Zoeken

Allesbehalve super

Het was geen pretparkbezoek. De supermarkt, twee dagen voor Kerstmis. Het begon al bij het vinden van een parkeerplaats. Het was zoeken naar een vegetariër in een vleesrestaurant. Ik zag een vrije plaats en stapte uit terwijl de auto nog bolde. Gelukkig was ik niet de chauffeur. Ik spurtte naar een vrijgekomen plaats en ging in het midden staan met mijn armen overeen. Nooit gedacht dat ik zoiets zou doen. Eindelijk binnen. Daar was het zo mogelijk nog erger. Mensen stopten bij proevertjes en maakten praatjes met elkaar. Gezellig toch? Nee, hoegenaamd niet. Met al die stilstaande winkelkarren moest ik slalommen zoals een volleerd skiër op de grote prijs van Garmisch-Partenkirchen. "Ook aan het winkelen?", hoorde ik iemand zeggen. "Nee, aan het skiën.” In de groenteafdeling trof ik oorlogstoestanden aan. Er stonden meer karren dan wettelijk toelaatbaar. De brandweer zou het nooit goedkeuren. Een mevrouw sprak haar man aan. "Ludo, hier blijven staan". Hij stond net voor de tomaten. Een wezenlijk onderdeel van de verse tomatensoep die ik meende te bereiden.  "Ludo, zou je even aan de kant kunnen, want ik moet tomaten hebben", vroeg ik vriendelijk. Hij bewoog geen millimeter. Hij keek me aan met een blik van “de sergeant heeft gezegd dat ik hier moet staan en ik blijf hier staan”. Ik kon niet wachten, want de man achter mij had al drie keer op mijn enkels gereden. Opzettelijk. Terwijl ik verder sjokte zag ik dat Ludo zijn plaats bij de tomaten verliet en trots naar zijn vrouw keek. “Moeten we hier eigenlijk zijn, in de groenteafdeling?”, hoorde ik een man tegen zijn vrouw zeggen. “Nee, eigenlijk niet”, antwoordde ze. Ook dat nog. Ramptoeristen. Ik was ondertussen zo opgejaagd en heetgebakerd dat ik tussen de pizza’s in de diepvriezer had willen afkoelen. Omdat ik niet alles gevonden had en andere zaken vergeten, zoals mijn tomaten, reden we nog naar een andere supermarkt. Daar moest je bij het verlaten van de parking een nummer ingeven zodat de slagboom omhoog ging. Een vrouw stapte uit de auto voor ons en tekende met haar wijsvingers een vierkant in de lucht. “Ze roept er de VAR bij”, zei ik. Zoals in het voetbal. Ze had het papiertje vergeten af te geven aan de kassa. Ik sloeg een zucht, zo luid dat de chauffeur in de vierde auto achter ons ervan schrok. Ik wil maar zeggen, tijdens de eindejaarsperiode naar de supermarkt gaan is allesbehalve super. Nee Ludo, volgend jaar bestel ik mijn tomaten op het internet.

Rudi Lavreysen
39 0

De Orde van de Pad

Terwijl Antonio over de donkere snelweg naar huis reed, brandde het vuur nog in zijn lijf. Hij zat rechtop in de lederen stoel van zijn BMW, beide handen om het stuur geklemd. In gedachten stond hij nog steeds achter de katheder en keek hij de overdekte arena in. Hij zag de kolossale spots, de zwaaiende vlaggen, de mensen met hun verhitte gezichten. Het was een massa die woelde en deinde en helemaal van hem was. Hij had ze opgehitst met zinnen als zweepslagen, waarvan hij elk laatste woord liet knallen door de microfoon. Hij had wetten verworpen, grenzen gesloten, andere politici ervan langs gegeven: de lafaards, de bedriegers, de verraders. Na elke uithaal had hij, met zijn vuisten bonzend op het spreekgestoelte, teruggegrepen naar het vaderland van vroeger, een plaats en een tijd die hij gekend noch beleefd had, maar waaraan hij karakteristieken had toegekend die zijn publiek hadden doen juichen van ingebeelde herkenning. Hij had altijd geweten dat hij onweerstaanbaar was, maar vanavond, terwijl hij zijn publiek met de cocktail van zijn uitstraling, zijn woorden en zijn keiharde boodschap had opgetild tot een gezamenlijke extase, had hij zich voor het eerst in zijn leven onoverwinnelijk gevoeld.   Aangekomen bij de portiersloge stopte hij voor de neergelaten slagboom. Antonio had het altijd ironisch gevonden dat de portier die de toegang tot de residentiële wijk bewaakte een zwarte was. "Dat zullen zijn vrienden wel leuk vinden," had hij tegen Sofía gezegd. "Één voetafdruk op mijn patio, en ik zorg ervoor dat hij de bak indraait." "Jouw patio?" "Onze patio." De slagboom bleef neer. Antonio liet het zijraampje zakken, leunde naar buiten en tuurde het portiershok in. Daar zag hij de onbezette stoel van de portier in het licht van een bureaulamp. Hij claxonneerde twee keer kort na elkaar. Toen nam hij zijn gsm en belde Sofía. Die nam niet op. Antonio gooide het mobieltje op de passagierszetel, legde zijn handen weer op het stuur, en tokkelde nerveus met zijn vingers op de lederen stuurbekleding. Hij keek op zijn horloge. "Hijo de..." Weer duwde hij op de claxon, lang en hard ditmaal. Het voelde alsof iemand de stop uit zijn overwinningsbad getrokken had; de euforie gorgelde weg door de afvoerbuizen. Nog steeds geen spoor van de portier. Antonio stapte uit en liep om de wagen heen. Opeens zat hij in een houdgreep: twee zware armen hielden de zijne achter zijn rug geklemd, en een hand met een doek bewoog naar zijn gezicht. Een prikkelende geur in zijn neus. Alles werd zwart.   Toen Antonio weer bijkwam, zat hij vastgebonden op een stoel, met een vochtige prop in zijn mond. Zijn hele lichaam deed pijn, zijn hoofd tolde. Hij bevond zich in wat een kelderruimte leek: slordig bepleisterde muren zonder ramen, een schamel peertje aan het plafond. Er hing een vochtige, ondergrondse geur. Wat er zich achter hem bevond, kon hij niet zien.   Plots ging het licht uit. Van achter zijn rug klonk het gezoem van een opstartend apparaat, en op de muur tegenover hem verscheen de projectie van een computerscherm. Alsof hij gewoon thuis voor de computer zat, zag Antonio op de blauw oplichtende muur een cursor bewegen. Het pijltje gleed naar een map met de naam Sapo. De map werd opengeklikt, en de cursor bewoog naar het enige document in de map, een video met de naam antes del ritual. Het woord ritual deed Antonio´s nekhaar overeind komen. Als een bezetene probeerde hij zijn handen vrij te trekken, maar de kabelbanden om zijn polsen zaten muurvast. Hij gilde in de mondprop, zette zijn voeten op de grond, viel met stoel en al voorover. Meteen werd hij weer overeind getild en op zijn plaats gezet. Er stond nu iemand achter hem; twee ruwe handpalmen drukten op Antonio´s wangen en richtten zijn gezicht naar het beeld op de muur. "Geen paniek," zei een zware stem. "Gewoon even het filmpje bekijken." Met tranen in de ogen keek Antonio naar de muur voor zich, waar een onzichtbare hand de video aanklikte. Op het scherm verscheen een bruine pad in een regenplas, en op de achtergrond klonk een rustige mannenstem met een Catalaans accent. "De Bufo Alvarius is een paddensoort die voornamelijk voorkomt in Mexico. Net zoals haar aanverwanten heeft zij gifklieren aan de zijkant van het hoofd." Verward staarde Antonio naar het vuile dier in de modder. Zat hij nu naar een fucking natuurdocumentaire te kijken? "Het bijzondere aan de Bufo Alvarius is dat het gif dat zij afscheidt, gebruikt kan worden als medicijn," ging de stem verder. Op het scherm had de pad ondertussen plaats gemaakt voor de afbeelding van een chemische molecule. "De stof 5-MeO-DMT die zich in de afscheiding van de Bufo Alvarius bevindt, is qua structuur chemisch verwant aan serotonine. Daarom kan zij zich probleemloos binden op de serotonine-receptoren in onze hersenen..." Antonio sloot zijn ogen. Hij was ontvoerd door een stel amateurs. Antonio had een bloedhekel aan amateurs.       "... waardoor onze hersenen tijdelijk bevrijd worden van de controlerende werking van serotonine. Daardoor worden onder de invloed van 5-MeO-DMT andere hersengebieden aangesproken, en andere combinaties van hersengebieden geactiveerd." Als ik de idioten in mijn handen krijg die hierachter zitten, dacht Antonio. Ze zouden zich de dag beklagen waarop ze zich met hem hadden ingelaten, hem de stuipen op het lijf hadden gejaagd, hem van zijn kostbare tijd hadden beroofd. Ze wisten niet met wie ze te maken hadden, zoveel was duidelijk. Zodra hij uit dit circus kon ontsnappen... Het zoemen van de projector stopte. Het licht ging weer aan. Antonio zag een grote man met een wilde baard op zich afkomen. De man had een doek in zijn handen die hij onder Antonio´s neus duwde. Zie je wel: amateurs, dacht Antonio, en verloor opnieuw het bewustzijn.   Hij lag op zijn rug in het zand. Zijn armen en voeten waren vrij. De prop in zijn mond was verdwenen. Langzaam ging Antonio overeind zitten, steunend op zijn ellebogen. Hij zat op een strand en zag de zon rood boven de zeespiegel hangen. Ging ze op of onder? Waar was hij in godsnaam? Oostkust of westkust? Op een paar meter van hem vandaan stonden vier mannen en twee vrouwen. Ze keken op hem neer. Zou hij weglopen? Zijn benen waren te zwaar. Concentreren op die zon. Ze ging onder. Niet? Ja, ze ging onder. Westkust. Mallorca? Ibiza? Hijos de puta. Waar hadden ze hem heengebracht? Portugal?   Opeens kwam er een vijfde man van achter het groepje op hem toelopen. Hij was kleiner en ouder dan de anderen en gekleed in wat een traditioneel kostuum leek. Iets Centraal-Amerikaans: veel parels en felle kleuren. Op zijn hoofd droeg hij een verweerde cowboyhoed. Joder. Ze hadden hem toch niet naar Mexico gevlogen?   Uit het groepje maakten zich twee mannen los die het oudje vervoegden en met zijn drieën stapten ze op Antonio af. Ze gebaarden hem op te staan, namen voorzichtig zijn armen vast. Antonio liet zich gewillig overeind trekken. Het oude mannetje begon te zingen. Indianenklanken. Toen kwam een van de vrouwen erbij staan. Ze droeg een glazen kolf met een tuit. Er wolkte rook in de kolf. "Inademen," gebaarde een van de mannen hem. Antonio schudde zijn hoofd. Het oude mannetje bleef zingen. De vrouw lachte. De mannen grepen hem vast, handpalmen op zijn wangen. Hij sloot zijn mond. Het mannetje zong, de vrouw lachte. "¡Venga, guapo!" riep ze. "Het zal je goed doen! La medicina del sapo, je hebt het nodig!" Hij kon zich niet verroeren. Ze knepen zijn neus dicht; hij stikte. Glas tussen zijn tanden. Hij ademde de wolk in.   Antonio explodeerde. In miljarden schitterende splinters spatte hij uit elkaar, en elke splinter schoot het heelal in. Hij was het heelal. En het heelal was liefde. Liefde, liefde, liefde. Alles was verbonden en alles was liefde. Antonio was er niet meer. Antonio was alles en iedereen. En alles was liefde.   Toen Antonio weer bijkwam, lag hij naast zijn auto. Hij lag op zijn rug, met zijn armen naast zich, alsof hij een engel wou maken op het asfalt. De hemel boven hem was licht en helder. "¿Señor?" In zijn blikveld verscheen het zwarte gezicht van de portier. "¿Qué le ha pasado, señor? " Antonio keek de portier aan met ogen zacht van herkenning. "Hermano..." zuchtte hij. En met zijn armen uitgestrekt naar de man die hij zonet broer had genoemd, herhaalde hij dat woord en proefde het en vroeg zich af of dat misschien het mooiste woord was dat ooit over zijn lippen was gekomen.  

Kathleen Verbiest
160 1

Wat je doet voor vriendschap (en wanneer je moet stoppen)

Als er iemand was die mij zo kon doen schrikken was het wel mijn beste vriend Clay. Ik ben echter nog nooit zo hard van hem geschrokken als nu. Zijn botten zijn hier en daar zichtbaar en als ik zou willen zou ik zijn lieve hart er zo uit kunnen nemen. Dat doe ik natuurlijk niet. Een van zijn armen is gebroken en ergens mis ik een van zijn zachte vingers. Een van zijn benen eindigt bij zijn knie en hij ligt in een plas bloed, waarschijnlijk zijn eigen bloed. Hij mist een heel deel van zijn haar en zijn overgebleven voet is vermorzeld. Wie of wat zou er iemand nu zo iets kunnen aandoen? Mijn beste vriend Clay dan nog wel. Ik zal het te weten komen, of ik sterf in mijn poging om diegene te vermoorden. Dit is nu een week geleden en ik ben geen stap verder gekomen met mijn onderzoek. Ik weet alleen dat het geen maffia was, want daar was Clay niet mee gemoeid. Dan heb ik nog een kleine aanwijzing, en dat is dat er geen aanwijzingen zijn en dat is zo zelden voorkomend dat het wel iets magisch moet zijn. Clay was een van de mensen die ze kon zien. Hij zal wel zo stom zijn geweest om een overeenkomst met ze te sluiten zonder het te merken. Jammer genoeg vergeet Clay altijd alles, dus is hij die afspraak waarschijnlijk ook vergeten. Ik ben ook een ziener, aangezien zieners altijd ergens in een steegje in een plasje bloed eindigen was ik, noch de rest van de wereld verbaast over Clay's dood. Maar als een ziener kon ik ook als een van de enige de echte dader vinden. Dus aangezien het niemand van de normale wereld was, zat er voor mij niets anders op dan af te dalen naar het land van de magische. Tenminste als het inderdaad ergens onder de onze ligt.

Zoë
20 0

Maar Michel toch

Mijn krant ging onmiddellijk naar beneden. Had hij dat echt gezegd? Ik keek met grote ogen naar het tv-toestel. Van het schrikken. Zoiets zeg je toch niet? Ik heb zelfs luid “Maar Michel toch” geroepen. “Naar wie zit je te roepen?”, vroeg mijn vrouw. Maar wacht, laat me eerst de plaats van het gebeuren meegeven. Er was een veldrit op de tv. Die dag eentje voor vrouwen. Een passieve activiteit die ik combineer met het actief lezen van de krant of een boek. Kwestie van me niet schuldig te voelen voor het complete nietsdoen terwijl de wielrenners zich het zweet uit het fietspak koersen. De Michel naar wie ik riep, is de vaste wielercommentator bij het veld- en wegwielrennen. Hij had het wel degelijk gezegd. In exact deze bewoording: "Maar kijk eens naar dat gat nu weer." Zelfs de co-commentator reageerde niet. Er was echter geen wielrenster te bespeuren. Ook niet in achteraanzicht, wat je zou verwachten bij een dergelijke uitspraak. Alleen een beeld uit de lucht van een modderige vlakte. De ‘weer’ in zijn uitspraak duidde erop dat hij nog een achterwerk gezien had. Net op het moment dat ik de terugspoelknop meende te gebruiken, zag ik het ‘gat’. Alsof iemand het licht aanknipte in het donker. Het 'gat' waarvan sprake was het gat of de ruimte tussen een aantal wielrensters. Hij kan toch ook vragen om naar de voorsprong te kijken? Afijn, dat krijg je natuurlijk als je ogen op de krant en niet naar de tv gericht zijn. “De krant lezen en tegelijk tv kijken gaat duidelijk niet”, zei ik. Ik zweeg over mijn misinterpretatie van het gat van Michel. Al had mijn echtgenote, die weet hoe ze als vrouw twee zaken tegelijk kan doen, meteen een oplossing. “Maak dan een gat in uw krant”, zei ze.  

Rudi Lavreysen
64 0

Sanguis

‘Honderdvijfentwintigduizend euro wil ik,’ zei een koelbloedige stem ‘niet minder’ Ik dacht na maar wist dat ik niet zomaar honderdvijfentwintigduizend euro kon weggeven en verkrijgen. ‘Als ik het geld niet deze week verkrijg, dan stopt het niet bij je vrouw. Dan maak ik je hele familie kapot tot jij als laatste overblijft, capiche?’ Hij zette mij verdomme onder druk. Mijn handen trilden terwijl ik de telefoon vasthield. Ik zei niets want woorden schoten tekort. Hoe moest ik aan zoveel geld geraken? ‘Begrepen’ antwoordde ik uiteindelijk zo rustig mogelijk. De stem had opgehangen, ik hoorde alleen nog maar de piepgeluiden van de telefoon. Het was inmiddels het einde van de week. Ik had mij al voorbereid om mijn vrouw nooit meer terug te zien. Ik zou nooit aan zoveel geld geraken, onmogelijk. Ik opende mijn laptop terwijl ik aan mijn bureau zat. Mijn hart begon sneller te kloppen toen ik zag dat ik een mail had ontvangen. Zou het van de gijzelaar zijn? Ik klikte de mail open. Er was geen onderwerp alleen een filmpje dat er als bijlage was bij toegevoegd. Ik opende het filmpje, het speelde meteen af. Ik zag mijn vrouw met een doek in haar mond gepropt. Een man met een bivakmuts kwam in beeld met een kettingzaag in zijn hand. Wou ik nog verder kijken? Ik moest wel, ik keek hoe mijn vrouw volledig was vastgebonden aan een stoel. De kettingzaag maakte een luid lawaai. Het bevond zich steeds dichter bij haar handen. Nee nee, dit moest een nachtmerrie geweest zijn. Het moest verdomme een slechte droom geweest zijn. De man met de bivakmuts hield nog steeds stevig de zaag vast, die zich enkele centimeters van mijn vrouw haar vingers bevond. Ketchup, dat was het. Het was ketchup. De saus dat men eet bij de frieten, toch? Nee nee, het was geen ketchup. Dat mag ik je verzekeren. Het bloed spatte uit de vinger. Ik wou niet meer verder kijken, toch was er iets in mij dat me dwong. Haar vinger was op de grond gevallen. De gijzelaar leek niet genoeg voldoening te hebben. Het welgekende geluid van de kettingzaag klonk weer. Vinger twee was aan de beurt. Ik zag hoe mijn vrouw probeerde te schreeuwen, alleen met weinig resultaat door het doek dat nog steeds in haar mond was gepropt. ‘Welke psychopaat doet zoiets?!’ had ik gedacht. Ik was machteloos. Ik kon enkel toekijken hoe de man steeds meer vingers van mijn vrouw afzaagde. Inmiddels was alles wazig voor mij. Ik had al dertien minuten gekeken hoe de gijzelnemer zorgvuldig ledematen van mijn vrouw afhakte. Er werd hard geklopt op mijn deur. Het geluid zoog me weer in de realiteit. Ik had geen energie om op te staan, ik kon het niet. Uiteindelijk hoorde ik een hard geluid alsof mijn huis werd binnengestormd. Ik draaide mij om, een man met een zwart uniform, een kogelvrije vest en een zwaar wapen in zijn hand stond in het deurgat. ‘U staat onder arrest, meneer’ had de man in het uniform gezegd.

Nova
18 0

Langteen en Schommelbuik

"Ik zeg het. Ze moeten Jef Nys een standbeeld geven." De man onder ons spreekt het uit als 'Jef Naas'. Het is volop zomer en we zitten op een Antwerps terras. Bij het basketpleintje aan het Sint-Jansvliet. We zitten voor het raam op barkrukken en kijken over het terras. Als een stel schippers die over de boeg van het schip turen. Het viertallige gezelschap lijkt niet naar huis te gaan vooraleer ze de klimaatzaak opgelost hebben. "In de jaren '60 bracht hij het stripverhaal De Straalvogel uit. Over een vliegtuig dat op waterstof vliegt. En begin jaren '70 De Grasmobiel. Over een auto die op gras rijdt. Zeg nu zelf.” "Ja Eddy", zegt zijn buurman terwijl het bierschuim van zijn lippen veegt, "maar dat is pure fantasie. Die toestellen werken niet.” "Elke uitvinder heeft zijn dromen Roger", gaat hij verder. "Nys was een visionair. Ik zal zelfs meer zeggen. Lang voor de computers heeft hij de sociale media voorspeld, zoals Facebook en Instagram. Het was een figuurtje dat maar twee zinnen kende. Ik meen dat het “Dat vind ik leuk” en “Dat vind ik niet leuk” was. Geef toe, meer doen we op sociale media toch niet.” De anderen zijn onder de indruk. “En wanneer heeft hij dat voorspeld?” “Begin jaren zestig. Nog voor Jommeke, in de albums van Langteen en Schommelbuik. Dat waren kabouters. ”De andere drie komen niet bij van het lachen. “Kijk, ik ben ook Schommelbuik”, lacht de meest corpulente van het gezelschap terwijl hij zijn buik vastneemt. Ze schudden van het lachen. Ik besluit om me niet te moeien. Maar Jef Nys heeft inderdaad die reeks gemaakt. Ik moet nog een exemplaar hebben. Thuis ga ik op zoek. Inderdaad, kabouter Knaagtand zegt alleen maar “Ja, dat zie ik graag” en “Nee, dat zie ik niet graag”. Geef toe.

Rudi Lavreysen
485 1
Tip

Simulatio

Ik rende, harder dan ik ooit had gedaan. Ik hijgde, kom op het is niet ver meer. Ik keek regelmatig achter me maar herinnerde me niet meer waarom ik dat steeds deed. Ik moet verder, hou vol zei ik tegen mezelf om m'n moed te behouden. De straten waren donker, het voelde zeer grimmig aan. Hier en daar was er een lantaarnpaal die oplichtte. Ik rende verder terwijl mijn ademhaling langzaamaan weer op normale gang begon te gaan. 'Gehaast?' zei een stem achter mijn rug. Ik verschoot en viel op de grond. Wat deed een man zo laat op straat? Toen besefte ik dat hij me hetzelfde kon vragen. Ik keek de man aan. Een deel van zijn gezicht was verborgen in de duisternis. 'W-w-wie bent u?' vroeg ik stotterend. De man keek me met een moordende grijns aan. 'Doet dat er toe?' had hij gezegd. Ik wou weg, de man gaf mij een angstig gevoel. Ik besloot om rechtop te gaan staan en maakte aanstalten om weg te lopen van de vreemde man. Hij hield mij tegen. Zijn gezicht was nu volledig zichtbaar door het licht van de straatlantaarns. De ene helft van de man zijn gezicht was bedekt met brandwonden, door de andere helft liep een groot litteken. Ik wist dat ik in gevaar was, de man was in geen enkel geval te vertrouwen. 'Zou hij tot hen behoren?' dacht ik terwijl ik de grijns van de man aankeek. 'Ik moet eigenlijk uhmm... Naar huis' besloot ik te zeggen. Hij keek me nog steeds aan met die moordende lach. Ik moest iets doen, de man zou mij niet zomaar weg laten gaan. De straat was leeg, we waren de enige. Kom op, er moet een manier zijn... Schoppen in de ballen misschien? Hoofdstoot? Ik deed niets, de man leek iets te grijpen uit zijn jeansbroek. Het was een mes. Verdomme, hij had een mes en ik kon me op geen enkele manier verdedigen. Hij keek me aan en zwaaide met het mes in zijn vingers. 'Kom met me mee' sprak hij. Shit, ik moet wel met hem mee. Ik had het gevoel dat hij me anders hier ter plekke zou neersteken. 'Volg mij' zei de man koeltjes. Ik wist dat ik niet anders kon dus volgde ik hem door de donkere straten. Ik durfde de man niet meer aan te kijken. Er was nog steeds niemand op straat, het voelde alsof mijn dood steeds dichter kwam. We sloegen een steegje in. Het liep al snel op een dood einde. We stopten net voor het einde aan een deur waarop een kruis in het rood gemarkeerd was. De man nam een bos sleutels uit zijn zak en opende de deur, mijn hart begon harder te slaan. Hij toonde met zijn arm dat ik als eerste binnen moest gaan. Voor even had ik gedacht dat hij een ober was in een 5-sterren restaurant. Ik liep naar binnen met weinig aarzeling. Het was er ook pikdonker. Er was enkel een trap die neer beneden ging naar een soort kelder. De man was nu ook naar binnen gelopen en ik hoorde hoe hij de deur dichtsloeg en sloot met de zijn sleutels. Ik was in de val en kon nergens meer geen. Hij nam mijn schouder vast en begeleidde mij naar beneden terwijl hij zijn aansteker nam om de gang te verlichten. Nadat we langzaam de trap waren afgegaan, waren we in een gang beland die zeer goed in een oorlogsbunker zou passen. Links en rechts waren vele deuren te zien, de deuren waren voornamelijk gemaakt van massief staal. Verwonderd vroeg ik me af wat er zich achter die deuren bevond. De man begeleidde mij naar een van die deuren, mijn hart begon nog sneller te kloppen. Wat was hij van plan? Ik durfde de man niets te vragen, ik wist dat hij geen goede bedoelingen met mij had. Hij opende de deur en we liepen een lege kamer in. Er stond enkel een stoel in het midden en een UV-lamp zorgde voor licht. De man ging in de stoel zitten en keek me bloedserieus aan. Hij haalde het mes, waarmee hij voordien mee had gezwaaid, weer uit zijn zak. 'Steek me neer' zei hij koelbloedig terwijl hij het mes aan mij wou geven. Ik voelde een brok in m'n keel, waarom moest ik hem neersteken? 'Doe het of ik steek jou neer' zei hij met een dreigende toon. Ik had geen keus, ik besloot om met mes te nemen uit zijn hand. Mijn hand begon te zweten bij de gedachte ik op het punt stond iemand te vermoorden. Zover ik wist, had ik nog nooit zo'n gruwelijke daad verricht. 'DOE HET' riep de man. Het leek alsof hij zo snel mogelijk dood wou zijn. Ik moest het doen. Ik hield het mes stevig vast in m'n linkerhand, klaar om de man neer te steken. 'SNEL' schreeuwde de man 'IK HEB NIET DE HELE DAG'. Ik moest het doen, het was hem of ik. Ik sloot mijn ogen terwijl er zweet over mijn voorhoofd liep. Mijn hand maakte een rechte beweging naar het hart van de man. Bloed vloeide over mijn hand terwijl ik mijn ogen opende. De man was dood, ik had hem koelbloedig vermoord. Ik had verdomme iemand neergestoken. Ik kon er niet tegen, ik voelde me kotsmisselijk. Ik nam de sleutels van de man en sprintte uit de kamer. Ik keek achter me en zag een zwarte gedaante langzaam mijn kant op komen. Uit paniek liep ik de trap op en opende ik de deur, die nog steeds gemarkeerd was met het rode kruis. De wereld rond mij vervaagde terwijl ik het steegje uit liep. Ik rende, harder dan ik ooit had gedaan. Ik hijgde. Ik verschoot terwijl een man achter me sprak. 'Gehaast?' had de man gevraagd. 

Nova
182 3

Taak: Schrijf een opstel met elf moeilijke woorden

Taak: Schrijf een opstel met elf moeilijke woorden     Chelsie was kallipygisch en bovendien de barbie van mijn zus. Ik kuste haar zouterik op een woensdag, de dag na oma’s verjaardagsfeestje in het tuinhuis van de buurman. Het rubber van haar rugje, haar vingertjes, haar borstjes en haar voetjes, alles kleefde aan mijn tong. Ik weet nog dat ik gulzig het overvloedige kwijl inslikte en vol ongeloof naar mijn piemel staarde, die een witte kleverige brij op mijn spijkerbroek en sneakers achterliet. Ik kon niet anders dan de harem knuffeldieren die ik al die jaren bij elkaar had verzameld in een plastic zak te stoppen en op de stoep te zetten, samen bij het restafval. Het afkarnen elke dag na school, samen met Chelsie, maakte de jongen in mij een beetje meer man. En toch voelde ik mij een glimpieper. Nee, een amour fou overvalt mij niet wanneer ik het poppenbordeel binnenwandel. De acht exemplaren zien er stuk voor stuk netjes uit dat wel; realistischer dan hun foto’s in de seksboekjes. Ik weet niet wat er mij te wachten staat, maar ik heb de afgelopen weken geoefend op een paspop die ik voor een prikje uit een etalage met trouwjurken heb kunnen redden. Plompzakken is me niet gelukt, maar volgens de eigenaar van het bordeel zou dat bij een echte sekspop wel mogelijk zijn. Anja heeft de grootste boezem. Ik kies haar en betaal vijftig euro voor een half uur. De kamer, het bed, het behang, de geur van etherische oliën, de benwaballen op het tafeltje naast de relaxzetel die dienst doet om mijn kleren op te leggen: alles ziet er levensecht uit. Een valleiorgasme zal ik haar niet kunnen geven, maar een doppie maken moet lukken. Ik ben er klaar voor. Voorzichtig ga ik tussen haar benen zitten, buig voorover en bijt in een tepel. Er gebeurt niets. Ik probeer het nog eens, harder nu. Weer niets. In de hals. Achter het oor. Op de buik, tussen tenen, vingers, haar oorlelletje. Ik word er niet geiler van. Het geitenoog dat strak rond mijn eikel zit doet ook niet veel. Mijn priaap blijft uit. Anja is een pop gemaakt uit ThermoPlastisch Elastomeer. Gesmolten rubber zoals bij barbies. Maar deze levensgrote smaakt niet zoals de kleintjes wanneer ze stiekem in een tuinhuis uit hun doosjes worden gehaald, eerder naar siliconen dildo’s en andere seksspeeltjes. Ik kijk met een blik vol ongeloof naar Anja, verwacht niet dat ze antwoordt. ‘Vandaag is het donderdag, zeg ik, ‘eergisteren is mijn oma vijfenzestig geworden.’   Sascha Gemeentelijke Basisschool Klas 6 A    

Sascha Beernaert
35 0