Zoeken

eleonoor

De schaduw van de boom drapeert zich parallel aan haar dijen.  De boomkevers tjirpen luidruchtig, maar Eleonoor hoort het niet.  Ze zit met haar ogen dicht de geuren, intens als de walm van versgebakken wafels in een kleine keuken, in te drinken. Een beeld van een man dringt zich aan haar op. Een man, robuust en imposant als een mythologisch figuur. Ze ziet zijn gezicht niet maar voelt zijn warme adem in haar nek. Een hond blaft in de verte. Vage verlangens vullen haar gemoed. Verlangens die ze nooit zal kunnen bevredigen. Eleonoor is ‘anders’. Werelds genot is niet voor haar weggelegd. Eleonoor voelt zich inderdaad anders dan de anderen, maar weet niet precies waarom. Voorbij de struiken, aan de rand van het water, ziet ze beweging. Ze richt zich een beetje op en ziet de gestalte van een jongen die een meisje met lange paardenstaart naar zich toetrekt. Hun gezichten plakken aan elkaar. Ze lijken niet los te komen, ze draaien een beetje naar rechts en dan weer naar links, maar het schijnt niet te lukken. Eleonoor kijkt weer naar de lijnen van de boomschaduw en haar benen. Ze let erop om haar knieën niet te buigen zodat het samenspel niet verstoord wordt. Van achter de struiken hoort ze kleine gilletjes van het meisje. Ze gaat weer rechtop zitten om te kunnen zien wat er gebeurt. Maar de hoofden zijn inmiddels achter de struiken verdwenen. Ze zullen zijn gaan liggen, zoals ik, denkt Eleonoor. Op school willen ze allemaal haar vriendinnetje zijn. Ze komen altijd naar haar toe, tijdens de pauzes en tijdens het middageten in de kantine. En dan gaan ze allemaal rond haar staan en zingen liedjes en lachen luid. Eleonoor lacht dan mee, maar om één of andere reden vinden de andere meisjes dat niet leuk en gaan weer weg. Eleonoor hoort nu heel vreemde geluiden van achter de struiken. Het meisje lijkt pijn te hebben, ze kreunt en schreeuwt. Eleonoor zou willen gaan kijken wat er aan de hand is, maar ze wil het patroon van haar benen en de schaduw niet verbreken. Ze meent een gesmoorde hulpkreet te horen, daarna een klap en dan niets meer. Eleonoor spitst haar oren, maar het is volledig stil achter de struiken. Ze haalt haar schouders op en kijkt weer naar het schaduwspel van de bewegende takken vóór haar voeten. Ze glimlacht en probeert haar armen te laten bewegen op het zelfde ritme. Wanneer broer plots naast haar komt zitten, lijkt Eleonoor het eerst niet te merken, zozeer gaat ze op in haar dans met de boom. ‘Noortje, ik had je toch gezegd op het bankje te wachten? Ik heb als een gek naar je lopen zoeken!’ Eleonoor kijkt hem aan maar lijkt hem niet te zien. ‘Noortje!!’ Broer staat  op, grijpt haar bruusk bij de arm en trekt haar met zich mee naar huis. ‘Kan je nou nooit eens normaal doen?’,  verzucht hij gefrustreerd. Normaal… Eleonoor vraagt zich altijd af wat ze met dat woord bedoelen. Ze sjokt een beetje scheef achter broer aan, erop lettend dat elke stap die ze zet precies landt waar broers schaduw zich beweegt.

LL Rigby
0 0

geknipt

Een klein dorp ergens in Europa, 1974. Een man loopt over een zandpad door de velden, het hoofd gebogen, de schouders gekromd. Onder zijn oksel een kappersset. Niets aan het voorkomen van deze man doet vermoeden dat hij ooit rijk en succesvol was. Dat hij ooit de mooiste dame uit de streek tot zijn vrouw had gemaakt en een gemakkelijk leven genoot dankzij de vier goeddraaiende kapperszaken die hij eigenhandig uit de grond had gestampt. Dat hij ooit gelukkig was. De wandelende man loopt langs een kleine boerderij en groet bedrukt maar vriendelijk een oude vrouw die aan de voordeur onder de luifel zit. Hij haalt zijn set onder zijn arm vandaan en toont het haar, bij wijze van vraag. De oude vrouw schudt verontschuldigend het hoofd. Zo loopt deze man, dag in, dag uit, over alle paden en wegen van de dorpen, langs de huizen en boerderijen, langs tavernes en bordelen.  De mensen groeten hem steeds meewarig. Ze kennen zijn verhaal, hoewel slechts in grote lijnen. Ze durven hem er niet naar vragen, waarschijnlijk uit angst zijn dappere maar breekbare voorkomen te kraken. Het verhaal gaat, dat hij op een dag alles kwijtraakte, zijn vrouw, zijn kinderen, zijn kapperszaken. Er zou een andere man mee gemoeid zijn, een vertrouwenspersoon in de zaak, maar dat zijn slechts speculaties van kwade tongen. In ieder geval  verloor hij alles, onder dubieuze omstandigheden. En sindsdien wandelt hij door de dorpen, met zijn oude kappersset onder de arm. Waar hij kan haalt hij zijn set onder de arm vandaan en knipt haren of scheert een baard. Op de drempel van een huis, op straat, in de tavernes. Na elke knip- of scheerbeurt krijgt hij wat geld toegestopt, doorgaans genoeg om zich ergens één of twee glazen rode wijn te bestellen. Zo komt hij de dagen door. Met elke haal van de schaar snerpt de pijn van het verlies door zijn botten. Met elke teug wijn vergeet hij weer.

LL Rigby
0 0

Lentegebroed (of het belang van communicatie)

Borelingen krijgen vliegles..een lentebelevenis ! Wij kennen de spreuk dat in mei elke vogel een ei legt. Eens het ei is uitgebroed volgen de eerste vlieglessen en daar kan het fout lopen, tenzij… Tenzij je als klein gebroed op straat belandt,  nog net niet vertrappeld of overreden bent en een goede ziel je opraapt om je aan een nader onderzoek te onderwerpen.Men zet je wat water en broodkruimels voor maar je weet amper hoe je moet eten of drinken.  Gezien de keuze van jouw landingsplaats zal ook het vliegen nog niet tot je vaardigheden behoren.  Of toch ? Eerst berust je in je lot en wil alleen maar slapen , dan leef je even op en vlieg je warempel tot in een boom waar je in het jonge groen onzichtbaar wordt. Enkele uren later heb je het lef het huis binnen te vliegen waar je enkele uren geleden je eerste zorgen kreeg toegediend.  Je kijkt hulpelozer dan ooit in de camera en verkiest  weer met het kopje tussen de veren te slapen. Tot de goede vinderziel het idee heeft met je terug te keren naar de dichtst mogelijke plek  met bomen nabij jouw vindplaats.  Je blijft warempel op de vinger zitten tot je de straat over bent. En dan geschiedt het wonder.  Er komt een eerste boodschap van je mama binnen.  Tot dan toe heb je je steeds muisstil  gehouden.  Maar nu leef je plots op en met wijd open oogjes reageer je met een overtuigend piepgeluid.  Tot driemaal toe beantwoord je de berichtjes van mama.  Je wordt onderaan een boom op een bankje geplaatst en het duurt amper enkele seconden alvorens je gezwind op eigen kracht de boom invliegt.  Nog  enkele seconden later komt uit een andere boom jouw mama toegesneld. Communiceren kan je leren en je kan er niet vroeg genoeg mee beginnen.

Vic de Bourg
26 2

Coke-cooning

Aan het geluid te horen, zat de stemming er al aardig in toen ik met mijn vrouw de woonkamer binnentrad. Een zeer ruime kamer waarvan het salongedeelte goed bevolkt was. ‘Aha, daar zijn jullie’, riep mijn collega van de universiteit terwijl hij naar ons toekwam. Hij draaide zich om en riep de anderen: ‘Mag ik jullie voorstellen, mijn collega, een fysicus met zijn echtgenote.’ Handen werden geschud en iedereen stelde zichzelf voor, de meesten ook met zijn of haar beroep. We kregen een plaats aangewezen op een grote hoekzitbank. ‘Wat mag het zijn?’, vroeg mijn collega met een drinkbeweging. ‘Voor mij een gin-tonic, graag’, antwoordde mijn vrouw, waarna ik een whisky zonder ijs vroeg. Hij bediende ons snel met de drankjes. Ik proefde van mijn glas. Een milde whisky met een fruitige smaak. Ik vermoedde een twaalf jaar oude Glenfiddish of iets in dat genre. Pas later zag ik de bevestiging van mijn vermoeden aan een typische Glenlivetfles die op de bar stond. Ik zat er wat onwennig bij, terwijl mijn vrouw al gauw een gesprek had aangeknoopt met haar buurvrouw. Het was voor mij een onverwachte uitnodiging van een collega, die mij uit mijn ivoren toren wilde losweken en meer onder de mensen van diverse pluimage laten komen. Ik bestudeerde het gezelschap. Het zag er op het eerste gezicht een gezellige bende uit, tamelijk sportief gekleed en lichamelijk van uiteenlopende grootte en breedte. Er waren zeven mannen, veertigers en vijftigers, schatte ik, en zeven vrouwen van wie de leeftijd wel iets meer was gespreid. Met de diverse beroepen leek het gezelschap op een mini serviceclub. De gesprekken liepen door elkaar. Ik hoorde naast mij vragen: ‘Hoe heb je dit huis gevonden?’ ‘Ik ken dit huis en zijn eigenaar al lang. De verkoop van dit pand is ooit in mijn studie gepasseerd. Je kan dit hier huren voor een dag, een week, een maand, zo kort of zo lang je maar wil’, antwoordde de notaris met een zekere air. Ik kon de bankfiliaalhouder, drie plaatsen verder, horen vertellen dat het nettoresultaat van Inbev voor het tweede jaar na elkaar gedaald was zodat het niet opportuun was om nu aandelen te kopen. Het ging verder nog over Mittal-Arcelor, maar ik werd onderbroken door mijn buurman die plots zei: ‘Zo, en jij bent een vieze kus’, en luid lachte. ‘Jawel, maar die is al een ouwe’, zei ik en glimlachte fijntjes. ‘Ik ben rechter en dit hier is een procureur’, zei hij terwijl hij de man naast hem uit zijn gesprek haalde en hem omarmde. ‘Aangenaam’, zei ik kort. ‘In de rechtbank ben ik de regisseur en hij verdeelt de rollen, twee in elk toilet’, zei hij en schaterde het uit. De procureur liet een cynische ‘hahaha’ horen en draaide zijn hoofd terug naar de dames met wie hij bezig was. Wat een verwaande, boertige kwast en dat voor een rechter. Ik wou opstaan en een andere plaats nemen, maar twee dingen hielden mij tegen. Ten eerste, ik had die plaats toegewezen gekregen en het zou onbeleefd zijn om te ruilen, zeker nu de zitbank en alle stoelen bezet waren. Ten tweede, mijn echtgenote, die toch graag in mijn buurt bleef, was lekker aan het keuvelen met de dame naast haar. Aan de andere kant van de zitbank riep er iemand plots luidkeels: ‘Zwijg, dat gebouw heeft mij bijna een faillissement gekost.’ De gesprekken stokten en alle hoofden draaiden simultaan in de richting van de aannemer. ‘Komt ervan als je net voor belangrijke beslissingen aan de coke zit’, brak iemand de stilte. ‘Nu je over coke spreekt, dokter. Wordt het niet stilaan tijd?’, vroeg de advocaat. ‘Wie trakteert hier eerst?’, vroeg de rechter. ‘Ik zal het ijs breken’, zei de aannemer. ‘Hier heb je twee zakjes’, zei hij en smeet twee plastic minizakjes op de salontafel. ‘Hoe is het mogelijk. Je moet toch maar eens leren de juiste term te gebruiken. Snowsealtjes, heet dat’, zei de advocaat belerend. ‘Potvolkoffie, snowzeeltjes of wat dan ook, als het spul maar van goede kwaliteit is. Dat is wat telt.’ De notaris riep zijn vrouw toe: ‘Lieve, breng de schaaltjes.’ Een dame met een nogal opvallend, klassiek kapsel stond op en liep naar de keuken. Ze kwam terug met twee blinkende roestvrije schaaltjes en gaf ze aan de procureur. Die ging op zijn knieën voor de lange lage salontafel zitten, als ’t ware in een ceremoniële houding voor wat komen zou. Iedereen keek stil toe. Hij pakte een sealtje, trok het voorzichtig open en deponeerde de inhoud op een schaaltje. Nadat hij met iets dat leek op een scheermesje in een houder het witte poeder nog wat fijn had gehakt, verdeelde hij het minutieus over tien gelijke lijntjes, twee aan twee, die hij met het mesje nog eens netjes uitlijnde. Hij was als een kok die een bord prepareerde en deed dat met een cachet alsof het zijn beroep was. Hij herhaalde het protocol met het tweede sealtje op het andere schaaltje. Vervolgens opende hij een sigarettenkistje en nam er een aantal dunne rolletjes van wit glanzend hardboard uit. Onbewust viel mij dat tegen, omdat ik verwachte dat de portefeuilles zouden opengaan en biljetten van ten minste honderd euro zouden verschijnen om er een rolletje van te maken. Zo had ik het mij altijd voorgesteld uit de films waar ze met een honderd dollarbiljet de klus klaarden. De rechter had de eer de zitting te openen. Hij snoof gulzig twee lijntjes op, kneep opeenvolgend elk neusgat dicht terwijl hij telkens nog eens hard snoof. Hij gaf het schaaltje door aan de procureur. Ik bestudeerde nauwgezet het gezelschap. Ik zag telkens de lijntjes verdwijnen, nog even snuivend aan de neus vingeren en dan de gezichten veranderen. Gelukzalige blikken, de mondhoeken lichtjes naar beneden als teken van stijgend zelfvertrouwen. Het viel mij op dat slechts twee vrouwen aan de ceremonie deelnamen en allebei ook minder uiterlijk reageerden op hun gesnuif. Plots kwam er een schaaltje voor mijn neus. Er lagen nog slechts twee lijntjes op. Ik was blijkbaar de laatste en iedereen keek afwachtend naar mij, behalve mijn vrouw die mij eerder een argwanende blik toewierp. ‘Zou jij dat wel doen? Je zit al regelmatig aan de Avamys met je neusproblemen.’ Die blikken. Ik behoorde die avond nu eenmaal tot dit exquise gezelschap. Ik zou geen zwakheid demonstreren en moest mijn mannetje staan. Dus doen. Nu of nooit. Ik haalde diep adem alsof ik mij voorbereidde op het record hoogspringen. Ik blies de adem uit en snoof een lijntje op. Ik herhaalde de ademcyclus om het tweede lijntje in mijn andere neusgat te laten verdwijnen. Met de rug van mijn hand wreef ik mijn neus af, een handeling die blijkbaar afkeer opwekte volgens de samengetrokken gezichten van sommige mannen. De kamer werd ineens helderder. Ik voelde mij super in mijn vel. Mijn vrouw keek nog altijd afwijzend. Ik pakte haar stevig vast en gaf haar een kus. Hoe kan je zo kijken, het leven is toch mooi, niet? Had ik dat nu gezegd of gedacht? Het geroezemoes van het gezelschap vervaagde. Ik stond daar boven. Onbewust ging ik rechtstaan en legde het gezelschap het zwijgen op. Ik bekeek eerst een voor een de toehoorders aandachtig met een energieke blik en vertelde daarna hoe je een olifant kon vangen met een Grieks-Latijns woordenboek, een verrekijker, een pincet en een luciferdoosje…

Bert Bergs
0 0

On-wezen-lijk sf verhaal

Ik protracht de zin goed uit spreken maar struikel opkens telnieuw over mijn woorden. Heb ik iets meegeleefd of bemaakt doorwaar mijn brein schade heefd opgerend? Op mijn vraag waar ik nu ben krijg ik als antwoord : “Kromtjsen vi bronnal bi prastik”.  Word ik missteld veronderschien deze taal te vergrijpen? Ik besta de woorden heel klaarlijk en kan ze duide nazeggen “Kromtjsen vi bronnal bi prastik”. Ben ik op de vlucht,  werd ik genomen gevangen ? Het enige dat mij enigkend bezins voorkomt is het pakruimte dat in een wand tegen de hoek staat. De wezens die mij staar aanden lijken mij niet echt vreemd met zondering  vanuit hun ogen.  Die zijn zichtdorig.  Ze zetten mij een soort mutsbad op die met draden aan een chinemach is verbonden. In mijn hoofd klinken plots geluidenpiep en -kraak als bij een radio waar naar een post wordt gezocht. Dan hoor ik een metaalklankachtige stem zeggen: “kromtsjen….waarom……vi……… gij…….. bronnal……komen….bi……..hier……prastik….doen”.  Zonder dat ik er enige controle over heb hoor ik mijn eigen stem in mijn hoofd zeggen: “ ik….mi…..weet….chna…het.... to... zelf... brak... niet...jnip".     Meteen  herhaalt een van de wezens “Mi chna to brak njip”  en dan vervolgt hij “Di chna to brak njip”.  Mijn brein weet dadelijk dat in hun taal “di” staat voor “hij”. Het grootste wezen wijst naar een scherm.  Het valt mij op dat ik in mijn gedachten plots  geen fouten meer maak. Iemand neemt de muts af en dan bevangt het weer aan.  Op het scherm schijnt ver een vale klakte met een schipruimte.  Het steltoe lijkt gestortneer.  Op de brandever  flank lees ik in lote gretters het schriftop  “RAMS 1”. Ik wijs naar de mutsbad die mij weer wordt opgezet.  Dan lees ik het opschrift juist “MARS 1”. Nu ik de muts weer op heb kan ik weer helder denken.  Wat heb ik in godsnaam met dit ruimteschip te maken ? Een van de wezens duwt mij iets in de hand dat op een zwart suikerklontje lijkt.  Zelf heeft het een soortgelijk ding in de hand.  Het wezen houdt het bij de mond en zegt iets.  Blijkbaar is het een microfoon want ik hoor weer de metaalstem die zegt “Kromtsjen….waarom……xis….zes…. trolvan….andere…..crevjin….dood….i vi….en jij ….njip…niet”.  Zolang ik dit ding op mijn hoofd heb moet ik proberen of ik mij iets kan herinneren. Heel vaag begin ik mij te realiseren dat de zes wezens die mij omringen mij bekend voorkomen.  Ik neem het zwarte blokje in mijn handen zeg en hoor tegelijkertijd:  “Wie………skramp…. zijn….. postat……jullie……..villi”. Weer zegt iemand het na “Skramp postat villi” en dan hoor ik iemand zeggen “willi” en begrijp dat het “wij” betekent.  Hoe langer ik de muts op mijn hoofd heb hoe meer ik mij lijk te herinneren.  Dan besef ik dat het grote wezen iemand is die ik goed heb gekend.  Natuurlijk !  Commandant in chief Jeff Sutherwood,  eerste gezagvoerder ooit van een missie naar de planeet Mars.  Een tweede figuur lijkt als twee druppels water op Lynn Daver, eerste vrouwelijke kosmonaut die……. blabla… .kkrrrr…… …..iemand  heeft mij de muts van het hoofd gerukt. De wezens kijken mij met hun zichtdoornige ogen aan.  Het is alsof ze over met mij leggen er met moet wat gebeuren.  Weer krijg ik de muts op en krijg ik de vraag : “Krom……waar….. vjal….. komt …..  vi….gij ….. dah… vandaan?” Met de muts op herinner ik me iets van Aarde en zeg dus "planeet.... rushal... Aarde.... Brloscna".  Terstond krijsen de wezens “Brloscna,Brloscna…..!!”  Ik krijg een flits door mijn hoofd en besef ineens dat de gedaanten rondom mij hologrammen zijn van mensen die ik hebt gekend. Net voor ze mij de muts weer van het hoofd rukken hoor ik nog “Brloscna…… aarde…kef…. .die…… schrompiljes…… verderfelijken….strossi….  willen …. willi…… wij …mish….. hier…. kenn…. nooit” .  “Brloscna,  kef schrompiles strossi willi mish kenn”.  Ik slogen mijn uit, voel een stootstroom en belies het verwustzijn.      

Vic de Bourg
0 0

I. De Reünie

Vanuit mijn wereld stappen in die van het verleden. Onmogelijk? Nochtans staat het me vandaag te gebeuren. Helemaal gepakt en gezakt gaat mijn hedendaagse leventje met het vliegtuig een 20-tal jaren terug. “Taxi!” Ik kijk nog één maal achterom: mijn huisje, mijn voortuin, mijn moto… Ik laat alles tijdelijk aan zijn levenloze lot over. Ik stap in, groet de chauffeur en bedenk me hoe belachelijk tradities eigenlijk wel zijn, maar tevens peins ik hoe suf het zou zijn moest ik als enige niet komen opdagen. De gehele rit zit ik uit de autoruit te staren, kijkend naar wat had kunnen zijn.   Om eerlijk te zijn had ik hier niet erg veel, maar het was genoeg. Zeker voldoende om het verre verleden uit mijn gedachten te bannen. Echter, toen kwam de brief of beter de uitnodiging van Sarah. Nooit gedacht dat ook maar iemand, behalve de harde kern van vrienden uit mijn geboortedorp, mijn nieuwste adres zou kennen. Zou Hij het gezegd hebben? Misschien. Volledig naast de kwestie piekerend stapte ik uit het witgele vervoermiddel. En na het onnoemelijk veel-te-veel-betalen, snel ik met mijn bagage bij de hand naar de ingang van het vliegveld. Ik nader de automatische schuifdeuren en begin hevig te zweten. Het gevoel dat een afstand van tien meter meer dan een volledig uur in beslag neemt – IJskoud is het hier in Barcelona. – De deuren openen niet, ze openen niet, “Yes!” Ze openen niet! Maar met mijn neus tegen de beglazing aangedrukt openen ze uiteindelijk dan toch.   Ik vind mijn kalmte terug en zorg ervoor dat ik mentaal klaar ben voor de periode van aanschuiven en wachten. Ik schakel mijn bewustzijn uit en reboot mezelf pas weer wanneer ik in het vliegtuig zit. Een nieuw model? Men kan bijna volledig door de zijkant en het uiterste deel van de onderkant kijken. Eindelijk lijkt het vliegen écht. Niet langer zit ik in een machinaal monster dat vervuiling als uitwerpselen creëert, maar wel in iets moois. Vliegen is nu het letterlijke beeld waarvan iedereen ooit eens heeft gedroomd. Dat is, als ik richting de zijkanten tuur, want kijk ik recht voor me uit dan zie ik nog steeds één of andere irritante kleuter in zijn toch voortdurend bewegend zitje dat periodiek tegen mijn knieën botst. Weg magie, daarom droom ik maar weg.   Ik ben nog niet wakker, neen, dat duurt nog een kwartiertje. Toch ben ik genoeg ontwaakt om het einde van mijn droom te beleven. Ik sta op een verlaagd platform, alleen en in het midden. Ik kijk om me heen en zie honderden roltrappen waarvan de bewegende band slechts naar me toe komt. Ontsnappen kan dus niet, de band beweegt immers razendsnel naar beneden toe. Desondanks staan er mensen aan de bovenkant en minstens tientallen begonnen te midden van de trap en geraakten zonder problemen boven. Verward word ik wakker en merk ik dat we aan het landingsmanoeuvre begonnen zijn.   Ik ben een vaste slaper.

LAC
0 0
Tip

Opportunist

Een terugblik.   Het is Aswoensdag en op de autoradio speelt Tourist LeMC. Hij zingt over de liefde en hoe daar niet mee hoort gesjacherd te worden. Vandaag begint Dagen Zonder Vlees en voor de vierde keer neem ik deel. Het lijkt routine geworden – kaas en veggiesmeersels op de boterham, quorn in de hutsepot – maar dit jaar is er iets verschoven, als een beeld dat door de cameralens eindelijk scherp wordt gesteld.   De voorbije jaren had ik een dubbele missie: niet alleen minderen in vlees en vis, maar ook nog eens in alcohol. Een bijna katholieke invulling: spijs en drank derven. Ik had een welomlijnd doel: als ik op het einde van de Dagen Zonder Vlees, met Pasen dus, aan vijftig dagen ‘zonder iets’ zou komen, dan was ik geslaagd. Een dag zonder vlees of vis was evenveel waard als een dag zonder alcohol. Een dag zonder beide telde dubbel. Op het prikbord hing een papier met twee kolommen: ‘vlees/vis’ en ‘alcohol’. Op elke dag zonder mocht ik een kruisje zetten. Soms dus twee.   Om dat doel te bereiken had ik een eigen telling. Twee dagen met alleen maar vis en geen vlees was toch goed voor één kruisje in de vlees/vis-kolom. Schaaldieren rekende ik niet mee, want die zijn vis noch vlees, toch? Dat maakte het handig om ‘s middags in de bedrijfskantine de dagschotel te omzeilen met een tomate-crevette. En een glaasje wijn na middernacht: ach kom, dat mocht wel op het conto van de volgende dag. Alles om de vijftig kruisjes te halen – wat op die manier ook gemakkelijk lukte.   U merkt het: arithmétique hollandaise. Ik maakte mijn eigen versie van Tourist LeMC zijn lied. Maar dit jaar reed ik op de eerste Dag Zonder Vlees naar de redactie en neuriede ik in mijn hoofd mee:   ik heb zitten marchanderen opportunist moar met ons eten onderhandelde ni   Gedaan dus. Geen rekensommetjes meer. Geen vlees-vis-garnaalgesjacher meer. Oké, ook geen grote alcoholdervingsplannen meer, maar je moet niet meer hooi – no pun intended – op de vork nemen dan je kunt dragen. Ik zou cold turkey gaan met vlees en vis. Die middag was er in de bedrijfskantine een vegetarisch alternatief voorzien. Het universum knipoogde naar mij.   Vijf weken later.   Cold turkey gaan bleek gemakkelijker dan verwacht. En het is nog gemakkelijker als je het met anderen deelt. Ik heb gemerkt: men is (doorgaans aangenaam) verrast, je krijgt tips, je wordt aangemoedigd… Ik heb ondertussen mijn weg naar de biowinkel gevonden, daar zijn meer alternatieven voorhanden en de veggiesmeersels zijn er smakelijker dan in de supermarkt – om van die mieters lekkere spinazieburgers nog te zwijgen.   Heb ik niet gezondigd in die vijf weken? Jawel. Ik heb op bezoek bij mijn moeder één keer vis gegeten. En op een quizavond zaten er plots enkele balletjes in de verse soep. En na het voetballen taste ik onnadenkend toe wanneer er een portie bitterballen op tafel verscheen. Waarmee nog maar eens bewezen is: bij een maaltijd denk je na, snacks werk je achteloos naar binnen. Soit. Vijf weken dus. En nog steeds geen afkickverschijnselen. Daar gaan we een glas op drinken.  

Peter Mangel Schots
24 0

6² ZKV’s (*)

WAAR OGEN EKSTEREN TRAPPELT HET ONGEDULD   OP SLAG  DE OPGESLAGEN TEKST GEVONDEN   WAAROM ZWIJGEN DIEREN DIE OOIT SPRAKEN   BAZEN ZIJN ONTSPOORD, TREINSPERSONEEL IS UITGERANGEERD   VROUW IS NIETS, ZONDER HAAR MAN   VROUW: ZONDER HAAR, IS MAN NIETS   *** SCHADUWEN MOETEN IETS FELLER BELICHT WORDEN.   KOM NAAR HUIS, THUIS IS WEG.   VERDRONKEN DROOM, GEEN REDDINGSBOEI MEER OVER   WAAROM ZAGEN, HET HOUT IS OP.   VERSCHROEIENDE ZONNESCHIJN KOMT NA VERFRISSENDE REGENBUI   CONGE IS OP, MORGEN WEER WERKEN.   *** AL ZOT GENOEG, DOE MAAR GEWOON.   GEEN EIKEN MEER, GEEN BRONSGROEN HOUT.   OP DE PURPEREN HEIDE STONDEN BRANDWEERLUI.   WAAR WEGEN ZIJN WAREN EERDER WILLEN.   LEKKER BINNEN, WAAR HET IJSKOUD IS.   DE HOOGSTE NOOT, DE REDDING VERAF   *** MUIZEN EN OLIFANTEN DOEN STOF OPWAAIEN   THINGS OF BEAUTY ARE TOYS  FOREVER   FATA MORGANAS GINGEN IN LUCHT OP   ZIJN APENSTAARTJE KRULT VAN DE PRET   DE SNEEUWMAN ZIET ZWART VAN MISERIE   DE FIERE AAP MET TROTSE GIETER   *** ZIJN GULP EN MOND STAAN OPEN   EEN UITGELEZEN BOEK BLEEF ZONDER LEZERS   DE UITGELEZEN WIJN BLEEF ZONDER PROEVERS   MATEN ONDER ELKAAR MET ONDERMAATSE KAMERADEN   EERSTE VIOOL SPEELT THE LAST TANGO   AALSTERSE VUIL JEANETTEN MET FAMEUZE T..ROTIN..ETTEN   *** GEEN PAPIER MEER, DRUKKEN WORDT GESTAAKT   VERKEREN, HET KAN, BREDERO ZEI HET   HEILIG HUISJE SLOOPT DE HEILIGE KERK   WAAR KRAAIT DE HAAN WEL NAAR   BEROEPSMOORDENAAR MAG BEROEPSGEHEIM NIET OPENBAAR MAKEN   GEVALLEN, IJSJE VERGETEN LOS TE LATEN         (*) : zes maal zeer korte zes woorden verhalen             

Vic de Bourg
15 0

C-mine-survival

  Een bloedappelsien, fietsslot en een pakje cent wafers heb ik de dag voordien gekocht, 's ochtends braaf mijn pilletjes geslikt, me als een schrijver goed vermomd, de witte banden van mijn fiets opgepompt.   Hij mag altijd mee. Goedemorgen, meneer de conducteur, voorlopig loopt en spoort het goed. Voor mijn stekelvarken heb ik geen ticket gekocht. De algemene voorwaarden vermelden enkel katten in een kooi, blindegeleidehonden en grote huisdieren, waarvoor men twee euro en dertig cent dient te betalen.   Doch. Dit dier valt niet onder de huisdieren. Maar hij reageert niet, op mijn stilzwijgen, denkt vast dat ik aan het lezen ben. Een kringgewinkeld boek. Mijn moeder is een stekelvarken. Hij tatoeëert mijn rail pass eerste klas. Knikt. Denkt. Dat ik de mensheid maar vermijden moest en toch. Ben ik vertrokken naar de hel.   Ik oefen het sérieux van doorsnee wezens, zucht. Het stekelvarken weet. Dat het niet lukken zal. Dat ik mij als een jonge onervaren kwal tussen veel volwassen voeten voelen zal. De trein, de dag moet voort, hij herbegint. Anders dan gisteren.   Veel wreder. Als een opgewonden nachtmerrie met rode wangen. Door een deur. Die automatisch sluit, het stekelvarken tweeëndeelt. Hij slaapt nu rustig want het kan, de kop het lijf, ze leiden nu een eigen leven in mijn rugzak.   Het lijf, zoals dat gaat, zal voorplanten. De kop zal denken. Dat het goed is. Dat ik het wel zal overleven. Ginds bij die mijn. Waar ik mijn blauwdruk slijten zal aan een handelaar in letters.   Ik zal eerst een beetje meedoen. Slenteren en leuteren. Met de meute. Voor de workshop een foto moeten maken van een vrouw bij een mijnschacht. Of in donkere gangen, schijnbaar zonder uitweg. Niemand zal het merken dat ik heel alleen terugkom. Niemand zal het weten dat ik die vrouw met blauwe jurk, die lekkere, ferme kuiten, glitter, ronde borsten, vastgeklonken heb.   Tot die kerel verschijnt. Jee Kast. Alles uit de kast haalt. Propere handen, behangpapierrollen vol Mister Properverhalen, Bulgaarse hoertjes, hotelzeep en een zweep voor al te brave woorden.   Ik denk dat hij iets zoekt, het in mijn ogen lezen kan, iets zoenen wil, zelf ook hunkert naar die blauwe vrouw met rode lippen. Zij. Die ik diep onder de aardkorst zal opsparen voor de nare dagen.   Tot zij. Daar in de Kleine Zaal. Plots weer uit de grond gekropen komt. Mijn blauwtje! Ik verstop me. Achter een mensenhoofd. In een boek. Diep in het zwarte zitje, hopend dat geen mens mij Bernd de Verschrikkelijke nog herkent en ik luister.   Naar verhalen over worsten in een pan en meisjes met geslepen tanden. Terwijl hij jeuk krijgt, de bloedsinaasappel in mijn rugzak en mijn script daar op een vettig tafeltje ligt. In de compressorzaal. Verscheurd.   Het is me wat en omdat het beter is, slik ik nog wat roze pillen, sluip naar het station en boven op een trein, lig ik te staren naar de sterren. Grote kleine zorgeloze beren, laat ze maar beweren, zeggen wat ze willen.   Ik had een dag te villen en mijn trein der traagheid vraagt het niet. Hoe en waarom. Met welke woorden. Welke verhalen het einde zullen halen. Ik laat het bloed heel rustig druipen. Laat het.   Ja. Laat mij en verlaat mij. Laat mij rusten. Rustig boven op de trein. Mijn appelsientje schillen.       uit de reeks  'Reizen met Ricky'

Bernd Vanderbilt
0 0

Noors rood

    Een geluid dat Noortje niet kent: het geluid van een walvis. Als hij een wind(je) laat. Een blauwe vinvis eet zesduizend kilo per dag. Plankton, krill en visjes.   De grote behoefte proberen we ons niet voor te stellen; gelukkig wonen we hoog, zijn we nog eeuwen verwijderd van het tijdperk waarin een beter burgerkoppel beslist het landhuis dan toch in falurood te laten schilderen. Sikkens C4 40 20, op waterbasis.   Geen wrede toekomstverhalen. Over olielampen, walvistraan of ossenbloed. Ik stel Noortje gerust, want morgen. Morgen zal het eindelijk gebeuren. Game over voor de beer en dan kunnen we weer veilig uit de paalwoning kruipen, rupsen zoeken, bessen plukken, nootjes kraken.   Noortje wacht, tot ik een denkbeeldige pagina omsla. Ze raadt het vervolg. Haar wijs- en middelvinger knippen de contouren van de beer die in het bos, in onze geesten leeft. Met een stukje houtskool teken ik de speer die in zijn hart verdwijnt.   In de verte klinkt een roep, die maant de boomhut te verlaten. Mama. Dat de veggieburgers klaar zijn. Zelfgemaakt, in de vorm van een krokodil. Voor mij (omdat ik best van al leed verdragen kan) is het exemplaar zonder rechter achterpoot. Accidentje tijdens het paneren.   Tafelen. Het wordt gauw laat. Donker is het snel op winterdagen en met één hap bijt ze het beest de kop af. Genadeloos, daarna een lach.   Donkerder, dieprood is de ketchupdruppel op Noortjes kin. Ondeugend zijn haar wangen.           uit de reeks  'Kleinood'  

Bernd Vanderbilt
0 2