongen om filosofie te gaan studeren. Dat zat zo: een van de belangrijke lemma’s waarover de wijsbegeerte al eeuwen nadenkt, dialogeert, publiceert en soebatteert is de vraag of de vrije wil bestaat. Lig er vooral niet wakker van; het zou niet het eerste vraagstuk zijn waar ze niet uit geraken, maar laat dat nu juist iets zijn waar ik zo goed als dagelijks mee geconfronteerd werd. Zeer regelmatig, aanvankelijk met enige verbazing - maar na een tijdje wen je eraan – stelde ik vast dat delen van mijn lichaam iets totaal anders deden dan datgene wat ik hen toch wel duidelijk en niet mis te verstaan had opgedragen. Volkomen autonoom en soeverein ging de materie van de spieren een geheel eigen weg en zette een aantal acties in gang waar mijn immateriële geest zelfs nog niet aan gedacht had.   Niet alleen, maar vooral de mond was daar zeer vasthoudend, zeg maar koppig in. Zo herinner ik me dat het meermaals is voorgekomen dat ik de opdracht gaf om iedereen een goede avond te wensen en mijn mond doodleuk hoorde zeggen: “ Voor mij nog een Trippel van ’t schab en geef de mensen ook nog iets.“ Dat kan je toch bezwaarlijk een persoonlijke interpretatie van een opdracht noemen? De mond was blijkbaar bijdehand genoeg om te weten dat ik met dat rondje erbij nog moeilijk kon terugkrabbelen. Uit zelfverdediging bespaar ik u details van anekdotes waarbij ik op die manier buiten mijn wil in nog gênantere situaties terecht gekomen ben. Andere spieren deden net zo graag mee met die stille ongehoorzaamheid. Gevolg gevend aan een toch wel dringend advies van mijn huisarts neem ik vastberaden het besluit geen tweede keer aardappelen, vlees en saus op te scheppen; wat zie ik mijn hand doen? Juist. Als éénpersoonssteekproef stel ik statistisch, laat staan wetenschappelijk, natuurlijk niet veel voor, maar alleszins voor wat mijzelf betreft, is dat met die vrije wil nog niet helemaal opgelost. Als hij al bestaat, dan heeft hij toch niet heel veel in de pap te brokkelen. Een beetje zoals ik gezinshoofd ben. Hoewel die studie van de late roeping mij op allerlei gebieden veel plezier bezorgd heeft, bracht ze qua oplossing van het ‘vrije wil’-vraagstuk niet veel zoden aan de dijk. Niettegenstaande de min of meer algemene consensus dat hij dus niet bestaat, blijft het intuïtief een harde noot om kraken. Hét struikelblok waar niet alleen onze intuïtie het moeilijk mee heeft is de verantwoordelijkheid. Als de vrije wil niet bestaat, hoe ga je dan iemand op zijn daden aanspreken? Heel ons ethisch én juridisch systeem komt op de helling te staan. Nu hoeft dat voor de vakmensen geen enkel bezwaar te zijn. Een beetje filosoof laat zich immers niet van de wijs brengen door het feit dat zijn conclusies contra-intuïtief, wereldvreemd of ronduit raar zijn. Toen o.a. Spinoza, Hume en d’Holbach indertijd vraagtekens plaatsten bij de persoonlijke God zoals de tijdgenoten die toen dachten, ging men er ook vanuit dat ze niet goed snik waren.

Max Schneider
0 0

Jij en ik in de Himalaya

De trein naar mijn hart spoort naar de bergen. Naar desolate landschappen en duizelingwekkende hoogtes. Ik heb de laatste jaren die trein genomen en de radius van mijn hart voelen uitbreiden, als een kind dat in alles mogelijkheden ziet om te spelen en het leven te vieren. Eerdere bergavonturen heb ik alleen ondernomen omdat ik de vrijheid wilde ervaren om enkel op mezelf te kunnen vertrouwen. Ik trachtte me te sterken in de psychische, individuele dimensie van mijn bestaan. Eerlijk gezegd wilde ik het alleen kunnen zonder iemand anders nodig te hebben. Afhankelijkheid vind ik zo’n bijzonder naar gevoel. Gaandeweg ontdekte ik dat de grote uitdaging er voor mij in bestaat om te genieten van het leven via contact met anderen, ondanks al mijn kwetsbaarheden. Ons leven krijgt pas zin door en via anderen, wat maakt dat we niet verder kunnen ontwikkelen als we de sociale dimensie ervan negeren, vanzelfsprekend nemen of erin stagneren. Ik wilde daarom ondanks mijn weerstand een groepsreis ondernemen en via die weg een manier zoeken om verbinding te maken met de groep en toch mezelf te blijven. Mezelf niet in een keurslijf laten dwingen in mijn poging om aanvaard te worden, blijven luisteren naar mijn eigen wensen en me tegelijk ook niet afsluiten van de anderen. De bestemming: Nepal. De groep bestond uit negen bergliefhebbers en vier sherpa’s, Nepalese gidsen die de Himalaya als hun thuis mogen beschouwen. Zij zouden ons drie weken lang doorheen de bergen leiden met als doel de Kala Pattar (5600 meter) te beklimmen. Het was een zeer heterogene groep, maar één ding hadden we allemaal gemeen: ons verlangen om drie weken te verdwijnen in een afgelegen gebied en één te worden met de natuurpracht om ons heen. Toch was er niemand in de groep waarmee ik werkelijk aansluiting vond, waar ik op één of andere manier mee raakte. Ik voelde me op mezelf aangewezen en kwetsbaar. Stiekem had ik gehoopt een nieuw, innig contact met iemand aan te gaan. Een nieuwe vriendschap die ontstaat in de Himalaya. Mooi, toch? Ik deelde op de tocht een kamer met een vrouw van mijn leeftijd, Nele. Zij en ik staan heel anders in het leven. We respecteerden elkaar en konden alle praktische zaken goed samen regelen, maar wat ons emotioneel leven betreft, bleven we ieder op onszelf. Op zo’n momenten gebeurt het wel eens dat ik veel moeite doe om het contact toch te laten slagen, om toch maar nabijheid te ervaren. Voor mij betekent dat: mekaar begrijpen, aanvaarden en toelaten in onze innerlijke wereld. Wanneer die beweging dan niet terug komt, voel ik me afgewezen en sluit me vervolgens af, teleurgesteld en verlaten. Ik lijk contact te zoeken met als doel om iets terug te krijgen wat ik nodig heb: liefde, ‘gezien’ worden. Dat maakt me soms blind voor wat ik werkelijk wil. Nele sprak me als persoon eigenlijk niet in die mate aan dat ik haar op een andere manier wilde leren kennen, en toch is er iets in mij die dan zegt dat ik het niet goed genoeg doe waardoor we geen ander contact hebben. Als ik me maar anders gedraag of het maar anders aanpak dan…. Als ik maar anders zou zijn dan… Eigenlijk beweeg ik meestal tussen teveel contact willen en op andere momenten net te ver weg zijn, teveel afstand nodig hebben. Daartussen zit een gebrek aan zelfliefde. Dat midden is wat ik tijdens deze reis wilde voelen en waarmee ik iets wou gaan doen. Er is hoe dan ook altijd een onoverbrugbare kloof tussen onszelf en anderen, de maatschappij, de wereld. Ik zoek iets in contact met anderen dat ik daar niet kan vinden. Vandaar dat ik de sociale dimensie van het leven zo graag uit de weg ga: ik heb het gevoel telkens weer teleurgesteld te worden. En dat doet zo verschrikkelijk veel pijn. Al wandelend stelde ik me voor dat we allemaal bergen zijn met tussen ons in onoverbrugbare ravijnen. Ik denk dat we allemaal onvermijdelijk geconfronteerd worden met die ravijn, met ‘zoeken maar niet vinden’, ‘geven maar niet terugkrijgen’. In onszelf hebben we echter een rijkdom die met geen woord of beeld te vatten is. Ik begon me af te vragen: hoe kan in de liefde die ik van anderen verlang in mezelf vinden? Ik ben tenslotte zelf ook een berg en moet die ravijn misschien helemaal niet oversteken. In contact met de groepsleden heb ik getracht om mijn gevoel van eenzaamheid en verlangen naar nabijheid te ervaren, maar ook om het te laten ‘zijn’ zonder het krampachtig trachten op te lossen. Aanvaarden dat dit continu verlangen en gevoel van leegte er is en dat ik in wezen heel afhankelijk ben ten opzichte van anderen. Toegeven dat ik afhankelijk ben van anderen was voor mij ontzettend moeilijk. Wat zou ik er graag eindeloos in cirkeltjes omheen blijven lopen! Door het gevoel te erkennen en te accepteren als wezenlijk deel van mezelf, was ik echter beter in staat om het zelf te (ver)dragen en hoefde ik er daarom ook niet meteen op te reageren. Het liet me toe om niet meer als een kip zonder kop naar nabijheid op zoek te gaan om het gevoel kwijt te raken en ‘op te vullen’. Ik kon er zelf voor zorgdragen. Mijn ervaring is dat onze zelfliefde enorm kan groeien als we onze kwetsbare belevingen in onszelf leren verwelkomen en verzorgen. Dan ontstaat er meer vrijheid om onszelf te geven wat we echt nodig hebben. Het liet me bijvoorbeeld toe om mezelf meer te tonen hoe ik ben, met al mijn eigenaardige kantjes erop en eraan. Deze niet verstoppen of verbloemen zoals gewoonlijk. Geven wat ik te geven heb. En dat is misschien al meer dan genoeg. Dat is voor mij genoeg en het is aan de mensen om me heen om te beslissen of dat ook genoeg is voor hen. Ik heb het gevoel dat ik hen helemaal vrij wil laten in die beslissing. Als me dat verdrietig maakt, dan zal ik dat voelen maar het daarom niet (meer) met man en macht ongedaan maken. Vanuit deze houding ontstonden vormen van contact die voor mij heel nieuw waren. Gaandeweg vond ik met de meeste mensen uit de groep wel een soort van verbinding. Eerdere contacten met de groep hadden voor mij iets functioneel. Het was een I – it relatie zoals Buber die zou beschrijven. Een instrumentele relatie waarbij het contact met de ander dient om een bepaald doel te bekomen, in dit geval mijn gevoel van eenzaamheid wegnemen. Wandelend door de Himalaya ontstond in mij geleidelijk aan een wens om alle mensen van de groep werkelijk te ontmoeten als uniek en authentiek individu en mezelf ook authentiek te tonen. Niet mijn eigen verlangen in de schaal leggen. Niet voor één of ander doel in mezelf, maar vanuit de eenvoudige wens om de ander echt te kennen. Dat is wat Buber een I – thou relatie noemt. Ironisch genoeg hield dit in dat ik een soort van afstand nam die geen verbinding met anderen verbak maar mezelf en – in mijn gevoel- anderen toeliet om een persoon op zichzelf te zijn. Vanaf toen voelde contact in de groep voor mij aan als: jij en ik. Mij hielp het om me voor te stellen dat de ander effectief de ander is, met eigen behoeften, wensen, gedachten. Het meest waardevolle wat ik kan doen is die in zijn anders-zijn erkennen, respecteren en begrijpen. Dit is een vorm van contact die ons en de ander de ademruimte en vrijheid gunt om onze echte zelf tot uiting te brengen. Een contact van berg tot berg, waarbij we liefde voor elkaar ervaren zonder de ravijn te hoeven oversteken. Een liefde die afstand accepteert. Meestal vind ik in een groep één verbinding die dan zeer intens is, waarna ik de andere ‘oppervlakkige’ contacten als minderwaardig beschouw. Dat wilde ik nu tegengaan. Ik wilde tijdens deze reis mijn vrijheid bewaren en deze niet kwijtraken door op te gaan in de ander in de hoop dat die mijn gevoel van leegte zou wegnemen. Een contact dat niet ontstaat uit afhankelijkheid, kan alleen vorm krijgen als je voldoende zelfstandig blijft en de ander ook zijn zelfstandigheid toelaat. Ik wilde bewust blijven open staan voor iedereen. Op die manier begon ik te ervaren hoe bijzonder waardevol elk contact is, hoe kort ook, waarover het ook gaat. Dat is een waardevolle les die de Himalaya mij heeft geleerd. Al koop je een mandarijn van een man langs de weg wiens taal je niet verstaat. Elk contact kan voldoening geven, of ik nu een sneeuwbalgevecht voer met Dil, een sherpa, over het gemis aan frieten praat met Bart of over afhankelijkheid in de liefde met Klaartje. Want, het gaat om de ontmoeting tussen jij en ik op zich, niet over wat de ander voor je gemis kan betekenen. Wanneer je een ontmoeting benadert vanuit wat je zelf mist, volstaat echter geen enkele vorm van contact en wordt de leegte alleen maar groter. Zo ontstond uiteindelijk iets meer beweeglijk, iets vloeiend dat van moment tot moment kan veranderen, afhankelijk van wat er bij anderen of mezelf speelt. Afhankelijk van hoe onze werelden mekaar raakten, hadden we zus of zo’n contact, en dat was telkens anders en telkens waardevol. Authentiek contact ontstaat door te verwelkomen wat er is in de plaats van te proberen ‘creëren’ wat je nodig hebt. Een ware ontmoeting tussen jij en ik in de Himalaya. Wat staat jou in de weg om de ander werkelijk te ontmoeten?  

Alpenroos
0 0

Tussen oorlog en liefde

Ik sta aan de voet van een kleine heuvel met op de top een boom wiens takken ver naar buiten vallen, elegant en stevig tegelijk. Zijn brede, verweerde stam doet vermoeden dat hij daar al tientallen decennia het landschap siert. Er is zo ver het oog reikt geen andere boom te bespeuren, wat zijn bestaan majestueuzer maar ook eenzamer maakt. De geur van gemaaid gras en de frisse, nevelige bries afkomstig van een nabijgelegen beekje vertellen me dat de zon weldra zal ondergaan. Ergens hoog in de boom zit een merel die met zijn meesterlijk gezang de dag vaarwel fluit. Wanneer ik de heuvel opwandel hoor ik geroezemoes en gegiechel, komend vanaf de top. Ik ga er iets sneller door wandelen, alsof de helling voor mij geen weerstand meer biedt. De boom biedt beschutting aan een tiental mensen die gemoedelijk en knus rond een lange tafel zitten. Boven het gebeuren hangen kleine lampionnen en rondom staan her en der kaarsen en fakkels die geduldig wachten om op hun beurt de omgeving te verlichten. De muziek van tsjirpende krekels brengt een zomers soort van leven aan het gebeuren, alsof alles mogelijk is. Aan de tafel wordt door een aantal mensen druk en vurig discussie gevoerd terwijl anderen uitbundig lachen of stilletjes giechelen en weer anderen innig in gesprek lijken met elkaar. De algemene sfeer lijkt openhartig en verwelkomend. Tot mijn verbazing zie ik mezelf zitten aan de tafel, ergens in het midden, genietend van wat er rond mij gebeurt. Iets in mij zegt dat de mensen om me heen mijn familie zijn. Familie in de ruime zin van het woord: bloedverwanten maar ook veel andere mensen die me nauw aan het hart liggen. Mijn gelaatsuitdrukking en houding stralen een gevoel van ‘liefde’ uit: het heeft zowel iets hartstochtelijk en onbevreesd als ontspannen en vreedzaam. Voor mij op de tafel staat een kaars in een oude wijnfles die de herinneringen draagt van de vele andere kaarsen die zij heeft helpen branden. Wanneer de zon achter het heuvelachtige landschap verdwijnt, ontbrandt de kaars spontaan met een krachtige, heldere vlam. Dat is het moment waarop ik meestal wakker word. Het is een droom die de laatste jaren wel vaker terugkeert en die een belangrijke rol is gaan spelen in mijn leven. De metafoor van de boom staat voor mij voor een manier van in de wereld zijn en in relatie treden: hij staat voor (samen)leven vanuit liefde, leven met en vanuit mijn hart. Ik heb het gevoel dat ik me in mijn dagdagelijks leven – symbolisch gezien – vaak niet onder die boom bevind. De droom gaat namelijk vooraf door een andere, minder vredige, scène. Voordat ik aan de voet van de heuvel beland, bevind ik me in een donkere droomwereld. Het is de wereld van mijn nachtmerries. De scène speelt zich af in de loopgraven, in een met modder en kraters bezaaid landschap. De lucht is overtrokken met onheilspellende, donkergrijze wolken die de indruk geven dat alle kleur en licht uit de wereld verdwenen zijn. Ook hier staat een boom in de verte, deze keer verdord en voor de helft weggebombardeerd. Met mijn benen half weggezakt in de slijk sta ik met een bajonet tegenover een tegenstander. Er wordt een vurige machtsstrijd gevoerd die tot in de eeuwigheid terugkeert. Zonder begin en zonder einde. Het is alsof ik iets van mijn tegenstander nodig heb of wil verkrijgen en omgekeerd. Alsof de ander de macht heeft om me iets te ontnemen, zelfs om me te vernietigen. Hier betekent de winst van de ene het verlies van de ander. Ik ben doodsbang, met man en macht mezelf beschermend want ik voel een groot wantrouwen tegenover de figuur die voor me staat. Ik tracht haar gedachten en gedragingen te voorspellen en in te schatten maar kan niet anders dan concluderen dat haar motieven bedreigend zijn. Leven vanuit de symboliek van de loopgraven betekent namelijk leven vanuit angst. Zo gaat dat op het slagveld: ik kan alleen nog denken vanuit die bedreigende realiteit. Op het slagveld is er maar één waarheid: die van oorlog. Elke beweging die mijn tegenstander maakt, elk woord dat zij zegt zal ik interpreteren vanuit ‘voor of tegen’, ‘goed of slecht’. De inhoud van de machtsstrijd die in de loopgraven gevoerd wordt is voor iedereen anders. Dat hangt af van de kwetsuren en littekens die we meedragen uit onze vroegere ervaringen en onze vroege jeugd. Aan de basis liggen negatieve kernemoties en overtuigingen die we daaruit hebben meegenomen: ‘Ik sta alleen’, ‘Ik kan niemand vertrouwen’, ‘Ik ben minderwaardig’, ‘Ik ben niet belangrijk’. Als ik zelf leef vanuit deze overtuigingen, beland ik in de loopgraven en zie, denk en luister enkel nog vanuit mijn eigen, angstige bril: ‘Ik tel niet mee’, ‘Niemand houdt van mij’. Door met zo’n bril door het leven te wandelen voel ik me vaak afgesneden en liefdeloos omdat veel ervaringen door die bril gefilterd worden: ‘Zie je wel, weer een bewijs dat ik er niet bij hoor’. Daardoor zie ik deze realiteit ook keer op keer bevestigd, wat ze steeds sterker maakt. Dit is een zeer angstige en pijnlijke manier van in de wereld staan. De machtsstrijd is gebaseerd op die negatieve overtuigingen en bestaat erin van de ander te verkrijgen (eisen) wat we nodig hebben om onze angst minder te voelen. Ik tracht ervoor te zorgen dat de ander zich op zo’n manier gaat gedragen dat mijn pijn en angst binnenin verzachten. Bijvoorbeeld: Ik verwacht dat iemand onmenselijk veel rekening met mij houdt zodat ik niet het gevoel heb niet mee te tellen. Als dat niet gebeurt ga ik in de strijd en word ik boos. Omgekeerd verwacht de ander ook van mij dat ik haar negatieve gevoelens wegneem, geruststel, sus. Dat maakt dat de relatie op het slagveld een co-afhankelijke relatie is: een relatie waarin beide partijen afhankelijk zijn van elkaar. Ik stel mezelf namelijk verantwoordelijk voor het goed-voelen van de ander en stel de ander verantwoordelijk voor mijn goed-voelen. Op het slagveld mag de ander niet zomaar ‘zijn’, zij moet voldoen aan mijn verwachtingen. Ik heb de ander namelijk nodig om niet verteerd te worden door angst omdat ik geloof dat het de ander is die deze kan wegnemen. Er zit nog meer somber nieuws in deze nachtmerrie: er komt geen einde aan deze scène want het voeren van een machtsstrijd houdt geen oplossing of mogelijkheid tot verandering in zich. Nooit. Ten eerste zijn mijn diepgewortelde angstige overtuigingen, net zoals die van mijn tegenstander, niet (meer) op waarheid gebaseerd maar vervormd in mijn beleving doorheen mijn leven. Het heeft geen zin om te discussiëren over dergelijke angsten. Dat maakt de knoop alleen maar steviger. Het is als een behekst labyrint zonder einde. Ten tweede klopt het niet dat de ander verantwoordelijk is voor mijn negatieve gevoelens en deze kan wegnemen. Het is een zinloze strijd die uiteindelijk alleen tot meer pijn leidt. De enige uitweg uit deze scène, het enige wat verandering brengt in dit tafereel, is zelf wegstappen uit de machtsstrijd. In de afgelopen maanden heb ik gezocht hoe ik de loopgraven achter mij kan laten en de heuveltop uit mijn droom kan beklimmen om meer te leven vanuit de symboliek van de boom. De droom houdt voor mij niet alleen een signaal in van wat er aan de hand is, maar ook een richting, een doel: Ik wil niet leven vanuit angst maar vanuit liefde. Om de weg naar de boom te bewandelen moet ik me er eerst en vooral van bewust zijn dat ik me in de loopgraven bevind. Beseffen dat ik niet naast maar tegenover iemand sta. Dat herken ik aan de hand van een gevoel van onrust en spanning in mijn borststreek. Pas sinds kort heb ik ontdekt dat dit een lichamelijke uiting van woede gemend met angst is. Woede is een signaal waar ik dankbaar gebruik van kan maken. Woede is niet goed of slecht. Ze is. Ze vertelt iets over mijn positie in een situatie en wat ik daarin nodig heb. Het is een signaal dat me vertelt dat er iets niet in orde is, dat er bijvoorbeeld niet aan mijn noden en wensen is voldaan of dat er teveel van mezelf wordt opgeofferd in een relatie. In de plaats van die woede dan te richten naar de ander en te eisen dat die zich anders gaat gedragen (en dus in de loopgraaf te gaan staan) heb ik geleerd om deze energie te gebruiken als brandstof om de weg naar de boom te bewandelen. Dat is iets essentieel in de overgang van de ene metafoor naar de andere. Op de weg naar de boom tracht ik te beseffen dat ik niet verantwoordelijk ben voor de gevoelens van de ander. Ik ben enkel verantwoordelijk voor mijn eigen ervaringen. Ik probeer ook te beseffen dat ik de ander niet kan veranderen, enkel mezelf. Het gaat hier eigenlijk om een soort van ‘switch’. In de plaats van mekaar verantwoordelijk te stellen voor onze gevoelens, dienen we de switch te maken naar het opnemen van onze eigen verantwoordelijkheid. Dat is een manier van denken die me meteen uit het slagveld haalt. De liefde uit de metafoor van de boom kan enkel ontstaan als we verantwoordelijkheid opnemen voor onszelf. Of, anders gezegd: als we bewegen van co-afhankelijkheid naar meer autonomie. Want, enkel zo zijn we in relaties in staat om onszelf en de ander te laten zijn wie we werkelijk zijn. Het is op weg naar de boom dat ik de meest diepe, intense en verscheurende angst kan ervaren. Op het slagveld is er strijd, maar ik houd de ander dichtbij onder de vorm van allerlei eisen en verwachtingen om me toch maar niet ‘alleen’ te voelen. Dat geeft een gevoel van zekerheid. Strijden geeft een gevoel van controle (over de ander). Op weg naar de boom is de boodschap net ‘loslaten’. De ander vrijlaten. De controle, eisen, verwachtingen laten gaan. Dat werpt mij soms heel erg terug op een gevoel van ‘alleen te staan en niet graag gezien te zijn’. Mijn angst in zijn meest rauwe vorm. Als ik besef dat ik de oplossing niet bij de ander kan vinden, kan ik niet anders dan mijn blik naar binnen, naar mezelf te richten. De switch zorgt ervoor dat ik niet meer met mijn aandacht ‘in’ de ander zit: ik probeer minder te zorgen dat de ander zich zus of zo voelt, heb minder hoge verwachtingen en eisen. Ik ga net met mijn aandacht naar binnen, naar mezelf. Daar kom ik in contact met wat me bang maakt, maar ook met wat ik verlang. Mijn angst vertelt me namelijk iets over wat voor mij belangrijk is. In wezen bestaat mijn taak erin te achterhalen welke behoeften, doelen en waarden ik wil beschermen op dat slagveld? Wat schuilt er in mijn hart als soldaat, achter mijn schild? Zoals hoger aangegeven vecht mijn soldaat vanuit de angst om niet mee te tellen, om niet graag gezien te zijn. De fundamentele behoefte die daaraan vooraf gaat is die aan werkelijk contact met anderen. De waarheid is dat ik niets liever wil dan plaatsnemen onder de boom naast alle mensen waar ik van houd. Dat is wat er achter mijn harnas schuilt: de droom van een familie onder de boom. En in dat verlangen, in die droom, schuilt een mogelijkheid tot verandering. Als ik wil leven vanuit de metafoor van de boom, is het mijn taak en verantwoordelijkheid om me bewust te zijn van die wens en ook vanuit die wens en behoefte te handelen. Mijn verantwoordelijkheid bestaat erin zelf actie te ondernemen in de richting van wat ik wil, waar ik voor sta, wat ik belangrijk vind. Niet leven vanuit de angst, maar vanuit wat ik werkelijk verlang: liefde. Leven voor wat ik wil in de plaats van vermijden van wat ik niet wil. Alleen dan is contact en samenzijn met anderen mogelijk. Wanneer ik in de loopgraven sta, maakt het beeld van de boom me erg angstig. Ik kom dan in contact met iets wat ik verlang, maar ga er vanuit dat ik dat niet waardig ben, dat het niet zou lukken om mensen samen te brengen, dat ik er niet in zou slagen om hen het naar hun zin te maken. Ik bekijk mezelf dan vanuit een eenzijdige, angstige bril: ‘Ik ben niet sociaal, ik ben daar niet voor gemaakt’. Diep vanbinnen ben ik zeer bang dat ik helemaal alleen aan die boom zou zitten. Dat maakt dat ik me net voor dit verlangen afscherm en bescherm, in strijd ga met anderen. In de loopgraven handel ik vanuit angst, net niet in functie van mijn diepste verlangen. Leven vanuit liefde betekent net wel contact maken met anderen en met hen onder de boom gaan zitten omdat dat mijn grootste verlangen is. Durven kiezen voor wat ik werkelijk wil en niet meegaan in mijn angstige beleving, wetende dat dit slechts littekens zijn uit een verleden die mij klein en afgesneden houden. Intussen begrijp ik beter wat het tafereel van de boom zo vredig maakt. In contact treden vanuit de symboliek van de boom betekent kiezen voor liefde in de plaats van voor angst. Het betekent bovenal beseffen dat ik in elk contact kan kiezen om door de bril van mijn verleden en negatieve overtuigingen of de bril van wat ik verlang te kijken. Alleen door van de angst weg te wandelen en te kiezen voor liefde, zal de bril van angst uiteindelijk brozer en minder sterk worden. Want, liefde overwint alles. Het is op deze plek, in dit tafereel, dat ik mijn werkelijke kracht kan ervaren: die van ‘houden van’. De liefde onder de boom is een vrije, onvoorwaardelijke liefde. Hier bepaalt wat je zegt, doet of nalaat namelijk niet je waarde. Je bent waardig omdat je bent. Dat betekent ook dat iedereen gelijk is en letterlijk en figuurlijk naast mekaar zit aan de tafel. Er is ruimte voor open communicatie waardoor ieders binnenkant meer overeenstemt met wat getoond wordt aan de buitenkant. Vanuit een zorg voor de eigen behoeften en gevoelens kunnen deze gedeeld en kenbaar gemaakt worden. Zo ontstaat een relatie waarin je kan tonen wie je bent en wat je wil en de ander kan laten zijn wie hij of zij werkelijk is, zonder eisen of ultimatums. Hier treden we in relatie en laten we deze groeien zoals ze is, eerder dan haar af te meten aan een vooropgesteld idee van ‘hoe het zou moeten zijn’ (voor ons). Leven en laten leven en verwelkomen wat er is, niet vanuit een onttrekken uit het contact, maar juist vanuit een liefdevol engagement. Onder de boom leren we werkelijk houden van de ander als afzonderlijk en uniek persoon. Op die manier kan men verschil en confrontatie toelaten en zich toch heel verbonden voelen. Het betekent verbinding voelen en toch niet samenvallen of opeisen. Deze boom is naar mijn aanvoelen geen utopie. Het is eerder een realistisch gebeuren waar conflict, verschil en separatie mogelijk zijn, echter zonder mekaar daarmee te vernietigen. Hier, onder de boom, wordt feest gevierd. Het is feest omdat de strijd en dualiteit van goed of slecht, voor of tegen overwonnen zijn. We moeten niet meer vechten om te winnen of verliezen. We mogen gewoon ‘zijn’. Het beeld van de boom staat eigenlijk voor de basis, misschien zelfs de zin, van mijn leven: liefdevol contact. De kaars die spontaan ontbrandt bij zonsondergang staat voor het licht, het doel dat ik wil volgen in donkere dagen. Wanneer ik in een negatieve spiraal beland tracht ik me het tafereel van de boom voor de geest te halen. Ik probeer mezelf eraan te herinneren dat die boom er altijd is, ook al zie ik hem niet omdat ik te zeer gepreoccupeerd ben met een bepaalde situatie. Zolang ik ben, is er liefde en vertrouwen onder de boom. Ik moet er gewoon gaan bijzitten. In die zin is de boom ook mijn veilige haven. Een kleine situatie kan me soms meteen op het slagveld trekken waardoor ik opnieuw door de bril van angst naar de wereld kijk. Dan voel ik me onzeker, aangevallen, minderwaardig en lijk ik te vergeten dat altijd de keuze heb om het slagveld de rug toe te keren en te kiezen voor die éne fundamentele waarheid: die van liefde.

Alpenroos
28 0

Hoe kan men er zeker van zijn dat alles in orde is?

Op een bepaald onbewaakt moment kwam deze vraag in mij op.Zomaar.En het is een nogal allesomvattende vraag die tevens een beetje angst opwekt.Ik dacht: stel dat ik nu de koning was of de eerste minister en deze vraag kwam in mij op.Zou ik dan ineens bang worden, want het is quasi onmogelijk dat alles in orde is.Of nog erger: stel dat ik de koningin was en ik stel mij plots die vraag.Als koningin kan je toch helemaal niet snel nog vanalles (de computer heeft zojuist het woord vanalles als foute spelling gemarkeerd, maar ik kan toch niet “van alles” schrijven want dat heeft een andere betekenis) wat krom is recht gaan zetten.Als verantwoordelijke koningin zou ik al snel depressief worden door zoveel onmacht.En wellicht is het in de praktijk net zo.Maar wat moet je dan denken van de eerste minister.Dat hij geen verantwoordelijkheidsgevoel heeft?Toch aanvaardt hij (of zij) alle verantwoordelijkheid.Als goede huisvader zou ik het in geen geval aandurven.Ik zou wakker liggen en mij afvragen of de vuilbak van mijn buren niet weggewaaid is als het stormt.En hoe zit het met de auto van hun buren? Zal die morgenvroeg trefzeker starten als ze naar hun werk willen rijden?En zo steeds verder.Want je moet weten dat de eerste minister ook zijn koepeltje houdt over de minister van buitenlandse zaken.Dus is het ook belangrijk om er zeker van te zijn dat Putin in goede mentale gezondheid verkeert. Stel dat hij zich niet goed voelt en rare dingen in ’t hoofd haalt.En zo verder.Neen, ik vind het ondraaglijk.Alleen van verzekeringsmensen kan ik het een beetje begrijpen dat ze er rustig bijlopen.Als er niets misgaat zullen ze nooit een verzekering kunnen verkopen.Maar als alles voortdurend misloopt, werkt het ook niet meer. Dan worden verzekeringen onbetaalbaar.Bijvoorbeeld als het oorlog is. Werken verzekeringen dan nog voor Jan-met-de-pet?Betaalt de verzekering als Jan-met-de-pet zijn pet kapot is?Ik weet dat allemaal niet zo goed en daar wordt ik een beetje bang van.Wat moet ik doen?Is de oorlog al begonnen of nog niet?

van zwam
0 0

Doorslecht

Een doordeweekse donderdagnamiddag in een supermarkt van de goedkopere soort. De speciale aanbieding waarvan sprake in de reclamefolder is pas geldig vanaf volgende week. Niks aan de hand. Dan keren we binnen een week wel weer.Toch maar even twee andere prullaria gekocht. Dan richting kassa. Het is weer goed druk. Ik gok op kassa 2. De overige kassa’s slibben ook dicht. Heb ik mij dan alweer vergist? Het gaat geen moer vooruit. Voor mij staat een propvolle kar maar de persoon die erbij hoort is verdwenen. Ik kijk even naar de loopband. Drie dingen heeft de onbekende erop gelegd en is dan in rook opgegaan. Op zoek naar sigaretten misschien? Maar die liggen toch aan de kassa! De halve loopband ligt vol met koekjes, wafels, chocolade, snoepjes en ijs. De vrouw die het kocht staat te wachten om te betalen. Geen wonder dat ze er zo ‚gezond’ uitziet. Snoep nog maar wat méér, denk ik bijna luidop.Plots duikt mister X op. Zelfs bij dit warme weer draagt hij een crèmekleurige sportpantalon met daarop een blauwe trui met witte knopen en daaronder een hagelwit hemd. Opvallend is zijn blauw-met-witte-stippels vlinderdasje. Hij is zo weggelopen uit een of ander herenmodeblad.Het ‚gezonde’ meisje zet even het ‚volgende klant’-bordje achter haar drie aankopen: een mango, een druiventros en een broccoli. Dus toch gezond. De koekjes en aanverwanten behoorden bij een eerdere klant die last had om te betalen. Wat ben ik toch een slecht persoon die onmiddellijk het ergste van zijn medemens denkt!Ondertussen is mister X begonnen om op zijn beurt de loopband vol te laden. Zelfs met dit goedkope assortiment zal zijn rekening seffens flink oplopen. Waarom heeft hij mij niet laten doorlopen? Ik, met mijn twee stuks in mijn handen, moet nu wachten op meneer die de halve winkel heeft leeg gekocht!Nog maar net gaat deze gedachte door mijn terneergeslagen hoofd of ik hoor een vriendelijke mannenstem tegen mij zeggen: ‚Maar meneer, gaat u toch voor. U hebt slechts twee dingen gekocht. Alstublieft’. Mister X wijst met zijn twee armen naar de kassierster. Ik ben even uit mijn lood geslagen en ben net in staat een stil dankjewel uit te spreken. Mijn som is vlug gemaakt en ik dank de kassierster en nogmaals de Heer X. Wat ben ik toch een slecht mens die dadelijk vooroordelen heeft!Op weg naar mijn wagen tover ik een glimlach op mijn gezicht. Toch een vriendelijke man … of zou hij een homo zijn … wat ben ik toch een slecht mens die nooit eens gelooft in de goedheid van een ander. Ik ben slecht. Doorslecht!

Marc M. Aerts
0 0

Terug naar de kust

Laatst was ik nog eens in België. Ik ben het landje in 2003 ontvlucht maar kom er nog af en toe.  Mijn moeder woont er namelijk. In Knokke dan nog wel. Het mekka van de nieuwe rijken. Waar mannen op zondag in de rij gaan staan bij de bakker en vogue omdat ze gehoord hebben dat daar  de beste pistolets worden gebakken.  Waar Lippens het al jaren voor het zeggen heeft. Waar ik van zijn leven geen voet zou zetten maar door omstandigheden al 48 jaar af en toe verblijf. En mijn  moeder woont er dus.  En ze moest naar het ziekenhuis. Genoeg redenen om dat vermaledijde oord nog eens op te zoeken. Dat ziekenhuis, een angstige moeder, een vochtige kelder, het platte land.  Het mondde uit op een vriendelijke confrontatie met het verleden. Nieuw waren de ooievaars, de uit het niets opduikende kunstwerken en een labrador pup die naar de naam Sean luisterde. En ik heb ook het schoonste strand van Nederland ontdekt, heb er zelfs een wijntje gedronken en ik heb een wereldvredesvlam gevonden in een onooglijk polderdorpje. Misschien heb ik zelfs een vlucht regenwulpen gezien. Het gelijknamige boek heb ik in een vorige leven gelezen. Een vorig leven. Dat is 40 jaar geleden. Het strand aan de Lekkerbek, vlak voor het Zwin natuurreservaat in Knokke-Zoute leek immens. Nee, het WAS immens. Je moest immers wel 20 treden af voor je op het zandstrand stond. En bij laagtij moest je echt wel een eindje stappen alvorens je voeten het zilte nat konden voelen. Hoe dichter je bij de zee kwam, hoe natter en donkerder het zand. Je voeten werden erdoor opgezogen. Het leek wel drijfzand. En je wist dat er een leven bestond net onder dat laagje zand. Dat zag je aan de zandslangetjes die overal verspreid lagen. Slangetjes zand. Afkomstig van een of andere krab. Er waren krabben en massa's schelpen. En amper mensen. Toen waren er ook nog "brislams" (verbastering van het Franse brise-lame) zoals mijn neefjes en ik ze noemden. Golfbrekers zijn dat. Het was er eigenlijk gevaarlijk vertoeven vanwege de stromingen errond. Je gleed er ook ontzettend makkelijk af. Maar het was er zo heerlijk om op avontuur te gaan. En je kon er als het ware de zee opwandelen want als je op het einde van de brislam stond, was de dijk heel ver weg en leek je heel even een deel van de zee te worden. En wat was er veel leven in die plasjes die overbleven nadat het hoogtij was geweest! Mosselen, krabben, scheermessen (je weet wel, die langwerpige schelpen), af en toe een vis. En op het strand zelfs regelmatig haaientanden. Die zouden 40 miljoen jaar oud zijn. Ik herinner me nog erg goed een legendarische storm. Het moet ergens eind jaren zeventig geweest zijn. Mijn oudste neef en ik hadden onze skateboarden boven gehaald. En op de dijk, skateten we, met een plastic zak als windzeil boven onze hoofden. Het ging ontzettend snel! En we lachten als gekken en waren oprecht gelukkig. De zee kwam toen tot aan de dijk, tot aan de bovenste van de 20 treden en nog veel verder ook. In een mum van tijd was de dijk ondergelopen. Die golven tot net achter het huis waren een fantastisch zicht.  Ik keek naar de grijze zee en zag het nog grijzere water kolken. Ik voelde ontzag. En werd bang. Mijn neef maakte het nog erger door me vreselijke verhalen te vertellen over drijfzand, draaikolken en dolgedraaide kwallen. Het regende, woei en kolkte dat het een lieve lust was en het eindigde met een verplichte terugkeer naar ons familiehuis, op de Lekkerbek, aan de Zoutelaan. Want het werd te gortig. Zelfs voor twee tieners met een skateboard.  Ten Putte heette het huis van mijn grootouders. Met op de veranda een emmer water waar we onze voeten in moesten wassen als we van het strand terugkwamen. Dat deed mijn oma natuurlijk om te vermijden dat het hele huis tot zandbak zou verworden. Dat huis met de vele geheime en niet gebruikte kamers staat er al lang niet meer. In de jaren tachtig begon namelijk de waanzinnige immobiliënrace aan de Belgische kust. En oma en opa hebben het nog lang kunnen tegenhouden, tot ook zij overstag gingen en Ten Putte verkochten aan een of andere genadeloze makelaar. De villa, onze villa, een parel uit de jaren dertig, een schoonheid, een familiehuis, een karakterkop moest verdwijnen. Om plaats te ruimen voor zielloze appartementen. Ik ben laatst nog eens gaan kijken naar Ten Putte (ze hebben de naam behouden), naar de Lekkerbek, naar Het Strand. Was het misplaatste nostalgie (ik ben niet echt een nostalg, maar Ten Putte ligt gevoelig, ik geef het toe) dat me dreef, of een denken aan mijn grootouders die al lang gestorven zijn, aan mijn neven en nichten die ik op een enkele uitzondering na nooit meer zie, of was het een gevolg van mijn recente scheiding van een man waar ik meer dan 20 jaar lief en leed mee heb gedeeld, of was het gewoon een opwelling? Ik weet het nog steeds niet. Het huis is weg. Maar onze buren, de ouders van Jacky Ickx, de F1 chauffeur, hebben stand gehouden. Hun huis staat er nog. Dat deed me plezier.  Ik heb jaren een hekel gehad aan Knokke, aan de m'as tu vus, aan de nieuwe rijken, de absoluut niet discrete charme van de bourgoisie, aan de truien op de schouders van mannen met foute schoenen, van de bontjassen en de kakmadammen, van de Avenue Lippens (zoals de Lippenslaan steevast wordt genoemd) die zo leeghoofdig is dat je haast spijt krijgt van die paar neuronen in je hoofd omdat ze je zo verloren laten voelen, aan de volgebouwde dijken enz. En kijk, anno 2014 is dat er allemaal nog steeds. En op de dijk is het nog erger geworden. Hele stranden zijn nu privé domein van de bar-en of restauranthouders. De golfbrekers zijn weg, het strand is opgehoogd; daarvoor zijn miljoen kilo's zand nodig geweest. Dat hebben ze moeten doen om dat de stormen uit de jaren zeventig en tachtig levens hadden geëist. Maar ik heb toch nog het Knokke van mijn kindertijd kunnen terugvinden. Neen, ik ben geen wafel gaan eten bij Marie Siska zelfs al bestaat dit legendarisch eethuis nog, ik heb ook de ijsjes van De Post niet gegeten (die bestaan namelijk niet meer) en zelfs mijn boekhandel Corman is verhuisd en heb ik ook niet bezocht. Maar...en ik geef het node toe...  ik moet toegeven dat Knokke ook wel meer is dan al dat vreselijke dat ik hierboven beschreef.  Ik heb gefietst door het Zoute met de unieke witte huizen met rode daken. En ja, er staan vreselijke Porsches en andere Cayennes voor de deur en waarschijnlijk wil ik 85 % van de eigenaars zelfs niet kénnen, maar de wirwar van straatjes afgebakend door knotwilgen, de prachtige Engels cottage stijl , de eenheid van kleuren en de klank van de meeuwen en de zoute zeelucht...ik geef toe, het is uniek. En dan nog verder naar het Oosten:  het Zwin reservaat. Eigenlijk een oude verzande zeearm dat al sinds de 18de eeuw privé bezit was van de Lippensfamilie maar sinds 2006 een Provinciaal Domein is. Vandaag is het gesloten om weet ik veel wat voor reden, maar het is gelukkig toch deels toegankelijk. Het Zwin is een uniek natuurgebied dat Nederland met België verbindt. Het was 20*c die dag in Knokke. De lucht was knalblauw, de ooievaars van het Zwin in een decadent sociale bui en het strand aan het Zwin was leeg. En als kers op op de taart doemt er totaal onverwacht een gigantische haas op. Het blijkt een kunstwerk van de Britse beeldhouwer Barry Flanagan te zijn.  Eventjes lijkt het alsof kunst de natuurelementen kan verbinden: de Noordzee, de lucht,  het strand en de schorren.  Ik fiets doodgelukkig naar het huis van mijn mama. Overtuigd dat het wel goed met haar komt.En vermijd daarbij zorgvuldig de Avenue Lippens.

Nathalie
14 0

Gebroken lint

Je schreef elke dag naar me. Honderden briefjes heb ik bijgehouden. Stukken papier met gekke droedels, schattige tekeningen en lieve boodschappen. Die eerste jaren ook geile boodschappen, maar eigenlijk niet zo vaak.  We waren jong en de wereld lag aan onze voeten. Alles, echt alles, was nog mogelijk. Muziek spreekt meer dan woorden. Daarom wisselden we cassettes uit. K7 in het Frans. In deze tijd van smartphones kan je je dat amper noch voorstellen. Het is toch allemaal zo veel simpeler geworden! Net als de jongeren van nu maakten we zelf onze muziekmix. Het verschil met anno 2014 is dat je dit in de jaren '80 echt uren duurde. Het was een ambacht. Want als je het goed wou doen, moest je precies afmeten hoelang een nummer duurde. Het vergde echt wel wat vaardigheden om de juiste songs mét de juiste lengte te zoeken, deze dan op een platenspeler afspelen, meteen het goede nummer vinden (en de naald op de juiste plaats weten te plaatsen én er weer afhalen als het liedje gedaan was), op REC duwen en dan weer op PAUSE. En dan weer opnieuw op REC. En dan terug PAUSE. Het moeilijkste zat 'm in de staart. Je had K7tjes van verschillende lengtes. De meest gangbare waren die van 60 of 90 minuten. Ik had een voorkeur voor de langere. Van het merk Maxwell. Goudkleurig. Zo cool. Je had twee kanten op die plastic dingen: een A-kant en ja, ook een B-kant dus. Ieder 45 minuten. Begin maar eens liedjes te kiezen die allemaal samen precies 45 minuten duren! Onmogelijk. Dus werd de laatste song vaak spontaan geaborteerd. Of hij ging gewoon lustig verder op kant B. Ik ben altijd nogal lui geweest. En ik werd er zowaar slecht gehumeurd van. Maar dat was nog helemaal niks vergeleken met een cassette die in de speler bleef steken. Oh helse brij van lint! Je moest dan een potlood of een pen zoeken die precies in één van die 2 gaatjes van de cassette paste om dat lint terug in de muziekdrager op te rollen. En vanaf dan wist je ook pertinent zeker dat je met een verzwakt exemplaar te maken had. Het kon ook nog erger: dat was als er een stuk lint helemaal verkreukt was. Dan werd het stuk totaal onbruikbaar. Dan kwam er papier en plakband aan te pas. Je moest het slecht stuk eruit knippen en vervolgens zeer netjes, om te vermijden dat het lint terug bleef steken, de twee uiteinden aan elkaar plakken. Ja ja ja, dat waren nog eens tijden! Jij en ik wisselden vaak zulke cassettes uit. We hadden zo ongeveer dezelfde smaak. Vaak hadden we trouwens dezelfde nummers. Er was immers nog geen overvloed van muziek beshcikbaar zoals dat nu, in de 21ste Eeuw wél het geval is. De videoclip was pas uitgevonden. Het kostte toen een fortuin om een clip te maken.  We waren aangewezen op hippe Britse bladen zoasl de NME om op de hoogte te blijven van goede muziek. Of van het Hollandse 'OOR". Een Belgisch alternatief was er niet. We ontdekten groepen via festival zoals het fameuze Seaside Festival in De Panne of via hippe nachtclubs in Leuven of Brussel. Iemand nog bekend met de Beau Bruxelles of met de Atelier in Leuven? De inhoud van de cassetjes schreven we op die mini papiertjes die erbij staken. Ik heb er zo eentje bijgehouden. Daar stonden o.a. volgende songs op: -Angie (The Rolling Stones) -The Tide is High (Blondie) - Our lips are sealed (The Gogos) -You better you bet (The Who) - Your kiss is on my list (Hall&Oates) -Rescue (Echo and the Bunnymen) - Spend the night with me (The Kids) Je had heel subtiel (nou ja...) "Spend the night with me" onderlijnd. En ik had de boodschap begrpen. Ik heb die nacht niet met je doorgebracht. Maar wel de volgende. Je maakt geen cassetjes meer voor me. Veel van de muziek die we toen beluisterden heeft de tand des tijds niet doorstaan. Ik luister nu nog meer naar jazz dan ik toen deed. Zo krijg ik bijvoorbeeld niet genoeg van Chet Baker's versie van The Thrill is gone. Uit elke noot stroomt een verlangen naar dat wat voorbij is. Een verlangen naar het verlangen. Naar de eerste van die vele nachten. Maar we zijn 30 jaar verder. En meer dan 9000 nachten. De wereld ligt niet meer aan onze voeten. En niet al onze dromen zijn in vervulling gegaan. Zou het niet leuk zijn, moest ik vanavond een briefje onder je hoofdkussen leggen?

Nathalie
0 0

gewoon achterdoor (lotgevallen van een buschauffeur) 11.11.2010

gewoon achterdoor     Ha, ik vernam via mijn geheime bronnen dat U allen dacht dat een buschauffeur de idiote vragen, de naïeve buien en/of verdwaasde opmerkingen van de klanten nooit beu wordt? Had dan maar wat anders gedacht! Mij persoonlijk beginnen de verscheidene opsporingsberichten door de centrale dispatching me behoorlijk de strot uit te komen. Kindjes die verloren lopen of op een verkeerde tram/bus zitten, dat is begrijpelijk. Kindjes die achteloos achtergelaten worden door hun verdwaasde moeders in de grote stinkende stad, dat is begrijpelijk. Daar willen wij uiteraard meteen een duit voor in het zakje doen met onze fantastisch opgeleide en getrainde speurneuzen. Maar bandieten vangen? Nee, sorry, dat is de politie z’n werk! Donderdag 4 november, 5u45. Ter hoogte van het Klein Seminarie in de would-be stad Hoogstraten, onderweg naar de Zundertseweg in Meer (nog steeds zonder eco-toilet!) voor de aanvang van mijn schoolvakantiedienst, weerklinkt plots in de donkere, herfstige ochtend de stem van de dispatching door onze radio. Een bazige stem deze keer. Of ene die slecht gezind is. Of ene die gisteravond niet gemogen heeft. “Oproep aan alle chauffeurs die van Sint Job naar Schoten rijden. Willen jullie allemaal eens goed opletten!” Bij zo’n bazige toon keert m’n maag al om. Maar ik ging wel attenter luisteren want later zou ik daar inderdaad passeren. “Er is een inbreker ontsnapt. Die neemt mogelijk de bus richting Antwerpen. Voldoet aan volgende beschrijving: Iraniër van afkomst, tussen de 20 en 30 jaar, tussen 1 meter 60 en 1 meter 70, dus eerder aan de kleine kant!” Die laatste zin deed me opstandig opveren uit mijn chauffeurszetel die nochtans al een hele tijd kwaadwillig niet meer veert. Aha, mijn 1 meter 68 behoort volgens de mijnheer van de dispatching dus ook ‘eerder aan de kleine kant’??? Zeg dan verdomme ineens dat het om een Iraanse trol gaat! “Hij draagt een zwarte lederen jas en heeft mogelijk een breekijzer bij zich. Als ge die man opmerkt of op uw bus hebt, gelieve dan onmiddellijk de dispatching te verwittigen!” Het schuim kwam me haast letterlijk op de lippen staan. Het is genoeg geweest! Het moet gedaan zijn met die belachelijke opdrachten aan ons adres! Dus, ik druk op de radioknop en roep de dispatching op. Blijkbaar dezelfde norse man aan de andere kant. “Lijn 600. Wagen 102104. Chauffeur Hoefkens. Wij luisteren?” “Een vraagske mijnheer. In verband met dat opsporingsbericht van daarnet. Wat brengt dat op?” “Hoe? Wat bedoelt u chauffeur Hoefkens?” “Wel, wat brengt mij dat op? Krijgen wij daar extra loon voor? Of een premie?” “Ah… bah… nee! Wij vragen gewoon eens uit uw doppen te kijken onderweg, dat hoort bij uw job…” “Sorry, dat dacht ik niet! Ik ben chauffeur. Ik moet klanten van de Vlaamse Vervoersmaatschappij De Lijn van punt A naar punt B vervoeren, allereerst op de meest veilige wijze, binnen de kortst mogelijke tijd, alsook met de meest maximaal mogelijke service en kwaliteit. Daar heb ik al genoeg mijn handen én ogen mee vol. Criminelen pakken of losgebroken inbrekers opsporen hoort daar echt niet bij hoor!” “Ja… maar chauffeur Hoefkens, wat wilt ge nu eigenlijk zeggen? Hebt gij die kerel dan misschien al gezien, of wat?” “Tja… misschien. Ik ga u dat echter nu nog niet aan uw oren hangen. Ik wil eerst zekerheid of wij daar extra voor betaald worden, begrijpt u? Ik ga geen bandieten opsporen en op mijn bus vasthouden tot jullie of de politie er zijn als ik daar geen extra loon voor krijg, snapt u? Mag ik u misschien mijn rekeningnummer reeds doorgeven om in voorkomend geval te storten, of hoe gaan we dat regelen?” Oftewel was mijn spreektijd op, ofwel hadden ze zich aan de andere kant in de stinkende stad van miserie opgehangen… maar de radio viel uit en ik vernam urenlang geen kik meer uit dat ding. Inmiddels arriveerde ik aan mijn starthalte in de Zundertseweg in Meer, zonder eco-huisje. Van evenveel miserie ben ik dan maar bij de buren achter de treurwilg naast de gevel gaan zitten kakken… Enkele dagen en enige ritten later. Halte aan het Bouckenbergpark (Oude Bareellei) ter hoogte van de soeks van Marrakech. Een juffra met olijk doch truttig gezichtje vraagt: “Chauffeur, komt u aan de Inno?” “De Inno juffrouw? Waar mag dat wel wezen?” “Awel chauffeur, gewoon achterdoor!” “Nee juffrouw, ik rijd abnormaal rechtdoor vandaag!” Deuren dicht en wegwezen hier! Horden dwaze mensen lopen er weer rond in deze late herfst. Koppijnpilleke innemen! Najaarsdipje. Gewoon eronderdoor…

Jürgen Hoefkens
7 0

de brug (lotgevallen van een buschauffeur) 01.11.2010

de brug       Elke nacht beleef ik het opnieuw. Een weerzinwekkende nachtmerrie is het. De man in het zwart staat met z’n fiets boven op de brug. Hij duwt zich af op de leuning van de afrastering. Hij tuimelt voorover en valt. Met een smak op het asfalt, net naast de dikke witte lijn van de pechstrook… en niemand die de gevarendriehoek reglementair op 100 meter zet !?   In de ‚Campuskrant‘ van de KU Leuven las ik begin dit jaar in de reeks ‚Leven na Leuven‘ straffe praat van journaliste Annemie Struyf: “Ik betreur mijn lange professionele zoektocht niet, want die had zijn nut... Wie zegt dat de studententijd de mooiste van je leven is, heeft ongelijk. Mijn mooiste jaren beleef ik nu, tussen mijn veertigste en vijftigste. Veertig worden vond ik verschrikkelijk maar mijn leven wordt steeds interessanter en leuker. Ik doe mijn job zo graag dat ik nog geen enkele ochtend tegen mijn zin ben opgestaan.”   Frappant hoe ik mezelf hierin herken. Inderdaad, ik haat het gestaag ouder worden want ik denk, ik spreek en ik schrijf jong, ik ben revolutionairder ingesteld dan ooit. Maar mijn leven wordt wel steeds interessanter. En sinds ik buschauffeur ben geworden, ben ik nog geen enkele morgen tegen mijn goesting opgestaan, uitgezonderd de keren dat ik eerst nog wat goesting had… Ik val in herhaling, ik weet het, maar hoe frappant allemaal toch!   Doch, woensdagnamiddag 27 oktober veranderde er mogelijk ietwat in mijn anders nauwelijks te verstoren leventje. Het was om en nabij 16u10. Ik reed met mijn lege bus in de richting van het kleine, vieze, stinkende provinciestadje Antwerpen, over de autosnelweg E34. Ik floot een vrolijk Pavarotti-deuntje en stak ‘en passant’ een al wat ouder vrouwtje in een grijs wagentje voorbij dat blijkbaar een begrenzer had steken op 75 km/u. Daar kon ik natuurlijk niet op blijven toezien daar ik om 16u40 mijn rit moet aanvangen op de Rooseveltplaats, welke men overigens spoedig zal omdopen tot ‘Het chaotische plein der volstrekt dwaze reizigers’. En toen, plots, kreeg ik de brug over de snelweg van Zandhoven naar Halle in mijn tank-op-wielen vizier. Uiterst links, boven de andere rijrichting, stond een persoon en die sprong roerloos naar beneden. Hij viel met het aangezicht op het wegdek en keek met de ongehavende helft in mijn richting terwijl ik met opengesperde ogen en mond van verbazing met mijn voorbijrazend gevaarte een laatste eresaluut leek te brengen. Een mottige ervaring! Niet licht te vergeten. ’s Anderendaags pas vertelde iemand - die het van een schoonbroer bij de brandweer kon weten - dat de man van 45 op slag dood was. Voor de rest niets meer over vernomen. Niets in de kranten, niets op internet, geen geruchten of roemrijke verhalen, geen tongen van roddeltantes, niets meer. Dat doet me pijn. Niet dat ik had kunnen voorkomen of helpen, maar ik wil dan bij zulke gelegenheden wél weten wie die man was, wat dreef hem, wat voor tegenslag maakte hem ziek, wat heeft hij in 45 jaar hier op deze planeet uitgevreten, wie maakte het hem moeilijk, wie hield van deze man??? Want hoe je het ook draait of keert: ‘Alles is liefde’! En dat is trouwens – tot nader bericht – de véél betere, originele versie van de Antwerpse flutfilm ‘Vies van A!’. Het jaarlijks aantal zelfdodingen in Vlaanderen is het tweede hoogste in de ganse Europese Unie dames en heren. En wat trachten onze politici daaraan te verhelpen dacht je. Niets. Nada. Volledig in de lijn van wat ze de afgelopen maanden hebben gedaan. Niets. Nada. Uitgezonderd de federale regering van lopende zaken. Die soupeert de resterende budgetten nu in sneltempo op aan reisjes allerhande naar nietszeggende en nutteloze internationale klimaat- en biodiversiteitsconferenties. Maar denkt u dat ze bruggen bouwen? Een brug naar de andere taalgemeenschappen in dit land? Een brug in Antwerpen? Niets. Nada.Eén ding beginnen mijn medeburgers stilaan te snappen en staat als een brugpaal boven water: politici leren niet uit hun fouten, nooit. Ze blijven liegen, sluiks opereren en de waarheid achterhouden.   De woensdag vóór Allerheiligen sprong een man van een brug. Naar de dood toe. Té vroeg. Met één enkele smak. Weinig smaakvol. Té vreselijk. Ik heb de dood zien toeslaan. Ik heb ‘hem’ met eigen ogen zien intreden. Maar heb ik ‘m zelf gezien? Trouwens, is de dood mannelijk of vrouwelijk? Heb ik een flits waargenomen? Een zielslichtje? Nee. De man met de zwarte kap en met de zeis? Negatief. Iets anders raars opgemerkt? Nada. Rien du knots. Is er nog iets voor die onfortuinlijke man na zijn dood? Ligt er nog een paradijselijke rit – begeleid door blote engeltjes - vol plezier in ’t verschiet voor deze heer? We weten het godverdomme niet. Het énige wat ik op dat moment wist, was dat ik wél nog een rit voor de boeg had. Onder andere met de 620-lijn door Schoten. Langsheen de kakmadammen die altijd zeurend op mijn bus stappen in plaats van er eens voor of onder te springen. Gedaan dus met het plezier! Dát wist ik zeker.

Jürgen Hoefkens
4 0

Love is a story that never ends

Ergens voel ik terughoudendheid te schrijven over hoe groot de impact is van het verlies van mijn lief negen jaar geleden. Bij mij van binnen het idee dat als ik erover schrijf, het een teken is dat het verdriet nog geen plek gekregen heeft. ’Je hebt het nog niet verwerkt’ zijn woorden die soms als een echo van binnen weerklinken. Woorden die me raken. Woorden die ik herhaal en onzekerheid brengen. Ondanks dat ik denk het verlies verwerkt te hebben, brengen deze woorden mij uit mijn evenwicht. En vragen telkens weer om zelfreflectie. Rouwen is een zoektocht naar een nieuw leven zonder fysieke aanwezigheid van mijn lief. Ik denk dat ik het nieuwe leven vorm gegeven heb en het verdriet de juiste plaats. Maar ook al is mijn lief er niet meer, altijd zal hij onderdeel zijn van mijn leven, al is het maar omdat mijn kinderen ook zijn kinderen zijn en iedere dag het levende bewijs van zijn bestaan. En daarom vind ik het niet gek dat er levendige herinneringen zijn, hij niet onbesproken blijft en mijn leven direct en indirect nog steeds beïnvloed wordt door de jaren die ik met hem samen ben geweest. Net zo goed als dat gevoelens van verdriet en ontroering dichtbij het verlies liggen en ik opeens geraakt kan zijn door een herinnering, beleving of door muziek. Ondanks de terughoudendheid erover te beginnen ervaar ik ook de behoefte om deze gevoelens te delen omdat ik de indruk heb dat we in een wereld leven die te weinig ruimte laat voor gevoelens van verdriet. Het is de bedoeling rouwwerk snel af te handelen. Als je na enige tijd nog benoemt dat je het moeilijk hebt, heeft een deel van de wereld zijn interesse al verloren nog te willen luisteren. En vindt ook dat het de hoogste tijd is dat je verder gaat. Kom op! 'schouders eronder en doorgaan' is het advies. Of krijg je soms de vraag of je daar nog steeds mee bezig bent. Ik denk dat mensen steeds vaker een masker opzetten en hun werkelijke gevoelens niet meer tonen. Terwijl uiten van gevoelens een beweging op gang brengt waardoor verwerking ontstaat. Als tegenreactie zijn er mensen die verdriet koesteren. Zij baden in het verdriet liever op het randje van verdrinking dan mee willen gaan in de tendens van deze tijd. Deze mensen laten naar mijn idee ook niet zien wat er werkelijk speelt. Zij nemen bezit van het verdriet en hebben het daardoor net zo moeilijk als degene die het masker hebben opgezet. Rouwen is afzien. Rouwen is doorgaan. Rouwen is de uitdaging authentiek verder te gaan. Hoe dichter je bij jezelf komt, hoe meer kleur het leven krijgt. Ik geloof dat je verlies mee kan dragen op een positieve manier zonder het te maskeren of te koesteren. En dat je vanuit een diep verdriet het leven terug op kan pakken. Dat je kan leven met plezier in het hier en nu, verwachtingsvol naar de toekomst kan kijken en gelijkertijd ook stil kan staan bij wat er is gebeurd in het verleden. Gevoelens kennen geen tijd. Dit erkennen en hier ruimte voor laten is waardoor mijn leven terug betekenis heeft.

Jolie Le Fay
0 0