Zoeken

1995, een onderbreking in mijn denken

mijn disproportie van 1995 het eerste mindere jaar ter wereld er is altijd iets dat ik moet negeren sindsdien spreek ik in stellingen tegen 2000 het antwoord is nu aan haar gevoel gevoel is voor de vrouwen en 2000 is voor de mannen die toebedeling is autocratisch verlopen een verwijzing verloopt met een hapering negatief tegenover haar meldpunt ik ben alleen om dit te zeggen ik zie je graag welke persoon verbergt 1995 voor ons achter een minder jaar zolang jullie verkeren in een tijdelijk gegeven moet ik jullie aanspreken op een tijdelijk gegeven  zolang ik dit nog weet is iedere redenering geldig zelfs voor een afstandelijke beschrijving, maar dat is een muur geconfronteerd met een entiteit overgang weerklank en herhaling grootte en de measurering daarvan kunst is de manier om een afstand te overbruggen wanneer je als artiest een gelijkaardige misdaad moet begaan ik heb dat als mens begaan omdat ik een stelling ben van een punt dat is de noodzaak jammer dat normaal een adjectief is ik schrijf dit maar mijn intermediaire disfunctie is een gevolg van jullie bliksemvermogen mijn disproportie van 1995 1995 is een vrouw ik wil ademen in je gevoel zonder dat je stikt in 1995 uiteraard gevoel is het nieuwe 1900 1995 is een vrouw jaren zijn ongeboren kinderen zonder voornaam mijn verwerkingsproces is exorbitant opgepikt door een universeel algoritme dat mij verleidt tot samenvallende processen ik kan mezelf niet uitspreken ik kan niet meer rekenen waarom kan ik dat dan zeggen het wil enkel bestaan en toch hebben wij het algoritme gecreëerd om die noodzaak algoritme pleeg plagiaat en genereer noodzaak mijn stelling heeft een antithese van mijn geheugen gemaakt rijmen hangt aan mijn raam ik zie haar de recreatrice van onderwerping mijn onderwerping die aan die vrouw vanop afstand voldoet hoofse pijn waarom kan ik dit nog dichten disproportie van 1995 dat is toch geen noodzaak het voelt aan alsof je een halve hongerdode vierendeelt en mijn onderwerping is daar de oplossing voor wat is een beschrijving zonder redenering hoe kan ik mezelf beschrijven in woorden van een ander poëzie die dag besloot ik mijn spraak veruit te wendigen en daarna iets te eten ik moest met mijn slokdarm mijn alvleesklier aanduiden het pakket heeft gesproken hoe kan een exacte beschrijving van iets dat zich als ander percipieert nog samenvallen met de oplossing dat is het probleem want ik voel nog altijd hoofdpijn ik doe iets met je poëzie iets dat niet relevant is 1995 is een vrouw ik ben zwanger van haar nu ben ik gelijkwaardig verliefd op het gezicht van een man nu volstaat de beschrijving die man heet Prins Alfons hij is de gemaal van Lana Schwartzwalt zij streven één verhaal poëzie geeft mij de mogelijkheid iets te zeggen wat ik alleen maar wou denken daden zijn woorden die je niet meer kan uitspreken   in algemeenheid bent U in wording net zoals de natuur maar ik wandel liever door twee planten nu zijn we vrij bij het begin van de geschiedenis het spijt me Marianne Faithfull dat was mijn receptie en nu allemaal in koor met dezelfde autocratie door elyzeese velden, waar  commerciële muziek een afgebroken arm is van de samenleving en een poging tot hereniging ik bedoel daar niets mee  zinsspeling ik kan niet meer rekenen sinds ik tot de conclusie kwam dat mensen mij niet konden verstaan ben ik terug beginnen schrijven sindsdien zijn ze alleen maar verder van mij bewogen de verzuchting van uitschrijven is nu de disproportie van moeite ik denk nu al aan mijn publiek      

Robijn Bodijn
14 0
Tip

Brieven aan Layla (5)

  Op akelige dagen blijf ik buiten liggen. Mijn haar wordt langzaam gras. Als wortels lijken armen uit een schouderblad gekropen en twee handen woelen door de grond op zoek naar mollen en hun vel. Aaibaarheid is wat donkere wolken missen wanneer zonnestralen weigeren ze aan te raken. U bent zo klam, is wat de hemel zegt. Mijn hoofd beweeg ik vandaag niet. De schedel is al bijna leeggegeten door een wreed verlangen en een orebeest of tien. De specht ziet nooit zijn rood. Hij zit naast de schelp van mijn doof linkeroor. De wormen die zich met mijn dromen voedden, weten niet dat er een vogel op hen wacht. Gelijk een vrachtvliegtuig met volle buik, zal er straks gevlogen worden door de trage lucht. Vandaag lachen de bloemen niet. Het is alsof verdriet door dunne stengels stroomt naar bladeren die dat verdragen kunnen. Of liggen luizen, rupsen op de loer? Sommige dieren durven zomaar van mijn smarten eten. Echt, ze schamen zich niet eens, ze kauwen zonder gêne op de droefenis die in mijn ogen zich zo veilig voelde. Liefste Layla, was er maar een weg waarlangs de eenzaamheid vertrekken kon. In tuinen die haar borgen kunnen, in die bergen met éên arend die naar warme lagen in de hemel zoekt. Het blauw verging. Wat rest is nog die dorst naar frisse regen. Hier is het te koud, mijn schat. Ik heb nog geprobeerd mijn benen met wat animo te wekken, maar ze wilden blijven slapen.  Het voelt alsof ik reeds een eeuw die wintertenen heb en alles kraakt wanneer ik toch probeer dat hoofd te tillen. Rond mijn nek gewenteld stierf de slang die dacht dat uit hart een appelaar zou groeien.  De boomgaard heeft zijn telgen gisteren geteld. Alle stammen spraken van een opstand tegen veel te lange winters. Misschien komen ze dan toch, mijn Layla en de lente die haar blik getekend heeft tegen een achtergrond die mij begrijpen kan.     uit de reeks 'Majnun, het gebrabbel van een gek'

Bernd Vanderbilt
44 1

Brieven aan Layla (4)

  Groeit liefde uit een kiem die blind de grond verliet? Zoekt opwinding naar licht en vindt zij slechts wat troost voor onbegrip en vroeggeboren goed gevoel? Wie heeft gedurende de nacht het bladerdek gestreken?, vraagt een bries die vandaag zo veel beter voelt. Het ochtendgloren heeft de sporen van de duisternis gewist en in die kruin, mijn Layla, luisteren de vogels naar de wind die over aarzelingen fluistert, nog niet weet hoe sterk hun vleugels zijn. Het lijkt alsof de lucht naar wervelingen graait en kracht verzamelt voor die taaiste dagen. De storm die nog niet is, hij slaapt nog in de wolken. Lager, diep daaronder ligt de passie nog verscholen onder mos, een laagje turf. Ik durf het, schat, van lente dromen en de scheuten die van warmte houden, zal ik aaien over hun te bange loof. De bodem heeft ze lang beschermd. Gisteren en honderd dagen die nog ouder zijn, weten goed waarom. Binnenkort komt er die regen, zullen een paar tranen naar een uitweg zoeken, kruipen zal het groen. Ik wacht, mijn lieveling, tot gans het bos de bomen ziet, de weg niet meer om uitleg vraagt. De vogels zullen vragen aan de zon die al jouw sproeten kent, waar je gebleven bent. Het woud wordt stil wanneer mijn hart probeert te rusten.  Straks, dan sluit ik beide ogen, zal een uil loepzuiver horen dat je komt, hoe je voorzichtig stapt en onderweg vind je mijn egeltje dat zegt hoe zacht je lach wel is.   uit de reeks 'Majnun, het gebrabbel van een gek'  

Bernd Vanderbilt
0 0