Zoeken

Het telefoonkastje

Terwijl ik mijn toast met aardbeienconfituur besmeerde, met daarbovenop een plakje oude kaas, vertelde ik aan de ontbijttafel over een voorwerp dat onze mannen niet meer hebben gekend. "We hadden thuis een telefoonkastje. Het staat nu in het woonzorgcentrum bij oma. Er staat al lang geen telefoon meer op, maar we zeggen nog altijd ‘telefoonkastje’. Dat is zoals een hoedenplank in de auto. Niemand legt daar nog een hoed op. Toch niet dat ik weet.” Later op de dag vroeg ik in het woonzorgcentrum aan onze oudste of hij de lege koffietas van oma op het telefoonkastje wilde zetten. “Het was wel een praktisch ding, dat telefoonkastje. Er stond niet alleen het telefoontoestel op, maar in het kastje was ook ruimte voor de telefoonboeken. Nu liggen er fotoalbums in.” “Telefoonboeken”, vroeg hij. “Wat waren dat? Boeken met allerlei soorten telefoontoestellen?” “Nee”, zei ik. “Daar stonden alle telefoonnummers in. Tenminste, die van onze provincie. Als je naar iemand in Brussel of Antwerpen wou bellen, mocht je daar iemand kennen, moest je naar de bibliotheek of zo.” Mijn telefoonverhaal was nog niet afgelopen. “Heb ik je ooit verteld dat we eerst een toestel met een draaischijf hadden?” “Dat ken ik precies nog van bij oma thuis”, antwoordde hij. “Nee, dat was het toestel met druktoetsen. Daarvoor hadden we een telefoontoestel met een draaischijf. Toen was ik nog klein. Een hilarisch ding. Als je je vinger te vroeg losliet, moest je opnieuw beginnen. Het was een miserie. Bijna alsof je een fietsband moest oppompen door in het ventiel te blazen. Onze pa had nogal dikke vingers. Die moest een stokje gebruiken om in die gaten van de draaischijf te kunnen. Daarna kregen we dus een toestel met druktoetsen. Een hele vooruitgang. We wisten niet wat ons overkwam. We hebben de hele dag zitten bellen.”

Rudi Lavreysen
17 0

En toen kwam teleurstelling aankloppen

Het leven is niet altijd rozengeur en maneschijn, that’s a given. Als mens lijken we steeds moeite te hebben om dit te bevatten. We kunnen zo wijs en ervaren zijn als we willen, in ons onderbewuste heerst er steeds een notie dat alles hoort te verlopen zoals wij dit voor ogen hebben. Wetens en willens durven we de stap te zetten in het diepe, zonder ook maar even stil te staan bij de consequenties. Dan bedoel ik niet de logisch beredeneerde, potentiële high risk resultaten, maar veeleer de intensiteit en de impact ervan op ons algeheel lichamelijk welzijn. We nemen ons voor dat alles uiteindelijk weer goed komt, dat het leven inspanning en risico’s vergt. Zowel voorspoed als tegenspoed horen erbij, nemen we ons voor.   Echter zijn we onvoldoende voorbereid op de tegenslag van een tégenslag. We veronderstellen dat we sterk genoeg zijn om elke klap te trotseren, maar zijn er ons niet bewust van hoe hard deze klap al dan niet zal aankomen. We werpen de boemerang in de lucht, denkende dat ie veilig terugkeert naar de hand, terwijl het ding heel listig, de terugkeer plant naar het gezicht. We kennen het concept van een regressie wel, we honoreren haar wezenlijk bestaan, maar weigeren – bewust dan wel onbewust – haar draagwijdte te erkennen.  We beschouwen onszelf als rationele, beredeneerde wezens. Wat we echter niet inzien; onze zogezegde, logische en rationele redeneringen worden steeds gemaakt in functie van onze menselijke verlangens. Hebben we onszelf dan nooit verloochend met het idee een rationele stap te zetten, resulterend in de bewustwording van de latent aanwezige gevoelsmatigheid? Begeerten nemen de bovenhand en zorgen ervoor dat we, impulsief, de nodige “berekeningen” doen. Zonder enige zelfreflectie, zonder beroep te doen op ons gezond verstand. Er is geen sprake van rede, noch enige luciditeit. De voortdurende strijd tussen rede en emotie. De ironie wil dat deze strijd gaat om twee extremen die onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn. Rede versus emotie? Rede én emotie. Kunnen niet met, noch zonder elkaar.   Is dit dan niet wat de mens in wezen is? Dé definitie van versmelting van extremen. Een vat vol tegenstrijdigheden, een unicum in de wereld der verrassingen. Een verloren ziel ergens tussen rede en emotie, de aantrekkingskracht tussen twee tegenpolen. Magneten, dat zijn wij. Hoop, onze drijfveer, resoneert via ons magnetisch veld met het universum, in afwachting van blijde nieuws. We maken onszelf wijs dat we geduldig zijn, maar schreeuwen diep vanbinnen “mijn wil is wet”. We staren ons blind op de keerzijde van de medaille. De zijde waar één van de pijnlijkste vormen van waarheid rust. Teleurstelling. De zijde die luidkeels graag terug schreeuwt: “Goed geprobeerd!”. 

Müge Yalçin
1 0

Toen we Pol hadden gezien

Het zal u ook ooit overkomen, dat u zegt: 'Waar ken ik die van?' In de stad, op de zeedijk of in een restaurant. Iemand die u ergens hebt zien opduiken in een tv-programma. Een actrice, zangeres, presentator of journalist.  Zo botsten onze jongste en ik op een straathoek in Berchem bijna letterlijk op de acteur Geert Van Rampelberg. We moesten er alle drie mee lachen. Maar je hebt natuurlijk ook twijfelgevallen. Is de persoon door iedereen gekend of niet? Als het gaat van: ‘Dat is dinges, dju, hoe heet die toch ook alweer? Waar kennen we die van?’ Tja, dan is het eigenlijk geen bekende persoon. Die zit ergens tussen onbekend en min of meer bekend. Afgelopen week zagen we Dieter Coppens tijdens een optreden. Hij droeg een pet en een zonnebril, terwijl de zon toch al even onder was. Wellicht een bescherming tegen opdringerige fans voor een selfie. Tijdens een ander festival liep mijn all-time held Jeff Tweedy gewoon tussen het publiek. Ik meende iets te zeggen, maar er kwam niets uit mijn mond.  In Brussel vertelde ik in café Le Coq aan het vriendengezelschap dat dit café de vaste stek voor Arno en zijn vrienden was, waarbij ook auteur en cineast Marc Didden. En dat Josse De Pauw - een ander lid van de hombres complicados - er een mooi verhalen over heeft geschreven. Even later zagen we Marc Didden  op de Oude Graanmarkt op een bankje zetten. Daarna zat hij net als wij in De Monk aan een tafeltje. “Ga toch iets zeggen”, zeiden mijn vrienden. Maar wat zeg je dan? Ik lees zijn verhalen wel. Een leuke reactie was die van Pol De Tremmerie op de zeedijk. U weet, Pol uit FC De Kampioenen. Onze mannen, notoire Kampioenenfans, riepen tegelijkertijd en dolenthousiast ‘Hey Pol’. Hij lachte en zei vriendelijk ‘Yo, de mannen’ terug. We hebben het er nog vaak over gehad.  Weet ge nog? Toen we Pol hadden gezien? 

Rudi Lavreysen
0 0

Duimen maar

Het komt altijd ergens vandaan, zegt men over een droom. Waar deze droom vandaan komt, is niet moeilijk te achterhalen. Ik was me al een tijdje aan het verbazen over bekende mensen die hun duim almaar in de lucht steken. Zeg nu zelf. Het lijkt besmettelijk. Je kan geen foto van een zanger, actrice of politicus zien of die duim gaat omhoog. Een ongedwongen foto tijdens een feestje of na een optreden. Zo van: “Hier is alles prima. U moest erbij zijn geweest.” “Kijk”, zei ik bij mezelf. “Daar is die duim weer.” Die naar verluidt uit het oude Rome komt, als keizer Nero of Caesar besliste of de gladiator mocht blijven leven of niet. Wat dan weer niet waar is, vertelde ons de gids in het Colosseum. “Dat is uitgevonden voor de film”, zei ze. “Okay?” Ik stak mijn duim omhoog. Maar terug naar mijn droom. Daarin was ik jaloers op al die duimen en ik besloot om voor het minste mijn duim omhoog te steken. Als ik iemand tegenkwam, of als ze in een restaurant vroegen of het lekker was geweest. Telkens ging mijn duim omhoog. U weet dat het in een droom altijd van kwaad naar erger gaat. Absurd zelfs. Ik werd mijn duimgedrag danig beu, want hij ging voor het minste in de lucht. Ik besloot om mijn duim vast te houden in mijn vuist en het vast te maken met duckt tape. Een mens droomt wat af. Maar daarvan ging mijn duim dan weer ontsteken. Het deed verschrikkelijk pijn en ik moest ermee naar de dokter. Die zei dat ik hem moest laten spalken, waarna ik vier weken met mijn duim omhoog liep. Daarmee werd ik enorm uitgelachen. Badend in het zweet werd ik wakker. Met mijn duim omhoog. “Gelukkig is alles oké”, zei ik slaperig.

Rudi Lavreysen
0 0

When in Rome ...

"Koop vooraf tickets", hadden ze ons gezegd. Zo gezegd, zo gekocht, maar in de luchthaven kregen we het bericht dat er iets mis was met onze tickets voor het Colosseum. "Och, we zien wel”, reageerden we onbezonnen. Op de tweede dag van ons verblijf waren we vroeg op pad. We dachten er als eerste te staan, maar op de verkeersvrije laan naar het Colosseum was het drukker dan op een uitverkocht Rock Werchter. "You want tickets?", sprak een man ons aan. Het leek ons te duur.Aan het Colosseum scande ik een QR-code waar 'Tickets' bij stond, maar een man sprak me aan. Hij droeg een driekwartbroek met een scheur aan de knieën en hij rookte een zelfgedraaide sigaret waar geen rook uitkwam. "No tickets online", vertelde hij, en hij wees naar de lange wachtrij die inderdaad bijna van Milaan tot Rome liep. Hij kon ons tickets met rondleiding bezorgen, maar we waren nog niet overtuigd. Bij de volgende man twijfelden we. "I take you to my manager", zei hij alsof het om een afdeling van een beursgenoteerd bedrijf ging. Die manager bleek opnieuw de man met de driekwartbroek te zijn. "Hey guys”, lachte hij. "He's my partner. I take you to Marco, my boss." Marco zag er niet meteen uit als een CEO, maar hij had wel een envelop vol met briefjesgeld vast. We betaalden en spraken het aanvangsuur af. "You stay here hè?", vroeg ik ongerust. Ik had het Italo-Engels ondertussen overgenomen. Op het afgesproken uur stond Marco er nog met zijn team. "We're gone", lachte de manager met de driekwartbroek. Het was er ondertussen enorm warm geworden. De zon brandde op mijn hoofd. Daarom kocht ik op aanraden van onze jongste maar een strohoed. "Me hot", zei ik tegen de verkoper, waarna hij me ietwat raar aankeek.

Rudi Lavreysen
14 0

TUSSEN DE SPOREN

Ik zit op het kleinste treintje dat ik ooit heb gezien, dat van de Efteling meegerekend, van Spa naar Verviers. De derde keer al wordt de trein opgestart. Twee wagonnetjes, een tiental mensen. Er lopen twee NMBS-medewerkers voortdurend heen en weer, en dat mag je erg letterlijk nemen aangezien de trein maar veertig meter (?) lang is. De vrouw is telkens wat zenuwachtiger en iets roder aangelopen wanneer ze me passeert. Ze worstelt in het Frans met haar innerlijke demonen maar blijft stoïcijns in haar gezichtsuitdrukking. Een kerel zonder officieel pak met een man bun staat naar de achterkant van het kleine treintje te turen met zijn IPhone tegen zijn slaap gedrukt. Ik overhoor iets van een ‘fuite’ en moet daarbij zowel denken aan een lek als aan een vlucht. Het duurt nu al bijna een uur, zullen we dan maar vluchten? Mijn vrouw en ik voegen de daad bij het woord en maken ostentatief aanstalten tot vertrekken, in de hoop een lichtend voorbeeld te zijn, maar tegelijkertijd na-ijver te kweken bij de andere passagiers. Zie je, wij gaan gewoon te voet: nu jullie. We zijn nog maar vijftig meter aan het wandelen met een niet misplaatste trots wanneer we een herkenbare slinger mensen ons zien volgen. Man bun heeft het dan toch opgegeven. Hij praatte nochtans erg vaak in zijn toestel. Hij had waarschijnlijk geen moersleutel bij zich, iets wat ik nochtans wel verbind met zijn keuze van haarsnit. Het volgende station in Spa blijkt slechts tien minuten stappen, hadden ze dat nu niet vroeger kunnen aankondigen? Terwijl een nieuwe conducteur – de vrouwelijke van het minitreintje was samen met ons mee opgestapt – eveneens in het Frans maar met een verraderlijke Vlaamse tongval kosten noch moeite bespaart ons zeer luid welkom te heten, ben ik in gedachten verzonken. Door het raam zie ik hoe men de vangnetten van staaldraad met enorme pinnen heeft vastgeboord in de rotswand, tegen rollende stenen. Zouden ze ook iets tegen die vervelende kevers hebben? Je hebt immers mensen die de rollende stenen boven de kevers verkiezen, zoals mijn vader. Er valt me plots iets op tijdens het verwijlen. Ik houd mijn pen enkele centimeters boven mijn notaboekje, waarin ik over treinen schrijf, en kijk naar buiten. Ik vraag me af waarom ik de natuur hier plots zo vertederend vind. En dan daagt het. Oké, dichte bossen en weidse landschappen zijn een verademing wanneer je van een grootstad komt. De meanderende klotsende steenstroompjes, de vossenhollen en de geur van nat loof vind je niet in een metropool. Maar ik vind iets troostends aan de plaats waar natuur de menselijke aanwezigheid ontmoet of zelfs opzoekt. Hoe de reiger niet opschrikt terwijl we voorbijrazen, alsof hij wachtte op de trein van 13u20 en de daarbij horende frisse wind die hij zich laat welgevallen. Hoe een mees een servet van het spoor plukt en er vol trots mee komt aanzetten bij zijn vrouwtje om hun nest in de holle eik wat warmer te maken. Of hoe het onkruid en gras hardnekkig een plek opeisen tussen de treinsporen, waar andere planten het al hebben opgegeven. Het antwoord op mijn vraag is eenduidig: ik ben zoals de reiger als ik geniet van een kudde galopperende paarden; ik ben zoals de mees wanneer ik een mooie stok vind in het bos en die trots aan mijn kind of zelfs vrouw laat zien; en ik ben vooral zoals het onkruid en het gras, want ik zoek een plek waar het moeilijk is om te wonen: exact overal tussen.

Lennart Vanstaen
7 4

Broodje vuuste mé muulepatee

(Onderstaande tekst werd opgesteld en kan het best gelezen worden door behulp van het Oostends Woordenboek dat tot stand kwam door Roland Desnerck en Frederik Schmitt in 2022) ‘t Was stekedoenker dien oavnd én de moane ha smêr an ze gat. E pannelékker was ‘t bewies van e kloaren heemle.  ‘k Goengn zjuuste no me kip wannair da 'k vanuut me ruute me voader Marcel zaagn thuuskomm lik e kolemarsjang én mé 't gêld van de kwafuer up zak. Hje was a van de gvornoened angezét no vérremétjes achter zwienetétsjes, woa dat 'n gekénd was lik e slichte kluute. Omdat 'n in de polletiek zaat kraigt 'n vele stroent no ze kop gesliengerd langst stroate. Mo hj' hé ze noois in zen hol gesloan want hje zeid ossan: 't is an de kop dat de vis aist stienkt.  Me moeder: hemelstevroed omda 't were kookloarenoene gewist haad toetuuznt bainst da 't pertangs vis was van tusjhn ‘t zand en ‘t woater, en 't haa nog noois gin zunne gezien. Z' haad heur upgetietematoojd lik e visbak, mo me voader haad e muule lik e nachtvertrék wan hje wist nie mi va wukke prochie dat 'n kwaampt. Hj' haad in de mot da s' heur in de badkoamer weggestookn haad omdad heur kaketuute an de klienke hoenk én at 'n up die deure klopte met e liekebiddersmuule, riep ze “pak je gat in jen oarms”. Efkes peizdig 'k "da wordt hier broodje vuuste mé muulepattee”.  Mo ‘k verstoegn heur colaire. Me moeder héd ossan e muule va lintsjes ghét, mo sedert ‘t kairn van de joarn esse lik mor e moendmezieksje mi. Z' is kop én koente, en je ku je neuze snuutn in 't vel van heur buuk, ze kan ter mé gin wriengtowe nog etwa va maakn. Me voader kan eetn lik e diekedêlver, mo zie vét méd e drupl woater. Doavan zie 'k ik én me moeder dezêste spleete. Mor ol was 't da me voader mesjhiest etwoasjhn voer anker laag, ze blaif ossan zaim an ze muule smêrn én da lukted heur ook te frênte kis want z' haad e muuletsje voe stroent van te freetn. Me voader et dikkerst ze puuste gescheurd, somst zêst mé ‘t eetn in ze kele. Mo hje spoelded ossan weeran.  Me voader staak ze salamanzjee in 't glas woater néffest ze béddebak. Hje droaide mé zen oogn, je leid hém up ze bédde én hje zeid: “e boer zoe zoelange nie up zen ofstee bluuvn lik je moeder in de badkoamer”. Hje riep no me moeder “Én, snel keun, is ter vele volk in de stoasje vanoavnd?” Zoe zair of kiekes was ze doa gezét én zaat me voader mé ze neuze tusjhn 't volk. "Hail de wêreld is Paries", hoorde 'k hém nog zegn. Én beist dan 'k me soazje dichte teegn men oorn trokn peizde 'k: " 't Is stille woa da 't nie woajt".     

Fanny Wildemeersch
66 2

Botermelk op vrijdag

Er rest amper één zakje rijst in de voorraadkast. “Daarmee komen we er niet”, zeg ik tegen onze jongste. “Iemand zal naar de winkel moeten.” Kort daarna zit ik op de fiets. Ik parkeer mijn stalen ros aan de supermarkt. Met het zelfscanpistool in de hand heb ik de rijst snel afgerekend. “Ik schiet sneller dan mijn schaduw”, wil ik Lucky Luke-gewijs tegen de winkelmevrouw zeggen. Ze staat er met haar armen over elkaar zoals een sheriff bij. “Tot ziens”, zeg ik. Bij het naar huis fietsen passeer ik opnieuw de lagere school. Het is half vier. Ook voor de kinderen mag het weekend beginnen, want het is vrijdag. “Oma, wat eten we vandaag?”, hoor ik een vrolijk huppelend meisje aan haar oma vragen, waarmee ze hand in hand loopt. Alsof ze tegelijkertijd wil zeggen: “Jou wil ik nooit meer kwijt.” Oma huppelt niet mee, maar ze vindt het duidelijk plezierig. “Het zijn aardappelen met rode kool en…”, zegt oma net verstaanbaar. Het vlees waait tijdens het voorbijfietsen weg. Het zal wellicht worst zijn. Of chipolata’s. Thuis kwam er op vrijdag vaak botermelk op tafel. Afgewisseld met vis. Vlees ging er op die heilige dag niet in. Het was nog een restje van het geloof. We hadden het er onlangs over tijdens een gesprek over de ramadan. “Het is niet zo gek lang geleden dat de mensen hier op vrijdag geen vlees aten”, zei ik. Omdat iemand vertelde dat het toch maar iets raar was, dat vasten en zo. Mijn vrouw – toen nog vriendin – vond het ook maar een raar gegeven. Vooral niet lekker, die warme botermelk. Met wit brood, want dat hoorde erbij. Maar sinds ik het ondertussen verdwenen ouderlijk huis enkel in de achteruitkijkspiegel zie, heb ik het nooit meer gegeten. Of zeg je daar drinken tegen?

Rudi Lavreysen
15 1

De vakantie ingezet

We zouden de vakantie inzetten op een terrasje in de provinciehoofdstad. Dat was het plan en zo geschiedde, maar het ging niet zonder slag of stoot. Al hadden we er rechtstreeks niet veel mee te maken. Het waren eerder de buren. Niet die van thuis, maar de buren aan het tafeltje naast ons. Zij hadden postgevat onder een grote boom. Het was ongetwijfeld de mooiste plek van het terras. Maar dat was zonder de duif gerekend die in de boom vrolijk zat te roekoeën. Het koppel had net hun bord met een overheerlijke pasta geserveerd gekregen, toen de duif met een welgemikte poging ‘iets’ liet vallen op de broek van de mevrouw. Smakelijk is natuurlijk anders. Stel je voor dat het in de pasta was beland. De mevrouw ging onmiddellijk op het toilet haar broek schoonmaken en de meneer begon met de pasta’s te schuiven, onderwijl naar boven kijkend om te zien wat de plannen van de duif waren. Nu weet ik ook niet hoe vaak een duif gemiddeld iets laat vallen, maar ik zou er ook niet gerust in zijn geweest. Ondertussen was de ober op de hoogte gebracht. Ze kregen een nieuw tafeltje en op het andere plaatste hij een bordje met ‘gereserveerd’. Ik meende de duif te zien lachen, maar mijn vrouw zei dat er nog nooit een duif heeft gelachen. Toch meende ik in het geroekoe een cynische ondertoon te herkennen. De takken van de boom reikten ook een stukje over onze tafel. Ik zag de duif opschuiven. “Ik had toch naar de kapper gemoeten”, zei ik. “Onze oudste zei gisteren dat mijn kapsel op een mussennest begint te gelijken. Misschien ziet de duif het ook en vliegt ze er dadelijk in.” “Een duif is geen mus”, zei mijn vrouw. Daar kon ik niets tegen inbrengen.

Rudi Lavreysen
0 0

Auto terreur

Na de meivakantie begint het aftellen. Nog 10 weken, nog 6, nog 3. En dan: zomervakantie. Langzaam beginnen alle dingen tot afronding te komen en hoor ik mijzelf en mijn collega’s steeds vaker zeggen dat we “die wel even over de vakantie heen tillen”. Wat gewoon een andere manier is om te zeggen dat je ergens geen zin meer in hebt maar door er een actief element van “tillen” aan toe te voegen lijkt het alsof voor je uit schuiven nou juist de bedoeling is. Niemand maalt erom. Wanneer de weken verstrijken, droom ik steeds vaker van een blauw zwembad, een goed boek, lome hitte en heerlijke zomeravonden. Even helemaal tot rust komen, afstand nemen van het werkende leven om mij in alle rust te focussen op mijn gezin en op mezelf. Inner peace. Als een soort yoga goeroe zie ik mezelf dan met serene glimlach op een loungestoel lezen in mijn hoopvol meegebrachte boek over zelfontplooiing. Om terug te komen met vernieuwde inzichten, enorm verrijkt met mooie ervaringen en cultuur. Nergens denk ik aan de realiteit die zich opdringt vanaf het moment dat de laatste schoolbel luidt. Vrije tijd betekent als werkende ouder namelijk dat je helemaal niet zoveel tijd voor jezelf hebt in je vakantie. Het betekent eigenlijk vooral 6 weken bezig zijn met je kinderen. Want die zijn vrij van school. En dát betekent pindakaas op de autobank, zonnebrand smeren op tegenspartelende lijfjes, Legoblokjes door de auto, iPad steunen monteren die er weer af vallen en nog meer van die misère. Een reis met kinderen komt toch het meest in de buurt van een soort militaire operatie. Dat begint al bij de voorbereidingen. Ik regel luisterboeken, knijpfruit, rozijntjes, bruine bollen voor de één en eierkoeken voor de ander. Ik zet de iPad vol filmpjes, bedenk autospelletjes met prijsjes, pak álle speelgoed in de auto en bedenk tussenstops op uitgekiende momenten. Met als doel het gedrein vanaf de achterbank tot een minimum te beperken. Het heeft zelden een langdurig effect. Mijn kinderen zijn ondanks mijn efforts gaandeweg verwend geraakt. Zij wensen vermaak. En wel nu en gevarieerd. Er zijn dus van die momenten op vakantie waarop ik keihard aan het werk ben. Wanneer zoon, omdat hij pillen slikken weigert, hard zuchtend van de misselijkheid op de achterbank ligt. Of als dochter hysterisch krijst dat de iPad meer naar haar kant gedraaid moet worden. Ik verlang dan stiekem naar een geestdodende vergadering. Kun je tenminste net doen alsof je aandachtig luistert maar ondertussen iets interessanters bekijken op je telefoon. Je kunt in deze autoterreur niet geloofwaardig veinzen dat je het gekerm en gezeur níet hoort. Je moet er wat mee. Tenminste als je ernstige schade aan auto of kinderen wil beperken. Ik heb op dit soort momenten nog baat bij wat ik leerde met zwangerschapsyoga; adem dóór de pijn heen. Zucht maar weg. Puffend zit ik dus in de auto, en niet van de hitte. Het gezeur om iPads, misselijkheid en “dit vind ik een stom liedje” wordt steevast opgevolgd door het zich steeds herhalende “hoe lang nog?” wat, als je een beetje pech hebt, al begint bij de grensovergang na Venlo. Gelukkig is Spanje vanaf daar nog maar een dikke 1300 kilometer. Op de terugreis vind ik het boek wat ik mezelf beloofd had nog onder mijn autostoel, waar ik het 3 weken geleden vol goede moed had neergelegd. Misschien dat ik eraan toe kom na de zomervakantie.   Ook te lezen op https://www.werkgeluk.nl/autoterreur/ 

Marleenvandecamp
6 0

SCHOOL TIJDENS DE VAKANTIE

Het is nog maar twee dagen vakantie en de kinderen zijn al schooltje aan het spelen. Mijn zoon is de leraar, en wie hem kent zal daar niet van achterover vallen. Mijn dochter is in feite de poppenkastspeler, zij houdt de pluche leerlingen vast en doet de stemmetjes. Ze hebben middels enkele kussens, dekens, meubels en andere minder voor de hand liggende voorwerpen drie klassen gemaakt in twee verschillende scholen. De ene school heet Cornelius. De andere wil nog al eens wisselen van naam, maar het is zeker een moeilijke naam om uit te spreken, wat volledig normaal is, want het betreft een middelbare school! De middelbare school lijkt me niet erg leuk. Ze krijgen alleen maar testen, elk uur van de dag. Of nee, ze mogen ook naar het toilet gaan. Veel leuker gaat het eraan toe in de lagere school. Daar wordt erg veel gespeeld, zoveel zelfs dat een giraf bijna straf krijgt omdat hij niet speelt tijdens het eerste uur. Maar hij wil wiskunde doen, oppert mijn dochter. Helaas. JE MOET SPELEN! Dat is verplicht! Over de volgorde van het curriculum heb ik ook mijn bedenkingen. Zo moeten ze tijdens het tweede uur in het derde leerjaar tv kijken en zich dan gaan wassen, om daarna pas buiten te gaan spelen. Het valt me op dat de kinderen in de klas zich nogal vaak moeten gaan wassen. Coronageneratie? Mijn vrouw en ik kijken elkaar beducht aan wanneer we het woord nabewaking horen vallen. Mijn dochter heeft de neiging om ieders rol duidelijk uit te spreken. Zoals zij papa en mama moeten zeggen, is me het veelvuldige gebruik van het woord ‘kind’ niet onopgemerkt gebleven. Kom kind, je moet naar school. Ja, mama, maar ik wil nog even spelen. Nee kind! Het is tijd, we gaan te laat komen, kind! Moet ik in de nabewaking mama? Ja, kind, maar ik kom je al na vijf uurtjes halen. Mijn zoon, die al iets meer geleerd heeft over de klok, valt haar in de rede. Zeg, dat is wel keilang hé. Je bedoelt zeker vijf minuten. Nee, ik bedoel seconden! Ja, seconden! En wij maar betalen per begonnen kwartier, denk ik dan. Dat is ook niet de moeite. De school van onze kinderen eindigt redelijk vroeg, om 15u, maar de opvang is gratis tot 15u30. Wij halen ze tussen dan en 16u op. De ene dag word ik bijna verguisd omdat ze zo mooi aan het spelen waren (de volgende keer moet je later komen papa!) en wanneer ik later kom, gedragen ze zich als halve wezen (waar bleef je papa? Wij wachten hier al zo lang!) Het is dus met uiterst gespitste oren dat ik luister. Moet jij in de nabewaking? Ja. Ik ook. Spijtig, maar ja, mijn mama en papa moeten veel centjes verdienen want wij willen graag speelgoed. Maar ja, je kan niet alles kopen wat je wil hé, sommige centjes zijn ook om op reis te gaan. De schooldag eindigt met een voor zover ik weet totaal ongeplande schooluitstap, naar de zee. Geen idee waar de school gelegen is, maar het is te voet te doen. Juf, kan je wat trager stappen? Wij kunnen niet volgen! zeggen de kinderen. In tegenstelling tot wat mijn kinderen thuis meestal vertellen, zijn de juffen hier nogal streng. JE MOET SNELLER STAPPEN, ANDERS GA JE IN TIME-OUT! Zoon zegt wel tegen zijn zus dat het een strenge juf is, maar dat moet, want er zijn gewoon veel stoute kinderen. Wanneer een ander kind, een Paw Patrolfiguurtje deze keer, een vraag wil stellen, krijgt ze al meteen een time-out, want de meester wist op voorhand dat het een idiote vraag zou zijn. Dat laatste buiten beschouwing gelaten (we proberen hen zoals het de beleefdheid betaamt te leren dat er niet zoiets bestaat als een idiote vraag, maar ik vrees dat ik het daar zelf al enkele keren niet helemaal mee eens ben geweest), zou ik zeggen: de toekomst van het onderwijs is verzekerd! Ik zal mijn kinderen ook wel uitleggen dat ze lastige leerlingen niet door de huiskamer mogen gooien, maar dat zal zichzelf wel uitwijzen.

Lennart Vanstaen
9 1
Tip

Navelbreuk

  Neen. Nee. Echt. We nemen ze niet mee die twee. De dieren stemden unaniem. Het is een njet. Zij zijn niet zot. Een zeerob als kapitein is even goed als paté van everzwijn. Neen. Dat kan enkel een uitspraak zijn van mensen en die moeten we niet. Hoe wreed kan een wezen zijn. Vraag het eens aan zo’n kale aap die zich zorgen maakt om zijn kapsel. Om zijn voortuin, de kleur van de voordeur en het merk van zijn sterke drank. Neen. Bedankt. Blijft waar gij zijt in uw getto pretpark holiday resort of hemels hol. Noah is de sinterklaas voor eenieder die denkt gered te kunnen worden zonder stoom af te blazen en het cruiseschip draagt onder in het ruim zo veel vals geluk gestapeld in kartons. Bananen. Meloenen ook. Schatje toch. Ik heb met kurken brochettestokken en een vuilniszak ooit eens zo’n vlotje gemaakt. Het leek op een schuit uit de prehistorie. Denk maar niet dat ik het weet. Hoe het moet. Zo ja. Convectie. 210° en 10 minuten om een pizza mortale te bereiden die mij in de wangen bijt. Bevrijd mij, mi amor, van die smakeloosheid. Neem wat krijt en teken op de rots nog eens zo’n oertekening. Ja zo. Zo wild als je kan. Zo eenvoudig als het mag. Wie is vandaag nog in het bezit van de gitaar van nonkel Bob en als iemand mij redden kan dan is het beertje Colargol oftewel jouw lach. Ze hebben 300 helikopters neergehaald en zijn zo veel zielen simpelweg vergeten. Horrorcrash op de expresweg, aardbeien liefst lichtrood en als er eentje in je schoot valt, mag ik dan zoeken naar de ingang. Als je het kan. Vang me dan nog eens op als ik zink, wanneer de boog een knikje zoekt. Straks. Krijg ik bezoek van de premier. Om me te bedanken. Spindoctor Bernd en dankzij mij wordt de boel straks gered. Ik wens anoniem te blijven. Vooral. Omdat er eerst veel aan vooraf zal gaan. Zondvloed. Navelbreuk. Miserie in het groot. Gewoon. Omdat gij zo driest bezig zijt, gij onmenselijke apensoort. Zelfs de berggeit voelt dat er iets mis is en mijn hondje is de herder van mijn troost. Meer rest mij niet en ik proef van haar. Mijn pizza. Voeg nog niets toe. Als je wilt. Bedenkingen olijven of een glimlach die wat brengt. Soelaas. Misschien vermetelheid.     uit de reeks 'Waanhoop'

Bernd Vanderbilt
94 3

Het geluid van de zomer

Nog meer dan het radiogeluid van de Tour, de bel van de ijskar, echoënde festivalmuziek, het ijsgerinkel in een glas frisdrank of het rietsjesgeslurp van het laatste restje ijskoffie, is het geluid van de zomer dat van de stilte. Of dat was zo. De stilte onder een boom. Of in huis. Of in de tent die twee maanden op het gazon bleef staan. In september zag je nog waar ze had gestaan. De hondsdagen van toen. Je hoorde niets. Naast een krekel in het gele gras hooguit het zacht gerammel met de borden en het bestek in de afwasbak. En helaas het piepende geluid in de kersenboom van de buurman, dat de vogels moest wegjagen. Zogezegd een toon die enkel de vogels konden horen, maar ik hoorde het ook. Ik kon goed fluiten in die tijd, dat wel. De rolluiken gingen naar beneden op het warmste van de dag. Net als de blaffeturen voor de ogen van vader na het middageten. Ik moet hem gelijk geven. Een mens is na een middagdutje een ander mens. Je moest toen niet bewijzen dat je ergens was geweest. Hooguit in een gesprek, maar dan nog. Als je al ergens kwam natuurlijk. Vandaag zoeken we een moment verkoeling en wat ijsgerinkel bij de Parijse terrastafeltjes. Daar is het zelden stil. Want Parijzenaars staan bekend voor hun gekwetter. Al is het natuurlijk Nederlands dat ze spreken. "Daar moet ge kijken. Onnozelaars, echt schandalig.” Je moet er een zijn om er een te herkennen, durf ik denken. In het Engels klinkt dat beter: It takes one to know one. De radicale roepster heeft het tegen de parkeerwachter, die gewoon haar job doet. Een tafel verder rinkelt de telefoon van een man. Zeer luid. "Wienist?", vraag de vrouw naast hem. "Ik pak niet op", zegt hij.

Rudi Lavreysen
2 0