Zoeken

De lucht tussen mijn vingers

Alleen nog in mijn helderste dromen zag ik je, al lag je elke nacht naast me. Soms zag ik je van dichtbij, soms van ver. Maar nooit was ik er zelf bij. Eens zat ik op een terras, al bestond ik niet, en jij stond op het strand met je rug naar mij, zo ver weg dat je tussen mijn vingers gezien nog een halve centimeter was. Dat was alles wat ik nog van je kon krijgen, wat ik zag in de lucht tussen mijn vingers.  Je maakte praatjes met voorbijgangers die bij je gingen staan om mee te kijken door jouw ogen. Ik wist dan dat je niet de horizon zag, en niet de zee. Maar wat je wel zag was niet om met mij te delen. En dat was wanneer ik wist dat ik verloren was. Van pure wanhoop werden mijn dromen zo helder dat ik zelfs jouw dromen in de mijne begon te zien. Maar zelf zou je ze nooit meer met mij delen. Mijn best mogelijke leven zou door iemand anders geleefd worden.  Zelfs mijn ogen van dichtbij in de spiegel, en het vlees achter mijn oogleden leek al van iemand anders. De kleedjes waar je me zo mooi mee vond, al vond ik toen van niet, passen me nu niet meer.  Vanmorgen reden we samen naar Rijsel waar je de trein zou nemen naar je tweede leven.  Ironisch hoe zacht en windstil het was in de stad. Terwijl de trein nog een uur zou wachten op het einde van ons twee dronken we op een terras in de zon elk een verschillend bier dat we niet kenden. Een residu van hoe we als koppel waren geweest. We namen nog een foto samen, en al zou ik je op die foto nog lang nakijken, je was al lang niet meer bij mij. Ik ging nog mee om je te zien van me weggaan, terwijl je me zou uitzwaaien. Het was alsof ik het was die vertrok, ik moest van je weg, jij moest niets en was vrij. Ik had als kind geleerd om pijn te doorvoelen terwijl het zich voordoet, dat alles dan sneller voorbij gaat. De spetters op je schouder had je niet gevoeld. Dat mijn mascara uitgelopen was zou ik pas later zien in de spiegel van een toilet voor magere dwergen. Je straalde. Je had al eerder moeten vertrekken en je moest al jaren terug zijn. De reizen die we intussen al hadden kunnen maken, samen. De keren dat we erover hadden kunnen vertellen ‘s avonds, als was het een van de vele kleine herinneringen die we zouden gevonden hebben tussen de sterren en een fles wijn.  Ik liep terug de stad in, op zoek naar wat nog van ons rest. Ik passeerde het terras waar we voor de laatste keer samen hadden gezeten. Onze glazen stonden er nog, leeg, enkel opgedroogd schuim hield zich nog vast aan de binnenkant. Ik moest denken aan het zeeschuim rond onze voeten, op een van onze beste dagen. Het lijkt wel vier levens geleden.  In stoffige vensters van gesloten nachtwinkels, waar ik over mijn schouder mezelf zocht, zag ik hoop. In het dubbel glas zag ik mijn randen twee keer. Mijn huid liep als vloeibaar goud uit die donkere diepte. Het kon in gelijk welke vorm gegoten worden. Het beeld was vaag, maar het was waar ik mee verder kon, en werkelijk alles was mogelijk, maar niet meer met jou.  Ik wandelde door straten die ik niet herkende, om zo snel mogelijk te verdwalen. Om me te verstoppen voor een gevoel dat me achterna zat. Langs de asgrijze stenen van een eeuwenoude kerk voelde ik je restwarmte. De warmte die mijn ziel op temperatuur zal houden voor de rest van mijn leven. De warmte die ik gevoeld had alle keren dat je me verteld had over wat lang geleden is ontstaan, en over vele zekerheden. Zoals Griekse mythes, kansberekening, elektronen en logaritmes, en de mensen rond me leken als ontsnapt uit je verhalen over de Romeinen. Als onderzoeker dacht je in het engels, want het was ‘the language of science’. En voor alles wat ik opmerkte, had je een engelse term. Daar was ik zo wild van omdat het voor mij ‘the language of poetry’ was. Het gaf mij een draagvlak om te dromen over een poëtisch leven. Dat leven heeft me intussen gevonden en ik leef alsof ik in verbinding sta met een versie van mezelf die alles observeert vanuit de hemel. I look at clouds from both sides now. Ik zie helder hoe fouten gemaakt worden, hoe aanstekelijk ze zijn en hoe ze ons als mens typeren, in alle lagen van de bevolking. En hoe het ene leven voor het andere opgeofferd wordt, of je het nu wil of niet, zelfs binnen één en hetzelfde leven.  De bewondering die ik voor je bewaarde was groter dan wat ooit gebouwd of ontdekt werd. Je had me nog zoveel te vertellen gehad, als je had geweten hoe belangrijk dat voor me was, als ik je maar één keer had laten voelen hoe belangrijk jij voor me was en als je jezelf niet had verloren in alles wat je voor ons had gedaan. Ik zou mijn eigen bestaan ongedaan gemaakt hebben, mocht dat jou sneller tot jezelf gebracht hebben.  De kerk beschermde me tegen de wind die in de smalle straten ontstaan was door de wet van Castelli. Je had me veel geleerd, maar vooral had je me leren zien wat ik zelf kon. Een plotse leegte, een verschroeiend vacuüm. Ik voelde tranen van onder mijn zonnebril lopen, zweet over mijn wangen. Had je nu bij me geweest dan had ik ons doen stilstaan en je tegen de kerk geduwd, je roze wangen in mijn handen gelegd, je gekust, je schouders gevoeld, in dit moment dat van ons had kunnen zijn, maar niets was ooit van ons geweest. We hadden nooit iets anders gedaan dan alles achterna lopen. Als je ooit terug bij me bent, dan is alles van ons, voor altijd, en als altijd geweest.  Op een rokersterras bestelde ik een trappist tegen de uitdroging. En ik kreeg die, na een tijd waarin ik je had kunnen vragen om alles over te doen, al zou er niets veranderen en zou ik hier terug belanden na 15 jaar, om mijn falen gepresenteerd te krijgen als een donker kasteelbier, in een vreemd glas, zonder schuim, terwijl iemand op het tafeltje voor me mijn Westmalle Trippel kreeg. Ik dacht aan de kookprogramma’s waar we naar gekeken hadden, de jaren voor de kinderen er waren. En alle kritiek die we riepen, als voetbalfans bij voetbal op tv. Ik had nog kunnen wisselen, maar ik zweeg en nam een slok van wat voor me stond, om de krop in mijn keel door te spoelen, samen met alle mogelijke scenario's.  Ik heb vandaag heel de stad gezien, als was het onze tijd samen. Ik heb de eerste stenen gezien en ik heb lichten zien aan- en uitgaan tegen de avond. Opweg naar huis kreeg ik zin om van ons huis een paradijs te maken en ik maakte plannen voor morgen.   

Fanny Wildemeersch
76 2

Waldorf en Statler

Als je vertelt dat je vroeger graag naar The Muppet Show keek, verraad je direct weer je leeftijd. Maar ik keek heel graag. Mijn favoriete personages waren Waldorf en Statler. Heerlijk, die twee oude mannetjes die vanaf hun balkon alles bekeken en overal commentaar op leverden. En ‘boeh’ riepen naar iedereen die zich maar op het podium waagde. Ze waren wel eerlijk in hun opmerkingen, ze vonden iedereen slecht. Soms voel ik me ook een beetje als een van hen. Niet dat ik mezelf oud vind, dat niet. En ik denk dat ik ook best nog redelijk moderne denkbeelden heb. Daar moet je natuurlijk wel mee uitkijken, want dat vind ik zelf. En dat toets ik aan mensen van mijn leeftijd. Wat natuurlijk wel gevaarlijk is. Misschien dat mijn jonge collega’s me achter mijn rug meewarig bekijken en denken “ze kan het allemaal niet meer zo goed volgen, ach gussie.” Maar zo lang ze dat niet tegen me zeggen, leef ik in de vrolijke veronderstelling dat het allemaal nog best meevalt. En toch gebeuren er dingen die ik niet kan volgen en niet kan begrijpen. Ik denk dat dat nog niet eens zo zeer met leeftijd te maken heeft. Want waarom moet iedereen altijd maar afgefakkeld worden. Mensen maken iets, schrijven iets of doen iets en de hele social media-wereld valt er overheen. Hele verhalen worden geschreven door mensen die anderen hun mening willen opdringen. Ook zitten ze bij de vele praatprogramma’s die iedere avond ons televisiescherm vervuilen. Altijd weer dezelfde experts, dezelfde zogenaamd kritische mensen. Heerlijk elkaar bevestigen. Want ik snap het wel, de makers van zo’n programma nodigen natuurlijk wel de gasten uit waarvan ze denken dat ze hun standpunt delen. Of waarmee een leuke discussie gevoerd kan worden. Tenslotte wil je je kijkers niet wegjagen. Angela de Jong kan dan nog net. Daar kan het social media-publiek een dag later dan op los. De enigen die redelijk onafhankelijk reageren zijn de mensen van VI. Althans, dat hoor ik, want ik kijk al jaren naar geen enkel praatprogramma meer.  En ik ben niet roomser dan de paus hoor, ik vind ook overal iets van. Maar ik vind mijn mening niet dermate belangrijk dat ik die met de hele wereld wil delen. Ik zit liever op mijn balkon, daar heeft niemand er last van als ik ‘boeh’ roep.        

Machteld
31 0

Geuren

Het is acht uur dertig en ik heb net mijn zoon van tien afgezet, een beetje op automatische piloot wegens de heftige dromen en het gebrek aan zin om de dag te beginnen. In de laan met beuken slaat dat gevoel plots om. De doordringende geur van vossenpipi brengt mij naar de bergen en de rust, ver weg van de onzin. Ik sta stil en kijk naar boven. Het zonlicht valt door de hoge kruinen en ik glimlach. Net op tijd. Ik ben een geurenmens. Als kind nam ik overal mijn doekje, mijn chaudchaud, mee. Die nam dan alle geuren op. Bij groot verdriet wou ik alleen maar mijn gezicht in dat doekje begraven, niets anders kon mij troosten. Pas op mijn tweeënveertigste ontmoette ik iemand met diezelfde uitgesproken band met geuren. Ik dacht dan ook dat ik hem gevonden had, mijn grote liefde. Maar plots was hij weg, zonder verklaring. Zoals mijn dromen abrupt aan een einde komen en me leeg, uitgeput of vol verlangen achterlaten. Af en toe nog een gewaarwording of vage herinnering van wat geweest is, maar nooit duidelijke beelden. En onduidelijkheid sluimert en knaagt voor altijd op de achtergrond. Als een onaf verhaal. Aan het einde van de laan blinkt de maan in de zon. De ongehoorzame maan die niet enkel haar taak om licht in het duister te brengen wil uitvoeren, maar wil mee genieten van het ontwaken van al het moois op aarde. Ik twijfel of ik net als de maan ongehoorzaam zou zijn en alle plannen  maar moet afzeggen om de hele dag in het parkbos door te brengen. Mij bloot te stellen aan geuren, licht en wind, mijn rust. Terwijl ik de baan oversteek voel ik mijn zachte billen tegen elkaar aan glijden. Niets fijner dan rokjes en kleedjes en een warme zomerwind. Ik voel terug zijn vingertoppen over mijn huid, mijn vingers over zijn huid. Er zijn maar weinig aanrakingen die zo volmaakt zijn als de wind.  Ik loop over een tapijt van bomenpollen, hier geen geuren meer. Er ligt nog steeds een stuk schuimisolatie in de vorm van een octopus. Ik foeter op de stad omdat ze bomen in het midden van het toch al veel te smalle voetpad gepland hebben en ik mezelf in een bocht moet wringen om te passeren zonder dat mijn gezicht door de fijne takken gestriemd wordt. Wie komt toch op zo’n ideeën? Het buurmeisje passeert me en wandelt een stukje mee. Ze vertelt dat ze enkele jaren terug met haar papa op dat voetpad is gevallen, op het stukje waar losse kiezelsteentjes over het verzakte smalle voetpad liggen. De ziekenwagen had hun beiden opgehaald. Maar het pad ligt er nog steeds hetzelfde bij. Wellicht moet er eerst eens iemand uitschuiven op het moment dat er een bus komt aangeraasd. We komen voorbij het huis van de buurman dat te koop staat. De buurman is de voorbije tijd meerdere keren gevallen en zit nu in een woonzorgcentrum. Dat is de vierde buur waar we afscheid van nemen, op veel te korte tijd. Met één van hen had ik een grootvader-kleindochter band. Een fiere mooi geklede man met artistieke kantjes en een hoop frustraties en rebellie. Maar als hij mij zag verscheen zijn glimlach en sloeg het gefoeter om in bezorgdheid en complimenten. Ik was nooit goed in afscheid, maar het valt me steeds zwaarder merk ik op.    Net voor mijn eigen huisdeur realiseer ik me dat ik mijn sleutel in de tas van mijn zoontje vergeten ben. Ik zit duidelijk nog half in dromenland. En eigenlijk heb ik geen zin om eruit te komen. Dus ik ga vandaag nog eens doen zoals de maan, me niks aantrekken van de regels en vanuit mijn droomwereld kijken naar alles wat rond me beweegt. Vanop afstand, tot ik helemaal verdwijn.  

Fien SB
38 1

Uitschuiver

Op het hoofdkwartier van de Nederlandse schaatsbond is een verzoek uit België toegekomen.“Wat denk jij, Jaap, gaan wij die Belgskes opnemen in de groep?”“Ze zijn wel harstikke goed hoor. Volgens mij kunnen zij ver geraken.”“Dan doen wij het toch. Maak jij de contracten op?”“Komt voor mekaar.” Bart, Hanne en Stijn zijn inmiddels uitgegroeid tot toppers  in de schaatssport. Niet enkel zij, maar ook andere buitenlandse topsporters kregen toegang tot de perfecte infrastructuur in Heerenveen. Nederland, het schaatsland bij uitstek, bood hen zo de gelegenheid om deel uit te maken van hun voortreffelijke ploegen in het snelschaatsen en shorttracken. “Dit kunnen ze niet maken!” is de eerste reactie van de Koninklijke Belgische Snelschaatsfederatie wanneer die te horen krijgt dat de samenwerking met de Belgen wordt opgezegd. Nederland wil buitenlandse toppers niet meer helpen om medailles te halen die het liever naar Oranje ziet gaan.Wat een uitschuiver, dit is je reinste boycot, melden de sportredacties. Het blijft niet bij verontwaardiging. Al snel gaan andere stemmen op die beweren dat deze beslissing veel zegt over de enorme vooruitgang van de Belgische schaatsers. Een Belg die olympisch kampioen wordt in het schaatsen spreekt boekdelen. Na de succesvolle samenwerking met Nederland is het betreurenswaardig dat wij dit moeten meemaken. Wij kunnen het ook positief bekijken en het zien als een reuze compliment. In alle onderdelen doen we ondertussen mee aan de wereldtop.   De sporters en hun coaches zijn niet bij de pakken blijven zitten en al snel raakte bekend dat een nieuwe samenwerking met de Verenigde Staten en mogelijk later met Canada op het programma staan. Ooit was de huidige evenementenhal  ‘Het sportpaleis’ in Antwerpen de plaats waar duizenden kijklustigen naar de Wiener Eisrevue trokken. Fernand Huts, een Belgisch ondernemer kocht onlangs de Boerentoren  om er een cultuurtempel van te maken. Wat als hij zijn oog zou laten vallen op het Sportpaleis en er een sporttempel van zou maken met een infrastructuur voor schaatsers om Heerenveen een poepje te laten ruiken?

Vic de Bourg
5 0
Tip

Middelvingers te kort

Ik kwam middelvingers te kort de afgelopen weken. Ik kreeg van de fuck you’s tussen mijn tanden geen hap door mijn keel. Zelfs een glas wijn gooide ik liever tegen de tv dan het te slikken. Nog een geluk dat ik op staande voet ontslagen was en tijd had om het allemaal van op een afstand te gaan bekijken. Drie uur reed ik erover om in mijn hut te geraken, midden in de groene vlek op google maps vlakbij het Kröller-Muller museum.  Tijdens een wandeling in de bosrijke omgeving bel ik voor de vijfde keer in vijf maanden tijd iemand die mij de eeuwige liefde beloofd had maar nooit opneemt als ik bel. Ik probeer hem te vergeten door plaatsen te bezoeken waar ik nooit met hem over had gesproken. Ook door direct zijn voicemail te horen. Elke keer klinkt zijn stem belachelijker.  De combinatie van geuren en geluiden van verschillende stiltes doen me denken aan een kleuterjuf, juf Rita. Ik voel terug haar zware hand op mijn hoofd bij het binnengaan in de klas. Ze biedt me een plek aan in de kring. De kring bestaat uit oneindig veel keren mezelf. Een platgereden egel, een holle boomstronk vol zwammen al is het lente, een reserve-autoband, het is precies als in een spiegelpaleis. Ik wil mijn naam in een boom kerven, en door die gedachte koop ik in de kiosk aan de rand van het bos een pak sigaretten en een aansteker. Ik twijfel over de kleur, zeker geen blauw. Uit medelijden koop ik toch de blauwe. Ik ga terug het bos in en kerf per ongeluk zijn naam in een boom in plaats van de mijne. Ik neem er een foto van om mezelf eraan te herinneren dat ik hem dringend moet vergeten.   

Fanny Wildemeersch
158 9

EEN FACADE, DIE ACHTERGEVEL

Deze tekst is voor Christophe Vekeman, die me het compliment gaf boeiend te schrijven ondanks dat ik nooit iets lijk te beleven. Wel, ik heb iets beleefd dat volgens mij nog nooit iemand heeft meegemaakt. Hoewel ik altijd heb gezworen nimmer mijn woning te verbouwen, vooral omdat ik mijn ouders heb zien afzien, konden een oorlog in Oekraïne en een cyberaanval me er kennelijk niet van weerhouden alsnog mijn achtergevel op te frissen en een vide te laten steken. Want geef toe, wat kan je in het leven zonder vide? Omdat ik samen met mijn vrouw in totaal vier linkerhanden heb, zijn wij in zee gegaan met een stel jonge, hippe architecten. En om onszelf ervan te vergewissen alles legaal te doen, hebben we ook een bouwvergunning aangevraagd, je weet wel, zo’n veel te groot geel papier dat je dan 30 dagen zichtbaar moet maken voor jouw lieftallige buurtbewoners zodat zij eventueel beroep kunnen aantekenen om de boel nog wat meer te vertragen. Wel, ik had dat papier proper op een OSB-plaat die ik nog had liggen geplakt, drie lagen huishoudfolie erover tegen de regen en de plaat vervolgens vastgemaakt met een halve kilo duct tape aan het muurtje waar ook onze brievenbus aan hangt. Het hing er welgeteld vijf dagen en in het holst van de ochtend van de zesde dag was het weg. Gestolen. Geloof me, de vraag ‘wie pikt er nu zoiets?’ die op uw aller lippen brandt, stelde ik mezelf ook meteen. Het antwoord luidt: ik pik dit niet. Verheugd dat ik eindelijk eens de befaamde blauwe lijn mocht bellen, die ik eerst hield voor een hulplijn voor mensen met acute melancholie, maar ik vermoedde ook dat ze mij met mijn aangifte een boete zouden aansmeren voor het verspreiden van absurditeiten.‘Wat hebben ze gestolen zegt u? Uw bouwvergunning?’ Ze moest er een aparte categorie voor aanmaken, want het paste niet onder officiële documenten zoals bijvoorbeeld een paspoort. Op maandag kreeg ik een afspraak op het politiekantoor op de Turnhoutsebaan. ‘Ah, gij zijt die kerel wiens bouwvergunning gestolen is!’ bulderde een van de twee agenten toen ik binnentrad. Ze hadden duidelijk niet veel te doen (en dat op de Turnhoutsebaan) en mijn aangifte verwerd al snel tot een drinkgelag zonder spijs en drank. Zeker twintig minuten nadat de papieren in orde waren heb ik met de arm der wet staan filosoferen over wie zo’n bord zou gestolen kunnen hebben.‘Waarschijnlijk een bende jongeren’, opperde de kleinste van de twee, die graag de goedkeuring van de andere wilde. Nu, ik wil geen kritiek geven op het politieapparaat, zeker niet na dit onderhoudende gesprek, maar mijn instinct zegt iets anders. ‘Als het jongeren waren’, riposteerde ik, ‘hoe verklaart u dan het bizarre tijdstip van de ontvreemding (omstreeks 10u ’s morgens op een schooldag)? Bovendien lijkt het me te proper voor jeugddelinquenten’, probeerde ik hun jargon eer aan te doen, ‘want ik zou verwachten nog resten duct tape te zien of het betreffende bord enkele meters verder te vinden, nonchalant weggegooid in de voortuin bij een van de buren. U mag ook het gewicht niet onderschatten van zo’n OSB-plaat, jongeren hebben toch geen motivatie noch de aandachtsboog om zo’n bouwvergunning nog maar onze straat uit te dragen.’ De andere agent, die een pracht van een pornosnor onder zijn reukorgaan had, keek me aan met een gezonde jaloezie, alsof hij me wilde inlijven. Ik kreeg een PV mee naar huis en hoewel ik goed vertrouwd ben met basisgrammatica, vroeg ik pornosnor toch wat ik daarmee moest aanvangen. ‘Stuur dat maar naar het omgevingsloket, dan komt alles wel in orde’, sprak hij met profetische woorden. Van de stad kreeg ik dan een week later een antwoord, droger dan Don Vitalski op dinsdagavond: Wij sturen u een nieuwe aanvraag. Alsof ze zelfs niet een béétje uit hun lood geslagen zijn door deze Kafkaiaanse toestand. En wat als mijn bord opnieuw gesloten wordt op de negenentwintigste dag? Het is een façade, die werken aan mijn gevel.

Lennart Vanstaen
11 4

Van de dag af

In de supermarkt bots ik op Willem. Hij is 10 jaar ouder dan ik, maar ik ken hem omdat hij bij de electrozaak werkte waar mijn ouders wel eens spullen kochten. Je had toen enkel lokale handelaars waar je zowel de koelkast, de nieuwe tv of je eerste microgolfoven kocht. Geen ketens of internet. Herstellingen waren toen nog goedkoper dan een nieuw exemplaar. Ik weet dat zijn moeder enkele weken geleden is overleden. Ze was 93 jaar. “Ze heeft een schoon leven gehad”, zegt hij, waarna hij naar het jaartal vraagt waarin onze pa is overleden. En of ik ook bijna met pensioen mag. Ik lach en zeg dat ik nog een decennium voor de boeg heb. Omdat het aan mijn kassa sneller gaat en hij er al stond, vraag ik of hij eerst wil. “Doe maar”, zegt hij. “Het kan maar van de dag af.” Kijk, nu ben ik een vreedzame mens, maar als je me op de kast wil jagen, is dat een ideale zin. Het is een dooddoener waarmee ze me neermeppen zoals een luipaard dat doet als hij twee dagen niet heeft gegeten en eindelijk zijn prooi te pakken heeft. Het is mijn middagpauze. Ik kom snel de benodigdheden voor het avondeten oppikken, dan vliegensvlug de boodschappen naar huis en vervolgens terug naar het werk. Ik ben ooit zo snel naar huis gefietst dat de prei uit mijn fietstas viel en tussen de spaken van mijn achterwiel kwam. Met als voordeel dat de prei al was gesnipperd en de soep half klaar. Een dag is al zo kort. En dat moet je nog slapen. Ik zou liever wat extra tijd hebben op een dag. De mevrouw aan de kassa drukt gelukkig fors het gaspedaal in zodat de band sneller vooruit gaat. Zo moet dat. Ze moet het van mijn gezicht hebben afgelezen.  

Rudi Lavreysen
5 0

De sardines

We dwalen door Antwerpen. Aan de rand van de wijk Bredero stappen we een eethuis binnen. We zijn op weg naar de Lemméstraat, maar honger en dorst vertragen onze tocht. Op de kaart staan sardines. Ik verheug me op een bord vol gegrilde sardines maar de visjes blijken al in een blik te zitten. Maar het zijn er van de hippe soort. Ze komen uit Portugal zegt het blikje en ze zijn verwerkt met rode pepers. Het smaakt. Zeker met het donker brood dat gelukkig wel op de grill heeft gelegen. “Wij leven vooral van sardines en eieren”, zeg ik. “Het komt uit Tsjip van Willem Elsschot. Dat moet ik dringend herlezen.” Het moet vervelend zijn, besef ik daar ik bij de sardines, iemand die te pas en te onpas vreemde zinnen zegt. Honger gestild, dorst gelest. Op weg naar de vlakbij gelegen Lemméstraat. Daar woonde de door mij bewonderde Willem Elsschot, nom de plume van Alfons De Ridder. Eerst 100 meter door de Van Schoonbekestraat (ook toevallig) en dan links de Lemméstraat in. Op nummer 21 zien we de bronzen gedenkplaat. “Hier woonde en overleed Alfons De Ridder. In de letterkunde Willem Elsschot.” “Hij was net de deur uit”, zeg ik. “Iets verder in de straat zakte hij ineen. Een hartinfarct wellicht. Voorbijgangers hebben hem nog naar binnen gedragen, maar daar is hij onmiddellijk overleden. Het straffe is, de dag daarna is zijn vrouw Fine ook overleden.” “Dan hadden ze Fine ook op die gedenkplaat mogen zetten”, zegt mijn vrouw. Er is iets van. ’s Avonds in het hotel doen we ons voor het eten tegoed aan de fles champagne die voor ons klaarstond. Na twee glazen lijkt het alsof de sardines van het eethuis terug beginnen te zwemmen. “Het zal zijn omdat ze van Portugal komen”, zeg ik.

Rudi Lavreysen
6 0

Joost Vandecasteele verlaat Brussel.

Brussel, dat is het lelijke huis dat Verminnen ooit bewierookte. Brussel dat is vuiligheid, viezigheid, ranzigheid en hoerigheid. Brussel, dat is bestuurloos, genadeloos, abbeloos, soms al eens hopeloos en ook al eens grandioos. Brussel, dat is een attractiepark bezaaid met toeristenvallen, trekpleisters, foodketens en biertenten. Brussel lijkt in niets meer op zichzelf en de mensen die aan het roer van het schip staan, hebben haar in haar ziel vermoord. Brussel is een pretpark voor marginalen geworden. De stad is veranderd maar dat ben ik ook. Ik kijk naar de chaos van Brussel met rode mistroostige ogen, met afgrijzen denkend dat het vroeger allemaal beter was – maar zo verzuurd ben ik niet, het was a slip of the tongue. Brussel heeft allang alle charme verloren. Foute burgemeesters, politiek zonder visie, graaicultuur, millenials, schaamteloze toeristen en nonsens bestuur. Dat is Brussel geworden. Ik ken Brussel in elke minuut, ’s nachts en overdag. Ik woon al zolang in de eeuwige kronkels van haar stinkende en rottende ingewanden. ’s Morgens toont ze haar trieste blik bij het ontvangen van de duizenden pendelaars die haar met vuile sokken en aftandse schoenen betreden en vertrappelen. Zielige Vlamingen en Walen die met zwaarmoedige hangende hoofden haar stenen tapijt overlopen naar kelders, bunkers of glazen torens en waar ik liever nooit kom. Loving you is a dirty job but someone’s got to do it. Ik blijf nog een tijdje maar helaas, Brussel, hoe lief ik je ook heb, ik zal ook jouw herinnering binnenkort laten inslapen zoals ik dat met mijn kat Felix de 2de heb gedaan. Ik zal jou laten kwijlen en betijen. Maar altijd aan je denken, in het groot, en dingen doen in het stoemelings (Fragment uit mijn roman: “Doorheen gebroken vensters”).

Erwin Abbeloos
11 0

De vuilnisman en ik

Het was een maandagmorgen. Het regende zo fel dat ik de hele weg naar de bakker mijn ogen dichtkneep. Ik moest naar de ‘verre’ bakker, omdat de Deurnese Bakkersgilde na rijp beraad ooit heeft beslist om collectief te sluiten op maandag, het uitgerekende moment waarop vaders naar de bakker moeten. Vloekend waad ik door plassen, terwijl ik een vuilniswagen passeer. Aan het stuur zit een nors kijkende vent, die kennelijk ook blij is dat het maandagochtend is. Hij moet niet klagen, hij zit tenminste droog. Dan merk ik de andere kerel op, die de vuilzakken achteraan in de maler werpt. Hij is alleen. Moeten er niet altijd twee zijn? Misschien is zijn collega ziek. Onze blikken kruisen. Het is alsof ik in de spiegel kijk: hij is bijna een kopie van mij. Klein van gestalte, een beetje een gebogen houding, donker haar, grote neus, klein baardje en vooral twee grote, diepbruingroene ogen die me melancholisch aanstaren. Het enige verschil tussen ons is onze huidskleur. Ziet hij mij zoals ik hem zie? Ik knik zacht en hij lacht terug. We lezen in elkaars blik dat we niet van maandagmorgen houden, maar dat we die gedachte ook kunnen relativeren, in tegenstelling tot zijn collega. Zijn haar plakt tegen zijn voorhoofd, het mijne is droog omdat ik een regenjas aan heb. Hij is doorweekt, maar dat lijkt hem niet echt te deren. Terwijl ik de hoek om wandel, zie ik mezelf vuilniszakken van dorpels nemen en ze vakkundig in de kraakpers werpen. Hem zie ik voor de klas staan, terwijl hij uitlegt waarom je regen met één e schrijft en maandag met twee a’s. Waarom moet hij eigenlijk in de regen al het werk doen, terwijl die bokkige tamzak gewoon tegen tien per uur met die wagen rondrijdt? Dat lijkt me niet rechtvaardig. Wat is hun systeem? Wisselen ze straks? Wanneer het is opgeklaard? Spelen ze vogelpik ‘s avonds? Wordt er geloot? En dan, terwijl het beeld van de vuilnisman stilaan plaatsmaakt voor de gedachte welk brood ik zou kopen, dringt iets tot me door. Misschien lijkt die kleine man ook op mij qua behaalde brevetten. Hij zou wat graag ook eens in die vuilniswagen zitten, maar hij heeft geen keuze: hij bezit geen rijbewijs.

Lennart Vanstaen
9 2

Vandaag sterf ik

Misschien is vandaag wel de dag dat ik sterf. Ik zeg dit omdat ik vandaag mijn hele verleden heb zien voorbijkomen in mijn gedachten, terwijl ik van mijn werk naar huis fietste in het drukke Antwerpse verkeer. Op zich al reden genoeg om een gewisse dood in de ogen te kijken. Ik weet niet wat het heeft getriggerd, plots was het er gewoon. Ik was muziek aan het luisteren door mijn hoofdtelefoon zoals altijd wanneer ik alleen fiets en bevond me van het ene moment op het andere in het huis waar ik ben geboren en getogen tot mijn negen jaar: een herenhuis in Antwerpen-Zuid, meer bepaald in de Pacificatiestraat. Ik zie de voordeur, het huisnummer. Ik ga naar binnen en loop het hele huis door in mijn gedachten. De in het oog springende moluren en zuilen in de woonkamer. Het verhoogje waarop de televisie staat en tevens de vaste plek waar Sinterklaas zijn cadeautjes achterlaat. De eettafel aan de voorzijde van het huis en de kat Nemo op de schouw. De keuken met haar doorgeefgat en het minuscuul koertje, iets dat ik niet meer kan rijmen met mijn ouders, die nu een riante tuin hebben en er niet uit zijn weg te slaan. Hoe ik met Dennis, mijn Turkse buurjongen, voetbalde tegen de garagepoort waar nu een apotheker is. Hoe we een keer bij overbuurjongen Mohamed werden uitgenodigd en ik nooit zoveel zetels had gezien. Dan flitsten er beelden voorbij van de Steinerschool. De klassen, de foyer en het scheikundelokaal. Op zich kom ik daar nog wel eens op een opendeurdag, uit pure nostalgie en om me onder te dompelen in de traagheid, zachtheid en schoonheid die je in geen enkele andere school kan vinden. Ik zag mijn moeder en in haar kielzog mijn broers en ik naar de tram wandelen om terug naar huis ging, maar niet voordat we een knabbelstok hadden gekregen van de biologisch-dynamische bakkerij. Dat is dus niet alleen een biologische bakker, maar ook een dynamische, het zijn dus halve atleten die daar werken. Toen ik wat ouder was mocht ik alleen met de tram en ging ik met mijn klasgenoot Tristan stiekem snoep kopen in een kleine superette waar nu een chic restaurant is. De talloze kinderfeestjes kwamen ook voorbij, waar mijn ouders hun werk in staken. Het was één aaneenschakeling van spektakel op kindermaat. Een stoelendans met de immer onverbeterbare Herman Van Veen door de luidsprekers, een goochelshow door mijn neven Arend en Zeger, snoep eten van een draad zonder je handen te gebruiken, de obligatoire taart met kaarsjes… Allemaal in mijn brein geprint deels door herinneringen en deels door het bekeken hebben van oude VHS-cassettes. Mijn oma die nog kon hurken voordat ze ongeneeslijk ziek werd. Mijn grootouders langs moederszijde die ons soms kwamen ophalen van school. Papie, zoals iedereen mijn grootvader noemde, stak onbeschroomd een dikke sigaar op in zijn even dikke Mercedes en lachte vriendelijk naar ons. Of we naar de snuffelmarkt wilden. Volmondig ja natuurlijk. Met een ijsje achteraf. Vleugen middelbaar onderwijs passeerden eveneens de revue. Hoe ik hoge verwachtingen had van Technologische Opvoeding, waarbij je NOF-poorten via kabeltjes mocht verbinden. En hoe ik daar uiteindelijk maar zeer matig bedreven in bleek. Hoe ik wiskunde moest bijspijkeren na school en in vakanties en hoezeer ik dat haatte maar hoeveel respect ik nu heb voor die toegewijde arme wiskundeleraar, die later pastoor is geworden. Ik dacht aan een van de vele illustere leerkrachten, Jef Casteleyn, die me haiku’s liet schrijven en me voor de grap ‘een saffie’ aanbood op m’n 14e verjaardag. Hoe een andere dijk van een leraar Jan Geerts, die nu dichter en zelfs kunstenaar is, mij als straf maar ook als experiment een les Nederlands liet geven en ik de klas toen de poëzie van Tagore liet kennen, die mijn moeder mij had leren kennen. Hoe we tijdens de les biologie als bijen moesten dansen op de speelplaats. Hoe sentimenteel meneer Janssens omging met de cactussen in zijn lokaal. Hoe de strenge prefect een keer onze voetbal plat stak met een mes omdat de bel al was gegaan. En hoe Jens en ik, beiden in de ban van Radiohead, op de bus tijdens een saaie schooluitstap om het slib aan de oever van de Maas te ontdekken, samen Hail to the thief wilden luisteren, maar omdat wij niet zo’n plugje voor twee paar oortjes hadden, trachtten we beiden op exact hetzelfde moment op ‘play’ te drukken, zodat we bij muzikale wow-momenten (zo goed als allemaal) elkaar met opengesperde ogen konden aankijken om onze idolatrie voor een bepaalde bridge of strofe aan elkaar kenbaar te maken. Al deze gedachten en meer kwamen voorbij en toen ik op een metaniveau nadacht over het feit dat ik plots al die gedachten had, werd ik in eerste instantie meedogenloos overvallen door melancholie, omdat ik besefte dat ik nu was waar mijn ouders ongeveer waren toen ze in de Pacificatiestraat woonden. Ik vroeg me af of zij ook zo weemoedig terugkeken naar die periode die zich als een film in mijn hoofd afspeelde. En zou ik binnen twintig jaar ook als een pudding in elkaar vallen van emotie bij het terugdenken aan deze tijd, toen ik dit schreef? Op een nog meer metaniveau realiseerde ik me dat mijn brein dus al de hele tijd enorme verbindingen was aan het maken, terwijl ik fietsend door het Antwerpse verkeer slalomde. Ik merkte dat mijn gedachte dat ik gevaarlijk bezig was zo af te dwalen in mijn geest totaal niet klopte, integendeel. Ik deed het met gemak. Ik had zelfs de indruk dat ik alles had gezien, ik anticipeerde als een doorwinterde taxichauffeur. En niet alleen het verkeer kon ik perfect inschatten, het leek alsof ik elk detail zag. Een vogel die met een takje in zijn nest landde. Twee vlaggenstokken waarvan de linkse iets langer was. Ik zag links hoe een oude heer de hondendrol niet had gezien en rechts hoe een fietser een auto die wilde afslaan niet in de mot had. En terwijl ik alles rondom mij aanschouwde en mijn brein in het verleden leefde, luisterde ik ook nog eens aandachtig naar de muziek in mijn oren, zelfs naar de teksten. Ik merkte flarden tekst op die toevallig samengingen met ofwel de beelden in mijn hoofd, ofwel dingen in mijn directe omgeving. Terwijl ik trots en verbaasd was door mijn eigen brein, dat dus drie taken tegelijk tot in de perfectie uitvoerde, moest ik denken aan Star Trek, waar om de vijf afleveringen wel eens een brein wordt gedissecteerd om te kijken welke krachten er aan het werk zijn. Wat zouden ze bij mij niet allemaal vinden, dacht ik. Ondertussen was ik thuis gearriveerd en omdat het vrijdag was, ging ik alvast de bestelde broodjes ophalen. Ik zette snel even mijn spullen thuis af en vertrok naar de broodjeszaak. Nog steeds verwijlend bij mijn bezige brein kwam ik terug thuis en merkte dat de voordeur wagenwijd openstond. Raar brein.

Lennart Vanstaen
17 2

Het gaat wat geven

We bevinden ons in een schoonheidswinkel waar men wel eens een bekertje thee aangeboden krijgt. Zeer vriendelijk, maar met meestal enkele winkeltassen in beide handen is het nuttigen van een bloedhete beker thee geen gemakkelijke opdracht. Na onze best gedaan te hebben met het ruiken aan de vele producten en we onze keuze hebben gemaakt, begeven we ons naar de kassa. Een goedlachse verkoopster wacht ons daar op en richt zich tot mijn vrouw. Wat een verstandige zet is. “Bent u al member?”, vraagt ze aan mijn vrouw. Kijk, de vraag werd opnieuw zeer vriendelijk gesteld, maar ik krijg het op mijn heupen als men plotsklaps Engelse woorden gaat gebruiken voor iets waar het totaal geen meerwaarde heeft. Zelfs geen zin. Of mijn vrouw al member is. Echt waar. Wat is er met het gewone lid gebeurd? Is dat woord afgeschaft en werd dat tijdens een journaaluitzending aangekondigd toen ik naar een ander programma keek? Of toen de tv nog niet aanstond. Wat doorgaans een beter idee is, maar dat is weer een andere zaak. Een snelle blik in de online versie van het Groene Boekje stelt me gerust. Lid staat nog altijd netjes in de officiële woordenlijst van de Nederlandse taal. En het ongelukkige member is vooralsnog niet opgenomen. Want stel je voor, als we het woord ‘lid’ afschaffen, dan volgen er nog woorden. Denk aan een lidkaart. Dan vragen ze je plots in de bibliotheek of je al een membership card hebt. Het gaat wat geven. Bovendien is niet iedereen de Engelse taal even machtig. Waarom het zo moeilijk maken? “Bent u al lid?” is prima. En laten we ook niet vergeten dat het woord lid meerdere betekenissen heeft. U weet wel. Wat vangen we daar mee aan? Is dat plots ook een member? Het gaat wat geven.

Rudi Lavreysen
7 0

Zijt ge al terug?

Op liften had ze het niet begrepen. Niet het duimgewijs reizen, maar de toestellen die je van de ene verdieping naar de andere brengen. In het woonzorgcentrum stapte ze er nooit alleen in. Als we vroegen waarom niet, volgde er altijd het verhaal van pa en grootvader die ooit vast hadden gezeten in de lift van het oude ziekenhuis. Als ik me niet vergis was het na een kraambezoek. De tijd dat ze er vastzaten, werd bij elk verhaal langer.   De lift in het woonzorgcentrum zorgde er wel voor dat sommige van haar medebewoners hun beste acteertalenten bovenhaalden. Soms slopen ze mee naar buiten toen ik naar huis ging. Ze glipten mee voorbij de met een cijfercode beveiligde deur. “Ik ga mee naar beneden”, zei een deftig geklede man op leeftijd. Hij zou zomaar bij een familielid of vriend op bezoek kunnen zijn geweest. Beneden aangekomen wilde hij door de achterdeur naar buiten, maar die zat op slot. “Krijgt gij die open?”, vroeg hij. Ik nam hem rustig mee terug naar boven. Een andere keer sloop Maria mee door de als een voorgevel van een huis gemaskeerde deur. Ze keek nog even achterom. Ik dacht om naar haar zuster ofzo te zwaaien, bij wie ze op bezoek was geweest. “Ik ga naar mijn zoon in Achel”, zei in de lift. Er begon een lichtje bij me te branden. “En hoe gaat ge daar naartoe?”, vroeg ik. “Met de taxi hè”, antwoordde ze. “Of anders te voet.” “Oei, is Maria weer weggeglipt”. Helemaal verrast was de verpleegster niet. “Maar ik ging gewoon naar Achel”, sputterde Maria nog tegen. “Och, hier is het ook goed”, zei de verpleegster waarna ze haar arm om de schouders van Maria legde en ze haar stevig tegen zich aandrukte, alsof ze de 'hier' uit haar zin extra wou benadrukken. Ik zag dat ons ma bij haar kamer stond te kijken. “Zijt ge al terug?”, zei ze.

Rudi Lavreysen
23 1

Ieder zijn waarheid

Het is een druilerige dag en de vrolijkheid is ver te zoeken. De alliteraties krijgt u er vandaag geheel gratis bij. We komen net uit de parkeergarage gestapt en er valt een dikke druppel in mijn rechteroog. Terwijl we verder stappen kunnen we gelukkig onder een afdak schuilen. Met enkel mijn linkeroog geopend bots ik net niet tegen twee jongemannen aan.  Tussen hen in staat een groot bord en een rek met folders. Op het bord kan je -zelfs met één oog open- niet naast het grote opschrift kijken. “OP ZOEK NAAR DE WAARHEID?”, staat er in hoofdletters. "Zal ik die jongemannen anders vragen of het de hele dag blijft regenen", zeg ik tegen mijn vrouw. "Zij moeten dat weten." "Laat die jongens maar met rust", zegt ze. "Het was gewoon een grapje", zeg ik terwijl ik al knipperend mijn rechteroog open. Een passerende mevrouw kijkt me behoorlijk boos aan. Ze denkt wellicht dat ik op haar knipoog. Misschien zijn de jongens met het waarheidsbord vertegenwoordigers van een politieke partij. Want ik herinner me plots het tv-programma Ieder zijn waarheid, met politici van divers pluimage. Ze waren het zelden eens met elkaar. Ruziestokers van beroep. Een programma van lang geleden in een tijd waarbij het leek alsof er in Brusssel geen kleuren bestonden. Al leek de wereld als kind toch kleurrijker. "Zet hem maar op Brussel", zei onze pa. Ik betrap er mezelf nog ooit op, dat ik aan de kinderen 's avonds vraag "wat er op Brussel is". Maar wellicht staan de jongemannen er voor iets anders. De verkiezingen zijn nog ver.  Later op de dag, als we terug naar de parkeergarage wandelen, staan ze er nog steeds. De twee jongemannen zijn de afgevaardigden van een geloofsgemeenschap en ze hopen enkele zondige passanten te bekeren. "Dat zal bij mij niet lukken", prevel ik bij het voorbijgaan. Als ik onder het afdak uitkom, valt er meteen een dikke druppel in mijn linkeroog. Alsof het klopt. Van dat onmiddellijk straffen en zo. 

Rudi Lavreysen
21 2

Het onverwachte

Nu de winter op zijn retour is (alhoewel, hij heeft de laatste dagen aardig wat streken), valt me een moment van vorig voorjaar te binnen. Ik weet nog dat ik dacht: “Wat zijn ze vroeg dit jaar.”Want ik heb er toen een gehad. Een steek. Geen steek zoals je vroeger wel eens kreeg in de turnles bij het lopen. Of toen je deed alsof, want dan mocht je stoppen. “Meester, ik heb een steek”, zei ik voorovergebogen en overdreven hijgend. “Dan stop maar.” Gevolgd deze zin: “Streek zeker?” Nee, vorig jaar was het een steek van een andere orde. Onder een aangenaam voorjaarszonnetje besloot ik een fietstochtje te maken. Net toen ik onder de brug uitkwam voelde ik iets in mijn haardos belanden. Ik vreesde even het ergste. Een product van een vogel, maar geen ei. U weet wat ik bedoel. Maar dat was het gelukkig niet. Misschien een dennenappel, dacht ik nog, maar ik wist snel dat dit het ook niet was, want ik voelde meteen een steek in mijn hand. Ik denk zelfs dat ik ‘ai’ zei. Het beestje zelf heb ik niet gezien, maar er zat dus een wesp op mijn hoofd en het insect stak in mijn hand toen die te dichtbij kwam. Ik zette mijn fiets aan de kant en zag de angel zitten. Die heb ik eruit kunnen halen, maar het bleef behoorlijk jeuken. Ik ben maar snel naar huis gefietst om er wat azijn op te doen. Dat wist ik nog uit mijn jonge jaren. Maar zoals ik al zei: het was nog vroeg in het jaar en dan verwacht je geen wespen. Maar ik had slimmer moeten zijn. Zelfs de oude Grieken, zoals Homerus in de Odyssee, wisten het al. Ook het onverwachte moet je verwachten. Nu deze oude Belg nog.

Rudi Lavreysen
3 0

Testament

Een testament, vast laten leggen waar je je laatste aardse bezittingen na je dood naar toe wilt laten gaan. Het is best een dingetje. Afgelopen jaar heb ik dit, bijna verplicht na wat er gebeurd is, toch maar geregeld. Gelukkig had ik iemand die me hielp, me advies gaf en met me meeging naar de notaris. Ik mag zeggen, ik heb het naar mijn idee goed geregeld en het geeft me een gerust gevoel. Want jongejonge, wat kan een testament veel teweegbrengen. Bij de opa van mijn maatje waren zelfs zijn onderbroeken en sokken de oorzaak van een fikse ruzie tussen zijn dochters onderling. Wat hebben we gelachen. Maar eigenlijk was het natuurlijk te triest voor woorden. Hele vetes ontstaan tijdens het verdelen van spullen die vaak eigenlijk helemaal niks waard zijn. “Neem jij de koekoeksklok? Maar die wil ik eigenlijk hebben.” En vervolgens zit je dan opgescheept met een klok die je voor goed fatsoen niet weg kunt doen maar die je eigenlijk ook helemaal niet in je woonkamer wilt hebben. Later verhuist hij naar boven, naar de overloop, en nog een jaar later ligt hij op zolder. Stof te pakken. Was dat nou de oorzaak van die jarenlange ruzie met je broer of zus? Natuurlijk wordt er het meeste gevochten over de nalatenschap van bekende mensen. Of van mensen die echt veel geld hadden. Toen André Hazes overleed, zeiden mijn maatje en ik tegen elkaar, “zo, die Rachel is blij dat de scheiding nog niet is uitgesproken, nu kan ze nog aanspraak maken.” En dat deed ze ook. En hoe. De nalatenschap van André werd niet alleen opgeëist maar ook uitgemolken. Tot de laatste drup. En nog steeds. En er wordt nog steeds om gevochten. Na al die jaren heeft de dochter bedacht dat haar moeder geen aanspraak kan maken omdat de scheiding als was ingezet. Ik denk dan een paar dingen. Hoe komt ze daarbij? Heeft iemand dat haar ingefluisterd? En waarom komt ze daar dan nu pas mee? Die familie klopt van geen kanten. Ik geloof niet dat ze de laatste tien jaar ooit met zijn drieën door de deur hebben gekund. In de negentien jaar dat zij het zonder hun man en vader moeten doen, is de naam Hazes bekender geworden dan hij ooit was toen de zanger nog leefde.  Ik vind dat heel bijzonder. Heel bijzonder triest ook, trouwens. Je moet er toch niet aan denken dat het jouw familie is. Ik niet, in ieder geval. En ik stel me dan zo voor dat André senior boven nog een blikje bier opentrekt en denkt “Ach, ik zeg maar niets meer…..”        

Machteld
6 1