Zoeken

de boshoer

Ik heb lang gedacht, tot gisteren eigenlijk, dat een boshoer niets meer was dan een onschuldige giechelgroet van een tienjarig kind dat nog eens voet op Franse bodem zet. Maar toen ik gisteren ging wandelen, kwam ik te weten dat er achter die infantiele woordspeling een echt mens schuilt. Een vrouw van vlees en bloed. En ik kan het weten, want ik kwam haar gisteren tegen.   Als het buiten wintert, doet het dat ook in mijn hoofd. Daar vriest het, kraakt het, ligt het leven even stil. Het bos is mijn chauffage. Erin wandelen mijn wollen plaid. Ik was gisteren nog geen vijf minuten ver, de boslucht begon net aan haar grote ontdooitruc, toen ik in de berm een vrouw zag zitten, omhuld in enkel een roze badpak. Soms verraadt een vrouwelijke rug en en de manier waarop die overloopt in haar hals al dat ze verdomd mooi moet zijn. Soms. Want toen ik deze vrouw op de schouder tikte en ze zich omdraaide, kon ik niet anders dan veronderstellen dat zij achterstevoren in de rij stond toen God het vrouwelijk schoon uitdeelde.   Het zou onbeleefd geweest zijn om het na een enkele blik op haar verrimpeld paardengezicht op een lopen te zetten, dus vroeg ik haar vriendelijk wat ze hier zat te doen. En of ze het misschien niet wat te koud vond voor een badpak. Ze huilde. Met de paar flarden die ik tussen haar gesnik kon verstaan, reconstrueerde mijn intussen volledig opgewarmde hoofd automatisch haar verhaal. Geen klanten meer. Te oud. Te lelijk. Ik begreep dat het roze badpak het enige was dat haar nog restte. En het bos. Haar en mijn chauffage. Onze zachte plaid.   Kom boshoer, zei ik, we gaan wandelen. Met uw schoon badpak.    

joke
166 0

het dorp

Ik schreef mijn eerste roman. Na twee pagina's was ik uitverteld. Ik ging naar buiten en wandelde in het rond. De buurvrouw stond de stoep te schrobben. Ik zei hallo, maar ze verstond mij niet. Ik was niet van hier, ik was een inwijkeling uit het noorden van Oost-Vlaanderen. Daar schrobben ze ook stoepen. Ook daar verstaan ze mij niet. Ik wilde mijn dorp beter leren kennen. Het koor had nog een plaatsje vrij. Ik bood mij aan. Vijftien huisvrouwen ontvingen mij met open armen. We zongen over Jezus, over God en over Maria. Daarna praatten we over koetjes en kalfjes. Letterlijk. Eén huisvrouw zag mij zuchten. Ze legde haar hand op mijn rechterdijbeen, fluisterde in mijn oor dat ze mij begreep. Dat ze ook liever over kippen en kuikentjes babbelde. Haar man had de grootste kippenkwekerij van het dorp. Waar vroeger de plaatselijke jeugd les kreeg, liepen nu vijftienduizend gevederde vrienden op een kluitje. Het was een mooie stiel. Die beesten stonken als de pest, maar liefde dat ze gaven, ge houdt het niet voor mogelijk. Ik knikte en bestudeerde haar ogen. Ze waren bruin met grijze spikkels. Haar wimpers fladderden onophoudelijk. Haar rimpels trilden van excitatie. Als ze lachte zag ik het achterste van haar tong. Ze kakelde maar door, luider en luider. Ik keek op mijn gsm en deed alsof ik een belangrijk telefoontje kreeg. Ik ging naar buiten, naar de regen, de heerlijke regen. De huizen blonken zoals steeds onder te felle straatlantaarns. Opritten barstten uit hun voegen. Dit was mijn dorp, hier was ik beland. Hier moest het gebeuren.

Maarten Verhelst
0 0
Tip

Traditie.

    Daar staat ze weer, met schort en plakkerig haar. Kalkoen in de oven, check. Groenten al dente, check Aardappelroosjes klaar op de bakplaat, check. Elk jaar dezelfde vernedering, nooit is het goed, nooit wordt ze geprezen voor haar moeite. De tafel is feestelijk gedekt, alle trends op voorhand uitgeplozen, dit jaar alles in het wit met fris groen op tafel. Sober, maar elegant, stijlvol zoals het een vrouw van de wereld betaamt maar niet te gewaagd want dat kunnen haar schoonouders niet smaken. Het feest zal al beginnen als ze de deur open doet. Haar schoonmoeder zal haar blik traag over haar lichaam laten glijden en een afkeurend knikje zal haar bevestigen dat die jurk echt te strak, te kort, te groen, te... gewoon niet is. Ze zal slikken en blijven glimlachen terwijl ze de jassen aanneemt. De tafel zal te kleurloos zijn, wist ze niet dat het kleur was dit jaar? Uiteraard is de kalkoen niet gaar genoeg, de aardappelroosjes te licht van kleur, man wat had ze er genoeg van. Voor de oven laat ze zich op het krukje zakken en ziet zichzelf weerspiegeld in het ovenvenster. Een rooie kop met plakhaar en een veeg saus op haar wang. Dit ben ik niet, ik het rebelse meisje van vroeger sta hier godverdomme een kerstdiner in elkaar te flansen. En voor wie? Resoluut staat ze op, een glimlach speelt om haar lippen, haar ogen sprankelen vuurwerk als ze met een ruk het tafelkleed onder de borden vandaan trekt. Een verhelderend lawaai gaat een kalme stilte vooraf. Ze hoort nog net de deurbel als ze de achterdeur achter zich dichtrekt en de koele avond instapt.     (c) hanneke, tekst en beeld.

Miss Blue Sky.
9 0

Met Coco naar Cambodja

  Op de eerste dag schiep God zichzelf en op de tweede dag was ik een mol. Ik wroette door de grond, groef mijn eigen gangen en genoot. Sappige regenwormen, engerlingen, joeg naar hartelust op wijfjes met een zachte pels.   Er was toen niet één mensengedrocht, geen ene homo sapiens die kloeg, over molshopen, geen enkel wezen dat gazonzorgen, een zitmaaier had.   Op de derde dag was alles bevrucht, baande ik me een weg omhoog en bij toeval zat hij op de plaats waar ik het daglicht zocht. Hij vloekte, schiep die dag de reetkevers, de aambeien en voor de kinderen als troost aardbeien en kersen.   Op de vierde dag was hij pisnijdig, werd ik een mens en schiep hij met de restjes van zijn meesterbrein de vreemde medemens.   Er zaten toen veel gaten in de tijd, het was al gauw een eeuwigheidje later, de vijfde dag van een december en ik staarde hen aan, een massa, een wereld, door mijn fruitbokaleglazen.   Veel minder dan in mijn mollentijd schuwde ik het wereldlicht en ik wilde ik ging, zoals van plan, gewoon naar de Fuckatlon. Kijken meten afwegen en weten wat ik 's nachts verwerken zou, dacht weer aan mezelf, kocht een zwarte penispels. Ik dacht aan hem toen ik ze zag. Capoten in een glitterdoosje met de smaak van aambeien.   Content met mijn nieuwe fallushoes keerde ik huiswaarts en daar aangekomen zag ik Doesjka in het achterhuis. Schaars gekleed, haar smarttelefoon in de hand. Dat "jawel, het internet, de wifi werkten en de thermostaat kapot moest zijn".   Doesjka had de meute ook gezien en Pietje van Pittem, de groenselkweker was er bij geweest. Ze had hem herkend de klootzak, hij die haar Moldavische ouders koude winters lang spruiten, miljoenen van die groene schetebollen had doen trekken tegen een paar schamele centen.   Ze zei dat haar lijf brandde, ze furieus was, jarig ook, vandaag zestien, dat haar vliesje spande. Ik moest glimlachen. Zo lichtgelovig ben ik niet en zette vastberaden de pan op het vuur, "om die reetkevers te braden, vers van de markt!"   "Morgen komt ie," stelde ik haar gerust, "in een ommedraai ben je er van verlost. Echt!"   "Je redt je wel, morgenvroeg vertrek ik," ging ik verder, "a holiday in Cambodia, met bobonne en Coco", want ik had het aan bobonnetje beloofd, op haar sterfbed, om haar as samen met die van Coco te verstrooien in Kampot, in een koele branding, of had ze Kampenhout willen zeggen en was haar laatste adem net iets te kort geweest?   Kampot! Het ware dan maar zo. Het ochtendgloren van dag zeven brak aan en het kwaad van dag zes was intussen al geschied. In de verte zag ik geen zee, wel het dartelste rood, op de vensterbank in het achterhuis, groeiend aan dat ene plantje.   Aardbeien; ik strompelde naar de pick-up, viel over de lege flessen lambiek en redde de naald uit de benepen cirkel waarin ze de ganse nacht was blijven draaien: Fresh Food for Rotting Vegetables, released by Cherry Red Records en mijn katerpoten schoven het vinyl voorzichtig in de hoes.       uit de reeks  'Reizen met Robby'

Bernd Vanderbilt
0 0

diep geplooid

Ik ben in Canada geweest. In Thailand. In Guinée-Conakry. In Noorwegen en de Faeröer Eilanden. In de Stationsstraat in Peer ben ik nooit geraakt, dat moet ik toegeven. Toch heeft de wereld geen geheimen meer voor mij. Ik ken haar door en door. Ik geloof haar tot in haar diepste plooien. Elke rimpeling, elke oneffenheid, elke ademtocht: ik weet wat ik eraan heb en wat ik kan verwachten. Een windvlaag zal over zeventien seconden die zilverberk doen sidderen, let op mijn woorden. Bladeren zullen straatstenen bedekken, buren zullen vloeken. Ik vergeef je je kwetsbaarheid. Je tranen. Die keer dat je mij betrapte met dat andere meisje. Je bent zo mooi, ik zweer het je. Je bent de enige die mij kent. Die ik toelaat mij te kennen. Je bent mijn eeuwige rotonde, mijn verkeersdrempel, mijn verkeerd geplaatste wegomlegging. Ze mogen zeggen wat ze willen, maar zonder jou zou ik hier niet zijn. Neen, ik zou een garagebox huren in de Stationsstraat in Peer. Ik zou er onze wagen parkeren en wassen met zeep. Het vuile water zou ik in het rioolputje gieten, daar zijn rioolputjes voor. Ik heb je nooit een rozentuin beloofd, maar kijk, onze tuin staat er prachtig bij. We hebben meidoorn, esdoorn, schietwilg en knotwilg. Ons gras is wild en ontembaar. Drie grasmachines hebben we al kapot gemaaid. Onze leverancier wrijft in zijn vettige handen. Zijn ogen blinken als we zijn kiezelparking oprijden. Hij maakt een Senseo en grijpt blindelings naar een bestelbon. Hij kent jouw naam, niet de mijne. Zijn balpen doet het werk terwijl hij naar je borsten staart. Zijn neus verraadt een onfortuinlijke bokscarrière. Mijn vuisten jeuken. Ik sla hem finaal naar de diepste plooien van ons vlakke land. In de toonzaal hangt een bosmaaier van Stihl. Dat bakje zal de klus wel klaren. We tekenen voor ontvangst en rijden de avond in. De wind zal ons leiden.

Maarten Verhelst
0 1

Zure ochtend.

  Met een hand om de plakkerige stang boven mijn hoofd maken mijn voeten een dansje op het ritme van de bochten, in de tram op weg naar mijn werk. Langzaam trekt het bloed uit mijn gezicht weg terwijl een druppel koud zweet onder mijn muts vandaan rolt. O waarom wilde ik dit zo graag. Pffffffffff, ik puf een kleffe golf misselijkheid weg. Met mijn vrije hand trek ik de prikkende muts van mijn hoofd. Focus, naar buiten kijken. Ik sper mijn ogen open en probeer mijn blik te fixeren op een punt ver voor mij maar de ramen zijn beslagen. Die man achter me heeft gisteren knoflook gegeten en staat maar in mijn nek te hijgen. Ik voel mijn mond vol speeksel lopen. Zijn imposante buik duwt in mijn rug, nog even dan kan ik dat ook. Mijn god ik moet nu naar buiten, waar is de deur. Ik klauw met een hand om me heen op zoek naar houvast op weg naar buiten, de andere houd ik voor mijn mond. ‘Au’, een meisje met angstaanjagende eyeliner kijkt me verontwaardigd aan. Sorry, probeer ik met mijn ogen te zeggen, mijn lippen stijf op elkaar. Het verdere traject leg ik af zonder tenen te pletten en mensen vast te grijpen. De deur zwaait open, ik laat me naar buiten vallen terwijl ik de trap onderkots. ‘Getver’. ‘He moet dat nou’. ‘Jezus man’. ‘Goor’. Gelukkig klappen de deuren weer dicht en wordt het verdere commentaar me bespaard. ‘He gaat het?’ Het is Kris, thank god, hij pakt me vast en trek me mee het perron af. ‘Ik ben zwanger’, Ik klap dubbel en kots op zijn schoenen. ‘Liefje wat geweldig’, hij kust me op mijn zure mond.       (C) hanneke beeld en tekst

Miss Blue Sky.
0 0

MEE-ETEN

‘Ik heb een pik! Ik heb een pik!’ Mijn moeder zwaait met de rookworst. Ze heeft de ziekte van Pick, fronto-temporale dementie. De geriater zegt ‘piek’, maar mijn moeder zegt ‘pik’, omdat ze heeft gemerkt dat ze daarmee de boel op stelten zet. Ze blijft het net zolang herhalen tot een verzorgster ingrijpt: ‘Ja, mevrouw, nu weten we het wel.’De zes andere vrouwen en de enige man op haar afdeling kijken gelaten toe hoe de verzorgster de worst voorzichtig uit mijn moeders hand bevrijdt en in stukken snijdt. Ik eet mee, dus de stukken zijn vandaag extra klein.Mijn moeder is niet veel ouder dan de verzorgster. Regelmatig denken de andere patiënten dat zij ook een verzorgster is, eentje die er altijd is. Mijn moeder gaat mee in haar rol. Ze rijdt de mensen naar het toilet, raapt hun gevallen tijdschrift van de vloer en prakt de aardappelen fijn. Soms gaat het zo goed dat ook ik denk: wat doet ze hier? Maar daarna zakt ze weer weg.Ze kijkt me aan, vanaf de overkant van de ronde tafel. Haar mond gaat onophoudelijk open en dicht, alsof ze op het punt staat om iets te zeggen en zich steeds weer bedenkt. Ik knik haar bemoedigend toe, maar haar ogen worden troebel van onmacht.‘Gezellig hè, dat uw zoon een hapje mee-eet?’ zegt de verzorgster. Ze kijkt me samenzweerderig aan. Alleen al daarom heb ik een hekel aan haar, maar ik knik toch, voor mijn moeder.‘Heel gezellig,’ zegt een vrouw met een verschrompeld gezicht en handen vol levervlekken. ‘Hij is een schat.’ Iedereen knikt en kijkt me liefdevol aan. God mag weten voor wie ze me aanzien.Mijn moeder zet iedereen weer met beide benen op de grond. ‘Mijn zoon,’ zegt ze plechtig, ‘heeft een heel grote pik.’Alleen wij tweeën moeten daar om lachen.

Grand Foulard
0 1

Jolien & Jenna

De tweeling Jolien & Jenna liep iedere dag school in een witte broek ondanks hun schooluniform dat uit een blauwe rok bestond. Wij zijn een eeneiige tweeling zei Jenna en Jolien is lesbisch dus ik ook. Hun leraar Nederlands-Frans had Jenna's twijfelachtige geaardheid al verschillende keren aangekaart bij de directie maar die opperde een identiteitscrisis van voorbijgaande aard. De voorliefde voor witte broeken achtervolgde de tweeling tot in de turnles op woensdagmorgenden. Daar waar in het schoolreglement toch duidelijk rode broek te lezen staat. Wij zijn verslaafd aan strips had Jolien gelachen en Jenna is kleurenblind dus ik ook. De directeur was door verschillende leerkrachten gebriefd over Jenna's zucht naar Lucky Luke maar die was daar doof voor geweest temeer omdat hij op sommige dagen meende dat Jenna & Jolien twee leergierige meisjes waren en op andere opperde dat strips van Jommeke voornamelijk leerrijker waren omdat daar een professor inzat. Jenna vroeg zich op andere dagen dan die van de directeur af wat er in diens groene broek zat op woensdagmorgenden want ze had gemerkt dat hij geregeld door de leraarskamer liep met een Kuifje-album onder de arm. Jolien had hier ook zo haar bedenkingen bij aangezien haar zus kleurenblind was en bovendien rezen er twijfels omtrent haar eigen geaardheid. In Kuifje zit toch geen professor wierp ze lucide op ofschoon Zonnebloem er wel degelijk een was. Zie jij dan niet dat ik val voor onze directeur op woensdagmorgenden tijdens het turnen? Haar zus schrok hier zo hard van dat ze de bok met beide ogen raakte bij het missen van de plint. Ze zag op slag én voor het eerst in haar leven een gekleurde twinkel in de blik van Jolien toen de directeur uit de leraarskamer voorbij kwam gewandeld met in zijn broek Kuifje in Tibet. Mede door het voorval in de turnzaal maar ook om verschillende andere redenen veranderde de tweeling de woensdag erna van school. Jolien werd er smoorverliefd op de directrice die door de lerares Frans-Nederlands gebriefd werd omtrent haar lesbische twijfels. Haar zus Jenna zit er iedere dag behalve tijdens de turnles op maandagmiddagen in de leraarskamer strips te lezen op zoek naar een professor. Witte broeken dragen ze niet langer. Omwille van een identiteitscrisis van voorbijgaande aard.  

Sascha Beernaert
0 0

huiswaarts

Wat zou ik doen zonder mijn kinderen? Wie zou ik zijn? Waar zou ik wonen? Zou ik twee pakjes Tigra per dag roken? Zou ik de hele dag in wit ondergoed naar tv kijken? Zou ik andere kinderen maken bij een andere vrouw? Zou ze dikke borsten hebben? Zwart haar? Scheve tanden? Nee, natuurlijk niet. Ze zou blond zijn, haar lach zou ministers sprakeloos maken. De premier zou naar haar hand dingen en mij zijn portefeuille aanbieden. Maar ik zou er niet aan denken, ik zou zeggen: loop naar de maan. Want daar zou ze gaan. Zoveel schoonheid zou ik nooit verdiend hebben. Ik zou ze missen, mijn kinderen. Keihard. Tranen met tuiten zou ik huilen. Alles zou ik doen om hen terug te krijgen: vallen op mijn knieën, bidden tot God, smeken tot Fernand Huts. Ik zou zelfs een Facebookpagina aanmaken: IK WIL MIJN KINDEREN TERUG!!! Ik zou al snel vijfhonderd likes hebben. Wie weet zelfs zevenhonderdvijftig. Verbaasd zou ik naar het scherm van mijn chique telefoon kijken. Als ik de tranen ervan zou vegen, zou ik mezelf zien. De reflectie van een vader zoekend naar zijn verleden. Ik heb ze natuurlijk nog, mijn kinderen. Ze huilen, vallen op mijn knieën, hebben scheve tanden. Nee, dat is gelogen. Hun tandjes zijn perfect. Gelukkig maar. Stel je voor dat ze konijnentanden hadden. Wat zou ik dan doen? Wie zou ik zijn? De paashaas? Moehaha. Ondanks alle malaise in Midden-Brabant en omstreken blijft mijn humor de hoogste toppen scheren. Weergaloos en waterdicht: zo zou ik mijn humor omschrijven. Wezenlijk zou het derde kenmerk zijn. Daarna zou ik huiswaarts gaan.

Maarten Verhelst
0 0

Getekend.

    ‘Kunt u er misschien een veertje van maken?’. Ze wijst met haar vinger naar haar hals. De tatoeëerder laat zijn vinger over het litteken glijden, een kleine verdikking dat als een rafelig streepje op haar huid staat. ‘Ja, ik denk het wel’, hij knijpt zijn ogen tot spleetjes, ze voelt zijn haren kriebelen tegen haar wang.   ‘Hij staat recht denk ik’, ze keek omhoog naar de constructie die ze samen in elkaar getimmerd hadden. Hij keek haar aan, te lang. ‘Is het goed zo’? Haar armen begonnen te trillen onder het gewicht van het raamwerk. ‘Ik, ik uh, ik hou van je’. Hij keek haar nog altijd strak aan, zonder te knipperen, vragend, hoop droop van zijn gezicht. Ze keek hem aan, ja ze wist het maar wilde het niet weten, godverdomme. ‘Au, shit’, in een reflex ging haar hand naar haar hals, bloed stroomde over haar vingers. Snel duwde hij het raamwerk tegen de muur en stond in twee grote stappen voor haar. ‘Laat zien’, grove handen duwde haar hand weg waardoor het bloed als een fonteintje naar buiten spoot. ‘ Je moet naar het ziekenhuis, onmiddellijk’, zijn gezicht trok wit weg. De pin was losgekomen van het hoekprofiel, wat eigenlijk onmogelijk was. Ja, wat normaal niet kon, dit kon niet, ze wilde hem niet, nooit. In de taxi naar het ziekenhuis bleef hij maar naar haar kijken, wit, maar nog steeds met die vragende ogen. Ze voelde hoe ze steeds misselijker werd, hoe het zwart werd voor haar ogen. Twee armen om haar heen en een geur van alcohol dat ontsnapte tussen de baardharen van zijn mond die niks had mogen zeggen. ‘Laat me los’, haar stem klonk zwak.   Weken later zal ze het schreeuwen. ‘Laat me los’ maar ook dan doet hij alsof hij haar niet hoort.   ‘Het is wel een pijnlijke plaats, maar binnen een uurtje staat het er wel op’, zachtjes haalt hij zijn hand weg. ‘Oké, doe maar, kan het nu?’ Een pijnlijk uurtje en dan is het over. Nooit meer zal ze in de spiegel kijken en misselijk worden, van mijn lijf, weg.     (C) tekst en beeld Hanneke van de Kerkhof

Miss Blue Sky.
0 0

Raadsels

    Gisteren, het was al laat toen de telefoon rinkelde, een onbekende man deelde mee dat mijn tante Geertrui heen gegaan was. Tante Geertrui, ik dwaalde een rondje door mijn hoofd, groef in de diepe krochten van mijn geheugen. Veel contact had ik niet meer gehad met mijn familie nadat ik het beklemmende dorp verlaten had. Mijn jeugd, ik kijk niet graag om, vrienden zijn mijn nieuwe familie geworden.   Mijn hand beeft als ik het slot omdraai en de voordeur open. Het briefje met de woorden, de inhoud van de koelkast is voor jou, in mijn andere hand. Was dit een flauwe grap? Wat beschimmelde kaas en zure melk, is dat wat mijn onbekende tante me na laat? De koelkast staat in de woonkamer. Een deur met een hangslotje erop, geen sleuteltje wel een briefje op de deur geplakt. Zoek de sleutel op de plek waarom je vader vertrok en besloot geen voordeur meer te willen hebben. Raadsels, maar deze weet ik meteen. Een stoffige fles Wodka op de salontafel staat dramatisch in een streep licht van de zon die door de nog open voordeur naar binnen schijnt. Een grote stap en ik heb de fles vast, leeg, geen sleuteltje te zien. Een ingehouden zucht ontsnapt tussen mijn gespannen lippen. Een vettige kring blijft op het tafeltje achter, daar ligt een klein zilverkleurig sleuteltje in het midden van de cirkel. Hebbes, snel, draai ik het slotje open ik schrik van het lawaai als de ketting op de grond valt.   Boeken? De koelkast ligt vol met boeken. Ik pak de bovenste die net onder het vriesvak ligt en sla het op een willekeurige pagina open. Een mooi handschrift in donkerblauwe inkt, mijn hart staat even stil. Ik laat me op de grond zakken en begin gulzig te lezen. 22 Februari 1943, ik moet hem achterlaten......tranen rollen over mijn wangen.     (C) tekst en beeld Hanneke van de Kerkhof

Miss Blue Sky.
3 0

Cupido en kamillethee

Ik word in mijn zij gepord. ‘Laat me slapen!’, schreeuw ik, en duw mijn belager met de kracht van mijn schreeuw weg. Net alsof ik tennis. Alexander trekt me recht. ‘Je zweet en huilt in slaap’, zegt hij. Ik kijk in zijn bezorgde ogen, in de schaduw van het nachtlampje. ‘Wat droomde je?’ Het zweet droogt op en ik begin te rillen. Ik ben blij dat ik alleen in mijn dromen word opgejaagd, want mijn adrenalinepeil heeft samen met mijn lichaamstemperatuur een dieptepunt bereikt. Rock bottom, nul graden Kelvin. ‘Ik … ik vluchtte weg van … Cupido.’ Alexander schudt zijn hoofd: ‘Lieverd, ik ga thee voor je zetten.’ Mijn lief vult geen ruimtes, maar nu ik hem de trap hoor aflopen, lijkt mijn zolderkamertje plots leeg. Hij laat me alleen, vrees ik. Ik sta op en open het raam. Er zijn sterren, dat besef ik, maar zien doe ik niet. Zonder bril is je blik net zo vaag als je dromen. Liep ik weg van Cupido? Wat niet veel mensen weten, is dat Cupido twee soorten pijlen heeft: gouden pijlen waarmee hij ons verliefd laat worden, en stompe pijlen waarmee hij ons elkaar laat verafschuwen. Dat vertel ik Alexander ook. ‘Ik vluchtte dus voor die laatste pijlen’, vertel ik. Ik kijk nog steeds naar buiten, want ik lieg niet wanneer ik zijn ogen kan zien. Ik hoop dat ik voor die laatste pijlen vluchtte. Cupido mag veel uitleggen … Thee werkt goed tegen verdriet: je gaat je er meteen een tasje beter door voelen. Kamillethee is mijn therapeut, mijn anestheticum. Ik val in slaap. Kamillevlinders zijn lelijke motten. Vlinders van het geslacht Cupido daarentegen, zijn prachtig. En toch is het Cupido waar ik voor vlucht, recht in de armen van mijn kamillethee. Je weet dat je bijna in slaap valt wanneer je jezelf betrapt op vage redeneringen. Net zo vaag als wanneer je zonder bril naar de sterren kijkt. Ik slaap.  Zachtjes open ik één oog. Ik slaap slecht wanneer Alexander in mijn bed ligt. Omdat hij zo veel plaats nodig heeft. Of ik? Ik ben een klein meisje, maar een tweepersoonsbed is nodig om comfortabel te slapen. Misschien heb ik een te egoïstische nachtrust. Ja, misschien – en ik sta op. Alexander de Grote slaapt nog diep. Dat mag ook, als je het hele Perzische rijk veroveren moet. Ik kus mijn veroveraar en sluip naar de keuken. Even thee zetten.

MDB
0 0

Sneeuw

‘De winters zijn niet meer wat ze geweest zijn’, zegt mijn overgrootvader, wanneer hij op januaridagen door de raampjes van zijn kleine, bruine huisje gluurt. ‘Maria’, fluistert hij, omdat hij duidelijk wil maken dat hij het tegen mij heeft, terwijl ik de enige in de kamer ben. Of omdat hij mijn overgrootmoeder nog even gedag kust? Moeizaam legt hij zijn bleke hand tegen het raam. Een wereldoorlog winnen is gemakkelijk, maar het leven is een oorlog die we allemaal verliezen. Grootva vindt het niet eens het vechten meer waard, hij laat het over zich heen waaien. En als hij morgen mee zou waaien, zou hij niet eens meer omkijken om afscheid te nemen. Hij verlangt naar de liefde van zijn leven, de vrouw die hem meer dan zestig jaar lang heeft doen geloven dat eenzaamheid niet bestaat. Maar toen grootmoe op een dag niet meer wilde opstaan, ontdekte hij dat hij een gehandicapte, moederloze baby was zonder zijn lief. Hij zou voor het eerst in zijn leven zelf moeten koken en wassen. De afspraken en pillen die hij steeds vergat, zouden zonder grootmoe’s ingebouwde klok in de eeuwigheid verdwijnen. ‘De pastoor zegt dat ik een liedje moet kiezen, maar daar heb ik toch geen gedacht van …’, murmelde hij. Zelfs dat kon hij niet. Zonder zijn Maria was hij een door zijn ouders in een berg hooi achtergelaten kinneke Jezus – niets meer. Het zijn de stormige januaridagen zoals vandaag, die me onwillekeurig doen denken aan de eenzaamheid van grootva. Wanneer ik naar de bruine bladeren kijk, die samen met dikke regendruppels op het schuine raam plenzen, dan bekruipt me het destructieve gevoel dat ik niet anders ben. Het besef van eenzaamheid komt als een bliksemschicht. Het is weg voor je het kan vatten, maar het blijft op je netvlies gebrand. En dat brandende gevoel is eens zo pijnlijk als het januari is, en de zachte sneeuw waar je zo op hoopte een herfststorm blijkt te zijn. De winters zijn niet meer wat ze geweest zijn.

MDB
1 0