Zoeken

Winterdip

De wereld lag verstopt onder een dikke deken, al weken en weken en weken aan een stuk. Elke dag kleurde de hemel Vijftig Tinten Grijs. Lichtgrijs met lange, donkergrijze strepen. Muisgrijs met zwarte lijnen. Zwartgrijs met kleine, witte wolkjes. Altijd, altijd weer die variaties op wit-grijs-zwart. Als een foto uit lang vervlogen tijden.  Elke ochtend opnieuw hoopte ze op De Opklaring. Buiten en in haar hoofd. Ze wilde weten dat de zon nog bestond en zich, al was het maar heel even, wat lichter voelen.  Nu voelde ze zich zuurstofloos, als een roos onder een stolp. Op automatische piloot ging ze door de dagen. Ze leefde overlevend, forceerde zichzelf hoogstens tot een blokje om met de hond die ze niet had.                                                                                                                    Ze sliep amper. In het donkerste, nachtelijkste zwart werd ze verzwolgen door cyclisch gepieker, steeds weer dezelfde duistere gedachten die in het lichtgrijs van de dag weliswaar in kracht afnamen, maar nooit volledig verdwenen.                                                                         Ze wilde wegkruipen in bed, zich ingraven en oneindig slapen. Ze wenste dat ze dat egeltje was dat ze onlangs in het park onder een laag bladeren had gezien. Net als dat kleine diertje wilde ze pas ontwaken bij de eerste lentezon. 

Melanie Huyghe
4 0

Drijvende drek

  Ze weten dat dus niet. Ze weten zo weinig op dat hoofdkantoor. U kunt zich dat voorstellen. Het is immers zeer eenvoudig. Daar zit de grote baas op een troon. Een soort keizer. Een soort god die nooit last heeft van snot. Daar wordt ook alles opgelost. Op de meest efficiënte manier. Intussen heb ik een hond. Een dier dat niets gelooft van wat ik zeg. Het is een teefje en zij staart gewoon in mijn richting. Ze is op zoek naar waarheid en vertrouwen. Er is altijd ook een vrouw. De moeder van de keizer. De moeder van de god. Zij deed vroeger altijd de afwas. Nu moet ook een man dat doen. Zij staren mij aan. De keizers en de goden op hun troon. En nu... Sorry, grote mannen. Nu komt het saaie. Nu komt het erge. Echt. Zij weten dat dus niet, daar in dat hoofdkantoor. Op een dag. Ergens tussen de schepping en de ontschepping. Wees daar maar zeker van. Zij bepalen bijna alles en toch. Intussen word ik wel zeer stinkend rijk want veel weten zij niet. Ik heb dat immers reeds schoon en ooit als merknamen geregistreerd, nog voor hun troon bestand. Misschien zal ik zelf dubbel incasseren want er zijn meerdere tronen. Zeer veel zitplaatsjes voor keizers, koningen en zelfverklaarde machthebbers. Zeer veel babystoeltjes zijn er voor die goden. Ik weet het niet. Wie al hun namen heeft verzonnen. Ik weet het niet. Wie al hetgeen men niet begrijpen kan, zo domweg in een reeksje beelden heeft gegoten. Ja. Vele groten zijn er en ginds, in die ene toren die mij een fortuin zal geven, zitten ze met tweeën op één troon. Meneer Procter, Meneer Gamble. Jullie zullen dokken. Echt en ferm. Want ik heb dat dus gedaan. Een hele resem merknamen, lang geleden al geregisteerd. Het document zegt het zeer klaar, zo duidelijk als men doorheen een versgewassen glas kan kijken. "De merknaam DREK DRIJFT en alle samentrekkingen van deze negen letters". Ja, Meneertje Procter en Meneertje Gambel, alle amateurs van Scrabble,  DREFT. Voor iedereen die samentrekken kan, hetzij bij krampen of gevoel van dood die om het hoekje schuilt. DREFT. Ja, aan iedereen die dit onnodig leest. Zo word ik rijk. Gewoon wat merknamen en lang gelul. Wat koningen en keizernamen snel verzinnen. Beweren dat het vet vanzelf vergaat. Nadenken. Zich herinneren wat men ooit deed en welke merknamen men eeuwenlang geleden simpelweg en slim op een kantoortje heeft geregistreerd. Zo wordt men rijk en ik bedoel ook properweg mezelf. Gewoon. Met DREK die DRIJFT.     uit de reeks... eeuhhh... doe maar 'Duivelsverzen'... f*ck, er rijmt bijna niets  

Bernd Vanderbilt
0 0

Ooit had ik in 1980 een droom…

Samen met mijn vrouw wilde ik naar Zuid-Afrika verhuizen. Beide waren we al bekend met Afrika, omdat we uit een tijdperk kwamen waarin we als kinderen de geur van de savanne in onze herinneringen hadden opgeslagen, het geluid van vogels die je nergens anders hoorde, en de warmte van de Afrikaanse zon die ons gezicht streelde. Het leek een vanzelfsprekende keuze om daar een nieuw leven te beginnen. We wilden ons leven verbinden met onze liefde voor avontuur, en ik, vooral ik, droomde van de vrijheid die het vliegen met een sportvliegtuigje met zich mee zou brengen. Ik zou gaan vliegen met een Cessna 150 – 152 voor een lokale luchtvaartmaatschappij. In mijn gedachten zag ik mezelf de lucht in stijgen, navigerend door de uitgestrekte Afrikaanse wildernis, met mijn vrouw die aan de grond les zou geven in het lager onderwijs en ikzelf in de luchtvaart zou werken, daarnaast nog mijn passie voor Lichamelijke Opvoeding (L.O.) lesgeven op een lokale school. We zouden een simpel, maar vreugdevol leven leiden, met de vrijheid van de lucht als het ultieme symbool van onze ontsnapping. De eerste stappen werden in België gezet. Vlieglessen in Schaffen en Deurne, beide niet ver van waar we woonden. Het was mijn manier om te ontsnappen aan het dagelijkse leven, een manier om de horizon te verkennen, letterlijk en figuurlijk. Maar, zoals vaak het geval is, sloeg het leven toe met onvermijdelijke financiële zorgen. De droom bleek uiteindelijk onbetaalbaar. We kochten een huis – en je weet hoe het gaat, een Belg wordt immers geboren met een baksteen in zijn maag – en de kosten voor het vliegen waren simpelweg niet te combineren met de hypotheek. De keuze was snel gemaakt: de droom werd opgeborgen. Toch was het niet zomaar een opgave. Het was een besluit dat zwaar viel. Ik stopte met mijn vlieglessen, vlak voordat ik zelfstandig zou kunnen landen. Het landen was het moeilijkste bij het vliegen, vooral bij een zogenaamde 'crab landing', waar je het vliegtuig in een schuine hoek moet houden om de wind tegen te werken. En dan het taxiën – een vliegtuig bestuur je niet met een stuur zoals in een auto, maar met voetpedalen. Je moest altijd rekening houden met de spanwijdte van de vleugels, wat in het begin een hele uitdaging was. Toch was ik trots op wat ik al had geleerd. Een van mijn meest levendige herinneringen uit die tijd is de les die ik had op een donkere grijze dag in Deurne. Mijn instructeur was Renson, een man die altijd een sigaret in zijn mond had en wiens ogen altijd wat slaperig leken, alsof hij zich liever ergens anders bevond dan in een cockpit. We hadden al verschillende oefeningen gedaan, en ik begon er vertrouwen in te krijgen. Maar op die dag ging alles anders dan ik had verwacht. Renson en ik zaten in de cockpit van de Cessna. De lucht was grijs, de luchtvochtigheid was hoog, en het leek alsof de natuur zelf zich voorbereidde op een storm. Ik manoeuvreerde de kleine Cessna tussen de andere vliegtuigen op de taxiway, en mijn hart bonkte in mijn borstkas. Het was een nieuwe uitdaging: de vleugels van het vliegtuig moesten constant goed georiënteerd worden. De zenuwen gierden door mijn lijf, maar ik probeerde rustig te blijven. Ik hoorde het gekraak van de wielen op de asfaltbaan terwijl we ons richting de startbaan bewogen. En toen, in de flauw licht van de dag, drukte Renson zijn sigaret uit op het dashboard, pakte de stuurknuppel en zei met zijn karakteristieke rokerige stem: "Vol gas, jongen." Ik gaf het gas, de motor brulde, en we schoten vooruit. Het vliegtuig trok omhoog, maar net toen we de lucht in schoten, gebeurde er iets vreemds. Renson had zijn sigaret verloren – een klein stukje rook dat langzaam in de lucht verdween, terwijl hij wanhopig begon te zoeken naar het peukje dat ergens in de cockpit was gevallen. Ik keek naar de horizon, en daar zagen we het: een enorme cumulonimbuswolk die zich langzaam richting ons beweegde. Deze wolken zijn berucht in de luchtvaart. Ze zijn onvoorspelbaar, gevuld met gevaarlijke luchtstromen die vaak gepaard gaan met hevige turbulentie. Dit waren geen normale wolken; dit waren de reuzen van de lucht, en ze waren allesbehalve vriendelijk. Ze bevatten vaak hagel en kunnen enorme stijg- en dalingsluchstromen veroorzaken. Het was dus essentieel om zo ver mogelijk uit de buurt te blijven. Maar Renson, zoekend naar zijn sigaret, merkte het gevaar niet op. Hij was zo gefocust op dat kleine stukje brandend papier dat hij de dreiging niet in de gaten had. De wolken naderden, hun donkere massa's tegen de lucht als een immense muur van verwoesting. Mijn hart sloeg een slag over; ik voelde de spanning in mijn spieren toen ik besefte dat ik de enige was die het gevaar zag. De lucht rond ons begon te trillen, het vliegtuig gaf lichte schokken, en mijn handen kromden zich om de stuurknuppel. Renson was inmiddels zover afgeleid door zijn zoektocht naar het peukje dat hij nauwelijks merkte hoe het vliegtuig begon te beven. Plotseling begon het toestel hevig te schudden – een krachtige draai naar rechts, gevolgd door een harde duik naar beneden. De wereld draaide voor mijn ogen, en het was alsof de aarde onder ons verdween. In die fractie van een seconde werd ik volledig overgeleverd aan de grillen van de natuur. Mijn maag draaide om, en ik voelde het koude zweet op mijn voorhoofd. De turbulentie was extreem, en het leek alsof we in een woeste storm terecht waren gekomen. "Renson!" schreeuwde ik door de ruis van de wind en het geronk van de motor. Maar hij hoorde me niet. Hij was nog steeds in zijn zoektocht naar de sigaret. Het vliegtuig begon een diepe duik te maken, het stuur rammelde in mijn handen terwijl ik alles in me riep om het vliegtuig te stabiliseren. Plotseling, als een soort wraak van de natuur, begon de wind nog sterker te gieren, en alles leek uit de hand te lopen. De cumulonimbuswolken waren nu bijna boven ons, hun donder in de verte was als de dreiging van een naderende oorlog. En toen, net toen ik dacht dat het voorbij was, greep Renson eindelijk de stuurknuppel. Hij reageerde met de snelheid van een professional, stuurde het vliegtuig snel naar boven en naar de zijkant, buiten de bereik van de wolk. Het toestel schudde en trilde, maar het was op dat moment onder controle. "Volhouden, jongen!" riep hij, terwijl hij zijn peukje eindelijk in zijn hand had, alsof niets er ernstiger toe deed. We vlogen door de turbulentie, maar gelukkig hadden we de ergste dreiging weten te vermijden. Renson herstelde het vliegtuig, en de turbulentie liet ons uiteindelijk met rust. Mijn ademhaling kwam langzaam terug naar normaal, maar mijn hart klopte nog steeds in mijn keel. Na wat een eeuwigheid leek, kwamen we uiteindelijk weer op koers en landden veilig. Toen we het vliegtuig taxiden na de vlucht, was er een moment van stilte. Geen woorden werden gesproken, maar we keken elkaar aan. Het besef dat we net een gevaarlijke situatie hadden overleefd, viel langzaam in. Ik had nooit gedacht dat een simpel sigarettenpeukje de oorzaak zou zijn van zo'n chaos, maar het was gebeurd. De ervaring had iets veranderd. Het had mijn verlangen om te vliegen niet gedempt, maar het had me ook geleerd hoe kwetsbaar we zijn, zelfs in onze meest moedige momenten. Uiteindelijk, hoewel ik niet verder vloog, weet ik dat die momenten in de lucht me voor altijd zouden veranderen. Het was de dramatische ondergang van een droom die ik koesterde – een droom die ik misschien nooit zou bereiken, maar die me altijd zou blijven achtervolgen. En zo was het. Mijn droom om de lucht in te stijgen was vervlogen, maar de herinnering aan die dag zou altijd blijven.  

Guy Van Damme
21 1

Mieren voor de gier

Met haar altijd erotische lippen eet Lolita brood. Dat gebeurt bijna dagelijks. Ik wacht steeds tot die eerste beet. Ik roer nimmer suiker door mijn koffie. Alvorens zij die hap heeft doorgeslikt. De krant is van papier. De gier zit op de nok van het dak. De mier verschuilt zich in de menigte. Dergelijke evidenties. Neen. Ik schrijf ze nergens op. Ik ben immers niet zot. Dat weet de verse dageraad. Lolita glimlacht. Omdat zij wonder boven wonder mijn gedachten lezen kan. De gier hij lust ze allemaal. Ze kunnen zich slechts tijdelijk verstoppen in een spleetje smaller dan zijn nek. In een holte dieper dan zijn snavel. Wij weten dat het nonsens is. Ons leven. Deze wereld. Een gier die zich met mieren voedt. Ik lees het papier. Terwijl Lolita doorbijt verdereet. Hier staat het, in De Standaard. Zelfs de trouwste vogelsoorten gaan uit elkaar wanneer de temperatuur stijgt. Ik lees deze kop zowaar luidop terwijl haar keel aanstalten maakt. Om nog eens te slikken. Bij dergelijke rampberichten. Is aarzeling niet aan de orde. Ik sta op. Ik zet de thermostaat wat lager. Ik wrijf over haar linker schouder omdat zij altijd. Met de linkerhand haar kopje grijpt. Zij drinkt zwart. Zij glimlacht. Hoe moet het dan verder? Als de lente komt. De bodem opnieuw warmte krijgt. Wanneer de zomer zich weer zonder schaamte meldt. Wij spreken altijd schoon tegen elkander. Wij vegen mieren op. Wij zetten ze buiten en wanneer wij kip eten. Dan is de karkas voor de gier op het dak. Bovendien schamen wij ons zelden. U moogt dat gerust weten. Lolita en ik. Wij zijn van de vogelende soort. Achteraf liggen wij altijd hand in hand. We staren dan naar het plafond. Naar de sterrenbeelden die ik daar geschilderd heb.  Dat beweer ik toch en wij denken nooit terug aan het gevogelde. Luisteren enkel naar de mus. Die één vleugel strekken onder de Boomse pannen. Ik zeg haar dat ik het ook niet weet. Hoe het verder moet. Of dat koppeltje zwaluwen nog terugkeert. Hoe wreed de opwarming tekeer zal gaan. We blijven liggen. Hand in hand. Het vel. Het is volkomen naakt en wij slapen. Op een rug die ons verdraagt. Terwijl een wolfspin stil het koude glas betreedt. Ons hart een ritme vindt. Dat ons nog even leven laat.   uit de reeks 'Residu'

Bernd Vanderbilt
6 0
Tip

Hangmatbelegger

In het midden van een weids grasveld, op de overgang tussen de rand van een stad en het begin van niemandsland, stond een hangmat gespannen tussen twee wilgen. Daar lag hij: Herman, de zelfverklaarde hangmatbelegger. Zijn voeten bungelden lichtjes boven de grond, zijn ogen verborgen achter een zonnebril zo groot dat hij deed denken aan een liggende kever met financiële ambities. Iedereen kende Herman, of beter gezegd, iedereen had wel een mening over hem. Sommigen noemden hem een visionair, een minimalist die het leven had doorgrond. Anderen fluisterden dat hij gewoon lui was, een man zonder ruggengraat, behalve wanneer hij besloot rechtop te gaan zitten om zijn beleggersapp te openen. ‘Beleggen is niets anders dan wachten,’ zei Herman ooit tegen zijn buurvrouw, een vrouw die dagelijks drie marathons liep in haar hoofd terwijl ze haar agendapunten afvinkte. ‘Je moet handelen, Herman! ‘ beet ze hem toe, terwijl ze met haar pen op een versleten notitieblok tikte – een poging om de chaos van haar gedachten te temmen. ‘Waarom?’ antwoordde hij. ‘De aarde heeft geen Excel-sheets nodig om rond te draaien.’ Herman had niet-doen tot een kunstvorm verheven. Terwijl anderen renden, kochten, verkochten en bezweet ‘buy the dip!’ schreeuwden op fora, lag Herman in zijn hangmat en keek naar de wolken. Soms herkende hij een vorm: een draak, een schatkist, een blije flamingo. Symbolisch, mompelde hij dan tevreden. Het idee van de hangmatbelegger ontstond op een regenachtige dinsdagmiddag. Herman zat op zijn zolder en las de Tao Te Ching, een boek dat hij alleen maar had gekocht omdat het dun was. Daarin stond een zin die zijn leven veranderde: “Door niets te doen, blijft alles ongedaan.” En zo begon Herman te beleggen in leegte. Hij verkocht zijn auto en zette het geld in indexfondsen, want, zoals hij geregeld uitlegde aan wie hem niet om uitleg had gevraagd: ‘De wereld groeit vanzelf. Waarom zou ik rennen achter datgene wat vanzelf naar me toe komt?’ De lokale krant schreef een artikel over hem: Herman de Hangmatbelegger: Genie of Gek? De journalist kwam langs, probeerde het volledige interview rechtop zittend te voeren, maar werd uiteindelijk verleid door de tweede hangmat die Herman had opgehangen. “Het leven is een kwestie van zwaartekracht,” zei Herman filosofisch, terwijl hij een grasspriet tussen zijn tanden schoof. “De zaken die belangrijk zijn, vinden altijd een manier om te vallen.” ‘Vallen?’ vroeg de journalist, langzaam wiegend, zich afvragend waarom hij hier zat en niet achter deadline-stress aan holde. ‘Ja,’ antwoordde Herman. ‘Appels. Regen. Beurzen. Ze vallen allemaal.’ Het artikel maakte Herman beroemd. Plots doken overal in het land hangmatten op. In parken, op balkons, zelfs tussen de kantoorgebouwen waar managers in pakken met koffie in hun hand elkaar ongemakkelijk toeknikten, terwijl ze probeerden niet te denken aan de mails die zich opstapelden. Herman keek glimlachend naar zijn telefoon, waar zijn beleggingen vanzelf groeiden, en trok zijn hoed dieper over zijn gezicht. ‘Misschien ben ik wel een revolutionair,’ mompelde hij tevreden. Toch kwam er kritiek. Een econoom op televisie brulde dat hangmatbeleggen het systeem ondermijnde. ‘Mensen moeten consumeren, werken, bijdragen! Dit is nihilisme!’Maar Herman had een antwoord, voor wie het wilde horen. “Het kapitalisme is als een hamster in een rad: eindeloze beweging, geen vooruitgang. En de hamster? Die heeft nooit een hangmat gehad.” Op een dag, toen de wilgenbladeren begonnen te vallen, verscheen er een oude man bij Herman. Hij droeg een witte baard en een linnen pak, en hij keek met een glimlach naar de hangmat. ‘Je hebt het begrepen, jongen,’ zei hij. ‘En wat doet u nu dan?’ vroeg Herman. ‘Ik wacht,’ antwoordde de man, en hij liep weg zonder uitleg. De man verdween even plotseling als hij was gekomen, maar zijn woorden bleven nazinderen. Herman keek naar de lege ruimte tussen de wilgen en vroeg zich af of hij ooit genoeg had.Misschien koop ik morgen een derde hangmat, dacht hij, terwijl een nieuwsgierige kat onder zijn hangmat kroop en zich uitrekte.  Ik heb de indruk dat ze het begrijpen. En terwijl de wereld bleef draaien en de koersen bleven stijgen, wisten de wilgen wel beter. Want zoals zij wortelden in de grond, wortelde Herman in zijn leegte: een rijk man zonder haast, een belegger in wat écht telt. De tijd. En de hangmat? Die wiegde hem zachtjes in slaap. Mephis (aka) Evelyn Mérida

Mephis
92 6

De Man die de Sporen Vond

Er was eens, in een wereld tussen droom en werkelijkheid, een man die besloot op zoek te gaan naar de sporen van het leven. Hij heette Guy, en hoewel hij al vele wegen had bewandeld, voelde hij dat er nog zoveel verhalen te ontdekken waren—verhalen die hij had gezien, gehoord en zelfs beleefd, maar die nooit waren opgeschreven. Op een dag, toen de zon nog laag stond en het gras nat was van dauw, vond hij een oude pen. De pen was geen gewone pen; ze glinsterde zacht en leek te fluisteren:"Schrijf, Guy. Schrijf en verzamel de sporen die je hart beroeren." Guy aarzelde. "Maar wat moet ik schrijven?" vroeg hij hardop. De pen zweeg, maar de wind fluisterde hem iets toe. Hij hoorde de stemmen van het verleden: van avonturen die hij beleefd had, vrienden die hij had gekend, en plaatsen die hij ooit bezocht. Ze riepen hem terug naar de paden van zijn leven. En zo begon zijn reis. Hij vertrok op een tocht door het Land der Herinneringen. Het was een vreemd land: met heuvels van oude foto's en rivieren van vervlogen gesprekken. Langs het pad stonden bomen, elk met een verhaal. Bij de eerste boom las hij: "Dipenda: Vlucht uit Matadi". De woorden spraken over moed in tijden van chaos, over zijn vader die door een woelige rivier van onzekerheid werd meegesleurd, maar toch veilig thuis kwam. "Deze sporen mag ik niet vergeten," zei Guy en schreef ze op met de magische pen. Verderop zag hij een kat met glanzende ogen op een oude vensterbank liggen. "Wie ben jij?" vroeg hij. "Mijn naam was Dikkie," antwoordde de kat, "en ik was de vriend van iedereen." Guy glimlachte en hurkte neer bij Dikkie. De kat spinde zacht terwijl hij vertelde over warme middagen, verre avonturen in de tuin en de kleine rituelen van een liefdevol thuis. Tranen sprongen in Guy's ogen toen Dikkie zachtjes vervolgde: "Maar zoals alle dingen in het leven, Guy, kwam er een dag waarop ik moest gaan. Toch ben ik er altijd, in je hart." Guy nam zijn pen en schreef het op, zodat Dikkie’s spoor nooit verloren zou gaan. Zijn reis ging verder, en al snel bereikte hij een donkere grot. Binnen klonk gelach, luid en wild. Daar zaten "De Fritzen", mannen met namen die allemaal hetzelfde waren en verhalen vertelden die nergens en overal leken te beginnen. Ze dronken denkbeeldige bierpullen en riepen: "Zum Wohl!" terwijl ze de hele grot vulden met hun vreugde. Guy lachte met hen mee en begreep dat sommige herinneringen zijn als echo's in een grot: je draagt ze altijd bij je, zelfs als je er niet meer bent. Aan het einde van het Land der Herinneringen vond hij een spiegel. Toen hij erin keek, zag hij niet alleen zijn eigen gezicht, maar ook al die sporen die hij verzameld had: de bergen die hij beklom, de woorden die hij sprak, en de geliefden die hij verloor. Hij zag zijn leven als een kaart vol kronkelende paden, diepe dalen en zonnige toppen. "Waarom heb ik deze sporen verzameld?" vroeg Guy aan de pen. De pen antwoordde eindelijk: "Omdat verhalen alleen leven als ze verteld worden, Guy. De sporen van jouw leven zijn ook de sporen van anderen. Ze verbinden mensen, net zoals voetstappen elkaar kruisen op een pad." Guy keek rond en zag dat er nog meer lag te wachten: kleine heuvels waar de lucht stil stond en enkel fluisteringen klonken. Hij volgde het pad en vond daar woorden die in de wind dansten, losse letters die wachtten om op papier te landen. "Dit zijn gedichten," zei de pen zacht. "De sporen die niet schreeuwen, maar fluisteren." Guy begreep het. Hij hurkte neer en begon regels te schrijven: korte zinnen die het geluid van een vallend blad of het ritme van een hartslag konden vangen. Hij schreef over: "De Eerste Winterprik", waar de kou niet alleen de lucht raakte maar ook de ziel."De Cirkel van Dankbaarheid", waarin liefde zonder woorden een wereld van verschil maakte.En "Waar de Tijd met de Herfst Danst", een zacht verhaal over de vergankelijkheid van schoonheid. Het was alsof de pen hem nu leerde zingen zonder muziek. De poëzie vloeide uit zijn hand, als kleine dauwdruppels op een blad, als sneeuw die stil valt in een lege straat. En toen hij klaar was, keek hij op. Voor hem lag een land vol sporen: verhalen die hij had verzameld en gedichten die hij had gevoeld. Hij nam zijn pen en ging terug naar huis, zijn boek vol verhalen en poëzie. Elk woord, elke regel, was een spoor dat nooit zou verdwijnen. Want in dat boek zat niet alleen zijn leven, maar ook dat van anderen: van Dikkie, van de Fritzen, van de vrienden, de liefde, de vreugde, en de pijn. En telkens wanneer iemand het boek opende, kwamen de verhalen en gedichten tot leven. Ze fluisterden zacht, zoals de pen ooit had gedaan:"Schrijf, lees, vertel, en luister. Want sporen verdwijnen pas echt als we ze vergeten." Zo werd Guy, de man die de sporen vond, ook de man die de poëzie van het leven bewaarde. En waar je ook bent, als je goed luistert, hoor je nog altijd het zachte ruisen van zijn woorden, als bladeren die meebewegen met de wind.

Guy Van Damme
17 1

Een winterwandeling vol uitdagingen

Het was januari 2021, diep in de winter. Vera en ik, fervente wandelaars, hadden een route van 15 kilometer gepland door de trage wegen van Grobbendonk. Als ex-scouts waren we gewend om avontuur op te zoeken, het onbekende aan te gaan en de natuur te trotseren. Wij waren doorbijters, niet snel bevreesd voor een uitdaging. Vera had altijd al een hoge pijngrens gehad, en ik was een echte doorduwer. Het had ons niet verbaasd als iemand ons had gezegd dat we het pad ondanks de kou en de zware omstandigheden zouden blijven volgen. De lucht was fris en ijzig, en een dunne laag rijp bedekte het gras langs de paden. Ondanks de kou genoten we van het gevoel van vrijheid dat een lange wandeling ons altijd gaf. We hadden een goede start. Het pad kronkelde door bossen en langs uitgestrekte velden, die onder een winters zonlicht lagen te glinsteren. Na enkele kilometers bereikten we een punt waar een waarschuwingsbord ons tegemoet blonk: “Deze weg is verder ondergelopen.” Het bord maakte ons nieuwsgierig. Vanaf waar we stonden, leek de weg nog begaanbaar, en het landschap zag er prachtig uit met de glinsterende waterpartijen en de stille, ondergelopen velden. We besloten het pad te volgen, ondanks de waarschuwing. De eerste honderden meters gingen probleemloos. Het pad was vochtig, maar goed begaanbaar. Na een tijdje vonden we een bank en besloten we te pauzeren. Om ons heen strekte zich een surrealistisch landschap uit van ondergelopen velden en glinsterende vijvers. Het water weerspiegelde de bomen, alsof de wereld dubbel aanwezig was. Hier leek de winter een kunstwerk te hebben geschilderd. Het onverwachte obstakel Na onze pauze vervolgden we onze weg, maar al snel werden we geconfronteerd met het deel van het pad dat werkelijk onder water stond. Het was een lange strook van ongeveer 150 meter, volledig overspoeld. Tot onze opluchting zagen we dat Natuurpunt houten blokken over het water had geplaatst als een soort loopbrug. Het zag er smal en wiebelig uit, maar het leek onze enige optie. Als ex-scouts wisten we wel raad met moeilijke omstandigheden, maar dit was toch een uitdaging die we niet hadden voorzien. “Ik ga eerst,” zei ik tegen Vera. Met de nodige voorzichtigheid begon ik mijn weg over de blokken. Mijn schoenen gleden een paar keer op het natte hout, maar ik bereikte de overkant zonder al te veel moeite. Ik draaide me om en riep bemoedigend: “Kom maar, het gaat wel!” Vera knikte en zette haar eerste stappen. Ze balanceerde voorzichtig, maar ik merkte dat ze het moeilijker had. Door haar armprothese kon ze haar evenwicht minder goed bewaren. Halverwege verloor ze haar balans. Ik zag het gebeuren in slow motion. Haar voeten gleden weg, haar lichaam kantelde en met een plons viel ze in het ijskoude water op haar “slechte” arm. Ik rende terug naar haar toe. Ze probeerde op te staan, maar haar gezicht vertrok van de pijn. “Mijn arm,” zei ze met een gebroken stem. Ik hielp haar uit het water. Haar kleren waren doorweekt, en in de ijzige kou begon ze onmiddellijk te rillen. “We moeten hier weg,” zei ik. De situatie was ernstig, dat wist ik. Maar onze auto stond nog meer dan zeven kilometer verderop, en we bevonden ons in een beschermd gebied waar voertuigen verboden waren. Er zat niets anders op dan verder te lopen. We waren allebei doorzetters, maar dit zou een test worden die ons zou herinneren dat zelfs wij mensen waren, niet onoverwinnelijk. Een loodzware tocht Met elk stapje dat we zetten, werd de tocht zwaarder. Vera’s doorweekte kleren plakten aan haar lichaam en de ijzige wind sneed in onze huid. Bovendien begon ze steeds vaker te klagen over haar arm. Een keer stopte ze plotseling en zei: “Ik hoor gekraak… in mijn arm.” Haar woorden deden me huiveren. Dat kon niets goeds betekenen. “Kun je nog verder?” vroeg ik voorzichtig. Ze knikte, maar haar gezicht was een masker van pijn. Elke stap leek een enorme inspanning te kosten. Ik probeerde haar op te peppen door over koetjes en kalfjes te praten, maar het hielp weinig. De kilometers leken eindeloos, en ik voelde me machteloos. Het enige wat ik kon doen, was haar blijven aanmoedigen en hopen dat we snel bij de auto zouden zijn. Toen we eindelijk het parkeerterrein bereikten, voelde het alsof we een marathon hadden gelopen. Vera trilde van de kou, en haar gezicht was bleek. “We gaan eerst naar huis voor droge kleren,” zei ik. “En daarna rechtstreeks naar de spoed.” Ze knikte zwakjes, te uitgeput om iets te zeggen. Een race tegen de klok Thuis hielp ik Vera om haar natte kleren uit te trekken en haar in iets warms te steken. Haar arm zag er slecht uit: opgezwollen en blauw. Ik wilde geen tijd verliezen en reed zo snel mogelijk naar het UZ Leuven. Daar werd ze meteen onderzocht. De diagnose was schokkend. De arts vertelde ons dat de holte in het onderstuk van haar bovenarm, waar haar prothese in vastzat, gebroken was. Hierdoor was de prothese niet langer gefixeerd. Kort gezegd: haar arm hing alleen nog aan haar lichaam dankzij de spieren en pezen. “We moeten opereren,” zei de arts. “Maar door de drukte van de covid-19-pandemie kunnen we haar nu niet opnemen. We hebben op dit moment geen bedden beschikbaar.” Mijn hart zakte in mijn schoenen. Hoe kon dit? Vera zou nog minstens een week met een gebroken arm moeten rondlopen voordat ze geopereerd kon worden. Het voelde oneerlijk, maar we hadden geen keuze. Een week van pijn en geduld De week die volgde was een beproeving. Vera had constante pijn, en elke beweging leek haar een marteling. Ik deed mijn best om haar te helpen met alledaagse dingen, zoals aankleden en eten, maar ik wist dat ik haar ongemak niet volledig kon wegnemen. De nachten waren het zwaarst. Vaak werd ze wakker van de pijn, en ik voelde me machteloos. Eindelijk, na zeven lange dagen, kwam het telefoontje waar we op hadden gewacht. Er was een bed beschikbaar, en Vera kon worden opgenomen voor de operatie. In het ziekenhuis werd ze voorbereid op een ingewikkelde ingreep. De artsen legden uit dat ze de gebroken holte in haar bovenarm zouden herstellen en de prothese opnieuw zouden fixeren. Het was een risicovolle operatie, maar de enige manier om haar arm te redden. Hoop en herstel De operatie duurde uren, en die tijd voelde als een eeuwigheid. Toen de chirurg uiteindelijk naar me toe kwam, was zijn gezicht gelukkig hoopvol. “De operatie is geslaagd,” zei hij. “Het zal een lang revalidatietraject worden, maar ze zal haar arm weer kunnen gebruiken.” De opluchting overspoelde me. Vera lag nog enkele dagen in het ziekenhuis om te herstellen, en daarna kon ze naar huis. De weken daarna stonden in het teken van fysiotherapie en langzaam weer vertrouwen krijgen in haar arm. Ondanks de pijn en de tegenslagen bleef Vera optimistisch. “Het had veel slechter kunnen aflopen,” zei ze vaak. En daar had ze gelijk in. Reflectie Nu, terugkijkend op die winterse wandeling, blijft het een verhaal vol emoties. Het was een tocht van schoonheid en avontuur, maar ook van pijn en doorzettingsvermogen. Vera’s moed en vastberadenheid hebben me diep geraakt. Hoewel we die dag met een gebroken arm en natte kleren eindigden, herinneren we ons ook de glinsterende vijvers, de houten blokken en het besef dat we samen alles aankunnen – zelfs in de ijskoude winter. Dit voorval had ons eraan herinnerd dat, hoe sterk we ook denken te zijn, we uiteindelijk ook maar mensen zijn, kwetsbaar in de ogen van de natuur.

Guy Van Damme
12 2

De Magie van de Wintertuin

Dit kerstverhaal is geïnspireerd door de omgeving waarin ik woon, in de Jagerslaan in Tremelo. Koen, mijn buurman, is een man die graag in zijn tuin werkt, ongeacht het seizoen. Zijn tuin is een constante bron van zorg en aandacht, iets wat ik vaak heb opgemerkt terwijl hij door weer en wind bezig is met zijn planten. In dit verhaal heb ik geprobeerd enkele van deze elementen te verweven: de rustige sfeer in onze straat, de liefde voor de natuur die Koen uitstraalt, en de kleine momenten van verbondenheid in onze buurt. Ik schrijf beter wanneer ik vertrek van werkelijke elementen, belevingen, waarnemingen en emoties om een verhaal op te bouwen. Vandaar dit fictieve kerstverhaal, met een non-fictief persoon. Het personage Bas is ontstaan binnen het verhaal en is dus fictief. De Magie van de Wintertuin Koen woonde in een charmant huis aan de Jagerslaan in Tremelo, een straat die zich als een kronkelend pad door het winterlandschap van de stad slingert. Zijn tuin was een betoverende plek die met elk seizoen veranderde, een wonderland in allerlei vormen. In de lente groeiden de bloemen in alle kleuren, in de zomer bloeiden de rozen in geurige tinten van dieprood tot zachtgeel, en in de herfst kleurden de bomen de lucht oranje en goud. Maar de winter… de winter was wanneer Koen zijn ware magie toonde. De sneeuw bedekte alles in een zachte deken, en de takken van de bomen leken te fluisteren in de stilte van de koude lucht. Koen was vijftig jaar oud, een man met een rustige ziel en een onmiskenbare liefde voor de natuur. Waar anderen zich op koude dagen binnen terugtrokken bij de haard, werkte Koen met vastberadenheid in zijn tuin. Zelfs wanneer de temperaturen onder nul daalden en de aarde hard aanvoelde als steen, was hij buiten. Zijn handen graafden diep in de kou om de planten te verzorgen, takken te snoeien en zijn tuin voor te bereiden op de lange, slaperige maanden van de winter. Op kerstavond, terwijl de eerste sneeuwvlokken van de avond neerdwarrelden en de straat een betoverende gloed van kerstlichtjes kreeg, was Koen weer buiten. De lucht was helder en koud, maar het voelde niet als een belemmering voor hem. Hij verzamelde dennenappels en takken voor een kerststukje. Zijn handen waren rood van de kou, maar zijn hart voelde warm. Het was het enige moment van het jaar dat Koen zich helemaal verbonden voelde met de wereld buiten zijn tuin. Mensen liepen voorbij, druk in gedachten of gezelschap, maar Koen bleef staan, zonder haast, genietend van de stilte om zich heen. Niemand stopte om met hem te praten, en dat was precies zoals hij het wilde. Net toen Koen de laatste takken in een mand had gelegd, hoorde hij voetstappen in de sneeuw. Verbaasd keek hij op en zag een jongen van ongeveer tien jaar oud voor zijn tuinhek staan. Het was Bas, een jongen uit de buurt die hij af en toe had gezien, maar nooit echt had gesproken. "Dag, Bas," zei Koen, terwijl hij de jongen aankeek. "Wat brengt jou hier?" Bas keek omhoog naar Koen met grote ogen en een onzeker glimlachje. "Mijn kerstboom ziet er… leeg uit," zei hij zacht. "Mama zegt dat u de mooiste takken heeft. Mag ik een paar lenen?" Koen glimlachte en knikte. "Natuurlijk, kom maar mee." Hij zwaaide naar Bas en leidde hem de tuin in. De tuin was als een magische plek in deze tijd van het jaar, vol met dennen, hulstbessen en klimop die zich kriskras door de ruimte slingeren. De sneeuw bedekte alles in een zachte deken, maar de planten stonden stevig in de grond, geduldig wachtend op de komst van de lente. Koen wees naar een paar dennetakken die onder de sneeuw verborgen lagen, en samen verzamelden ze takken, bessen en dennenappels. Koen voegde zelfs wat klimop toe aan het mengsel, waardoor de takken een prachtige groene glans kregen. "Dit moet genoeg zijn om je boom op te vrolijken," zei Koen terwijl hij de bundel aan Bas overhandigde. Bas keek verwonderd naar de tuin en vroeg, zijn stem vol nieuwsgierigheid: "Waarom werkt u altijd in de tuin, ook als het zo koud is?" Koen dacht even na. "Planten herinneren me eraan dat alles weer groeit, zelfs na de koudste winter," zei hij. "Ze hebben geduld, en dat probeer ik ook te hebben. Ze wachten op het juiste moment, en dan bloeien ze weer." Bas knikte langzaam, zijn ogen groot van begrip, alsof hij een geheim had ontdekt. "Dank u wel, meneer Koen," zei hij, zijn stem zacht maar oprecht. "Mag ik morgen met papa komen kijken? Ik denk dat hij uw tuin heel mooi vindt." Koen lachte zachtjes en knikte. "Jullie zijn altijd welkom." De volgende ochtend, op eerste kerstdag, was Koen al vroeg bezig in de tuin toen er geklop op zijn deur was. Toen hij opendeed, stond Bas er opnieuw, dit keer samen met zijn vader. Bas' vader, een stevige man met een vriendelijk gezicht, keek nieuwsgierig naar Koen. "Goedemorgen, meneer Koen," zei Bas' vader. "Bas vertelde me over uw tuin, en ik dacht, waarom niet eens komen kijken?" Koen glimlachte en leidde hen door de tuin. Terwijl ze wandelden, vertelde Koen met passie over de planten die zelfs in de winter hun groene bladeren behouden, over de dennenbomen die de kou trotseerden en de rozenstruiken die zich voorbereidden op hun winterslaap. Bas' vader bleef stil, maar zijn ogen straalden van bewondering, alsof hij iets herkende, iets dat hij lang niet had gezien. "Het is echt mooi hier," zei hij uiteindelijk, zijn stem zacht, maar vol respect. "Het doet me denken aan mijn eigen jeugd. Mijn vader had ook een tuin zoals deze. Ik ben het vergeten, maar dit doet me herinneren aan hoe belangrijk het is om te zorgen voor dingen, zelfs als de winter komt." Koen knikte. "De natuur leert ons geduld. Alles heeft zijn tijd." Terwijl de ochtend vorderde en de zon zich langzaam door de bewolking heen worstelde, namen Koen, Bas en zijn vader de tijd om door de tuin te dwalen, de planten te bewonderen en te praten over het leven, de natuur en de kracht van geduld. Bas' vader leek elke stap in de tuin meer te begrijpen. Het was niet alleen een tuin, maar een plaats waar herinneringen en nieuwe vriendschappen werden gevormd. Later die dag, toen Koen weer buiten werkte, vond hij een kleine mand voor zijn deur. Er lagen verse koekjes in, met een kerstkaart die simpel maar hartverwarmend was. "Voor de man die de winter warm maakt," stond erop geschreven. Koen voelde een onverwachte warmte in zijn hart. Het was een geschenk van dankbaarheid, een klein gebaar dat hem diep raakte. Vanaf die kerst veranderde Koens tuin. Het was niet langer alleen zijn eigen rustige toevluchtsoord, maar een plek waar de buurt samenkwam. Mensen stopten vaker om te praten, om een paar planten te bewonderen of om advies te vragen over hun eigen tuinen. Zelfs in de winter, wanneer de meeste mensen hun tuinen vergaten, vond Koen steeds meer bezoekers die zich aangetrokken voelden door de rust en schoonheid van zijn tuin. De tuin was geen plaats van lawaai of drukte, maar van stille vriendschap en gedeelde momenten. En terwijl de planten geduldig wachtten op de komst van de lente, groeide er in de Jagerslaan iets dat niet in de tuin geplant was – een soort warmte die niet door sneeuw kon worden gedoofd. Het was de warmte van verbondenheid, van mensen die begrepen dat het niet alleen de lente was die nieuwe dingen bracht, maar ook de winter, waarin geduld en zorgzaamheid de mooiste vruchten droegen. De tuin van Koen was veranderd, en ook de mensen die er kwamen. Het was niet meer alleen een plek van bloemen en planten, maar een plek van menselijke connectie, van stille gesprekken en een simpele, oprechte zorg voor elkaar. Zelfs op de koudste dagen, wanneer de sneeuw de wereld in stilte hulde, was er altijd warmte te vinden, verborgen in de zorg die Koen had voor zijn tuin en voor de mensen om hem heen.

Guy Van Damme
45 4

Fugu

Sushi met kogelvis. Doen of niet doen? Suki zit in een tempel, ergens in Japan. Ze droomt weg tijdens het eten van sushi. Haar gedachten dwalen af naar haar mama. Zij stierf onlangs door het eten van fugu. Dit is kogelvis en mag alleen maar door gespecialiseerde chefs klaargemaakt worden.  Suki zit eenzaam en alleen in de tempel. Er is niemand rond haar. Het is er stil. Iedereen wacht in hun eigen huis bang de voorspelde aardbeving af.  Suki ziet er heel mooi uit. Ze draagt een traditionele roze kimono met witte bloemen. Haar lang zwart haar zit in een dot, met roze strikjes rond. Haar vader heeft haar al een paar keer geroepen, maar Suki is eigenwijs. Ze wil niet naar binnen gaan, ze wil op de plaats blijven waar ze zich verbonden voelt met haar mama.  De aardbeving komt. Ze is zwaar. De aarde schudt en beeft. Maar in de tempel staat de wereld stil. Suki wordt beschermd door de ziel van haar mama.  De tempel was mooi. Nu liggen de bloemen op de grond, de standbeelden zijn kapot maar Suki is weg, weg van de aarde. Ze zit nog altijd met haar gedachten bij haar mama. Ze ziet haar mama. Ze is blond, ze heeft een blauwe kimono met rode visjes aan. Ze praat met haar mama. Ze is blij. Opeens is ze weg. Suki roept. Er komt geen antwoord. Ze kijkt rond. Ze ziet alleen maar kapotte dingen. Ze ziet ook haar papa. Hij huilt. Haar papa kijkt naar haar. Hij kijkt snel weg. Suki gaat naar haar papa. Ze denkt: 'Wat is er mis met hem? Ligt het aan mij?’.  Ze maakt een grap: ‘Mama had zo’n slechte kledingstijl’. Haar papa grinnikt: 'inderdaad schat, inderdaad’. ‘Waarom huil je papa?’, vraagt Suki. Hij antwoordt niet.  Een paar minuten later vraagt haar papa: ‘Heb je kogelvis gegeten?’ Suki antwoordt: ‘Neen, ik kan het niet.’ Suki lacht en zegt: ‘Nu nog niet, ik weet niet hoelang het gaat duren, maar ooit gaat het lukken.’ Haar papa antwoordt: ‘Maak niet uit schat.’   Hij stelt een vraag: 'Wil je vanavond naar filmpjes van vroeger van jou kijken?’ Suki antwoordt: ‘Neen, ik blijf liever hier, ik ben hier bij mama.’ 

fifiworstje
0 0

DE SLUIMERVRIEND

Ergens tussen wakker en droom, in de mistige gangen van een schemeruniversum, woont de sluimervriend. Hij is een vreemde figuur: een kruising tussen een pluizige alpaca en een vintage schrijfmachine. Zijn naam is Gregor. Elke avond, wanneer je hoofd het kussen raakt, komt Gregor op zijn wolkenpantoffels binnengewandeld. Hij mompelt onleesbare haiku’s terwijl hij de chaos in je hoofd archiveert. “Ah,” zegt hij terwijl hij een gedachte oppakt over die keer dat je een koekje stal op je zesde, “dit gaat naar de plank ‘existentiële schuldgevoelens’. Klassieker.” Maar Gregor heeft ook een ondeugend kantje. Hij verstopt de plot van je droom net voordat je wakker wordt. Waarom? Puur voor de lol. Soms laat hij je ook dromen van tanden die uitvallen of dat je in je ondergoed voor een volle zaal staat. "Menselijkheid moet luchtig blijven," legt hij uit. Op een ochtend besloot je hem te betrappen. Je stelde een wekker in op 03:03 uur en deed alsof je diep sliep. Toen Gregor kwam aansluipen, keek je hem recht aan. Hij bevroor. “Dit is gênant,” zei hij, terwijl hij snel een gedachtenmap genaamd ‘onverwachte confrontaties’ opende. Jullie keken elkaar lang aan, tot Gregor een diepe zucht slaakte. “Fijn, jij wint. Hier, onthoud je droom: je stond op een podium, als kind, met een lege hand. Iedereen keek naar je, wachtend. Je glimlachte, tilde je lege hand op en ineens stond je daar met een sleutel. Niemand wist wat die opende. Zelfs jij niet. Tevreden?” Sindsdien laat hij af en toe wat extra dromen liggen. Maar niet te veel. “Een beetje chaos houdt je scherp,” zegt hij terwijl hij een nieuwe map opent: ‘de kunst van onvoltooide verhalen’. En jij glimlacht. Misschien is dat genoeg.

Mephis
19 1

Mooie Tijden in Keerbergen: Een Terugblik op de Jeugdjaren in de Jaren '70

De jaren '70 in Keerbergen waren een tijd van vrijheid, vriendschap en avontuur. Alles leek eenvoudig, en we bekeken de wereld met andere ogen. Mijn jeugdjaren in Keerbergen waren gevuld met prachtige herinneringen, die ik nog steeds koester. Dit was een tijd waarin we na schooltijd naar de Chalet Bleu gingen om snoep te kopen, urenlang op het meer van Keerbergen zeilden en het gevoel van vrijheid en levensgenieten diep in ons hart droegen. Met zijn karakteristieke glimlach vroeg Michel altijd, terwijl hij zijn zeiluitrusting voorbereidde: "Wat gaan we vandaag doen?" Ik woonde in Keerbergen, een charmant dorp waar het gemeenschapsleven destijds centraal stond. De school was dichtbij, en na de lessen kwamen mijn vrienden en ik altijd samen om de omgeving te verkennen. Een van mijn beste vrienden was Michel Mampaye, wiens familie aan het meer van Keerbergen woonde. We brachten veel tijd door bij hun huis, en de herinneringen aan die tijd zijn altijd bij mij gebleven. Het Koninklijk Atheneum Keerbergen, toentertijd beter bekend als het K.A.K., was het hart van ons jeugdleven. Het was de school waar we elke dag naartoe gingen, waar we niet alleen leerden, maar ook waar we vriendschappen smeedden die een leven lang zouden meegaan. Na schooltijd gingen we vaak naar de Chalet Bleu, die vlakbij het Atheneum lag. Het was een gezellige plek waar we met een paar centen een zakje snoep of een frisdrank konden kopen. Het was de perfecte plek om met vrienden urenlang bij te praten, te lachen en plannen te maken voor de avonturen die ons te wachten stonden. Na schooltijd eindigden we vaak bij het meer, waar de familie Mampaye trots hun prachtige blauwe 420 zeilboot had liggen.. De 420 was niet zomaar een zeilboot; het was voor ons een symbool van vrijheid, avontuur en de kracht van de natuur. Michel en ik, samen met onze vrienden, gingen vaak het water op wanneer we maar konden. We hijsten de zeilen, lieten de wind ons voortdrijven en genoten van het gevoel van vrijheid dat alleen een zeiltocht kan bieden. Maar het meer was niet altijd zo vredig. "Dit is het moment, jongens!" riep Michel, zijn ogen stralend terwijl hij het roer vasthield. "Als we nu niet oppassen, kunnen we nog wel eens omvallen." De hevige wind dreigde de boot te doen kantelen, en we moesten razendsnel handelen om het tij te keren voordat we volledig omsloegen. De spanning was te voelen, het water spatte om ons heen terwijl we de zeilen harder probeerden te trekken. Soms moesten we heel vlug op het zwaard gaan staan om de zeilboot weer recht te krijgen en te voorkomen dat de mast vast kwam te zitten in de bodem van het meer. “Sneller! We moeten het gewicht verdelen,” riep ik, terwijl ik me tegen de zijkant van de boot drukte. Michel was de stuurman, ik de fokkeman. De spanning in zulke momenten was groot, maar de ervaring was opwindend. We voelden ons één met de natuur, de elementen die ons omringden, en de kracht van het moment. We streden tegen de wind, terwijl de boot gevaarlijk heen en weer wiebelde. “Kom op, hou vol!" zei Michel door de wind heen, terwijl hij de koers weer probeerde te corrigeren. “Dit kunnen we aan! Het meer van Keerbergen was een magische plek, vooral in de zomer. Het had een strand waar we vaak samenkwamen, het zand tussen onze tenen voelde altijd fijn en de zon verwarmde onze huid terwijl we genoten van de simpele geneugten van het leven. De sfeer aan het meer was een weerspiegeling van de tijd waarin we leefden, een tijd van vrijheid, openheid en onbezorgdheid. De mensen die je daar ontmoette, deelden allemaal een verlangen naar vrijheid en avontuur, en dat gevoel was overal om ons heen. Na een dag op het water, waarin de zeilen ons over het meer dreven, kwamen we samen voor de zomeravonden aan het meer, waar de geur van gegrild vlees de lucht vulde. De Fransen die verantwoordelijk waren voor de hangar waar de zeilboten werden opgeslagen, hadden een cafeteria aan het meer. In de zomer organiseerden ze regelmatig BBQ's op het strand. Het was een geweldige kans om samen te komen met vrienden, te genieten van heerlijk eten en te praten over alles wat ons bezighield. De geur van gegrild vlees, het geluid van muziek en het gelach maakten de avonden onvergetelijk. Het was een tijd van samenzijn, van feesten en van genieten van het leven. De sfeer was altijd gezellig, en alles leek zich te richten op het moment van plezier en ontspanning. "Wie is er klaar voor de BBQ?" vroeg Michel met een brede glimlach, terwijl hij het vlees op de grill legde. In de weekenden waren er andere momenten die ons leven extra bijzonder maakten, zoals de surboums. We noemden de feesten die we organiseerden in de weekenden zo, een term die we uit Frankrijk hadden overgenomen. De familie Mampaye had een tweede huis, niet ver van hun woning aan het meer, en dit huis werd de uitvalsbasis voor onze feesten. Michel, ik, onze vrienden en zijn familie hadden het huis helemaal ingericht om perfecte feestjes te geven. De muren van de ruimte waar we dansten, waren behangen met eierdozen om de akoestiek te verbeteren, en deze waren vervolgens in goud gespoten. De toog was gezellig ingericht en bood een plek om een drankje te halen terwijl we met vrienden bijpraatten en genoten van de muziek. De surboums trokken altijd veel bezoekers. Vrienden van het Atheneum kwamen massaal opdagen, en de sfeer was altijd los, vrolijk en zorgeloos. Er was geen gebrek aan energie, en de muziek varieerde van de populaire hits van die tijd tot alternatieve geluiden die we zelf ontdekten. Het was een tijd waarin muziek en feestjes allesbepalend waren, en de fuiven waren de ideale gelegenheid om onze liefde voor het moment te delen. De avonden waren gevuld met gesprekken, gelach, dans en natuurlijk de geur van sigaretten die we stiekem rookten en alcohol die door de lucht hing. Maar het belangrijkste was de vriendschap, het samenzijn en de onvergetelijke herinneringen die we samen maakten. Het tweede huis van de familie Mampaye was onze veilige haven, een plek waar we terechtkonden voor de gezelligste avonden en de wildste feesten. Na een lange schoolweek was het een uitlaatklep, een moment om alles van ons af te schudden en te genieten van de vrijheid die we toen voelden. De jaren '70 in Keerbergen waren meer dan slechts een tijd van zomerse barbecues en zeiltochten. Het was een tijd waarin we als jongeren op zoek waren naar vrijheid en avontuur. We wilden de wereld ontdekken, nieuwe ervaringen opdoen, en vooral genieten van het leven. De mensen om ons heen waren simpel, maar de levenslust die ze uitstraalden was aanstekelijk. De eenvoud van het leven, de vrijheid van het zeilen op het meer en de vrolijkheid van de gemeenschappelijke momenten gaven ons een gevoel van geluk en vervulling. In die tijd voelde het alsof de wereld onze speeltuin was. We waren jong, vol energie, en niets leek ons te kunnen tegenhouden. De vriendschappen die ik toen sloot, zijn altijd bij me gebleven. Michel en ik, samen met onze vrienden, hebben zoveel gedeeld – van de avonturen op het meer tot de gesprekken bij de Chalet Bleu en de legendarische surboums. We waren een groep die samen het leven ontdekte en die in elke ervaring een reden vond om te lachen en te genieten van het moment. Vandaag, wanneer ik terugdenk aan die tijd in Keerbergen, voel ik een diepe dankbaarheid voor de mooie herinneringen die ik heb. De jaren '70 hebben me niet alleen de waarden van vriendschap en vrijheid bijgebracht, maar ook het belang van genieten van het moment en van de eenvoudige dingen in het leven. Het waren de mooiste jaren van mijn jeugd, en ik ben dankbaar dat ik deze avonturen heb mogen meemaken.  

Guy Van Damme
29 0