Een doordeweekse donderdag
(alsof een donderdag ooit in het weekend zou kunnen vallen, ha)
Donderdagavond, 21u37, Brussel.
Licht gehaast wandel ik door de betonnen bouwwerf die ooit weer station Schuman moet worden. Een vieze gang door, een vuile trap af. Er hangt een groezelig sfeertje, ik kan niet ontdekken waarom. Nog niet. Ik moet superdringend naar de wc. Is hier een wc? Ik mag het hopen, verdomme. Er zit een liter bier in mijn lijf en die moet er nu uit. Die kan niet wachten tot ik eindelijk het juiste metrospoor heb gevonden, de juiste metro komt aanrijden, ik aan de juiste halte weer afstap en dan het volledige driestappenplan herhaal om met de trein naar mijn eigen stad te sporen. Ik moet nú.
"Il y à une toilette ici?"
Gelukkig luistert de man achter het loket wel in het Frans - een eerdere poging in onze andere landstaal leverde niets op. "Oui, je viens de la nettoyer." Hij gaat me voor in een nog smoezeliger stukje gang en duwt de afgebladderde toiletdeur open. Het is er inderdaad net gepoetst. Ahum. De vloer is drijfnat, de wc-bril ook, het papier ernaast eveneens. Ondanks de ontegensprekelijke opdringerigheid van de liter bier kan ik het niet nalaten de vieze bruine spatten op te merken. Maar ik heb geen keuze.
Ongelofelijk opgelucht sla ik enkele ogenblikken later weer een hoekje om. Althans, dat is de bedoeling. Voor ik over de knielende figuur in overall, machinegeweer in afvuurpositie, kan struikelen, deins ik achteruit. En nog eens. What the f...!
Ik ben vanavond al eens gevlucht. Wellicht van een minder levensbedreigende situatie, maar toch. Een tent tot aan de nok gevuld met lallende lederhosen plus deinende dirndlborsten, honderden armen die honderden liters bier de lucht in heffen en hijsen onder een luid schallend prosit, Duitse schlagers die uit de boxen knallen, en een buik die barst van de zuurkool, een half zwijntje en een soort van knödelbol/cement, zo ongevaarlijk is dat nu ook weer niet. Juist ja, ik was aanwezig, tegen wil en dank, op een Oktoberfest waar alle mogelijke clichés over onze liebes buren bevestigd werden. Na mijn eerste pintje - en ik kan het niet genoeg herhalen: de norm was 1 liter en daar werd naar Duitse grundlichkeit niet van afgeweken - nam ik de benen, alvorens een of andere lederhoos mij een tweede kroes kon verkopen. Zonder het preventieve wc-bezoek, o wee.
En daardoor dus nu hier. De sluipschutter grinnikt eens. Ik lach niet. Ik sta aan de grond genageld. Hij zit nog steeds gehurkt, in een vuil en stinkend pak. Dan zie ik ook zijn glimmende haren, vol brillantine. Of wacht eens, dat is geen brillantine, dat is bier. Waarschijnlijk komt het door de zuurkooloprispingen dat ik de stank nu pas gewaarword. Look en al. Eindelijk klopt mijn hart weer aan een normaal ritme. Het dringt door. Het machinegeweer is nep. De man is een student. Een eerstejaars. Een groentje dat zich laat dopen. Ik begin bijna hardop te lachen. Niet omdat ik dat gedoop zo grappig vind, wel omdat ik hartstikke geschrokken was. En me geen houding weet geven. Moehaha, lachen zeg.
In de metro word ik omringd door dopelingen. Alsof het allemaal normaal is, staan ze daar met zijn vijven, allen een stuk rauw vlees in de bek. Ja, met een stuk rauw vlees in hun mond. Ik ben gedegouteerd en geïntrigeerd tegelijk. Wat is dat toch in hemelsnaam? De andere reizigers zijn vooral versteend van onbegrip. Ik wil, ik moet weten wat het is.
"C'est quoi dans ta bouche?"
Vanavond gebeurt het in het Duits en in het Frans. Het blijkt ossentong te zijn. Hele grote ossentong. Voor elk een. Ik vraag mij af wat het nut is van de opdracht. Niet dat ik het nut van gel van bier en een parfum van look al heb ingezien, maar wie weet, misschien zijn er voordelen aan rauwe-ossentong-tussen-je-tanden-klemmen die mij al een dikke dertig jaar zijn verzwegen. Even twijfel ik om er verder op in te gaan, de conversatie aan te knopen. Maar nog voor ik aan mijn nieuwsgierigheid kan toegeven, moet ik het alweer op een lopen zetten. Een van de overmoedige jonkies heeft het in zijn hoofd gehaald dat hij mij moet kussen om zich te verontschuldigen voor de overlast.
"Noooooooon!"
Ik ren door de gangen van het station, spring de openstaande wagon van de eerste de beste trein in. Slechts een klein beetje nahijgend - lady Bulinski beschikt namelijk over een tamelijk uitstekende conditie, of wat had u gedacht - plof ik neer op het bruine leer van het coupébankje. Wat een avond, wat een avonturen!
Overenthousiast kom ik thuis. "Moet je nu eens iets weten!""Vertel", murmelt mijn mister Rolexico vanuit de zetel. Ik wrijf in mijn handjes, bedenk snel hoe ik het nog spannender kan maken.
De aandachtsspanne is helaas voorbij, een Twitterschermpje licht op. Een doordeweekse donderdag.