Zoeken

Schrijvers & tovenaars

Er waren eens… krachtige tovenaars die koninkrijken konden sturen met hun gave. Waarom toverden zij zo graag? Omdat het hun ding was.   Toverkracht is aangeboren, ziet u. Niet alle tovenaars weten dat ze het in zich hebben. Ze komen er vaak ‘per ongeluk’ bij uit. Verlangen ze als kind met elke vezel van hun wezen ergens naar, dan gebeurt het als bij toverslag. De meesten denken de eerste keer natuurlijk dat het toeval is. Dus bij wijze van test, proberen ze het nog eens. En dan lukt het weer. Zo ontdekken ze dat ze de macht hebben om hun leven en dat van de mensen rondom hen aangenamer te maken.   Met enkele attributen, zoals een boek, nemen ze ons mee naar werelden waar de prachtigste verhalen zich afspelen. Daar blijft het niet bij. Wie gelooft in de krachten van een tovenaar, kan hem vragen om dromen uit te doen komen. Nog lang en gelukkig leven met die ene droomprins(es), het wordt gefikst in een vingerknip.   Tovenaars en schrijvers zijn trouwens van dezelfde magische afkomst. De eerste tovenaar en de eerste schrijver werden in dezelfde familie geboren. Ze hebben elkaar nodig om te overleven. Want wat zouden tovenaars zijn zonder schrijvers?   Zonder schrijvers zouden we Merlijn noch Harry Potter kennen. Op hun beurt schenken zij schrijvers inspiratie. Het is de magie die hun vingers doet jeuken. De werelden van woorden die in hun hoofden ontstaan, smeken om sierlijk op papier vereeuwigd te worden. En stiekem hopen de schrijvers dat ze daarmee ook zichzelf onsterfelijk kunnen maken.

S. Gielis
13 0

Met de fiets naar de psychiater

Bij mij thuis staat een fiets. Ik zou ermee kunnen rijden en leuke dingen gaan doen, maar de banden zijn stuk. Een fietsenmaker ben ik niet en het geld om er een te betalen vind ik weggegooid. Dus blijft hij staan. Het is een oude fiets. Af en toe rijd ik er toch nog eens mee als het niet anders kan. Naar de winkel, naar de bib, wanneer iemand mij nodig heeft. Dat kost mij dan veel tijd, moeite en energie, maar het is een mooie fiets. Dus blijft hij staan. Toch ben ik van plan mij er een nieuwe aan te schaffen bij een psychiater in de buurt. Een gespecialiseerd in fietsen. Iedere week ga ik op gesprek. Dan antwoord ik op vragen die nodig zijn om meer over mijn ideale fiets te weten te komen en betaal steeds het gevraagde voorschot. Misschien is daar helemaal niets te koop of heb ik met mijn reeds betaalde voorschotten nog niet het volledige bedrag voor een fiets betaald dat kan ook, maar nog steeds verplaats ik mij door middel van twee platte banden. Met wat pleisters, een tube lijm en een pomp is mijn probleem ook verholpen. Daar heb ik geen fietsenmaker geld of psychiater voor nodig. In de Dijle gooien en verder te voet kan ook, maar ik heb verlatingsangst. Het is een oude fiets.   'Kathleen' vraag ik. 'Wanneer heb jij nu eindelijk het meest geschikte stalen ros voor mij gevonden? Betaal ik je niet genoeg misschien? Is dit hier soms een malafide uit luchtkastelen gebakken internetshop die mij onder het mom van valse beloften aan het lijntje houdt en het geld uit alle twee mijn zakken klopt?'   Ik heb meer feedback nodig zegt ze dan, meer inbreng. Je zit vast in je denken. Het beeld van jouw nieuwe fiets is en blijft te vaag. 'Ik bedoel maar, in welke kleur had je hem graag gehad, welke breedte van banden heb je in gedachten, hoe zwaar mag het frame zijn, wel een bagagedrager, geen bagagedrager, met een slot tegen diefstal of niet?'   Na ons laatste gesprek is mij duidelijk geworden dat mijn psychiater alleen sleutels verkoopt van niet bestaande fietsen die nog lelijker zijn dan mijn mooie oude exemplaar. Dus volgende week vraag ik haar zo'n sleutel, ik heb er trouwens genoeg voor betaald, en ga ik er mij zelf een uitkiezen aan het station. Met kniptang en zonder sleutel.  

Sascha Beernaert
0 1

Het motief

In onze zetel ligt een kussentje. Dat heeft mijn creatieve nichtje gemaakt. Vorig jaar voor Music for Life. Sewing for Life, heette haar bijdrage. Ik kon niet anders dan het kopen van haar, voor haar. Ze verdiende het helemaal. Dat het ook nog prachtig accordeert met de kleuren in onze living, dat was pure bonus. Dus reisde het kussentje vanuit België helemaal af naar Jordanië, en vond het een thuis in het kloppend hart van ons nest. Overdag slapen er poppenhoofden op, daar naarstig neergelegd en vergeten door de zorgende moeders die onze dochters zijn. ’s Avonds vleien wij er onze moeë rug tegen. Zoals zovele dingen, heeft het kussentje twee kanten en een binnenste. Lime groen aan de ene kant. Een stofje van fleece aan de andere kant. Naar de binnenkant heb ik het raden, zoals wel vaak. Er is geen voor- en achterkant, maar eerst was dat fleecen kantje bijzaak. Het was de limoengroene zijde die onze woonkamer alle eer aandeed. Had je mij gevraagd de andere zijde van het kussen te beschrijven, ik had het niet gekund.   Toen ik op een dag de school van dochter Julie binnenwandelde, ving ik in het voorbijgaan een glimp op van de berenbedjes die er in een lokaal klaar staan voor de kindjes in hun spel geveld. Enkele bedden waren bezet, zoals wel vaker aan het eind van de middag. Daar sliepen een paar van die donkere kopjes. Uitgeteld en opgekruld. En toegedekt onder een dekentje. Mijn ogen bleven aan het dekentje haken. Ik kon het niet goed onderscheiden. Omdat zo’n kamer met slapende kinderen een heiligdom is, ging ik niet binnen. De volgende keer keek ik wat beter. In het halfduister kwam de stof van de dekentjes mij vertrouwd voor. Vanwaar kende ik toch die zachtgrijze krinkelingen in dat pluizen wit? Toen ’s avonds mijn ogen nog eens door onze huiskamer zeilden, zag ik het. Hetzelfde fleecen stofje van de ene kant van het kussen. Globalisering dus. Klaarblijkelijk had niet alleen het kussentje gereisd. En dat hetzelfde motiefje ook nog een ander deel van Julie’s habitat inkleurde, dat vond ik wel een knusse gedachte.   De dagen kwamen en gingen. Tussen woonkamer en buitenwereld, kussen en deken, pendelden wij onze gewoonlijke routes. Met de dagen kwam en ging ook het nieuws. Er was ook nieuws dat bleef. En beklijfde. Toch voor even. Of waren het de beelden die bleven? Eerst boten onder de zon, dan treinen door de regen, en tenslotte lange stoeten, langs, op, en over afsluitingen, tot in de parken van ons vaderland. Toen zagen wij pas met hoevelen zij waren en hoe vol die treinen en boten moeten hebben gezeten: mensen van hun nesten en woonkamers ontdaan, op weg achter de hoop aan. De beelden regen zich aaneen. Elke keer keek ik wat beter. Of ik niet iemand herkende op die foto’s. Want door in Jordanië te wonen komen al die gezichten mij zo vertrouwd voor. Vooral de kinderen – zij kunnen de vriendjes van onze dochter zijn die zich gisteren nog in prinsessenkleren hulden en dartel door het leven gingen. En toen ik zo goed aan het kijken was, zag ik het plots overal opduiken. Hetzelfde motief. Op het dek van de boten, in de bermen langs de weg, over schouders, onder een hoofd, over een baby, een dood kind gelegd: de zachtgrijze krinkelingen in het pluizen wit van dat o zo gekende fleecen stofje. Globalisering dus. Klaarblijkelijk was ook dat bekende motief mee op de vlucht geslagen. Een stuk van onze living in die hallucinante beelden. Wat past niet in het rijtje.   Ondertussen zie ik wat minder van die fleecen dekens in het nieuws. Waar zouden ze allemaal gebleven zijn? Hoe dan ook, dat de zachtgrijze krinkelingen in het pluizen wit naar ergens anders dan de zelfkant mogen leiden.

Marjanne Sevenant
1 0

Maelstrom met kalkoensalami

  Terwijl buiten een stille betoging plaatsvond voor de erkenning van de vele soorten onkruid als volwaardige planten en de dieren een staatsgreep overwogen, was ik mij bewust van de banaliteit en het hoge lulligheidsgehalte mijner verhalen en gedichten.   Als ik dan toch in voldoende mate deel zou uitmaken van deze mensheid, hoe moest ik dan omgaan met mijn medeplichtigheid aan deze vertoning die aan de ene kant melig, niet onaardig en zelfs van een vertederende aard kon zijn, maar anderzijds ook zo ontzettend wreed? Dan heb ik het niet zozeer over de grote misdaden, het oorlogsgeweld en de planeetvernieling; gewoon over de kleine dingen, die zouden kunnen gebeuren en ergens toe bijdragen, al was het maar aan onschuldige verlichting.   De meeste van die kleine dingen gebeurden echter niet. Gewoon omdat men er niet aan dacht ze te bewerkstelligen, omdat men er blind voor was of omdat men de mogelijkheid ervan niet eens kon waarnemen.  Het waren vergetelheden en beperkingen; de consequenties ontgingen haast eenieder. Onze gedachten volgden nu eenmaal denkpatronen waarvan we de limieten vaak niet eens beseften en we negeerden bewust en onbewust het overgrote deel, om ons bestaan leefbaar te houden, om niet gek te worden.   Uit mijn kreupele schrijfsels was al gebleken dat ik een eerder warrig denker ben. Ik durfde ze vaak niet eens te herlezen. Filosofie noch wijsbegeerte noch de nonchalance van een zorgeloze levensgenieter waren voor mij weggelegd. Erger nog. Door mijn geestelijke afwijking, was mijn wereldbeeld allicht nog meer vertekend dan bij andere mensen en was mijn hoop dat deze ganse vertoning ergens een pijnloos einde zou vinden ongetwijfeld gebaseerd op waanideeën en de gedachte dat deze planeet beter af zou zijn zonder deze overheersende soort ingegeven door dat aangeboren gevoel dat ik nergens toe behoorde, dat er nergens een geestelijk thuis voor me was en er slechts vreemdelingen om mij heen zwierven die allen die aanleg tot kleine, sommigen tot grotere wreedheden in zich droegen.   Desalniettemin. Zelfmedelijden is een kuil waarin menigeen valt en vaak ook een oorzaak van verdere verblinding, maar ik ging mij onder geen beding aanbieden als een gevangene van de treurnis en de moedeloosheid. Er was dit iets en dat was wellicht beter dan het niets.   Het meisje had mij het kladblok afgenomen en zei dat ze met me wilde praten. Ze had bot gevangen bij Patrick en Solange. Hij had rare ogen getrokken, toen ze naar de wifi vroeg. Eenvoudig nochtans. Zij zouden haar het paswoord geven en zij zou hen maandelijks de helft van de internetaansluiting betalen. "Wie zijt gij?" had Patrick gevraagd. "Doesjka," had ze geantwoord dat ze in de woning ernaast was komen wonen, in het leegstaande achterhuis. "Bij dienen raren?" en hij had intussen de streekkrant uit de brievenbus gehaald. "Ieder zijn eigen aansluiting," zei hij nog en had de deur weer toegetrokken.   "Oké, ’t is goed," sprak ik tot haar, "ik laat de gele man wel komen en aangezien je hier liever ergens gedomicilieerd bent, zet ik de aansluiting wel op mijn naam". Ik vroeg haar het kladblok terug te geven, hoopte dat ze mijn nonsens niet zou beginnen lezen en er dan een gevoel van schaamte over me heen zou komen.   Mijn blik vond het raam, mijn ogen het betogende onkruid en in de verte hoorde ik de geweerschoten al, ik voelde het daveren. Groepen olifanten, bizons en neushoorns waren in lange colonnes aan het optrekken, naar de omroepgebouwen, de parlementen en de vorstenhuizen. Lang zou het niet meer duren vooraleer er een betere wereldorde zou heersen en in afwachting van de overgave van onze al te ziek geworden soort, zou ik naar een video kijken, een glas bier in de hand. Maelstrom, aflevering zeventien, seizoen drie van Battlestar Galactica waarin Apollo begint te twijfelen aan de geestelijke gezondheid van Starbuck.   "Dertig euro zal ik je dan elke maand betalen voor dat internet,"  zegde Doesjka die me het kladblok in de handen duwde.   "Is goed," zei ik terwijl ze haar pas gekochte charcuterie in de frigo stak, en dat "ze maar best kon voorzichtig zijn, niets zo bedrieglijk was als de kleur van kalkoensalami".         uit de reeks  'Waanhoop'

Bernd Vanderbilt
0 0

Roeland lustte zomerloof

    hopla slokje elixir Roeland lustte zomerloof wonderpost van Pietje Puk iene miene babybuik Reginald mijn kleine uk 't papje stond al op de stoof geef je tuutje nu maar hier     Enkele dagen geleden had ze haar intrek genomen in het achterhuis en dit rare rijmeliedje weerklonk, vulde het vertrek met een bizarre vrolijkheid. "Of ze het paswoord van de wifi mocht," vroeg ze me, "dan hoef ik geen eigen internet, betaal ik elke maand de helft." "Zo goed ken ik de buren niet," antwoordde ik, "Patrick en Solange, gepensioneerd. Je kan het vragen, want hier is geen internet. Die hebben verzekers wel wifi. Voor de smartphone van Solange."   "Gekocht om mee te doen naar Benidorm," had ze me gezegd toen ze bij de beenhouwer aan dat ding zat te peuteren en drie jaar daarvoor hadden ze hun villa verkocht, waren ze hiernaast, in één van de nieuwe appartementen komen wonen. Op 21 juli stond het schuifraam open, had ik ze bezig gehoord. Hij een nieuw record en zij moest enkel nog een één, een acht, een drie en een nul kwijt. Hij speelde tetris, op de website van Ketnet; zij hield van sudoku, ook van réussite.   'Zelfstandig' waren ze geweest. Iets met hondenvoeding en sproeistoffen. Iets met een labrador en een kind dat niet nieuwsgieriger geweest was dan andere. Iets met een jonge dood, maar ik kan me niet herinneren of het de labrador dan wel het kind betrof.   Na één gesprek weet een mens meestal genoeg. Het tienermeisje in het achterhuis mocht van mijn part blijven, en blijven zingen. Ik durfde er blij van te worden. "Van waar je Roeland en Reginald kent?" vroeg ik haar. "Dat liedje? Hoorde ik vaak, toen ze onkruid trok. Gladys, de buurvrouw. Toen ik bij het Valkenbos woonde, bij pa en ma."   Van Gladys weet ik dat "ze nog zachter was dan Mieke Vogels, nog wijzer dan Magda Aelvoet en dat ze formidabele moelleux kon maken, hem kon doen wegsmelten". Roelands woorden. Ik had ze opgeschreven voor mijn verzameling 'oneliners van de gewone mens'. Hij had een jaar of twee bij haar ingewoond, want zijn moeder wist er geen weg meer mee. Hysterisch werd ze van al zijn streken en Gladys, de alleenstaande hippietante met de groene vingers en de vrije gedachten, had zich over hem ontfermd.   Zij ging hem wel in 't gareel houden. Bij haar zou ie zich wel kunnen uitleven, daar op den buiten en terwijl tante Gladys temidden de jasmijn, de welderige seringen en de zotgekleurde hyancinten haar buste aan de zomerzon liet zien, hielp Roeland bij de witloofboer, in die donkere koterijen, wortels opzetten voor de trek. Ze vond altijd wel iets om hem bezig te houden op vrije dagen en ’s avonds probeerde ze hem wat levenswijsheid in te lepelen, dronken ze wel eens elixir d’Anvers, aten ze van de wildste bessen. Op een dag kon ze hem zelfs overtuigen om het eind september eens te proberen aan den unief van Gent. Pol en soc, waarom ook niet?   Ik kreeg honger, trok naar het frietkot in de Snellegemstraat en wat wilde de coïncidentie? Ignace en Roeland, allebei in zondagsvel. "Ziet dat 'ier. Den enen met een flasseltje Safir en den anderen met een blikstje Coca!" Maar mijn Brugs was nog niet zo goed en hield het bij een "Jo de mannen".   Op een autocar van Eltebe hadden ze mekaar leren kennen die twee, tijdens een groepsreis van dr. Fraeyman, naar Lissabon, in een lamentabel stadium, onderweg naar de achterbuurten van het onderbewustzijn en zoete zuivering.   Alsof er azijn in zijn colablik zat en Roeland greep de kabouter bij de keel. "Wadde? Reginald een verwend pamperkind?" vloekte Roeland. "'t Waren de woorden van Ignace", klonk het schraperig uit het toegenepen strotje.   Roelands bouletten waren gereed en hij liet de dwerg weer zakken. "Gij debiele na-aper, onnozele nazegger," schudde Ignace het hoofd en stak Alfred in de zak, van de Delhaize, bij het witte brood en het dagboek van Andras Pandi.   Ignace trapte het af. Roeland begon zijn twee bouletten naar binnen te werken en ik stond daar, dat liedje nog altijd op de lippen, te wachten op mijn kleintje met mayonaise.           uit de reeks  'Roeland Wittebolle'

Bernd Vanderbilt
43 0

Des wingerds schoonste rood

    We zaten nog iets eens aan de ontbijttafel en Alfred had al verklaard dat ie graag bestond. Op een dag, het was een nevelige ochtend en nadat ik zes keer gehoest had door de pollen van het lampenpoetsersgras, legde ik ze nog eens op.   Die 78-toerenplaat met de ballades van de Luxemburgse componist Lionel Larmbeck. Altijd goed als hij weer probeert los te komen die goût de vie. Ook bij die wereldvreemde kabouter, die het extra lastig heeft, ver weg van Smurfenland en Alfred gooide weer, die malle champignonkop, met vloeken, met frieten van gisteren en drie godverdommes, dat "ik moest ophouden, met mijn blauwe clichés, mijn obese plopgelul".   Om hem te kalmeren smeerde ik wat kwatta op het rustende brood en terwijl ik met mijn andere oog door één van onze schattige raampjes keek, nam hij zonder schijnbeweging de boterham uit mijn bord. "De wingerd schenkt vandaag zijn mooiste rood. Echt. Het wordt vandaag een wonderschone dag. Maak je niet zo dik, gij blozende bosgeval," maar hij bleef naar het middelpunt van de tafel staren, heeft zelden oor voor mijn naïeve poëtische woorden, knabbelde nijdig verder en daadwerkelijk, het was een rood dat alle andere tinten van diezelfde kleur mijlenver oversteeg.   Goeie américain préparé is oranje en koteletten met roodbruine tomatensaus. Moeder bakte ze geregeld en schakeerde ze, schijfjes tomaat, één voor één tussen en rond de stukken varkensvlees met been. Ze spoot er wat ketchup overheen en de patatjes kwamen van het eigen veld, rechts van de vijver. "Het was lekker, mama," wetende dat de culinaire vrijheden toen beperkt waren.   Zonder overleg inkopen doen, met de Fuego zomaar met de kinderen wegrijden naar zee, erger nog, de gedachte opperen om eens allen samen, met zijn vieren de grens over te rijden, in een vakantiebed te slapen, ver weg in een ander land. “Smurfenland bijvoorbeeld,” onderbrak Alfred mijn gedachtengang maar ik vergeef hem dat altijd, dat medeweten en zijn medevoelen. In gezinnen van komieken, daar zou zoiets pas echt een lachertje zijn.   Maar de Pater Insanus, hij had zo zijn bedenkingen. Het was niet zoals hij het zich voorstelde. "Moeder met haar fantasieën," en het was zeker geen bevlieging geweest om die kleine hoeve te kopen. Daar buiten 't stad had men alles. Achternagezeten door groengouden libellen zwierven zelfs idylles door het riet.   "Wie gaat er dan de beesten eten geven?" en dat van die centen verzweeg hij weer, likte na een slok koffie de bovenlip, daarna de onderlip volledig af. Maar wat te ver, het vel was met de tijd rozer en weker geworden, net als het achterste van Reginald, mijn jongste neef.   Het pamperkind van tante Gladys en Alfred liet een boer. Ik veegde zijn baard proper met een hagelwit servetje en stelde voor om naar Cadzand te trekken. "In Nederland, Alfred. Niet ver over de grens, om er nog eens een zandkasteel te maken." "Voor mij alleen dan deze keer" en hij lachte weer. Omdat het goed is. Beweging, gezond voor de armen en de vingers.   "Straks, deze namiddag." Op 10 oktober 2015, terwijl een noordenwind al onderweg is en het bloed onder mijn nagels dreigt af te koelen.           uit de reeks  'Alfred frietkabouter'

Bernd Vanderbilt
1 0

Le plat pays qui est très loin

    11 juli en ze hadden me die dag vergeten op de maan. Lichtheid, zandkoekjes, zuivere lucht. Alles in zakjes maar gelukkig. Meer dan genoeg tandpasta, zuurstof, de geur van mijn Rebeka, herinneringen aan een geitenlam, dozen vol met pillen, anti-psychotica en Neo-Colargol.   Dat ik nooit terug zal keren, dichterbij zal komen als het velokoers of kermis is. Het zij dan zo, geef mij veel liever dikkoppen in een vergeten plas, ik vind het ruime water wel en weet het van een kangoeroe, in de zoo van Antwerpen. Eerst leek hij bezorgd, de week nadien verbolgen en bezopen, buidelpretjes zijn verzinsels en het beest wist het te zeggen met zijn blik: geduld en tijd ze manken even veel, en hinken doet wel eens een wees die in riet de ouders van een pasgeboren karekietje ziet.   Verderlopen lukt altijd, ik hoor de liedjes die half langs het jaagpad klinken, richting monding huppelen drie kinderen, ze tekenen met krijt, af en toe een pijltje voor een gek als ik, die veel te ver terugdenkt, in de toekomst vuurtjes stookt met puzzelstukken.   Verdwaald en abnormaal ben ik. De weggelachen fuut verbergt zich, broedt niet op mijn ongeloof zo sterk dat zelfs de goden er van dromen. Iedereen vergeet negeert het want gezonde mensen joggen, lopen door een bos lijkt me wel iets, of door een jungle vol met roofdieren die sluipen voor de rest gewoon rechtuit zijn, kleinigheden lusten geen rancune kennen.   Dans ma petite valise zit er voiçi, zelfs een raket, een parachute en Rebeka heeft een achtertuintje zit het liefst op haar vertrouwde wasmachine beentjes open als ze voelt dat ik weer landen zal. In Nový Život woont ze kweekt er wortelen in officiëel Slovaakse bodem. Ze heeft een roze Škoda Favorit, is rossetrots Hongaars.   "Ja, igen en joepie!"  Straks gaat de trommel even zwieren, over asfaltbobbels rijden we. Straks pas. Na de voorwas, na de hoofdwas, weg, we gaan naar Budapest. Via Komáron, stoppen ginder midden op de brug.               - MAGYARORSZÁG-         Jó utat és anyák tisztem*    Zoen altijd op de grens! Tot in de nerven want hier stroomt de Donau, voel het in de aderen dat driften leven, water bruisen wil en ik vergeet heel even alles. Ook het lamlendige Vlaanderen, waar men zich vasthoudt, aan een reep fiere chocolade, aan Martine Tanghe, aan Jupilerflesjes likt. Of bij Alfred frietkabouter kippenvingers bestelt, zich bij de brokken en de botten neerlegt, zelfs een selfie met hem neemt.   Omrekenend, dertien euro en twee cent betaal ik voor drie flessen tokaji 5 puttonyos en we scheuren verder richting Budapest, naar dat ene telefoonkot waar ijsvogels het al jarenlang proberen. Of hun nest wel aan het glas blijft plakken. Als we komen vluchten ze, en na ons ding dan keilen we. Steenjes stuiteren, ze ketsen wel een keer of tien, ze zinken weg in flutgewauwel van een handjevol toeristen, nuchter; wij we zwemmen.   Naakt, we gooien met wc-eendjes. Fotogeniek zijn wij, Rebeka kent de kunst, om eeuwenlang te blijven kleven aan mijn ribben. Diep zijn haar ogen. Tot ik terugdenk, aan de kangoeroe, zonlicht aan de einder schraapt en ik bijt.   In het stof, grijp naar het laatste zakje, wuif wat onbezonnen naar de aarde en ik proef, de Vlaamse klei, de grond waarin een vader, scheefgroeiende populieren had geplant.           uit de reeks  'Reizen met Ricky' ______________________________________________________________________________________ (*)      - HONGARIJE - Goede reis en moeder eer ik

Bernd Vanderbilt
0 0

verdriet

“Heb jij soms ook zo van die dagen? Zwarte dagen, verdrietige dagen, Dagen waar je niet meer lacht. Dat je alleen kan denken Aan de slechte dingen is het leven Dat het zover gaat dat rode lijnen je huid ontsieren. Dat je naar je vrienden kijkt en denkt: Wat hebben zij dat ik niet heb? Wat geeft hun het recht gelukkig te zijn? Terwijl ik hier wegkwijn. Wat denk ik? Wat wil ik? Trots? Iets wat mijn ouders nooit zijn, Althans, niet op mij.”   Ik sla mijn kladblok dicht en stop hem in mijn rugzak. Maandagmorgen, weer een rotweek te gaan op school. Weer die nepglimlach en doen alsof ik een steen ben. Waarom? Ik kan toch niet laten zien dat ik een gebroken ziel ben? Eigenlijk ziet niemand me. Ik ben zo’n meisje dat zich altijd verstopt in de schaduwen om na te denken over het leven. Altijd weer die zelfde vragen. Waarom leef ik? Waarom kan ik niet gewoon dood gaan? Gaat het verdriet dat ik voel ooit nog weg? Ik schrijf gedichten en teksten over hoe ik me voel. Praten lukt me niet, het voelt zo onnatuurlijk aan. Het papier begrijpt me beter dan wie dan ook. Ik heb vrienden, maar zelfs tegen hun kan ik niet vertellen hoe ik me voel. Alsof een hand naar mijn keel grijpt en hem dichtknijpt, elke keer als ik het probeer. Nu wil ik niets meer vertellen, het gaat vanzelf. Ik ben depressief, maar niemand ziet het. Zelfs niet mijn vrienden, zelfs niet het meisje dat ik als mijn zus beschouw. Jenthe, zo heet ze, is een reflectie van wie ik ben, of toch lijk te zijn. We hebben hetzelfde haar, hetzelfde gezicht, dezelfde kledij, en toch zijn we zo anders. Ik heb ook een vriend, een broer voor mij, Glen. Hij is grappig en leuk en meestal begrijpt hij beter hoe ik me voel, maar toch voel ik me leeg. Zelfmoord heb ik overwogen maar ik kon het niet. Ik wilde mensen niet de pijn aandoen, die ik nu voel. Mijn ogen vullen zich met tranen en denk terug aan gisterenavond, het breekmes op mijn arm en de verlammende pijn die ik daarna voelde. Het bloed dat over mijn arm vloeide. Maar toch niet genoeg om dood te gaan. Snel verzorgde ik mijn wonden en deed alsof er niets was gebeurd. Hoe was het toch zover kunnen komen? Ik kan alleen maar hopen dat ik ook deze week school weer overleef. Ik hijs mijn rugzak op mijn rug, stap op mijn fiets en vertrek… een nieuwe dag tegemoet.   Door Margot Buyl

margot buyl
0 0

De gewone jarenwind

    Het uitsterven van het veldrijden. Peter Goossens kookt. Een culinaire hotdog of de moord op Michael Jackson. Het verlies van mijn Bueno aan Lukaku. Ik lig er niet van wakker en de Renault Fuego, van mijn moeder. Rammelde aan alle kanten, in die gewone tijden.   Er waren toen nog geen open zerkendagen. Ik ging geen wilde bloemen plukken. Aan het Vierarmenkruispunt en in de baarhuizen leden moeders nog behoorlijk, de mijne toch omdat ik me zo stevig vasthield aan haar endeldarm. Ik ben nog niet veranderd. In de Spar knijp ik nog altijd, door die folie heen, in de worsten want ze liggen daar. Exhibitionistisch vlees, die koelrekken zijn wreed omdat de ventilator zo venijnig in mijn hersens boort. Ik moet er weg.   Ik heb gepast geld in mijn linker broekzak zitten, zoals altijd. Ik denk wat dat betreft vooruit, over wat ik morgen kopen zal en hoeveel het precies kosten gaat. Met mijn linkerhand, want de rechter is veel te vet van al dat worstgeknijp, haal ik de drie muntstukken boven en betaal zonder ook maar één woord te zeggen. Dr. Fraeyman staat altijd naast me aan de kassa en maant me aan grensoverschrijdend gedrag te vermijden. Dus ik zwijg.   Het blik erwten heb ik ook vandaag niet gekocht. Het hakt er altijd in, Martine, als ik ze zie staan in het rek. Hoe onnozel ben ik ooit geweest. Ik had de stammen die de boomhut rechtop hielden doorgezaagd, de Massey Ferguson een klopje op de motorkap gegeven en toen riep moeder dat ik helpen moest. De laatste zak met kleren in de koffer gestoken en ik moet gedacht hebben: toch wat proviand en heb dat ene blik meegenomen. Erwten, met een houdbaarheiddatum die nog jaren ver in de toekomst lag.   Die jaren vonden later en het stof lijkt neergedaald, beschermt me waar het ligt, op die warmrode gloeilamp voor de kuikens van weleer. Nus is het kot, ons thuis van toen overgegroeid, deels met klimop en de droge takken van een bruidssluier. Ik durf er niet zo goed voorbijrijden, want ik zie er veel te veel, voel de wind die van over de vijver de boomgaard binnenwaait. En dan hoor ik het opnieuw, dat alles rammelde. Aan de Fuego van mijn moeder.         uit de reeks  'Over eelt en zurkelteelt'

Bernd Vanderbilt
2 0

Wijnachtmuziek

    Maar gieder nie met al dat tam geluk gedachten zonder revolutie en ook al weze ’t één en ’t ander dan kapot in deze kop. Ik weet best goed dat het nog erger kan. Ik snuif op de markt ik hoor het. Ver tot hier gepof een spartelende Plop in ’t vuur de plofkipjes en barstende kastanjes, doch: ik ben thuis terwijl door niemand aan de ramen wordt gelikt en het beleg op mijn versneden brood niet giftig is, er haai-die-haai-die-haai-die-há niemand praat, niemand is die lult, over een lul, in mijn ongeschreven boek.   Gelukkig ben ik. Alsof het kon, lees zelden gedachten van een ander zinnen waarin verhalen zich schier herhalen onderwerpen na de punten staan. Stel je voor dat alles netjes is de hondepis nooit van de benen druipt. Há-die-há de mannequins lijken bejaard ginds op de catwalk loopt geen lenigheid geen ledigheid want alle hoofden zitten vol met willen zijn. Ze denken aan de kunstjes van het nieuwe aapje in die cirque, het oude jaar.   Terwijl een week voordien. ’t Was nog voor kerst. Die laatste schoolbel ging de kerktoren zijn monotone gesel over lamme landerijen stuurde en ik gluurde. Er zat een scheur. In de buidel, weinig levensplannen in mijn hoofd kwamen de wormen niet op gang. Nochtans. Straks. Krijgt iedereen er eens goed van langs, van de gek want ik heb het beloofd aan de egels plat en schuw. Aan de doodgespoten vogels het verfoeide onkruid aan de randen van akkerland en op de ovenplaat rijzen de moederkoekjes.   Het regent vandaag geen jonge hondjes en waar schuilen de beulen van de verrassing? Aspe heeft een in Kerewerekerke een warme hotelkamer geboekt, alleen en voor zichzelf. Sprekende geesten hebben hier vrijaf, niemand voelt de vreugde van een slak die springen kan, de droefenis bij een zoveelste vlinderdood, hij heeft een bordje groensels bijbesteld, hij zit. Het plot laat zich herkauwen en Agatha Christie heeft het penthouse afgehuurd. Ze doet het elke avond weer. Haar ochtendgymnastiek. Buiten staat ze. Op de handen wacht geduldig tot een struise vleermuis er zijn spel weer in laat hangen.   Há. Há. Há. Geert. Hos. Te. Uit. Ver. Kocht. Vrij. Snel, en alle uitleg staat in de brochure. Bad luck niet één gore tekening erbij. Straks trek ik in mijn dromen ijlings naar het Leuganenpaleis, naar mijn denkbeeldige vrienden, Bierman, Pinokkio, Jorge Vileda met zijn wonderspons voor zwarte gedachten, de gestreepte das die in de vuilbak slaapt. In de Kruitvatwinkel glundert hij de manager er wordt vandaag weer veel, deodorant verkocht.   Dat het stinkt in deze wereld weet iedereen. Niet dat mijn tante Gladys haar nieuwe pruik past. Stiekem, in de badkamer. Ik denk dat de parelduiker straks verdwijnt. Diep in de Recollettenrei, ik in een pot. Rabarberconfituur met aardbeien, terwijl ik het voel. Op zolder woekert bittere witloof, wijnachtszurkel en door het zolderraam schijnt hij soms nog. Hoop. Anderhalve zonnestraal, verdwaald.   Nu niet want duisternis heerst en of ik het nog trek, de tijd zich nog rekt tot middernacht. Ik wacht niet, ik sluip binnen. In het café dat nog open is. Niet om er te slapen in één van de holen van de biljart. Neen. De serveerster houdt er van en draait er rondjes met een platenspeler.   Pulp en this is hardcore. In die eine kleine Kneipe. Waarvan de deur het opengaan bijna ontliep. Waarvan die kier. Waarvan die spleet mij haast vergeten was en vraag mij niet waarom Silvester. Die pornocraat. Weer alles filmt me vraagt om te lachen. Om bij het vloeien der raclette best een lauwe smile te laten zien.         uit de reeks  'Over eelt en zurkelteelt'

Bernd Vanderbilt
2 0

Spaar voor gratis messen

Tenslotte is ze thuis en heeft de was, die haar dochter vanmorgen vroeg heeft gedraaid, in de bijkamer op het rek gehangen. Ze overweegt de kleine aardappelen alvast te koken en vanavond op te bakken. Onbespied staat ze voor het keukenraam en kijkt meditatief naar de tuin, naar de hoog opgeschoten stengels van de aardperen, de tegenstelling die de grote frisgroene bladeren vormen met het vergrijzende rood-roze van de hortensia. In de plataan is een enkel blad al vergeeld.   De trein van 08.49 reed een onbetekenend betonnen station binnen waar een groep jonge mensen instapte, druk pratend en wijzend op hun smartphones. Dat zijn studenten, dacht ze, en het volgende station is dat van de eeuwenoude universiteitsstad. Daar zullen ze uiteenwaaierend naar de collegebanken gaan. Een bijzondere stad met boulevards en achterafstraatjes waar zij heimelijke pleziertjes beleven en niet naar de uitgestrekte velden omzien die zij zullen moeten ontginnen; dat zal wel spelenderwijs gaan.   Dat ze in de stiltecoupé was gaan zitten viel haar pas op toen ze uit het raam keek en haar ergernis voelde groeien door de pratende vrouwen. Natuurlijk, dit is onze onbedwingbare behoefte, dacht ze. Zo probeerde ze de oplaaiende ergernis te dempen en verweet zichzelf niet in de stemming te kunnen komen de vrouwen terecht te wijzen. Ze voelde haar maag krimpen, het was de angstige misselijkheid die naar de bleke verlammende woede schoof.   Toen de trein wegreed las ze op een reclamezuil: spaar voor gratis messen.          

PP de Noorderman
2 0

FC Retie

Dit verhaal is er een van liefde. Liefde voor groepsverkrachting, prikkeldraad en worstenbroodjes. We spraken af in het centrum van Retie. Ik had mijn blauwe kousen aan, ze waren pas gewassen. Fuck the police, riep ik tegen mijn grootmoeder. Ze juichte met me mee, fluimde tegen de veel te imposante voordeur van het gemeentehuis. We hadden net een heel weekend Scrabble gespeeld, dat deden we altijd als er een nieuw kankergezwel ontdekt was. De dokters keken langs ons heen. Ze dachten aan hun nachtelijke escapades. Ze droomden van tepelklemmen en buttplugs. Ik zag hun grijns, hun zelfgenoegzame blik, hun opgetrokken neus. Wie waren wij om hun onverdeelde aandacht te verdienen. Wij, dorpelingen zonder doel. Wij hadden niets te betekenen hier, dit was ons territorium niet. Maar wacht als we thuis zijn. De Kutstraat in Retie is ons terrein. Mensen vragen er nederig onze toestemming om populieren te rooien, fietsen in het kanaal te gooien, honden te laten kakken op het voetbalveld van FC Retie. Daar, op het voetbalveld van FC Retie, heb ik jou voor het eerst ontmoet. Je werd lastiggevallen door twaalf supporters van KV Kilowatt. Het scheelde niet veel of je had het niet meer kunnen navertellen. Vliegensvlug sloeg ik de daders aan diggelen. Ze wisten niet wat hen overkwam, zo een flitsende kracht hadden ze nog nooit meegemaakt. Huilend om hun moeder kropen ze naar hun Mercedessen en hun Audi's. Ik tilde je op, streelde je haren, kuste je lippen. Ik wist dat het ongepast was, maar ik kon niet anders dan je lippen kussen en je borsten strelen. Er was een hogere kracht mee gemoeid. Je was van mij. Van mij alleen. Je was mijn territorium. Mijn eerste en mijn tweede helft. Ik gaf het fluitsignaal en trapte zelf de penalty binnen.

Maarten Verhelst
25 0

de varken spoot

Zet een hesp voor je raam vannacht. Pata negra als het even kan. Ik weet dat je vegetariër bent, maar alsjeblief, zet je fucking principes opzij. Schuif ze aan de kant. Negeer ze en eet mij op. Verslind me. Je hebt me nodig. Ik zit vol met ijzer. Vitamine B. Allerhande mineralen. Je zal er zo bleek niet meer uitzien. Je ogen zullen weer blinken. Laat mij ze nieuw leven inblazen. Ik zal heel diep inademen en je vuur een laatste keer aanwakkeren. De vlammen zullen zichtbaar zijn tot in de Kempen. Laat me nog één keer alleen. Ik heb nog iets af te maken. Nee, niet ons konijntje. Het huppelt te schattig. Het toont mij de weg naar grassprieten en savooikool. Ik haat savooikool. Maar zo tussen het gras en de savooikool huppelt ons konijntje verdomd schattig. Ik huppel haar achterna. Ik hoop dat we ooit een courgette zullen tegenkomen, maar diep vanbinnen weet ik beter. Ik streel haar achter de oren. Ze kraait van geluk. Misschien ligt het aan mij. Misschien ook niet. Misschien ligt het aan ons allebei. Of aan niemand. Stel je voor. Dat het gewoonweg aan niemand ligt. Dat geen enkele klerelijer er iets mee te maken heeft. Dat het gewoon moest gebeuren. Dat het sowieso zou gebeuren. Dat het altijd zou gebeurd zijn, in eender welk scenario. Dat alle mogelijke daden van alle mogelijke mensen in alle mogelijke generaties tot dat ene feit zouden geleid hebben. Dat het ergens in de Kempen zat te wachten tot het allerlaatste dominosteentje zou vallen. Wij zijn die laatste domino. Ik val op jou en jij op mij. Zo blijven we recht tot de morgen toe.

Maarten Verhelst
0 0

Ijs voor Elias

    Op weg naar de hel. Het is nog drie dagen rijden. Door het land van zure melk en valse honing. Eerst en eens en voor altijd zal ik ze achter me laten. Die verwarring terwijl ik weet dat aan de grens. Die er wel degelijk zal zijn. Niet geluld zal worden over fluohesjes boorddocumenten een EHBO-kistje. Dat niemand me onderweg zal bellen. Dat hoop ik.   Om de schoorsteen te vegen de brander te kuisen. Me een levensverzekering aan te smeren. Of ik wel tevreden ben met Proximus. Welke gsm. Welke krant. Wat voor een onzin. Waar ik woonde stak slechts een buis door de muur. In de aars van die gast. Van Ethias. Elias is de naam van de zwarte kat die ik deze keer per ongeluk doodrijd.   Sorry Elias. De Heer wilde een god humaan ik kijk wat voor een kop heeft die krant waarin ik gebroken. Glas vervoer. Samson is een man met kracht. Geen hond die studenten dolweg begeesterd op een Gents plein spreekt men van nostalgie. Ik zwijg. Over het verleden. Alles is fake. Behalve de grens. De wegwijzers zijn vals. Ik sta hier nu. Aan de oprit van een erf. Voor die ijzeren letters. Oost west thuis best.   Om mijn Mehari voor meer geld te kunnen verkopen aan de poorten van de hel ben ik de ganse weg achteruit gereden. Tot in mijn kindertijd. Of ik hier mag overnachten roep ik. Maar Boer Harms is er niet. Hij zit in een home waar men rustig wegkwijnen kan een koptelefoon scheef op de schedel. Maar niet met mij. Ik maak geen ommewegen meer. Ik ga slapen.   Hier en het hondenleven is een tapijt geworden en morgen. Dan wissel ik al mijn kommer tegen één komkommer. In Spanje. Waar Sinterklaas woont. Er een stier over de weg zal lopen in de buurt van Avutarda.   Avutarda-a-Labia in die randgemeente zullen kloten bengelen. De la vita. Zal ik die stier het leven temmen aan het pompstation aldaar zeggen dat ze de tank echt niet mogen volgooien. Dat het veel minder ver was dan ik dacht.   Dat het nog geen twee dagen rijden was. Dat ze mijn Mehari mogen houden. Neen. Ruilen. Voor die diepvries. Voor al die ijsjes. Omdat het daar. Zo warm kan zijn.         uit de reeks  'Reizen met Ricky'

Bernd Vanderbilt
0 0
Tip

EX

Ze wilde uit eten, voor de laatste keer. En we moesten elkaar vertellen wat onze allermooiste herinnering was, alsof ze wilde inventariseren wat verloren ging.‘Jij eerst.’Natuurlijk, ik eerst. Ze had mijn stellende trap nodig om die te kunnen vergroten. Nee, te overtreffen. ‘Het is niet zo bijzonder.’‘Vertel nou maar.’‘Het gebeurde jaren geleden, nog voor wij elkaar kenden, toen ik nog in Groningen studeerde.’Haar gezicht betrok. Ze bedoelde: een herinnering uit de tijd dat we samen waren, maar ik deed alsof ik dat niet had begrepen.‘Ik was onderweg naar Amsterdam, over de Afsluitdijk. Er was verder geen verkeer. Een kraakheldere dag. De lucht was…’ - staalblauw wilde ik zeggen, maar dat klonk te plat - ‘als een pointillistisch schilderij. Miljoenen stipjes. Het water was rimpelloos. Er was niets te zien, alleen water en lucht.’Ze haalde opgelucht adem. Gelukkig, een saai verhaal. Haar vingers visten het suikerklontje van haar schoteltje, ze las de tekst op de verpakking: suiker, sucre, sugar. Meer talen konden er niet op. Ik wachtte tot ze weer opkeek.‘Ja, ga maar verder, ik luister wel.’‘Toen was daar ineens, uit het niets, een zwaan. Wit. Een enorm beest.’‘Op de Afsluitdijk? Was hij dood?’‘Nee, in de lucht. Ze vloog links van mij, heel statig, met kalme vleugelslagen.’‘Ze? Hoe weet je dat het een vrouwtjeszwaan was?’Ik negeerde haar vraag. ‘Ik keek opzij en precies op dat moment draaide de zwaan haar kop naar me toe. We keken elkaar aan. Ze keek recht in mijn ziel, zo voelde het.’Ze trok met haar mond en draaide haar hoofd weg, naar de parkeerplaats waar onze auto’s gebroederlijk in de regen stonden te wachten. Toen schokten haar schouders en liet ze het suikerklontje geërgerd vallen. ‘En toen?’‘Ze knikte naar me.’‘Ze knikte naar je? Een knikkende zwaan?’‘Ja.’ Ik keek onzeker naar de papieren placemat: op de foto zag de friet er krokanter uit dan hij was. ‘Alsof ze haar goedkeuring gaf.’‘Goedkeuring? Waarvoor?’‘Geen idee. Alles. Mijn leven.’Ze nam een slok uit haar lege kopje, trok een bitter gezicht. ‘Waarom heb je dit nooit eerder verteld?’Ik haalde mijn schouders op. ‘Zo bijzonder is het niet.’Als een drenkeling klampte ze zich vast aan mijn woorden. ‘Nee, zo bijzonder is het niet.’Daarna dreef ze voorgoed van me weg.

Grand Foulard
1128 1