Zoeken

Ontslag

Mijn crisis suddert voort, het zet van alles in beweging, het moet zo. Het is zo. Ik ga mezelf niet verdoven. Ik leef en zwem met de bandjes mij meegegeven. Ik zit in de storm en spartel. Maar het mag. Ik beleef de emoties en de valkuilen zoals ze zijn. Ik heb geen angst meer. Ik spring en val.  Ik heb mijn ontslag als regionaal verantwoordelijke gegeven. Ik zoek nu verder, naar werk en leven in balans en laat mijn tijd niet meer bepalen door anderen. Het is niet omdat je voor een ander werkt dat je maar moet doen wat die ander van je verlangt, net zoals in een relatie. Jij bent jij en niet wat die ander wil of verwacht. Je doet je best omdat je in iets gelooft of iemand graag ziet. Tegelijkertijd ben je wie jij bent met heel je bagage waaruit je af en toe iets gooit en soms tegen wil en dank er iets uit op-popt dat je niet had verwacht. Maar goed, dat mag. Leven leert. Dat is je belangrijkste scholing als individu. Ik heb me nu voor een week afgezonderd in Nederland. Om alles op een rijtje te zetten en rust te vinden in dat overactieve brein van me en in die mallemolen van emoties. Schrijfsels vloeien uit mijn hand als nooit tevoren en dat doet pijnlijk goed.  Er is vooruitgang, zoals Gorki zong. Want alles beweegt en God wat hou ik van beweging.  Ik neem afscheid. Van mensen, van het verleden en van stukjes van mezelf die niet echt waren. So long.  Ik ga verder. Ik doe wat ik graag wil doen en zoek daarin een evenwicht. Elke god-niet-te-vergeten-dag opnieuw.    

Bart Vermeer
40 0

onderhuids 1

Een van de meest trieste dingen is, vind ik, alleen verhuizen. Bruin jurkje, bloemenpatronen. Naakte enkels. Ze vulde haar kleine sportwagen zoals ik blokken opruimde. Haar zetel raakte bijna het stuur. Bruine krullen voor haar groene ogen.'Waar ga je?' vroeg ik. 'Weg.''Waarom ga je weg?' vroeg ik.'Is het niet raar dat de dingen die belangrijk zijn, net zo vuil laat worden?'Ze streek met een vinger over het dak van haar auto. Liet haar zwarte wijsvinger dansen voor mijn ogen.Haar auto was inderdaad vuil, de velgen waren stoffig, de voorste zelfs zwart.'Vrijheid is kiezen voor chaos,' zei ze. 'En dat is ook kiezen voor alle onzekerheden en eenzaamheid.''Waarom? Waarom kies je dan voor al die dingen?' vroeg ik.Deze hele ontmoeting had iets magisch. Een zekere wortel van het lot dat even boven de grond stak om zich dat in de kern van de aarde te begraven. Een voorstukje uit een film.Ik had een paar jaar geleden ook zoiets meegemaakt. Deze vrouw liet me daaraan denken. Ik kwam terug van school, zette de fiets weg en stormde de trappen op. De boekentas bonkte op mijn rug, het lawaai galmde door de hal.Wat ik niet doorhad, eerst, is dat ik in al mijn enthousiasme een verdieping te hoog klom.De deur zwaaide open en de rugzak gleed van me af. Het viel me niet direct op maar het voelde allemaal net iets anders. Ik groette mijn ouders, ze keken star naar buiten. Er was een lege cribbe in de woonkamer, onder het raam. Ik vroeg hen waarom dat daar lag. Ze hielden elkaar vast, ze zeiden niets. Ik nam een koek uit de kast.In mijn kamer viel het me op hoe alles op een andere plaats lag. Mijn witte bed, witte kast en bureau. Een doos vol autotjes en een speelmat met een stratenplan. Ik haalde mijn schouders op en speelde op de mat met de autos.Een vreemd gevoel bekroop me, ik keek op. Aan de deur zag ik mezelf naar me kijken. Lijkbleek.Mijn hart sloeg over, als een oerkreet van miserie. Zwak. Trillerig. Ik keek de jongen aan. Toen wist ik wat ik voelde, ik hoorde hier niet thuis.In een panische toestand schoot ik langs hem heen en rende ik naar buiten.Ik was bijna bij mijn fiets toen ik mijn moeder zag. Mijn echte moeder.Mijn echte, bange, trillerige moeder. Ze vroeg me waar ik was geweest. Datzelfde gevoel had ik nu met de verhuizende vrouw. Die verlatenheid. De eenzaamheid van kartonnen dozen, wankel gestapeld op lederen zetels.'Soms wordt vrijheid je aangeboden, soms verworven,' zei ze. 'Je moet het altijd overwegen. Twijfelen als een pendule. Dat ben je op de juiste plek.'Mijn hoofd duizelde van zoveel uiteenlopende onderwerpen. Ze leek willekeurig haar ballast in de zee te gooien. Ik was het net dat haar schatten opviste. Ze sloot de deur en de motor zoemde.Ik keek haar zwijgend na tot ze rechts afsloeg bij de rotonde. In mijn hoofd stelde ik me voor dat ze voor altijd die rotonde nam. Als een goudvis in een kom. Die kom, stelde ik me voor,  zou ik altijd proper houden.

Stelselmatig
10 0

Wist zij veel

‘Vanwege uw rustige uitstraling ... Ach, eerlijk? Ik liet me leiden door uw fluorescerend roze T-shirtje. Ik had zoiets van: laat ik maar aan die vriendelijke homo vragen of ik erbij mag. Sorry, hoor. Jonge kerels zijn zo opdringerig en vervelend tegenwoordig. U bent al wat ouder. Zo tegen de vijftig aan, gok ik?’ Eerlijk en recht voor de raap, zo heb ik ze het liefst. Wist zij veel dat ik enkele uren eerder voor de zoveelste keer een roze kledingstuk als verjaardagscadeau had gekregen van mijn moeder, die al heel haar leven wild is van roze. Ik niet. Wild wel. Soms, maar niet nu. Mijn vijftigste, ja, daar had dit mokkel het bij het rechte eind. Verder ben ik zo hetero als een huppelend haantje en bovendien uitermate gevoelig voor vrouwelijk schoon. Zeker als het schaars gekleed is, ben ik de geknipte persoon om benen, rondingen en kippenbilletjes te bezichtigen. Niet nu. Dat dacht ik. Niet nu het allemaal even te veel voor me werd. Ik kon haar niks verwijten en al zeker niks weigeren. Alle terrastafels waren bezet en ik was een van de weinige ‘eenzitters’. Ze was zo mooi dat ik er in normale omstandigheden ongemakkelijk van zou worden. Geen wonder dat ze de mannen van zich moest afslaan als waren het vliegen rond een pot perenstroop. Al was ik zelf een pot volgens haar en misschien wel een toffe peer of toch minstens een ongevaarlijke. Wat maakt het uit. Ik vond het veel vervelender dat ze zo vaak ‘u’ zei. Respect voor ouderen is prima, maar niet als ik zelf de ouderling belichaam. In mijn hoofd ben ik een snotneus. Een snotneus die haar daarnet op de vrouw af gevraagd had waarom ze nu net bij mij wilde komen zitten.  ‘Hoe dan ook, ik woon in een appartement zonder tuin en ik had zin in een terrasje om het begin van mijn vakantie te vieren. Ik ben springjuf. Vlinder, als je wilt. Ik ga van klas tot klas. Dikwijls begeleid ik kinderen die het emotioneel wat moeilijker hebben op school, kinderen die behoefte hebben aan een rustig plekje om te ontsnappen aan de drukte van een lesdag ...’  Wist zij veel dat ze daarna nog minutenlang lang bleef doorratelen zonder dat ik iets opnam. Wist zij veel hoe groot dit toeval was. Dat ik zelf een uit de kluiten gewassen kind ben dat af en toe behoefte heeft aan afzondering in een menigte, een relatieve mensenmassa. De ideale plek om je anoniem en eenzaam te voelen. Wist zij veel dat ik me net inbeeldde dat ik een vlinder was, fladderend van bloem tot bloem, van tafeltje tot tafeltje. Ongrijpbaar en frivool. Buiten bereik van iedereen. Wist zij veel dat dit mijn manier van verwerken is, nadat ik weer iets heb bijgeleerd. Want leven is leren, elke dag opnieuw, terwijl je je hoofd soms even de tijd moet gunnen om ruimte te creëren om te kunnen verwerken. Wist zij veel dat ik me op die manier stilletjes klaarmaak voor nieuwe momentjes van geluk, als een vlinder zo vrij.  

Danny Vandenberk
13 1

Vogelliefde in tijden van Alzheimer

We woonden samen in een gezellig appartement op de derde verdieping in een winkelstraat. Hadden elkaar leren kennen in een dierenwinkel. Geen handleiding of proeftijd nodig,  Jij en ik wisten het meteen: hier zit muziek in. Ons duet floten we sindsdien elke dag in drie strofen. Ontbijt Ik vond dat je toch wel echt lang achterbleef: “Is hij nu al wakker of niet? Ik kon maar niet stoppen met ijsberen. Het kleine mintgroene keukentje had al eerder die ochtend het ontbijt van mevrouw verorberd. Maar nu was het toch hoog tijd voor de tweede ronde, die van jou Balthazar. Hey Piet, al wakker? Riep je me toe vanuit de gang. Je oude lijf volgde je woorden en daar was je weer. Zoals elke dag op jouw plaats aan tafel, recht tegenover me. Al wakker Piet, goed geslapen, Ja? Jazeker. Balthazar maakte zijn ontbijt klaar, boog voorover om te happen naar de boterham met gelei, dronk zijn koffie en water met laxeerpoeder en slikte er ineens zijn ochtendpillen mee af. Je leek zo ver weg maar als ik naar je floot,  keek je op en floot je terug. En dan voelde ik me zweven. Middag Aha, daar ben je weer. Je verdween deze morgen uit de keuken zonder iets te zeggen. Ik hoorde mevrouw wel antwoorden dat je je pijnstiller krijgt en maar even op bed moest gaan liggen. Geen idee dat dat voor de hele voormiddag zou zijn. Die heerlijke kervelsoep drong je neusgaten binnen en lokte je terug naar je plaats in de keuken. We keken elkaar aan en ik vroeg me af hoe je je nu voelde. Nog hoofdpijn? Je vertelde me dat nog maar 1 van de 2 kwabben in je hoofd werkte en al het werk moest overnemen. Die hoofdpijn, je zei soms ‘ik denk dat ik gek word’. Piet, heb je nog eten, Piet? Hield ervan dat je zo met me inzat, ook vroeg je me dat zes maal per dag. Stond eigenlijk op dieet, anders dan jij met je rijstvlaai. Ik kon er toch van smullen als ik je zo  zag genieten. En als ik naar je floot, dan floot je terug. Avond Naarmate de dag passeerde, nam de vermoeidheid het van ons over.  We mijmerden elk op onze eigen stek. Je noemde me nog niet zo lang Piet. Eigenlijk had je me Jef gedoopt maar bij het sterven van mijn broer Lowie koos je radicaal voor een nieuwe identiteit. Piet dus met Lowie in het spiegeltje. Want in je hoofd hoor je me fluiten en dat is ons refrein.

Els Wouters
23 1

Tijd om naar binnen te keren

Vandaag heb ik gecontempleerd. Een woord dat nog steeds niet even goed klinkt als zijn betekenis. Het klinkt alsof ik in een discussie in het stof heb gebeten (Je hebt gelijk, bij deze contempleer ik), dat ik vrede heb genomen met een slechte eigenschap van mezelf (Vandaag moet ik me weer eens contempleren met mijn aangeboren luiheid) of dat ik de zaken nodeloos heb vertraagd (Had ik de situatie niet danig gecontempleerd, waren we op tijd kunnen vertrekken). Het klinkt zeker niet als bespiegelen of mijmeren. De op hol geslagen etymoloog in mij hoort er con-tempus in, ‘mee-tijd’*. Zoiets als een samenvallen met de tijd, waarbij je er dus ook niet aan hoeft te denken. Zo voelt het ook, terwijl ik op ons buitenterras zit, een toonmodel van Makro dat ik destijds kon meepikken voor een prikje. Het gevoel vangt me op een onbewaakt moment, een tel tussen twee geplande invullingen van mijn tijd. Ik ben een boek aan het lezen – meer bepaald Het Lorchter Syndroom van D. Leue, in het gezelschap van een volgens Romaanse traditie gekoeld glas rode wijn. Vrouw bevindt zich buitenshuis, kinderen trotseren dromen van 27 graden in hun kamer. Het hoofdstuk is uit, de wijn in de man en het wordt tijd om mij naar de keuken te begeven voor de volgende taak van huishoudelijke aard. Maar ik beweeg niet, ik voel de tuin aan mijn blik trekken, om mijn aandacht schreeuwen. Meestal ontstaat er dan een horror vacui, een angst om achter te blijven met een gevoel dat ik niets heb gedaan. Vandaag gelukkig niet. Ik geniet van het groen. De trompetboom die ik vorig jaar plantte draagt een weliswaar bescheiden maar fiere kruin als een Braziliaanse verenhoed. Zijn bladeren dragen de belofte van lommerte in zich. Groene vingers heb ik allerminst, het groen is eerder achter mijn oren te zoeken als het aankomt op tuinieren. Te meer dat ik een niet misplaatste trots voel wanneer ik de boom zie floreren. Christophe Vekeman, een van mijn schrijfhelden, gaf me onlangs een compliment met een scherp randje: “Wat hij te vertellen heeft is niet spectaculairder dan wat eender wie te vertellen heeft, maar het wordt met humor gebracht en je beleeft er een esthetisch genoegen aan.” Ik antwoordde hem toen met een kwinkslag dat ik inderdaad geen hol beleef. Nog steeds erg dankbaar dat hij die woorden over had voor mijn blog, maak ik nu abstractie van het woord ‘beleven’. Het is waar dat ik geen stront heb geschept op een Oegandese boerderij of dat ik niet bont en blauw ben geslagen door mijn vader, maar zijn wij dan gedoemd om niets te beleven? Ik lig ondertussen languit in hetzelfde terrasmeubel, met mijn hoofd turend naar de zwaluwen die dansen en draaien en duiken in het luchtledige. Beleef ik dan helemaal niets wanneer ik word meegenomen in deze poëtische zwaluwzwerm? Deze wolkenwals? Dit blauwwit ballet? Zwaluwen zijn vogels die niet in groep vliegen, maar ik ben getuige van het tegendeel. Volgens mijn vrouw vangen ze muggen, die zich wel in zwermen verplaatsen. Het is een individuele vlucht in groep, zoals mensen vandaag met elkaar omgaan. De zwaluwenzang vervoert me naar een onbestemde plek. De tijd staat stil. Duizend gedachten passeren de revue: van hoe de kruin van de trompetboom mijn vadergevoel aanwakkert, over de mondelinge test die ik deze ochtend heb afgenomen bij een Oekraïense cursiste, die een traan liet nadat ze een haast feilloos examen had afgelegd maar van de emotionele weeromstuit aan haar thuisland moest denken; de gazpacho die daarstraks niet in de smaak viel bij mijn kroost vanwege de idiosyncratische eigenschap van gazpacho, namelijk dat hij koud wordt gegeten, en de complimenten die ik mocht ontvangen nadat ik de twee kommetjes een minuut in de microgolfoven had gestoken; tot de eigenzinnige opbouw van de structuur in Dimitri Leue’s roman, een aanrader overigens. Al deze bespiegelingen vullen mijn hoofd en tegelijkertijd ontstaat er een witte vlakte, een diffuus diafragma, een troebele lens. Geen onbeschreven blad, maar een hele tekst die te vaag is om te lezen. Geen verlaten plein, maar een hoop contourloze figuren wiens gedempte stemmen roepen om aandacht. Leger dan dit kan ik mijn hoofd niet maken.Ik voel de avond aarzelend maar meedogenloos vallen en besluit stilaan naar binnen te keren, hoewel ik het laatste uur niets anders heb gedaan. *na enig opzoekingswerk blijkt de juiste oorsprong van het woord toch iets heel anders. De ‘con’ klopt nog, maar het tweede deel komt van ‘templum’ wat de grenzen aangaf van het gebied waarin een augur werkte. Een augur was een Romeinse priester die, vaak door naar vogels te kijken, de toekomst probeerde te voorspellen.

Lennart Vanstaen
2 1

Geheugensteuntje

Als het al geen kunst is, dan toch minstens een buitengewone vaardigheid: nietsdoen. Even tijd nemen voor manuele inactiviteit. Verwar het niet met luieren, rondhangen, chillen of niksen. Nietsdoen is een noodzaak voor mannen, zeker voor onhandige exemplaren, omdat multitasken niet aan ons besteed is. Je handen stilhouden om je hersenen de kans te geven om te werken, daar komt het op neer. En neer lig ik, om twee uur in de namiddag, in mijn ligstoel. Het is zo simpel als wat, een voorwerp gebruiken waarvoor het bedoeld is, tenzij het van een doe-het-zelfwinkel komt of een handleiding behoeft. In mijn eigen behoeftes neemt mijn hand noodgedwongen ook wel eens de leiding, zij het ondersteund en bijgestaan in de bovenkamer door mijn fantasie. Misschien valt het met mijn onvermogen tot multitasken nog wel mee als het mij goed uitkomt. Er hangt iets in de lucht. Ik voel het. En ik zie het. Wolken. Wat hou ik van hun veelzijdigheid en hun verrassende vormen. Uren kan ik in de wolken zijn. Grote watjes zijn het. Een beetje zoals ik, maar dan enkele kilometers hoger. Als ze te snel overdrijven (en ik overdrijf niet), verdampen en vervagen ze, tot er niets meer van overblijft. Wolken moeten dus noodzakelijkerwijs vertragen als ze lang willen leven. Even blijven stilstaan. Bij voorkeur daar waar het mooi is. Wat wonderlijk en gek dat ze momenteel mijn tuin kiezen, waar zowel het gras als mijn hoofd een maaibeurt verdienen. Een naaibeurt nog veel meer, en niet alleen mijn hoofd, oppert mijn verstand. Ja, beste lezer, ik heb een opperhoofd, al ben ik geen indiaan, noch heb ik nood aan een leidersfiguur. Volgzaam ben ik lang niet altijd. Effenaf rebels soms, of toch minstens eigenzinnig. Volgen doe ik meestal alleen in de betekenis van observeren. Liefst doe ik mijn eigen zin, zoals de meeste wolken. Op mijn tempo. Er zijn er nochtans die voorbijracen, heftig wenen en daarna vervagen en voorgoed verdwijnen. Een beetje zoals mensen die zichzelf voorbijlopen en vroeg of laat instorten of opbranden. Ik sta liever even stil, zoals nu. Even zonder mensen, even zonder alles. De tijd nemen. Berekend. Traag tot zes tellen om even later in de zevende hemel te zijn, zoiets. Lang en langzaam leven. Doof voor wat hoort en wat niet hoort. Ik hoef niet zo nodig bakken geld te verdienen om alles te kunnen kopen of mijn tijd efficiënt te managen om te gaan bakken in de zon. Snelheidsduivels horen in de hel. Of in de bak. Omdat ze zo snel boos worden als wij, trage mensen, hen in de weg staan. De allerergsten hebben zelfs een turbo boost en een hoge bandenspanning, waardoor ze weinig grip hebben op hun baan en hun leven. Razendsnel en snel razend. Kwaadaardig en aardig kwaad. Ach, laten passeren en laten verdampen. Des te sneller kleurt de lucht hemelsblauw. Past bij mijn gemoed. Ik lig languit, terwijl mijn hoofd werkt. Niemand weet hoe mijn hoofd werkt. Hoe ik naar vermogen leef, niet altijd die indruk geef, maar altijd naar perfectie streef. In denken en straks misschien ook weer in doen. Mijn eigen perfectie. In mijn hoofd, waar alles rijmt en ook weer niet, waar alles zijn eigen plekje heeft en ook weer niet. Gevangen als een vogel zo vrij. Het leven is hemels, zo voelt het althans voor mij. Ik fluit een deuntje. Hou dit gevoel vast, Danny, je geheugen steunt je.

Danny Vandenberk
17 2

Nietszeggend

Sjors en Femke: dat is het enige dat ik herinner, hun namen. En dat vind ik een hele prestatie van mezelf. Ook al lopen deze nieuwe buren na het voorstellen, op dit moment, ons grindpad af op weg naar de overburen.    Het lijkt mij niet een leuk stel, maar ook geen niet-leuk stel. Een gewoon stel, zou je dan zeggen, maar nee, dat is het ook niet.    Al tijdens het monotoon, nasale praten van Sjors probeerde ik uit te vogelen wat voor types ze waren. Femke keek schuin naar beneden langs mij, alsof in het verlengde van mijn rechterelleboog een stip op de keukendeur was getekend die ze niet uit het oog mocht verliezen. Verlegen mensen kijken ook vaak naar beneden en naast je, maar die gluren héél af en toe naar je kin en als de sfeer goed is, schampt hun blik je neus. Ze keek niet verlegen, je zou kunnen beargumenteren dat ze niet keek, of preciezer geformuleerd: ze keek niet bewust, ze had haar ogen open uit gewoonte, maar zonder verder doel.    Ze waren niet saai, want saai is een kwalificatie van een vervelend alledaags karakter waar je van gaat gapen of waarvan je juist onrustig wordt omdat je zoekt naar een ontsnapping. De term karakter was het probleem, ze toonden noppes-en-nullemans karakter.   Leeg dan? Dat ook niet, mensen die met lege ogen naar je kijken, tonen in die blik en bijbehorende houding vaak de geschiedenis waardoor die leegte is ontstaan. Het leven is hard voor ze geweest, waarbij een verlies van een geliefde of kind of het verraad van de wereld een diepe krater in hun gevoel heeft geslagen. Leegte is zonder twijfel een duidelijke kwalificatie van karakter, je zou kunnen argumenteren dat dit een sterk karakter weergeeft, omdat de schrijnende geschiedenis er doorheen gloeit.    Sjors en Femke waren karakterloos. Waarbij ik aan moet geven dat dit niet bedoeld is als een negatief keurmerk, niet op de manier zoals vaak een gewetenloze crimineel wordt beschreven die ouderen oplicht en voor de rechter zonder berouw grinnikend vertelt over Oma Flus die met aandacht haar spaarvarken voor hem kapot tikte.    Zij waren zonder iets, een lichtgrijze vlek op een lichtgrijze achtergrond. Begrijp mij goed, dat is iets anders dan een zwarte vlek op een zwarte achtergrond of een witte op een witte. Zwart en wit zijn krachtige kleuren, al vindt de purist dat zwart geen kleur is en wit alle kleuren, je weet wat ik bedoel. Zwart en wit spreken met een flink volume in de ruimte, ze hebben het vermogen ruimte in hun bezit te nemen om deze niet meer te afstaan. Zwart en wit zijn in staat een ruimte te definiëren.    Sjors en Femke niet, die namen nauwelijks het drie-bakstenen-diepe richeltje in bezit dat wij ons stoepje noemen. Ze zullen vast een schaduw hebben gehad, maar zelfs die was onzichtbaar.    Nietszeggend, dat is de beste omschrijving die ik kan geven. Het dekt niet de hele lading, want enige lading zit er bij hun niet in, maar dit woord komt goed genoeg in de buurt. Ze waren nietszeggend.   Hun gezichtstrekken vervaagden binnen een seconde nadat ze omdraaiden, ze zijn het grindpad af en ik ben de kleur van hun kleren vergeten. Al hadden ze in hun poedeleniksie voor mij gestaan, ik zou het niet meer weten.   Ik vind het al een hele prestatie dat ik de namen Sjors en Femke heb onthouden.   Sjors en Femke. Om eerlijk te zijn klinken die namen niet eens beroerd. Die kan ik tot morgen onthouden.   'Ze lijken mij wel ok,' zegt Janet en ze sluit de deur, 'maar zeker weten doe ik het niet.' Ze kijkt mij peinzend aan alsof ze heel diep nadenkt en schudt haar hoofd waarbij het lijkt of haar iets ontschoten is en niet meer terug schiet. Ze haalt haar schouders op en vraagt: 'Wat vind jij van Sjoerd en Veerle?'

MCH
22 1

Verhalen die verbinden

‘Heb je het verhaaltje van de verjaardag van de wezel al gelezen?’ vraagt mijn wederhelft met onverhoopte ogen. ‘Nee’ antwoord ik droog. ‘Dat ben ik!’ kirt ze, waarna ze me geen keuze laat het straks voor te lezen aan de kinderen. Dat beloof ik. Het verhaaltje gaat over een wezel die jarig is en een feestje geeft voor alle dieren in het bos. Wanneer het moment bijna is aangebroken, twijfelt hij of de taart wel lekker genoeg is, zijn huis wel groot genoeg en of het wel gezellig zal zijn. Hij besluit de aankomende dieren toe te roepen dat het toch niet doorgaat. Terwijl de laatste dieren al weer op de terugweg hun schouders ophalen, herroept de wezel zijn boodschap. ‘Het gaat toch door!’ Uiteraard ben ik geen onbekende met de dierenepiek van Toon Tellegen, meester in de filosofische bespiegelingen over kleinmenselijkheid. Al sinds ik bewerkingen zag van Benjamin Verdonck op de planken ben ik superfan. De fabeltjes zijn enorm geestig, griezelig herkenbaar en vaak taalfilosofisch van aard. Het gaat bijvoorbeeld over hoe de verjaardag van de eendagsvlieg ook ineens zijn afscheid van het leven is. Over de vraag of argwaan dan wel een soort soep is. Over hoe de kikker trots is dat hij een smet heeft geworpen op het blazoen van de zwaan. Mezelf heb ik nog niet echt gevonden, hoewel het verhaal over de mossel die een feest geeft voor één persoon aardig in de buurt komt. Hij wil eigenlijk helemaal geen feest geven: dan moet je dingen organiseren, lachen en dansen. Maar hij wil het wel begrijpen en er deel van uitmaken. Bovendien houdt hij van gezelligheid, al weet hij niet echt goed wat het is. Sinds een jaar of twee heb ik ook gesloten Toon Tellegen in te zetten in mijn lessen NT2. Wanneer we aanbelanden bij het vaste thema ‘Vroeger’, waarin ik de OVT (de imperfectum) aanleer voor de eerste keer, vind ik het nodig om dit – naast de grammaticaoefeningen – meteen wat in te slijpen. En er is geen betere toepassing dan korte verhaaltjes waarin iedereen wel iemand herkent, bij voorkeur zichzelf. Vandaar volgt het thema ‘Verhalen’, dat ik in gang schop met een kleine intro: een verhaal van Misschien wisten zij alles. Nu, vergis je niet, het is niet omdat het over de eekhoorn en de mier gaat of een olifant die in bomen klimt dat het kinderlijk eenvoudig is. De woordenton waaruit Tellegen zijn woorden grabbelt lijkt bodemloos. Om het enigszins toegankelijk te maken voor een NT2-klas heb ik dus hier en daar wat vrij vertaald van het Nederlands naar het NT2-s. De moeilijkste woorden leg ik dan uit. In het begin vond ik het prettig om het allerlaatste verhaaltje van het boek te vertellen, dat is meteen ook het langste. Het gaat over de eekhoorn en de mier die tijdens een wandeling naar de verte op een muur botsen, die eindeloos lijkt. Ze besluiten dat ze er alleen overheen kunnen, maar wanneer de mier over de muur kijkt, ziet hij niets. ‘Ook geen grond?’ vraagt de eekhoorn? ‘Nee, niets.’ ‘Dus alleen maar lucht?’ ‘Nee, geen lucht, niets!’ En zo gaat het maar door. Tot de cruciale vraag volgt: ‘Kan je je niet naar beneden laten zakken aan de andere kant?’ ‘Er is geen andere kant, er is maar één kant, en nu moet je niets meer vragen.’ De eekhoorn maakt dan een soort Hegeliaanse redenering: als daar niets is, is hier dus alles. Dan concludeert hij dat hij tevreden is met alles aan deze kant. ‘Meer hoeft er ook niet te zijn.’ Wanneer ik het verhaaltje heb gelezen speur ik meteen de gezichten van mijn cursisten af. Dit verhaal maakt altijd iets los, zij het positief dan wel negatief. In mijn ervaring is ongeveer een vierde van de klas enthousiast genoeg om meteen meer te lezen van Tellegen. Een ander kwart is vooral verward en zoekt naar een reden waarom hun leerkracht dit net heeft voorgelezen, behalve de enkele OVT’s. Het derde groepje vindt dit ongelooflijk saai want er gebeurt niets. En de laatste paar cursisten vinden het mooi zonder te weten waarom. Slechts een zeer beperkt aantal cursisten haalt de boodschap eruit. Ik begeleid ze naar deze moraal van het verhaal en zo komen we op het gezegde ‘het gras is altijd groener aan de overkant’, wat we dan vertalen in alle talen uit de klas. Wat ik fantastisch en opvallend vind aan het vertellen van deze verhalen is de eenwording van de groep. Plots is er geen verschil meer tussen de landbouwer uit Afghanistan, de biologe uit Peru, de fysicus uit Syrië, de doctoraatsstudent uit Rusland en de boekhouder uit Turkije. De verhalen overstijgen zowel de taal als het opleidingsniveau als de cultuur. Het verbindt ons als mensen, en dat is meteen de kracht van verhalen in het algemeen.

Lennart Vanstaen
109 2