Zoeken

Blauw, strakblauw

Blauw, en dan het liefst de royal blue variant, och het maakt niet zoveel uit. Ik ben van blauw gaan houden toen ik vroeger in het gras lag, naar de strakblauwe hemel keek en me voorbereide op de toekomst, die zondermeer succesvol zou worden, geluk en voorspoed en vooral veel kijken naar een strakblauwe lucht.   Mijmeren over van alles. Geen al te gek idee, strakblauw is ook de kleur van de lucht in het zuiden, tijdens de zonovergoten vakanties. Geen wolkje aan de lucht en enkel zon, vrijheid en zinderende hitte. Het echte trotse en succesvolle gevoel van welverdiende vakantie. Opmerkelijk hoe graag ik mag genieten van dat soort momenten, van de rust en de strakblauwe wolkeloze zon.   Ik zie het vaak terug op vakantiefoto’s, ik vind dat steeds weer schitterend, het maakt mijn vakantiebeleving pas compleet.   Het komt ook wel voor dat ik het blauw van de lucht ontdek in een stad, Parijs, New York. Ook daar zie ik veel foto’s waarbij ik het strakblauwe probeer vast te leggen. Ik weet dat ik een keer een fotowedstijd won met de fakkel van het vrijheidsbeeld tegen een werkelijk strakblauwe lucht, een beetje foto shop, dat wel, maar dat weet niemand. Ik was fier en trots op het winnen van de prijs, de foto schijnt nog ergens te hangen in de gangen van een DSM gebouw. Ook nu ik dit hier typ kijk ik langs een brug tussen Denemarken en Zweden tegen een strakblauwe lucht, met een vliegtuigje erop, nee niet ge-foto-shopt, maar wel apart, het verstoort het strakblauwe totaal niet...  

ruud
2 0

Niemand?

Ik ken niemand en niemand kent mij. Toch ben ik hier en ik zit aan een tafel met iemand die ik niet ken, die mij niet kent en we knikken naar elkaar met een glimlach. Ze drinkt een glas sinaasappelsap en leest een blad. Een blad dat we bij binnenkomst gratis kregen. Ze draagt een bril en lijkt me heel aardig. Waarom? Omdat ze bij mij aan tafel kwam zitten? Er zijn tafels genoeg, lege tafels en tafels waar mensen aan zitten. Verderop zitten twee gasten, die kennen elkaar wel. Maar ik ken ze niet. Mijn tafelgenote ook niet. Eén van de twee kijkt vaak naar ons, alsof ze ook aan onze tafel wilt zitten? Ik denk het wel. Het zou mij niet storen. Ik zou het zelfs op prijs stellen. Maar het gebeurd niet.   Als ik opkijk zie ik een meisje voorbij lopen. Ik ken haar niet en zij mij evenmin. Alhoewel, ze liep al meerdere keren voorbij. Ik heb haar meermaals met een glimlach aangekeken, dat heeft ze zeker in een ooghoek gezien! Ze reageert niet terug, geen glimlach. Toch ken ik haar niet en eigenlijk ook weer wel. Ze twijfelt nog, maakt nog steeds geen keuze voor haar plek. Uiteindelijk gaat ze verderop staan aan zo’n hoge tafel zonder stoel of kruk.   Ze draagt lang donkerbruin krullend haar. In een paardenstaart met een rood elastiekje. Ook heeft ze twee oorbellen die je vroeger als elf jarig meisje kreeg bij je eerste Heilige Communie. Ze lijkt quasi zoekend rond te kijken. Zoekt ze iemand die ze kent?   Kent ze net als ik ook niemand hier? Och ze weet het nog niet, ze is alleen niet meer onbekend. Terwijl niemand haar kent. Ik haar niet ken. Mijn tafelgenoot haar niet kent. Ik ken nog steeds niemand hier, maar jullie, kennen er wel al een paar.    

ruud
0 0

het volk

We moesten optreden in Zelzate, parel aan de Belgisch-Nederlandse grens. Eerst raakten we de weg kwijt. We bleven rondjes rijden tussen fabrieken, troepjes communisten en een kanaal. Uiteindelijk vonden we toch de plek waar we verwacht werden: het Dageraadplein aan de salafistische kerk. Er was geen kat. In een verre hoek, onder een linde, stonden twee priesters elkaar af te trekken. We deden de koffer van onze Nissan Micra open en merkten dat we onze instrumenten niet mee hadden. Gelukkig maar. We hadden nooit gerepeteerd, speelden zelfs geen enkel instrument. Wie had ons eigenlijk geboekt? We bestonden niet, hadden geen manager of Facebookpagina. We reden door naar Kemzeke. Het was er zonnig. Bij de eerste grote eik sloegen we linksaf. Na het derde kapelletje nogmaals linksaf. Dan rechtdoor, secondelang, tot we aan het grote podium kwamen. Wat een prachtig podium, zeiden we tegen een passant. Het is de main stage, antwoordde hij bitsig. Zijn hond piste tegen een lantaarnpaal. Is dat de main pole waar uw hond tegen pist, vroegen we grinnikend. De passant zocht een antwoord, maar onze aandacht was al drie minuten elders. De zon verdween achter een wolk. Het volk begon te morren. We schraapten onze keel, de micro's werkten perfect. Het was niet gemakkelijk om je achter te laten. Je sliep zo vredig, zo diep. Alsof er niets aan de hand was. Mijn trui was je kussen. Ik wou je nog een brief schrijven, maar mijn stylo was leeg en ik vond geen papiertje in je handtas. Er zat wel kauwgom in. Zou nog van pas komen. De weg was nog lang.

Maarten Verhelst
2 0

lucifer

We liepen arm in arm, ik vol van mezelf, jij vol met mijn zaad. Onze haren wapperden in de wind. Het hoeveelste kind zou ik al verwekt hebben? Ik snapte de natuur niet volledig, maar één ding wist ik wel: eksters waren de Opel Corsa's van het vogeldom. Een van mijn kinderen viel van de trap. Ik sleepte de trappenmaker voor de rechter. Mijn kind had recht op een morele schadevergoeding van tien miljard dollar. De rechter had een goeie linker, hij trapte mijn voorzet staalhard binnen. Alleen jammer dat hij mijn zelfgebakken taart niet lustte. Ik drong bij je binnen, schalks en zelfvoldaan. Je zuchtte niet eens zo diep. Water of koffie, dat zou ik straks wel drinken. Fairtrade koffie, daar kan je van op aan. Zo hebben die boeren in Zuid-Amerika ook nog iets te eten. Ik pompte en ik pompte, er leek geen einde aan te komen. Een houtduif op de elektriciteitsdraad keek door het raam naar binnen. Mijn grootmoeder belde onverwacht. Ze had haar gebit laten vallen en probeerde mij duidelijk te maken dat ik haar uit de nood moest helpen. Ik deed alsof ik haar niet verstond. Uit de boot schelpen, moe? Wat bedoel je daarmee, moe? De verbinding is heel slecht, ik ga ophangen, moe, daaag. Ik zag haar al door de living kruipen, een zweetdruppel op het voorhoofd, mijn naam op haar lippen. We wuifden naar een passant. Het wandelpaadje was bijna overwoekerd. Nog enkele maanden en geen kat zou onze rust verstoren. Je vertelde over je vorige vriendjes. Ik kon hen allemaal de ogen uitsteken met een lucifer. Een briquet zou minder handig zijn, dat moest ik toegeven. Onze lach echode tussen de bomen, een merel vloog verschrikt weg. Kon het ons wat schelen.

Maarten Verhelst
2 0

Verwondering

Het lijkt alsof in het huis van oude mensen de tijd blijft stilstaan, zorgvuldig bewaard in weckpotten met rubberen elastiek. ‘Die moeten er ook uit.’ De weckpotten wordt dan bedoeld, uit het huizeke van Oma. Sinds mensen frigo’s hebben staan zulke dingen stof te vergaren.                                        Stof dat onder mijn en m’n vaders schoenen vastklemde, om zich nadien kamikazegewijs af te werpen beneden in de hal. ‘Godverdomme’ riep José, mijn oma. ‘Oei, ik mag eigenlijk niet vloeken, maar dat flapt er tegenwoordig vaker uit’.   Ik durfde te wedden dat ze geloofde, dat in de keuken het beeldeke aant kruis net iets schever keek. Doch, we konden dit niet controleren. Bovendien stond zijn kop sowieso een pittig bitteke scheef… in zwierige contraposthouding van je: ‘Whippie, ik hang vastgenageld!’ .   Dus, de weckpotten. Ik stond er nog steeds mee in m’n pollen. Soms verlies ik mijn concentratie, en vind die dan verdeeld terug in de verste hoeken des kamers. Paar minuten later zat de koffer van de auto goed vol, met nog andere stofvergaarders uit de zolder.   Het werd tijd om de hond eens buiten te laten, mijn uitrdukking voor naar ’t wc. Of was het de uitdrukking van mijn kameraad David? Hij zal het zowiezo ook wel van iemand gejapt hebben, dus is het van iedereen. Ik vond het gewoon een tè geniale uitdrukking om in dit verhaal links te laten liggen. Je hebt op deze manier immers niets te verduidelijken over het tijdsbestek van je toiletbezoek. Een stijlvollere gelijkenis bestaat niet, of moet nog uitgevonden worden… met veel denkwerk.   Nu zult ge dit misschien onnodig en vulgair vinden en protesteren: ‘zoiets zeg je toch niet in een tekst? Nog nooit voorgekomen, de idioten van dada erbuiten gelaten. En dan prik jij hèt taboe, hèt maagdevlies van de serieuze literatuur nodeloos lek? Barbaar!’   Ik zal dan zenuwachtig met schuifelend rode kaken van repliek dienen: ‘Wel ja, maar niet nodeloos…’   Toen de hond terug binnen was, en ik in de spiegel keek tijdens het handenwassen, merkte ik iets eigenaardig op. ‘Waar blijft die snor?’ Het is zo lang geleden dat ik hem had gezien, als een broer die lang op reis was. 2,5 week. Een tijd terug groeide m’n halfslachtige gezichtsbeharing nog als kool.   Misschien kwam het door het huis, omwille van de reden die ik in het begin van het verhaal vermeldde. Mogelijks kroop een walm mijn neus in- nog steeds hetzelfde merk zeep-… van pannekoeken eten op de keuketafel, bedekt met een kleed van alle ridderorden in Malta. Daardoor staakten de poriën hun werk in m’n verjongde huid. Of komt het door de winter, en groeit haar gelijk jaarringen in nen boom? Jep, we hebben em, natuurlijk is het gene vette… kijk wat een schijtweer in België. Dan liever naar Malta, of ergens anders waar het warm is.   Wanneer is een verhaal klaar? Moeilijk te zeggen… sommige schrijvers laten hun vrouw dan ‘enz. enz.’ op hun laatste blad kliederen. Schuilt ergens nog wel een waarheid achter: Het leven kronkelt zich verder. Schrijvers kappen het verhaal af op het moment dat het oninteressant wordt. Maar dat ga ik dus allemaal niet doen. Ik presenteer u het met de lach van een trots babysmoeleke. Strik er rond en c’est ca.

Smaed
5 0

Ergens halverwege hemel en aarde

Maurice ging het restaurant binnen met een bos lichtroze pioenrozen, blij dat hij iets bij zich had om de blikken af te leiden van zijn slechte been. Met het boeket voor zijn borst baande hij zich een eigen weg door de verstilde, felverlichte ruimte. Een zestiger met leesbril loerde even boven de rand van zijn krant en twee geföhnde vrouwen lieten hun spie slagroombiscuit fluisterend links liggen, maar Maurice gebaarde van krommenaas en hield zijn blik strak gericht op het uitgebreide buffet, helemaal aan de andere kant van de zaal. Niet dat hij honger had, want hij had die middag zelfgedraaide gehaktballen in madeirasaus gegeten en dan laat hij zich altijd net iets te veel gaan. Maar hij was hier nu, en hij wilde vooral niet aanzien worden voor een vent die zijn tijd aan een lege tafel kwam uitzitten, dus hij nam een dienblad, veegde het achtergebleven afwaswater weg met de mouw van zijn anorak en zette zichzelf een koffie met melk en een stuk broodpudding met rozijnen voor. ‘Vier en een halve euro durven ze daar tegenwoordig voor vragen’, dacht Maurice, een beetje verbolgen, en hij pikte nog snel een zakje suiker mee, hoewel hij walgde van zoete bakjes troost.   Vanop zijn stoel aan het venster op de vijfde verdieping keek Maurice toe hoe mensen als mieren kwamen en gingen. Hij kon niet uitmaken wie ziek was en wie gezond, zoals dat ook op de begane grond niet zomaar van iemands gezicht af te lezen is. Hij zette zijn tanden in de zompige homp broodpudding en vroeg zich af of hij het vandaag zou durven. De pioenrozen had hij al, hij moest alleen nog zijn moed en het wisselgeld op zijn dienblad bijeenrapen, naar een willekeurige kamer stappen en met de bloemen in huis vallen.   Hij nam een zuinige slok van zijn koffie en zag het helemaal voor zich. Hij zou ‘GOENDAG’ lachen, zoals hij altijd deed bij om het even welke ontmoeting, en hij zou proberen expliqueren dat hij Maurice heette – Maurice zoals Maeterlinck, niet zoals de man achter Lucky Luke. Zijn slechte oren zouden hem wellicht weer parten spelen maar hij zou zijn best doen om niet te hard te roepen, kwestie van patiënt noch personeel levensbedreigende stuipen op het lijf te jagen. Daarna zou hij het boeket op bed leggen, iets articuleren in de trant van ‘want je bent het waard’ en vertrekken met het gevoel zijn tijd en teveel aan genegenheid goed te hebben besteed.   Buiten begon het te schemeren. Vanop zijn stoel op het vijfde, ergens halverwege hemel en aarde, zag Maurice meer en meer auto’s aan-, af- en achteruitrijden op de parking. Wilde hij werk maken van zijn wilde plannen, dan moest hij nu iets ondernemen. Straks waren de bezoekuren voorbij en had hij nog maar eens een dag verspild in dit klinische zelfbedieningsoord.   Voor de vorm nam hij nog een laatste slok koffie. Koud. Een beetje zoals het gezicht van de vrouw tegenover hem, die niet anders dan geconstipeerd kon zijn. Hij legde zijn handpalmen plat op het tafelblad en duwde zichzelf overeind. Zijn knoken knikten, de broodpudding borrelde luid in zijn onderbuik en in zijn hart schreeuwden teveel en tekort tegen elkaar op.  

a little bit of soap
2 0

Geheugenverlies - Een verhaal in vijfhonderd woorden.

Ik kom bij bewustzijn in de badkamer liggend in de douche. Opstaan lukt me niet, de stroom van water die naar beneden giet houdt mijn lichaam aan de grond genageld. Moeizaam breng ik een arm naar de doucheknop, vouw mijn hand eromheen en draai de kraan dicht. Ik glij uit over kotsresten terwijl ik probeer de douche uit te kruipen. Ik werk mezelf een weg uit het braaksel omhoog naar de wastafel. Ik spoel mijn gezicht met koud water en veeg de condens van de spiegel. Ik heb bloeddoorlopen ogen en ben lijkbleek. Om me heen liggen mijn met kots doordrenkte kleren. Er flitsen nachtmerrieachtige beelden door mijn hoofd. In mijn poging mezelf te kalmeren gooi ik nog wat water in mijn gezicht. De beelden wisselen elkaar in hoog tempo af. Alsof ik getuige ben van een leven dat geen chronologische volgorde kent. Is het mijn leven? Mijn hoofd duizelt, ik weet mijn eigen naam niet eens! Is dit überhaupt wel mijn huis? Het zweet breekt me uit. Strompelend loop ik de badkamer uit naar beneden. Elke krakende tree echoot door mijn hoofd. Beneden tref ik een woonkamer in complete chaos aan. De vloer is bedolven onder lege bierblikjes en etensresten. Op de salontafel in het midden van de kamer liggen de gebroken resten van enkele flessen sterke drank en een verfrommeld pakje sigaretten. Ik haal een sigaret uit het pakje op tafel en zak neer op de zwarte lederen bank. Terwijl ik het kalmerende effect van de sigaret op me in laat werken zie ik op de salontafel iets opmerkelijks liggen. Tussen de scherven liggen tientallen fel gekleurde zegeltjes met printjes erop. Lang hoef ik niet na te denken, ik heb lsd gebruikt. Geen wonder dat ik me nu zo naargeestig voel, maar ik voel tenminste nog iets. Aanwijzingen heb ik nodig, dingen die me iets kunnen vertellen over wie ik ben, over wat er gebeurd is. Bovendien moet ik schone kleren hebben. Ik struin het hele huis af, maar ik vind niets. Geen administratieve papieren, geen mobiele telefoon, geen identiteitsbewijs, geen bankpas of kleren. Alles lijkt met voorbedachte raden te zijn verwijderd. Mijn verschrikkelijke honger brengt me naar de keuken, waar ik een briefje op de koelkast zie hangen. ‘Mits het ons is gelukt ben je het overgrote deel van je geheugen kwijt. Ik spreek van ons, want ik hoop dat jij opnieuw kunt beginnen, jij draagt mijn verleden niet met je mee. Dat maakt jou fundamenteel anders dan ik, jij bent opnieuw geboren. Kijk achter de losse steen in de muur van de tuin.’ In de tuin tref ik een grote hoop as aan. Het moet geregend hebben, want een deel is niet goed verbrand. Achter de losse steen ligt een kistje met een klein vermogen erin. De erfenis van een verleden dat ik wilde kwijtraken. Ook zit er nog een briefje bij. 'Nieuwe kleren in de kelder.’ Voordat ik de kleren pak, maak ik met wasbenzine af wat de regen getracht heeft te stoppen.

Atlas
6 0