Zoeken

Roos en de Makelaar in Ontroerende Goederen. Aflevering 4: Een schot in de roos?

Het is net één dag na de dag die me met precisie en feitelijke trefzekerheid vertelt dat ik een jaar ouder word, hetgeen ik uiteraard met verve en kleur en een avond doorbrengen in jonger gezelschap heb trachten te negeren. Luid feestvieren, lachen en dansen overstemmen melancholische gevoelens, al was het maar tijdelijk. Evenzo hard probeer ik te ontkennen dat het pijn doet dat een ex geen verjaardagswensen stuurde en dat ik het betreur dat hij op m’n jaarwisseldag vast met een ander significant vrouwspersoon dineert. Kortom, ik word overmand door een mix van ontkenning, sehnsucht en last but not least: faalangst die me influistert dat heel dit dating avontuur op een fenomenale farce zal uitdraaien. Alsof ze vanop afstand glashelder door me leest, krijg ik een tekstbericht van een vriendin om me moed en succes in te praten. Zonder dat ik erom vroeg, heeft ze ervoor gezorgd dat ze met haar gezin vandaag in de buurt van de plek van m’n eerste afspraak is. Je weet maar nooit dat er vieze verkrachters een pil in Roos’ glas zouden keilen. Ik omhels haar in gedachten. Ik ontmoet Witse in de bar van een trendy museum. We hebben afgesproken om eerst een koffie te drinken, en nadien, bij wijze van afleiding en ongedwongen plezier een korte performance bij te wonen. Dankzij een videobril, trackers en een hoofdtelefoon zullen we een nieuwe realiteit verkennen: een artistiek concept en technologisch hoogstandje dat beleving en illusie in het lichaam binnenbrengt. Ik houd van het idee dat illusies mijn lichaam binnendringen. Maar vooral ook van het idee dat, wanneer de conversatie niet zou vlotten, ik een hoofdtelefoon op mag. Ik heb geen flauw benul naar wie of wat ik moet uitkijken, en twintig minuten voor de afspraak krijg ik een attente sms: “Voila, op weg in mijn fel rode jas, kwestie van herkenbaarheid. Tot straks, Peter”. Ik grinnik even. Duidelijke en grappige communicatie terzelfdertijd. Ik parkeer m’n rode wagen (tja, een rode wagen en een rode jas, het lijkt een match bij voorbaat), en merk dat ik een halve meter buiten de witte lijnen gestationneerd sta. Roos kleurt graag buiten de lijntjes, en maakt hier doorgaans geen punt van. Maar nu vraag ik me toch wel heel even plichtsgetrouw af of dit kan voor een inspecteur van de Federale Politie. Het geeft vast geen bonuspunten. Het flitst door mijn hoofd: “klein, ouder en grijzend, en niet je type, Roos”. Maar ik duw m’n categorizende zelve fors aan de kant, en ga rustig zitten. “Roos. Geef je paard een kans. Of het blijft voor eeuwig op stal.”Ik hinnik even vlotjes en spontaan ter kennismaking en geef me over aan het moment. Met zoekende blik wandel ik de museumbar binnen. Mijn ogen dwalen over de witte tafels, tot plots een man rechtstaat. Geen rode jas -die hangt intussen op de stoel- maar een blauw geruit hemd. “Ik had je vooraf even Gegoogled, zo had ik je meteen herkend”, klinkt het spontaan aan de overzijde van de tafel. “Tja, over jou was niets te vinden”, antwoord ik terug. “Ik werk bij de Federale Politie, yup, Witse”, volgt er met een knipoog. Eh. Dat was wel MIJN bijnaam voor jou, bedenk ik, lichtjes betrapt, maar vooral met veel binnenpret. Eh voila, het ijs is gebroken, de toon gezet, we delen dezelfde humor, praten honderduit, en ik vergeet haast de tijd én de virtuele realiteit die zich zo meteen aan ons zal opdringen. Aan het eind van de namiddag weet Roos alles over witwassen, telefoontappen, ontvoeringen én de ontknoping van de moord op de stiefdochter van Dirk Brossé. Djeezes. Wat een spannend beroep. We spreken af om elkaar vriendschappelijk en ongedwongen terug te zien. Witse is niet meteen een schot in mijn spreekwoordelijke roos. Maar een man met krachtige wapens: humor, ontvankelijkheid, spontaneïteit. En ook: een heel klein beetje ridder voor mijn Ros. Roos

Roos
0 1
Tip

Op logies

OP LOGIES Met trillende lillende geagiteerde beentjes en brillende gillende bekeerde hoofdjes werden we afgezet voor het troosteloze appartementsblok naast de autostrade. De krakende stem van grootmoeder botste uit de parlofoon: “Ah, ge zijt er”. Vader reed al weg naar zijn avondles voor grote mensen. We wisten het, maar élke keer opnieuw botsten we met onze keikoppen tegen de voordeur die stokte tegen de voetmat erachter. De schakelaar achter de deur was al jaren kapot en we moesten in het donker de flauw oranje gloed van de schakelaar achter in de gang zoeken. Meestal lag er wel een paraplu, een lege bierbak, een winkelkarretje of een vuilzak in de weg, klaar om onze benen te breken, maar deze keer hadden we geluk. Het was een zacht hoopje kots van de onderbuur van het gelijkvloers. De spaarlamp bibberde aan en de traphal liet zich zien. Ze was van koud staalhard graniet, de muren van beton met van die korrels waardoor je altijd wel het vel van een vinger haalt of een scheur in je jas en balusters met een versiering zo scherp dat je wist dat de maker ervan zijn inspiratie bij een Duitse helm, prikkeldraad, vogelpinnen of ingecementeerde anti-kat glasscherven bovenop een bakstenen muur had gehaald. De plastieken zak met onze pyjama’s, propere onderbroeken en tandenborstels heeft het niet één keer gehaald tot het tweede verdiep denk ik. Grootmoeder brulde “Allee, doe eens een beetje voort” door de gang. Eindelijk boven had ze de deur weer toegedaan. Het licht in de gang bleef nooit lang genoeg aan om tot op het tweede te geraken. Op de tast vonden we de koude klink naar het appartement. “Bomma! Waar ben je?”. Maar we werden overstemd door het volume van de tv. Grootvader zat zoals altijd, na een dag aan de dokken, een zoveelste pils te drinken uit de vuile koffiebeker die hij die ochtend uit de gootsteen had gevist. Wat er op tv was, herinner ik me niet meer. Maar het was wel luid. We sneden ons een weg door de rook die het appartement van vloer tot plafond gevangen hield. Niks aangebrand hoor, Groene Michel of zelf op filter getrokken Nybro’s, dat wel. Grootvader gromde iets, bulderlachte en gaf ons een klap met zijn sloef. Weg van voor de tv, petotters! In de keuken wrongen we ons tussen het papegaaienkot en de formica keukentafel op een krukje voor een boterham met confituur en een peperig groentensoepke. Grootvader plofte zich op de kop en kreeg een boterham met reuzel en zout en een beuling. Hij was goed gezind want we kregen ook een stuk. Spreken werd er niet veel gedaan want de tv stond te luid. De Coco begon zich te moeien en hij smeet zijn lege zonnebloempitten in mijn bord. Eén keer heb ik geprobeerd om hem een pak rammel te geven maar zijn bek staat nog altijd in mijn hand afgedrukt. Dat heb ik wel afgeleerd. Na het eten moesten we onze pyjama aan en onze tanden poetsen. Ik herinner me de badkamer vooral als donkergeel. In de afvoer hoorde je de buizen kloppen, alsof er iemand anders in het blok als een gek aan de leidingen stond te sleuren. De toiletbril stond altijd omhoog, in de duisternis achter het douchegordijn, buiten het bereik van het flikkerende peertje. Nooit ben ik daar op gaan zitten. Ik hield mijn kak wel in als ik de bij de bomma en den bompa mocht gaan slapen. Onze bedden stonden in grootvaders hobbykamer, hij was een getalenteerd schilder. De borstels stonden uit te zweten in de conservenblikken met solventen, op het nachtkastje naast ons kopkussen. Bedwelmd door de giftige dampen, de rook van zware shag, de ademzoen van bompa en het kruisje op ons voorhoofd – God zegene en bewarene – van bomma kwam dan het moment waaraan ik nog elke avond terugdenk. Per vijf centimeter schoof ik mijn koude voeten verder onder het verkleumde laken. Nostalgie tot in de tenen. Dat was een mooie tijd.

Warmwatermuziek
0 1

Roos en de Makelaar in Ontroerende Goederen. Aflevering 3: Roos ontmoet Witse.

Net twee weken nadat ik me officieel akkoord heb verklaard met de openbaarlijke verkoping van mijn hartengoed, krijg ik een eerste ontmoetingsvoorstel in m’n mailbox. Hans De Koning, lees ik, is een “aantrekkelijke man met een sympathieke en toegankelijke uitstraling. Hij is 1m87 groot en slank gebouwd. Hans heeft kastanjebruin haar en bruine ogen, hij draagt een fijne bril. Zijn kledingstijl is ‘smart casual’, stijlvol en naar de gelegenheid.” Mmm. Klinkt niet slecht. Ik scan vlug verder, registreer, absorbeer: 3 kinderen, goede band met moeder, leidt fusies en overnames in goede banen, brede muzieksmaak, houdt van theater…”, en nog voor ik het einde van het A4-tje bereikt heb, klik ik al door naar Google.  Niettegenstaande mijn initiële, plechtige voornemen om dit VOORAL niet te doen. De afknapper is groot. Ik zie een afgeborsteld McKinsey type, inclusief maatpak, das en een onbeholpen grijnsglimlach. Tom Cruise in The Firm, maar dan zonder innemende looks. Het weze duidelijk: een profielschets kan fantastisch mooi op papier klinken, maar deze man is niets voor mij. Help. Wat zijn m’n ontsnappingsroutes? Optie 1.HARD WEGLOPEN. Tijdens het intakegesprek vroeg ik beleefd aan de koppelaarster: “enne, als een ontmoetingsvoorstel me niet meteen wat lijkt, mag ik dan verstek geven?” Waarop het antwoord beleefd maar resoluut: “Nee, dat is niet de bedoeling”. Zucht. Ik streep door. Optie 1 = geen optie.   Wijfelend dubbelcheck ik nog even met mijn trouwe raadgevers van dienst en stuit op hetzelfde verzet: “Nee, Roos, dit lijkt echt niets voor jou. Veel te stijf”. Eh. No pun intended. Optie 2. KOEL NEGEREN. Ik besluit cool en tactisch af te wachten. Maar tactiek was nooit Roos’ sterkste kant, dat had ze vooraf kunnen bedenken. Na drie dagen radiostilte capituleer ik en mail een voorstel naar Hans om naar een hippe, actuele theatervoorstelling te gaan kijken. Dan hoef ik, als het meezit, in de fluwelen duisternis van het theater, hooguit even beleefd te glimlachen naar McKinsey, een compliment te geven op zijn fijn gesteven maatpak, en kan ik nadien beleefd en welvoeglijk afscheid nemen. Mission accomplished. McKinsey reageert koel maar correct op m’n mail: “ongetwijfeld een mooie voorstelling, maar het eerstvolgende vrije moment dat ik kan afspreken is pas binnen een maand”. Het paard van Roos steigert. Het lijkt wel alsof ik een sollicitatiegesprek dien af te dwingen bij een drukbezette manager. Grrrr. HOOG tijd voor de volgende ontsnappingspoging. Optie 3. BLOKKEREN. Ik mail naar het makelaarsbureau met de voorzichtige vraag om op grond van klaarblijkelijke langdurige onbeschikbaarheid van de tegenpartij dit ontmoetingsvoorstel af te breken. Slimme zet, al zeg ik het zelf. Maar de koppelaarster is alsnog slimmer. Ik krijg een sussend en tegemoetkomend antwoord: “Roos, dat is inderdaad niet zo fijn. Ik vermoed dat het een tijdelijk tijdsprobleem is bij hem, zou het dan ook niet afbreken, maar ik kan ondertussen zeker nog voor een ander voorstel zorgen. Zitten wachten is niet direct bevorderlijk voor het goed gevoel…Wat denk je?” Goed dan. Roos laat zich ompraten. En maakt tegen haar zin een afspraak met McKinsey. Meer daarover later.   De koppelaarster houdt intussen woord en bezorgt me een nieuw ontmoetingsvoorstel.  “Een fijne, jongensachtige man met ruime interesses en een grote ontvankelijkheid”, belooft ze me. Ik adem opgelucht, en ga na ontvangst van de profielschets opnieuw op Google-verkenning. Warempel. M’n stand-in voor McKinsey heeft geen LinkedIn account, geen Facebook profiel, geen Google account, geen Skype account, geen Flickr account, nada. Als mysterieverhogende factor kan dat tellen. Stiekem ben ik opgelucht. Wat niet weet, niet deert, toch?  Dus mail ik meteen en krijg binnen de minuut een boodschap terug die geen antwoord is op mijn uitgaande mail: gekruiste correspondentie. Daar wordt Roos vrolijk van. Geen slecht begin. En evenzo vrolijk vibreert het aan de andere kant van de virtuele lijn: “ik heb hier meteen een goed gevoel bij (of mag ik dat nog niet zeggen?)”. Gevolgd door: “Ik zie je zondag, enne, verwacht geen man met snor”. Roos zit intussen op de punt van haar stoel. Zondag ontmoet ze Witse. In levende lijve. En zonder snor. Roos Wordt vervolgd: Aflevering 4. Een schot in de roos?

Roos
0 1

Over leugens, vuurspuwers en een mini-hogedrukreiniger

Over leugens, vuurspuwers en een mini-hogedrukreiniger   De Kerstvakantie loopt op zijn einde, het is zondagavond. Morgen weer naar school. Ik ga graag naar school, maar vakanties zijn leuker. Buiten is het koud, maar niet zo koud als vorig jaar rond deze tijd van het jaar, zegt mijn moeder, en zij kan het weten. Lang, lang geleden, toen mijn moeder nog jong was, waren de winters heel erg koud. Soms lag er wel dertig centimeter sneeuw die een hele tijd bleef liggen, omdat het zo koud was. Het vroor toen stenen uit de grond, vertelt mijn moeder. Ik geloof haar, mijn moeder liegt nooit. Of als zij toch zou liegen, kan zij dat goed verbergen. Ik niet. Als ik lieg, heeft mijn moeder het onmiddellijk door. Kijk in mijn ogen, zegt ze dan, en ik val door de mand. Bij wijze van spreken, ik val niet echt door een mand. Zo denk ik ook dat stenen niet echt uit de grond kunnen vriezen, al weet je maar nooit. Soms vraag ik me af of mijn vader wel eens liegt. Ik vroeg het hem een keer, op de man af. Hij gaf geen antwoord, maar kaatste de bal terug: jij doet dat ook, maar we praten daar niet over. Daar stond ik dan, met de bal terug in mijn kamp, maar mijn mond vol tanden.   De vakantie was één groot feest. Hoeveel pakjes ik heb gekregen? Geen idee, ik ben de tel kwijt geraakt. Dat gebeurt me niet vaak, want ik ben een kei in rekenen. We hebben heel wat uitstapjes gemaakt. Naar Zeeland en naar het circus. Aan zee zagen we zeekoeien en suikerwolken. Zeekoeien zijn koeien op een wei met uitzicht op zee. Ze kijken even dom uit hun ogen als andere koeien. Suikerwolken zijn wolken die eruit zien als een suikerspin. Daar zou ik wel eens van willen proeven. Op het strand zagen we een rare man. Hij zat, goed ingeduffeld, op een strandstoel en keek omhoog door een grote verrekijker. Wie is dat, vroeg ik aan mijn grote broer. Hij moest er niet over nadenken: da’s de vliegtuigspotter. Lacht hij vliegtuigen uit? vroeg ik. Mijn broer klapte dubbel van het lachen. Het circus was leuk. De clown haalde drie grote mensen uit het publiek en zette hen voor aap. Er waren twee vuurspuwers, vier acrobaten en een jongleur. De circusdirecteur praatte alles aan elkaar. Moeder vond hem knap. Ze noemde hem feilloos flamboyant, twee woorden die ik niet ken. Op het laatst zagen we een mooie vrouw aan de trapezen. Gelukkig was het lekker warm in het circus, want zij had weinig kleren aan. Mijn vader heeft erg veel foto’s genomen.   We gingen ook naar een bos om te wandelen. En naar de tandarts. Dat laatste was geen uitstapje, maar een bezoek. Ik ben niet bang voor haar, want ik poets mijn tanden goed. Van de tandarts zie je niet veel wanneer je in haar stoel ligt. Voor haar mond en neus draagt ze een wit doekje. Ze schraapt tandplak van mijn kiezen en straalt mijn gebit schoon met een mini-hogedrukreiniger. In mijn mondhoek hangt een buisje dat speeksel zuigt. Het maakt een gorgelend geluid. Heel mijn lijf is opgespannen. Mijn mond en ogen zijn opengesperd, maar ik ben niet bang. Nu en dan kijk ik recht in de ogen van de tandarts. Wat zijn ze mooi! Daarna is mijn broer aan de beurt, hij is wel bang. De tandarts heeft in mijn oor gelikt, fluister ik hem stiekem toe. Hij steekt zijn tong naar me uit.   Morgen terug naar school. Ik heb weer heel wat te vertellen.   Yves Curse

Yves Curse
0 0
Tip

proza met witloofsaus

Waarom lees ik zo weinig eigentijdse Vlamingen? Omdat ik die mensen nooit in het publiek debat zie natuurlijk. Dat is in onze contreien al lang gegijzeld door lobbygroepen en politici, maar toch. Als een auteur al eens zijn zaklampje over de wereld laat schijnen, lijkt hij of zij niet verder te komen dan de bedwand. Liefde, geboortegrond, familieperikelen. Twitter en de bakker of seriemoordenaar op de hoek. Privacy-wetgeving, nationalisme, armoede? Kraaien ze niet over. Sociaal engagement, zei u? Safety in numbers, ja: de open brief als verzetsdaad. En dan weer snel de savanne af. Zouden die schrijvers eigenlijk met elkaar corresponderen? vraag ik me wel eens af. En waarover zouden ze het dan hebben? Een nieuw recept voor kaassouflé, misschien. Subsidies. De backstage in cultureel centrum De Kakelhoeve. Ik weet het niet. Wie weet heb ik het verkeerd voor. Bewaren ze hun bravoure voor hun brieven, leren we binnen 50 jaar dat ze wel degelijk een visie op mens en wereld hadden. Ter inspiratie alvast een heerlijk stukje 'mannen maken plannen' uit het brievenboek Verscheur deze brief! Ik vertel veel te veel (De Bezige Bij, 2008): Willem Frederik Hermans aan Gerard Reve, 15 november 1950"(...) Wat wij nodig hebben, is een tijdschrift dat oorspronkelijke taal laat horen. Ik doe op het ogenblik pogingen zulk een tijdschrift op te richten. Als ondertitel (of beschrijving van de inhoud) zal het waarsch. krijgen 'tijdschrift voor literatuur en psychologie'. Ik had eigenlijk liever gehad: 'voor litt. en sexuologie', maar dat is waarschijnlijk te gewaagd. Enfin, het komt ten slotte op hetzelfde neer." Gerard Reve aan Willem Frederik Hermans, 16 november 1950 "(...) Je plan voor een nieuw tijdschrift, dat niet zal drijven op lyrisch gelul, maar op bloedwarme kopij en waarin het leven belangrijker zal zijn dan de literatuur, heeft een ongekende geestdrift in mij gewekt. [...] je kunt van mij een uiterst verbitterd artikel verwachten over de mogelijkheden voor de schrijver in Nederland. Daarop moet ik lang broeden, maar met een paar dagen heb je het. [...] Welk een verfijnd genot indien het door jou ontworpen tijdschrift inderdaad verschijnt: een Havelock Ellis, Hirschfeld of Kinseyperiodiek dus. Het moet op nuchtere wijze heel schuin zijn: een soort notariële acte der decadentie." Het tijdschrift dat De Draad van Ariadne zou gaan heten, is er nooit gekomen.

Guy Bourgeois
15 0

Comfortabel betalen

“De self-scan kassa’s, heel wat tijdwinst!” Die woensdag in de supermarkt. Hoewel ik vandaag ruimschoots tijd heb om uitgebreid inkopen te doen en lekker te koken kies ik voor een snelle, gemakkelijke avondhap: een geprepareerde pizza met spinazie, mozzarella en knoflook die nauwelijks een kwartier in de oven hoeft. Hiervoor ga ik steevast naar grootwarenhuis Match om een Pizza Ristorante van Dr. Oetker te kopen: “krokant, dunne bodem, rijkelijk belegd, zorgvuldig geselecteerde ingrediënten”, buon appetito! Aan de ijskasten merk ik een prijsstijging van de pizza’s op. Pizza Spinaci kost plots € 3,22 terwijl die bij mijn vorig bezoek nog onder de drie euro lag. Met enkel die pizza in mijn hand voelt mijn portefeuille dat niet zo hard, maar een plotse prijsstijging van bijna 8% is niet niets als je vijftig producten in je winkelkar hebt liggen die jou met een steeds duurdere blik schaamteloos aanstaren, terwijl je denkt aan de hongerige magen van je schoolgaande kinderen die zich op volwassen leeftijd wellicht nooit een eigen huis zullen kunnen permitteren. ‘Wanneer stijgt mijn loon eens plots met 8%?’ denk ik. Enkele seconden later valt mijn blik op het motto van de supermarktketen: “Minder betalen is wat écht telt. De prijzen blijven dalen!” Ik kijk bedenkelijk van mijn pizza naar het reclamebord en omgekeerd. Ik speur tevergeefs naar het logo van een huismerk of een wit product naast de boodschap. Onvindbaar dus de reclame is niet merkgerelateerd. Mijn portemonnee en ogen protesteren. ‘Neen,’ denk ik, ‘ik ben niet akkoord met deze misleidende boodschap die louter dient om klanten te lokken!’ Mijn stoute schoenen snellen naar de eerste Match-medewerker die mijn pad kruist. Ik klamp hem met een vriendelijke doch verontwaardigde glimlach aan, vingerwijzend naar het reclamebord dat in koeien van letters boven de kassa’s hangt om de gemoedsrust van financieel uitgemolken klanten te sussen. ‘Die reclame klopt niet,’ zeg ik hem vastberaden, ‘deze pizza kost plots 25 cent meer dan de vorige keer dat ik diezelfde pizza hier kocht.’ De vastberaden vingerwijzing en het vragende onbegrip in mijn ogen worden beantwoord met een schaapachtige blik van ogenschijnlijke onverschilligheid. Hij kijkt me enkele seconden aan met een halfopen mond vol tanden. Daar sta ik met die pizza in mijn linkerhand terwijl de top van mijn rechterwijsvinger aan de prijs blijft kleven. Die stilstaande seconden duren lang. Heel lang. Een ongemak bekruipt me. De Match-medewerker kijkt naar links en naar rechts langs mijn schouders heen. Andere klanten passeren ons tussen twee winkelrekken, kijken ons op ooghoogte aan en vervolgens naar de protesterende vinger op mijn pizza. Er gebeurt niets. Het gebrek aan reactie en het wellicht wederzijdse ongemak brengen mijn voeten weer in beweging. Ik kijk nog één maal naar hem en vervolgens klaarduidelijk naar het reclamebord, en kuier zonder wederwoord naar de kassa’s. Zoals altijd schuif ik aan in een rij naast een kassaband waar een kassier(ster) vriendelijk goeiedag zegt en de koopartikelen voor de klant inscant. Dit vrijblijvende menselijke contact weet ik wel te appreciëren boven het gevoelloze gedrag van een machine. Bovendien vind ik het interessant om tijdens het wachten andermans koopwaren die over de kassaband rollen te bekijken en mij af te vragen wat de pot bij die onbekende zou schaffen, welk eetgedrag die persoon heeft en hoe diens eventuele gezinssamenstelling zou zijn. Tijdens het wachten in de Match glijden mijn ogen ook keer op keer naar de zelfscankassa’s waar een bijna even lange rij klanten staat aan te schuiven. “De self-scan kassa’s, heel wat tijdwinst!” lees ik op grote reclameborden. Een lokkertje waartoe ik mij nooit eerder liet verleiden. ‘Voor alles een eerste keer,’ denk ik plots, ‘laat ik zo’n zelfscankassa eens testen.’ Niet uit tijdwinst, louter uit nieuwsgierigheid. Ik ben aan de beurt. Het scherm beschrijft stap voor stap wat ik moet doen. Aangezien het mijn eerste keer is lees ik alles zorgvuldig. Ik scan de streepjescode van mijn artikel. ‘Gelukt’, glunder ik. “Leg het product op de weegschaal” lees ik vervolgens. Ik plant mijn pizza onder het scherm op de plek waar ik de barcode scande. Er gebeurt niets. Ik til mijn pizza op en leg het opnieuw neer. Weer niets. Ondertussen schuiven wachtende klanten achter mij aan. Een Match-medewerkster die de geponeerde tijdwinst van de zelfscankassa’s nauwlettend in het oog houdt, snelt mij te hulp: ‘De weegschaal staat naast de kassa, mevrouw, niet onder het scherm.’ Oeps. Ok, nu nog betalen. Ik kies voor Bancontact en schuif mijn betaalkaart in de kaartlezer vlak naast het scherm. ‘Tiens, die gleuf is breder dan mijn kaart’, denk ik. De geldautomaat neemt mijn kaart niet aan dus ik duw het er dieper in. Ik hoor klanten achter mij kuchen en zuchten. Wanneer ik plots een Bancontact-toestel opmerk náást de zelfscankassa valt mijn frank, ik stak mijn betaalkaart in een gleuf die bedoeld is voor bankbiljetten. Dom! Kostbare seconden voor de medemens sijpelen weg terwijl mijn lompe vingers de smalle bankkaart uit die verkeerde gleuf proberen te peuteren. Eenmaal dat lukt en ik op de gepaste wijze betaalde, ga ik opgelucht richting de uitgang. Ik smijt mijn verfrommelde betaalbewijs weg in de dichtst bijzijnde vuilbak en bots meteen hierna tegen een elektrisch controlemechanisme waarvan het klapdeurtje niet open wil. Aan de infobalie bij de zelfscankassa’s meld ik dat de uitgang geblokkeerd is. ‘U moet eerst uw betaalbewijs inscannen alvorens u deze area kan verlaten.’, klinkt het. Dat wist ik niet. ‘Het is mijn eerste keer aan de zelfscankassa en mijn kasticketje ligt al in de vuilbak.’, zeg ik beteuterd. De persoon aan de infobalie bekijkt me alsof ik een mislukte dief ben. ‘Zonder betaalbewijs geraak je niet buiten!’ Tot overmaat van ramp is de vuilbak waarin ik mijn betaalbewijs smeet hoger dan mijn armlengte en leger dan mijn handbereik. Omdat ik weiger opnieuw te betalen voor een reeds betaald product en geen enkele medewerker geneigd is het vastgemaakte deksel van die vuilbak te halen, zet ik mijn schaamte opzij en deponeer ik publiekelijk mijn arm tot aan de okselholte door de dekselopening van desbetreffende vuilbak. Op de grond geknield grabbel ik als een scharrelende hond koppig naar alle kasticketjes die ik blind kan grijpen. Vochtige snotvodden en ander afval dat ik op de tast niet kan identificeren passeren mijn blote vingers op de vuile bodem. Proper! Minuten later vind ik eindelijk mijn eigen betaalbewijs, raap ik mijn ego op en ga met opgeheven hoofd huiswaarts. “Mijn comfort kassa” lees ik nog wanneer ik gepikeerd achterom kijk naar de zelfscankassa’s. Comfortabel betalen in Match Gent!

Sofie B
0 0

Vissen met onnatuurlijke gezwellen

Fukushima, mogelijk de grootse ramp in wording die de mensheid ooit gekend heeft. Maar we horen er vrijwel niets over, tenminste, niet op het vertrouwde acht uur journaal. Nog elke dag stroomt er radioactief afval in de Noordelijke Stille Oceaan dat zich als een kanker in de wereldzeeën verspreid. Door Yakuza (de Japanse maffia) geronselde zwervers werken voor een belachelijke zestig dollar per dag in het rampgebied in en rondom Fukushima terwijl hun kennis compleet ontoereikend is om de problemen op te lossen. ‘s Avonds proberen de arbeiders hun eigen problemen te vergeten door zich over te geven aan drank in de wetenschap dat ze hun eigen doodsvonnis getekend hebben. ‘s Morgens zetten ze hun uitzichtloze taak verder voort. Levende doden zijn het, werkend aan een missie die specialisten in plaats van daklozen vereist. Voor zestig dollar per dag mag je je bij het selecte gezelschap van de levende doden aansluiten! De wereld is kennelijk incapabel om de situatie ook maar enigszins goed aan te pakken. Maar vind maar eens de benodigde specialisten die zichzelf dood willen werken ten behoeve van de wereld. Goed, zolang we er gewoon vooral niet teveel over praten bestaat het probleem niet. Zolang de vis die we zaterdag middag op de markt halen geen onnatuurlijke gezwellen heeft en de aarde blijft doordraaien is er nog niets aan de hand. Voor de zekerheid gewoon netjes een paar potassium iodide tabletten per dag slikken die helpen tegen het schadelijke effect van radioactieve straling, dan komt alles goed. De verenigde Staten hebben alvast veertien miljoen stuks besteld. Tenminste, als we de vaak nogal discutabele sites die verslag doen over Fukushima mogen geloven. Als er een kern van waarheid zit in de verhalen omtrent de nucleaire ramp zal dat genoeg rede zijn voor menig mens om in paniek te raken. Dan is het wellicht beter dat we er op het NOS journaal niets van horen en we nog met een gerust hart kunnen zeggen: ‘Ach, die sites zijn toch onbetrouwbaar, er is vast niets aan de hand.’ Laten we het hopen.

Atlas
0 0

Twee meisjes

 Op een avond in december besluiten we samen in bad te gaan. Ik kan mijn enthousiasme niet te baas en sta in enkele seconden in de badkuip te zingen dat ze de liefde van mijn leven is. Zij gaat bedachtzamer te werk, vouwt haar kleren netjes op en voelt met de elegantie van een ballerina hoe heet het water is.  De grootste poep moet op het afvoerputje zitten daarover is er duidelijk geen discussie mogelijk.  Ik stel mij niet aan, ga zitten en maak van de badkamer een zwembad. Onze benen glijden langs elkaar. Het schuim komt uit een grote twee liter fles waarop een melkmeisje naar ons lacht. Ik voel mij alsof ik in een grote kom slagroom aan het roeren ben. Zij overloopt haar hele dag terwijl ze mijn benen scheert. Ik hou een washandje voor haar ogen en was haar haren. Het drukke leven glijdt van haar af.  Zoals altijd zijn we als beesten deze ochtend uit ons nest gekropen. Te vroeg in de ochtend om elkaar mens te kunnen noemen. Nadien beginnen we aan onze job in dezelfde stad. We redden wat er te redden valt, zijn te sociaal om goede sociale werkers te zijn, ontwijken op het laatste van de dag nog enkele agressieve gastjes in de metro die net zoals ons dromen van warmte en ruimte . We ontmoeten elkaar ’s avonds terug in het midden van onze woonkamer waar je wanneer de nacht valt de Poolse buurman hoort zingen. Vrijen doen we niet deze avond. Het bad is te klein en we zijn bang wat dat schuim te weeg zou kunnen brengen. Stel je voor dat we er zwanger van worden, dan zijn we twee Maria’s en stichten een nieuwe wereld waar gastjes in de metro vrede vinden in zichzelf. We wrijven elkaar enkel droog en luisteren naar een Pools lied. Morgenvroeg overslapen we ons daar is geen discussie over mogelijk.

Annelies De Ville
65 0

VERTROUWEN

Ze is wakker. Hij zegt het met een glimlach, alsof hij me daarmee gerust kan stellen. En verder: dat de operatie goed verlopen is en dat er geen verwikkelingen waren. Dat ze de wonde zowel van buiten als van binnen hebben gehecht. Dat je er achteraf nauwelijks iets van zult merken, en ze eigenlijk alweer gewoon rond kan lopen. Dat wij als mensen een week het bed zouden moeten houden, maar dat een hond taai is, en van zoiets weinig of geen hinder ondervindt. Hij neemt me mee, naar een aanpalende kamer. Ik sta voor de kooi waarin ze ligt. Ze kijkt me aan. Geen blijdschap in die ogen. Geen gekwispel met die staart. Geen aanstalten om naderbij te komen. Niets.Het is dan ook erg, héél erg, ik weet het.Maar wat moesten we dan? Het minste dat je kunt zeggen is dat ze nogal lusteloos was. Dat er melk uit haar tepels spoot als je er per ongeluk over wreef, was natuurlijk ook wel vreemd, maar nieuw was dat niet. Wat ons echt zorgen baarde, was haar gebrek aan eetlust de jongste weken. Het was niet de eerste keer, en ik had het al eens opgezocht. We waren teveel met haar bezig. Maar het is dan ook zo'n aanhankelijk hondje. Je kunt toch moeilijk boos zijn als ze je dol van vreugde komt begroeten. Als één van ons afwezig is, ligt ze te wachten, de deur in het vizier. En als we er beiden zijn, verdeelt ze haar tijd over ons twee. Van de ene schoot naar de andere. Dan fluisteren we woordjes in haar oor, waar zij gebiologeerd naar luistert, of doet alsof.Ik heb haar nog nooit met iets zien spelen. Balletjes of speelgoed zijn niet aan haar besteed. Heel uitzonderlijk ligt ze dromerig op een steentje te kauwen, of op een takje. Dan brengt ze zo'n ding ook wel eens in huis en koestert het een tijdlang in haar mandje. Verder volgt ze iedere beweging die we maken. Werpt ons verliefde blikken toe. We noemen het de fluwelen blik. Haar liefde voor ons bleek uiteindelijk zo groot dat ze ervan in verwachting raakte. Een beetje zoals de heilige maagd Maria overkwam. Maar dat was toch nog een ander soort wonder. In dit geval sprak men van een schijndracht. Dat verklaarde de putten die ze graafde. De nesten die ze maakte. Dat ze zich soms stilletjes en in zichzelf gekeerd in een hoekje terugtrok. De aanvallen van neerslachtigheid. De agressieve uitvallen naar vreemden. Verder was het niet ondenkbaar dat die langdurig gezwollen melklieren leidden tot een tumor. De kans was dus reëel dat we haar gingen verliezen. De woorden stokten in onze kelen. De dierenarts bevestigde ons vermoeden. Op anderhalf jaar tijd was dit de derde keer. Hij schreef haar opnieuw pilletjes voor, maar na een paar weken was er nog niets veranderd. Hij wreef zich in de handen toen hij ons opnieuw in zijn wachtzaal aantrof. Zei dat hij het had verwacht. Dat er, alles welbeschouwd, maar één oplossing was voor dit probleem. En dat we niet mochten schrikken, want het was nogal drastisch. Het kwam neer op een sterilisatie. Baarmoeder en eierstokken moesten eruit.Dit ging toch iets te ver voor ons. Dat we een, nou ja, gezonde hond moesten laten opereren zat ons dwars. Dat we haar de kans om leven voort te brengen moesten ontnemen, het hamerde op ons geweten. Een tijdlang beheerste het ons leven. Ze is hier dan ook een volwaardig lid in huis. We spraken erover met vrienden. Zij die geen hond hadden vonden het fel overdreven en banaal ten opzichte van het echte lijden op deze wereld. Zij die wel een hond hadden drukten ons op het hart de ingreep niet langer uit te stellen. Doorslaggevend bleek het relaas van een bevriend koppel dat met een snik in de keel verhaalde hoe zij hun hond hierdoor op jonge leeftijd waren verloren. De volgende dag maakten we een afspraak. Ze richt zich op en kijkt me onderzoekend aan. Lijkt zich een en ander af te vragen. Wist jij hiervan? Zat jij ook in het complot?Plots komt ze overeind en loopt een beetje beverig, onzeker naar me toe. Ik help haar uit de kooi, zet haar op de grond. In een grote boog loopt ze om de dierenarts heen, gehaast, snuffelend op zoek naar iets.Zie je wel, zegt de man in de lange witte stofjas, je zou haast denken dat ze het alweer vergeten is. Wanneer ik in het bezit ben van haar riem en halsband, ga ik haar achterna. Ze wacht aan de deur naast een grote, gele plas. Dus daarom moest ze zo snel de kamer uit.Ik draag haar naar huis. Haar buik is over de hele lengte dichtgenaaid; een warme thuis van zijn inboedel beroofd. Zo zie je maar: ook al heb je niets, dan nog weten ze wel iets te vinden. Ze ziet er moe, angstig en gekwetst uit. Die blik vol vertrouwen is verdwenen. Ik leg haar neer in de zetel. Ze draait zich van me weg. Wat ik ook zeg, ze doet net alsof ze me niet hoort.Ik fluister haar lievelingswoordjes, maar het haalt niets uit.Slechts bij haar gratie ben ik een hondenfluisteraar.

Rino Feys
4 0

ONZE HOOP IN BANGE DAGEN

Het is op zijn minst zes jaar geleden dat we hier nog zoveel post kregen! Grote witte briefomslagen, maar ook gele, blauwe, oranje, rode, groene, bruine, paarse... Geen betalingen, aanmaningen, reclamedrukwerk maar voor de verandering vriendelijk opgestelde geschriften gericht tot de degenen - op de envelop soms afgekort tot 'fam.' ook al zijn we helemaal geen 'fam.' - wonend op dit adres. En onnodig te wachten op de postbode, de brieven dwarrelen de hele dag door in onze bus, van 's ochtends vroeg tot 's avonds laat, zoals het de goeie voorvader van onze mailbox betaamt. Als een oude papieren sneeuwdroom die bewaarheid wordt.Plots weerklinkt dat metalige tjinngg, en een golf van vreugde schreeuwt het uit in onze borstkassen terwijl het piepend schuiven van de brievenbusklep over de naar binnen draaiende geleiders hoorbaar is, en daarna het zachte getokkel van - weeral! - een deinend schrijven die deze benauwde brievenbus niet kent en de zijkanten raakt terwijl het ons leven geruisloos probeerde binnen te dringen. Goed nieuws voor meneer de postbode: de hond veert niet eens meer op! Daarna: het optrekken van een wagen, het snauwende, verwijderende brullen van een scooter, het vage gerinkel van een fietsbel, of helemaal niets: misschien een gehaaste jogger, onder die kap luisterend naar de selectie op z'n iPod, of een zich van deur naar deur slepende bejaarde?Soms is er enkel een visitekaartje te vinden. Een flard van ontgoocheling die door het hart trekt - heel kortstondig - want wij begrijpen het maar al te goed: niet iedereen heeft tijd om de hele dag brieven te schrijven, en zo'n naamkaartje is nog altijd beter dan niets! Meewarig schudden we het hoofd of grinniken vol verbazing als we de beroepen van de briefschrijvers zien: een uitbater van een elektronicazaak, een gepensioneerd politiecommissaris, een maatschappelijk werkster bij het ziekenfonds, een leraar wiskunde, een verpleegkundige, een huisvrouw, een bediende, landbouwster, houtbewerker, tuinbouwer, opvoedster... Gewone menschen dus, goed volk, zoals jullie, zij en wij! Nu en dan schrikken we op, bij een oude klasgenoot, een ver familielid, of een oude vriend of vriendin. Ook veel gezichten die we reeds kenden, maar waar we geen naam op konden plakken, een buur, iemand die we tegenkomen in de krantenwinkel, waarmee we staan aan te schuiven in de supermarkt, of gewoon op straat passeren terwijl we naar de bakker lopen. Nu hoeven we er ons niet langer vanaf te maken met een schichtig knikje, maar kunnen we vrolijk, schalks knipogend roepen: Dag Guido! Hallo Luc! Fijne dag Amelie! Alles goed Ugur?

Rino Feys
9 0

Vijf bruggen verder

Ik weet niet of ik haar graag zie. Ik mag haar, dat wel, maar graag zien is nog vijf bruggen verder. Daar geraak ik alleen als de bagage te dragen is en er zo goed als geen twijfels zijn. Maar zij is een twijfelgeval. Om duizend en één redenen die elke seconde wisselen in soortgelijk gewicht. Zo spendeert ze te veel tijd in haar hoofd. Even niet opletten en haar ogen bollen naar binnen. Daar daalt ze zonder enig zelfbehoud af naar de krochten van haar zijn, om met de armen op de rug rondjes te draaien en te schoppen tegen elke verdachte steen. Eerst een beetje aarzelend met de punt van haar schoen, daarna zo hard ze maar kan, om te kijken wie of wat ervanonder komt gekropen. Altijd een risico, dat duiken onder de oppervlakte, maar ze kan het niet laten. Zodra ze de binnenkant beu is, richt ze haar pupillen naar buiten. Dan is ze meestal zo duizelig dagblind dat ze niet ziet wat er vlak voor haar voeten ligt. Dus trapt ze wel eens in een hoop stront, of ze stoot zich weer tegen een van die stenen die ze net heeft weggeschopt. En dan schaam ik mij voor haar. Zo diep, dat ik naar de eerste de beste straatsteen staar en gebaar dat ik haar niet ken. Of ik word kwaad. Zo kwaad dat ik haar trut, kalf en koe noem. Dan doe ik dingen die niet schoon zijn en dat is dan natuurlijk allemaal haar schuld. De trut. Ze moet ook niet zo verdomd gevoelig zijn. Eén platte kat op de baan en haar hele voormiddag is om zeep. Twee scheve blikken naar haar leren broek en ge riskeert een pak frieten in uw gezicht. Drie klappen op de overbuurjongen en ze droomt nachtenlang van de afgehakte losse handjes van zijn vader. En toch mag ik haar. Omdat ze luistert voor ze praat, nog het liefst met een mond vol zoet. Omdat ze naar me zwaait op straat, en dat alleen niet doet als ze haar bril niet draagt. Omdat ze wil dat het mij aan niets ontbreekt, ook al mist zij veel. Misschien moet ik haar toch maar eens iets cadeau doen met kerst. Geen ketting, want ze buigt niet voor bling. Geen strijkijzer, want alleen al de gedachte aan huisvrouwen maakt haar moe. Haar eens goed tegen mijn hartkleppen drukken, dat ga ik doen. Haar oren uitkuisen en fluisteren dat ze er mag zijn, dat is een gedacht. En als ze het niet wil horen zal ik roepen. Roepen tot mijn stem overslaat en haar oren nog meer tuiten. Roepen tot ze het voelt in de toppen van mijn tenen. Tot ik heel even stop met tegen stenen te schoppen. Tot ze het snapt. Dat ge eerst uzelf graag moet zien voor ge een ketting koopt voor een ander.

a little bit of soap
0 0

In de gloria

Het was weer zo’n ochtend. Jeweetwel, zo’n ochtend dat je doodmoe bent tegen het moment dat je de voordeur achter je in het slot slaat om naar het werk te vertrekken. ‘Hup Hup, uit je bed. Komaan.’ ‘Nee mama, mijn ogen zijn nog moe.’ ‘Komaan. Opstaan.’ ‘Maar de nacht was zo kort.’ ‘Allez kom, uit je bed.’ Wat later dolen spookjes met dichtgeknepen ogen rond in het huis. Kleren worden morrend aangetrokken. Er wordt gewankeld bij het aanmeten van kousenbroeken. Getwijfeld over bijpassende truien. Nog wat later zit de kroost aan de ontbijttafel. Balanceren tussen thee uitschenken, lunchpakketten maken, gezonde tussendoortjes in de boekentassen stoppen, planningen overlopen. Manlief slurpt koffie en knikt niet luisterend. ‘Allez, eet ne keer voort.’ ‘Ik wil niet naar school.’ ‘Had jij geen zwemmen vandaag?’ ‘Ik heb toets delen vandaag. Aiai, dat gaat niet lukken.’ Paniek. Gehuil. ‘Rustig. Rustig. Dat zal wel lukken.’ ‘Dat zal helemaal niet lukken, mama, jij begrijpt er niks van!’ ‘Allez kom, we gaan er nu niets meer aan veranderen alleszins. Thee opdrinken en naar boven om te poetsen.’ ‘Maar mama.’ ‘Kom, naar boven en poetsen.’ Terwijl ze gaan poetsen een heerlijke minuut grijpen. Neerzijgen aan tafel, havermout eten en de krant scannen. ‘Allez kom, haast u een beetje, papa staat al buiten te wachten om jullie naar school te brengen.’ ‘Ja maar, ik weet niet wat ik eerst aan moet doen.’ ‘Allez, meiske toe, dat weet je toch: trui, jas, fluovest, muts, helm, handschoenen.’ ‘Ja maar je begrijp het niet, he, ik kan dat stofje van die handschoenen echt niet verdragen, mama, ik word er gek van.’ ‘Niets aan te doen, je kan niet zonder handschoenen in de kou. Allez, ik help je om ze aan te trekken.’ ‘Mijn staart is niet goed gemaakt, zo gaat dat niet met mijn muts.’ ‘Ge meent het niet, he.’ ‘Zo gaat het ECHT niet, mama.’ ‘Grrr, allez kom, ik maak ‘m snel opnieuw.’ Deur toe. Zucht. Koffie binnengieten. Een artikel in de krant lezen. Poetsen. Rugzak laden. Alles aantrekken. En weg. Onderweg betrap ik mijzelf op het neurieën van een medley van twee nummers.   ‘Is dit nou laaaaater, is dit nou laaaater.. als ik groot ben..’  ‘Is dit alles, oehoehoehoe, is dit alles, is dit alles wat er is. Ooooh, is dit alles. Ahahahaha, is dit alles, is dit alles wat er is.’ Oh nee, ik was die toch niet luidop aan het zingen zeker. Schaamrood. Ik trek mijn kop in mijn kraag. De lucht is koud maar deugddoend. Ik adem ‘m diep in mijn longen. Met gezwinde benen fiets ik een paar drukke straten door. Dan rij ik langs het water.  De bleke winterzon in de verte. De bomen met hun kunstige naakte kruinen. De ochtend doet zijn wonderlijke gloordingen. ‘Ja ja,’ mompel ik,’ ‘t is goed zulle. Ja, ik heb het gezien. Het is een prachtige ochtend. Begrepen. Copy that.’

Eva Maria De Groote
0 0

Roos en de Makelaar in Ontroerende Goederen. Aflevering 2: De profielschets. Over promotie, branding en The Big Five.

Toegegeven. Het woord profielschets klinkt akelig zakelijk. De analytische geest in me denkt aan resultaatgebieden, gedragsfactoren, competenties. En dat uiteraard, hoe kan het anders:  in een ontegensprekelijke Excel-tabel gegoten. Categoriek in kaart gebracht. Niet door mezelf weliswaar, maar door de Makelaar. Het intakegesprek peilde vrij transparant en direct naar The Big Five: 1. Extraversie (tegenover introversie). 2. Vriendelijkheid/mildheid (tegenover bazigheid) 3. Ordelijkheid (tegenover wanordelijkheid). 4. Emotionele stabiliteit (tegenover emotionele instabiliteit). 5. Autonoom (intellectuele autonomie) (tegenover niet - autonoom). Ben ik georganiseerd, gedisciplineerd, betrouwbaar en consciëntieus of een hopeloze chaoot? Ben ik emotioneel onstabiel, lees: een type Amy-Whinehouse-total-loss of zo ongenaakbaar en onvermurwbaar als Angela Merkel? En kan ik voor mezelf denken, of aap ik toch liever maar wat groteske alpha-males en females na? Tot mijn grote opluchting is de koppelaarster een vrouw van woorden. Geen cijfers of statistieken, maar een mooi stuk geschreven proza krijg ik de week na het intakegesprek in m’n mailbox. Eéntje waar ik zowaar even week van word. Noem het mijn bescheiden zelve (of, tja, mijn emotioneel onstabiele zelve, het is maar hoe je het bekijkt) maar zoveel moois is er over mij in één pagina nog weinig of nooit gezegd. Om bevestigd te krijgen dat er naast makelaar-en-promotalk ook effectieve waarheid in het A4-tje staat raadpleeg ik enkele trouwe vrienden, én m'n twee kinderen. M'n stuntelige, klungelige, onbeholpen zelve tikt zowaar een fout e-mail adres in en stuurt het prozaïsche profiel ook per abuis naar een ex. Iemand die me genegen was loslaten, is duidelijk niet m'n sterkste punt. In m'n onderbewuste schrijf ik nog elke dag lange e-mails vol verhalen die nooit meer aankomen. De reacties zijn unaniem (ja, ook die van de ex): Helemaal jij. De schatten. Mijn zoon voegt nuchter en opmerkzaam toe dat er nergens vermeld wordt dat ik allergisch ben aan de plantenfamilie van de nachtschade. Maar goed. Da's een detail. En ook: “Roos is uiterst gevoelig voor nachtschade”, klinkt niet bijster uitnodigend, toch? Dus gaan we ermee door. Deze “sympathieke, veelzijdige vrouw met een rijke en boeiende persoonlijkheid die met passie in het leven staat” geeft groen licht aan het makelaarsbureau:  ja, verkoop haar maar. Maar voorzichtig en met mate. Ze is niet enkel “kleurrijk en eigenzinnig”, maar ook oh zo breekbaar. Helemaal onderaan de schets zijn er enkele lijnen vrij voor mijn “desiderata”. Ah. Roos’ diepste verlangens krijgen zowaar een plaats. Rechttoe rechtaan had ik er zelf geschreven: goeie chemie, een subtiele mix van (fantastische) seks, goede wil, comfort, verlangen, vriendschap en vrijheid, en dat mysterieuze extraatje dat ervoor zorgt dat ik als een blok voor 'm val. Van de hand van de koppelaarster staat er nu enigszins getemperder: “Een aangename, intelligente man die bewust en met vertrouwen in het leven staat, zou goed bij Roos passen. Met haar deelt hij een open geest, relativeringsvermogen en zin voor humor”. Ah. Da’s een waarheid als een stier: wie Roos aan het lachten brengt krijgt steevast een welgemeende Big Five. De profielschets eindigt mysterieus met “hoe de relatie precies wordt vormgegeven, zal de toekomst bepalen”. Ik zucht diep. Lady Gaga zong het al in Future Love: “when I get to him I'll run him over with my rocket ship.” Een  George Clooney-kloon in mijn eindeloze Gravity heelal. Yup. Roos is very much ready for take-off. Roos Wordt vervolgd: Aflevering 3. Roos ontmoet Witse.

Roos
0 1
Tip

Dilbeek

Vandaag was ik in Dilbeek. Omdat ik uit een Vlaams nest kom, denk ik er meteen de woorden ‘waar Vlamingen thuis zijn’ bij. Zoals ‘iedereen komt, als je Leo roept’, bij iemand die Leo heet. Maar Dilbeek dus. Ik had er een afspraak met een mogelijk nieuwe klant. Een prospect heet zoiets in de taal waarin ik betaald word. ‘Spreekt u Frans?’, vroeg de man me bij het binnenkomen. 'Oui, oui, bien sûr,' zei ik. Ah oui, car je suis Belge, wilde ik er nog aan toevoegen, maar de laatste keer dat ik dat zei, was tegen een erg aimabele Waal, waarop die zich wat geviseerd voelde door mij, omdat hij ook Belg was, maar geen Nederlands kon, of toch niet zoals ik Frans kan. 'Le plus important, c’est qu’on se comprend,' zei ik. En dat meende ik ook. Toen tegen die Waal, en nu tegen die Dilbekenaar. Het werd een beleefd technisch gesprek met de patron en zijn rechterhand over potjes vol olijven waarop een ingenieus etiket moest komen. Er borrelden spontaan prijstechnisch interessante ideeën in mij op, die ik losjes uit de pols op tafel gooide. Eensgezindheid alom, en in het vlotte taaltje dat ik me de voorbije twintig jaar eigen heb gemaakt, nam ik even gezwind afscheid als ik hen had begroet. De versnaperingen die een secretaresse op drie borden op tafel had gezet, had ik onaangeroerd gelaten. De laatste keer dat ik ad fundum Griekse hapjes had genuttigd, nu toch zo’n 15 jaar geleden, ben ik er een week ziek van geweest. Ik wil er gerust een etiket op kleven, maar het ook nog eens eten, is iets anders. Opnieuw in de Vlaamse buitenlucht, lachte een Belgische zon me hartelijk toe. Ik heb altijd de neiging te denken dat de zon in het land waar ik ben alleen van dat land is. Zoals de zon die ondergaat in de Noordzee toch onmogelijk dezelfde kan zijn als die van de Middellandse zee? Het is een zienswijze die ik graag volhoud. Het zorgt ervoor dat ik er op vakantie foto’s van maak. Kijk eens wat een zon we daar hadden. Zoiets. Enkele ogenblikken later reed ik met mijn prospecterende auto opnieuw doorheen de propere Dilbeekse straten. En toen, toen herkende ik het. Als een foto uit mijn album van 1973. Die heuvelende straten, de appartementsblokken van vier hoog en hun zonnewerende terrassen van gefumeerd glas. Hier was ik als kind vaker geweest. Deze glooiende voetpaden kende ik. Ooit had ik er onwennig met mezelf op gehinkeld. en gerolschaatst. Ja, ik was een krak als het op echte jongensspelletjes aankwam, toen ik acht was. Er passeerden flarden hevige zonneschijn in mijn hoofd en een korte blauwe sponsen broek. En ook gesprekken met voorbijgangers die ik niet begreep. En de lieve ogen van mijn moeder, die me af en toe een blik gunde vanuit het keukenraam van het appartement drie hoog, waar ze een Franssprekend nichtje hielp met wat Vlaamse huiselijke arbeid. Heel even aarzelde ik, wilde ik de auto parkeren, en het appartement zoeken waar ik vanop het terras ooit naar beneden had gekeken, in een stralende zomerzon, met een veelkleurige lolly in de hand, angstig om zoveel zonnige hoogte. En heel even, heel even maar, kon ik het zuur in mijn keel proeven, en hoe de lolly aan mijn bezweette jongenshandjes begon te kleven. Dat die beelden na bijna veertig jaar nog in mijn buik en hoofd geparkeerd zitten, dat mag een wonder heten. Een Fransman schreef er een verplicht platgelopen stuk over. Ik weet het. Niks nieuws onder de Europese zon. Heel even had ik zin om patisserie Lejeune binnen te gaan, daar op de hoek. En dan te zeggen: ‘Un koffiekoek, s’il vous plait’. Ik krijg er in deze streken altijd gegarandeerd een serviette bij. Ze horen immers dat ik van ver kom, en de koffiekoek in de auto zal opeten, vooraleer ik me weer naar een volgende prospect begeef. Een serviette is dan handig. Het gaat anders zo aan het stuur kleven. Le plus important, cest qu’on se comprend, denk ik nog. En met een zurige krop in de keel, word ik wat verderop één met de avondspits.

Jan De Palmeneire
62 4

Roos en de Makelaar in Ontroerende Goederen. Aflevering 1: Het paard voor de wagen.

Na twee gebroken harten in één maand tijd, beslis ik dat het moment rijp is om de spreekwoordelijke koe, eh stier, bij de horens te vatten. Net geen drie jaar heb ik geïnvesteerd in geduldig wachten op mannelijke exemplaren die telkenmale niet wisten of ze wel voor me konden kiezen. Twijfel en treuzel alom. Een emotionele achtbaan.  Een wachtbaan. Allebei waren ze me ontzettend dierbaar: heel diep, en waar. Maar nu wil ik zelf aan zet zijn. Pro-actief.  M’n paarden niet langer achter de wagen spannen, maar met volle teugels vooruit. Dus schrijf ik me in bij een relatiebemiddelingsbureau: een makelaar in ontroerende goederen. "Tja, waarom wachten op je geluk als je het ook een duw kan geven?”, beaamt een dierbare vriendin. “Eh, da’s toch één groot hoerenkot?” reageert mijn vader laconiek.  “Een heel moedige beslissing, stel je me in een volgend leven aan je nieuwe partner voor?”, zegt de ex die prima kan doen alsof het ’m niet raakt. Vanuit de auto doe ik snel een telefoon. Ik verdraag geen uitstel meer. Maak een afspraak met een punctuele secretaresse. Haar lieve, opgewekte, tegemoetkomende stem geeft me moed. Ik geef het op mijn beurt niet graag toe, maar de ex heeft toch een beetje gelijk: dit vraagt durf. Ik leg m’n breekbare hart voortaan in professionele handen: een zorgvuldig opgebouwde database, aangevuld met de expertise van een handvol consulenten, én een punctuele secretaresse.  Een tweetal weken later word ik uitgenodigd op een eerste intake gesprek met de Makelaarster. Ruim een half uur te vroeg parkeer ik m’n auto voor de deur. Ik kom altijd te laat op afspraken. Het weze glashelder duidelijk: mijn paard staat ruimschoots voor de wagen.  De koppelaarster verbaast me positief: een oprechte, persoonlijke aanpak.  Deze dame is beslist geen lege, commerciële, romantische regelneef. Haar bureau belooft een klare, eerlijke kijk op waar het in de liefde vaak om draait: hoe het klikt, smelt, botst, en altijd anders uitdraait dan je oorspronkelijk had verwacht. Ze start het gesprek heel nonchalant, alsof we in een bar zitten, of ergens op een reünie van oud-studenten. We blijken studiegenoten te zijn en de eerste twintig minuten van onze ontmoeting gaan naar het ophalen van herinneringen aan de universitaire dagen van weleer. Je weet wel: gemijmer over bevlogen, excentrieke professoren, en nostalgie naar de hel die mondelinge examens waren.  Ik voel me volstrekt niet op een mondeling examen. En de koppelaarster praat honderduit. Een ongeduldige stem in me zegt: “eh, waar is die checklist die moet worden afgewerkt?” “Mijn desiderata, mijn kenmerken, mijn profiel, mijn do’s and don’ts?” Maar mijn gesprekspartner lijkt mijn verborgen ongeduld te negeren, en praat rustig door over faits divers alsof we elkaar al jaren kennen. En eigenlijk voelt het ook wat zo. Als een vlotte en vanzelfsprekende match.   De checklist wordt afgewerkt, het contract overlopen en ondertekend. De nuchtere feiten worden niet onder tafel gemoffeld, maar openlijk besproken. “Dit avontuur kost je een rondreis naar Thailand met een gerenommeerd reisbureau”, spreekt een duivels stemmetje in me. “Maar je reist lekker wel een jaar lang voor die prijs, krijgt elke maand een man aangeboden, én als je even wat pauze kan inlassen, dan mag dat”, fluistert de sussende engel. Ik sluit een compromis met mezelf en beloof aan Mefisto dat mijn perfecte match-to-be me vast en zeker meeneemt op een te gekke reis naar Thailand. Dat zou Sera-fijn zijn.   Het bureau heeft 2200 klanten, en 50%  vindt een geschikte partner, zo leer ik. Mijn kansen zijn dus 1 op 2. Statistieken op de website van het bureau vertellen me dat 45 een scharnierleeftijd is. Vanaf die leeftijd stijgt het aantal vrouwen in verhouding tot het aantal mannen. Ik heb dus nog net twee jaar de tijd om het kritieke kantelmoment voor te zijn. Alle hens aan dek. Juu paard. Hup Ro(o)s. Ik protesteer licht tegen de nuchtere, realistische opmerking dat ik er rekening mee dien te houden dat mannen gaan voor jongere vrouwen, en ik dus beter een compromis sluit door ook oudere mannen in m’n wish-list op te nemen. De levenslustige, dynamische spring-in-het-veld in me wil het liever nog graag jong en eh lekker. Maar ik zwijg wijs. Vijf jaar ouder met speelse pretlichtjes in de ogen en een sportief lichaam: het moet kunnen, nee? Aan het eind van het gesprek wordt me gevraagd een foto door te sturen. Niet voor publicatie. Enkel voor intern gebruik. Het lucht op om dat te horen. Ik geloof in deze visie: aantrekking heeft voor meer dan 70% met lichaamstaal te maken. Hoe iemand beweegt, spreekt, wat iemand via zijn lichaamstaal vertelt over zichzelf is veel bepalender en dat kan je niet zien op een foto. Opnieuw bonuspunten voor deze aanpak. Ziezo. Ik begin aan dit avontuur met gemengde gevoelens. You can’t hurry love zongen The Supremes. Misschien forceer ik wat eigenlijk spontaan zou moeten gaan. Maar soit. Love’s a crazy horse. I can but give leeway to its force. Roos Wordt vervolgd:  Aflevering 2. De profielschets. Over promotie, branding en The Big Five.

Roos
0 1