Zoeken

Witte luister

Absurd, zoals gewoonlijk is zijn droom gespaard gebleven van de logica, liefdeslyriek. De haan kraait straks een einde aan de nacht, geluid dat hem de ogen opent spijts de weerstand. Een verse onderbroek, wat melk met brood en zijn recente aankoop, een fiets helpt hem op weg. Te Bellem is een spoorwegbrug, twee verzakkingen daar boven past U beter op of U vaart slecht, belandt er met Uw voertuig, klikken en Uw klakken in de steile berm. Somers, onderweg ingehaald door een kannibaal, zo’n kilometervreter in een strakgetrokken pak, stopt boven op die brug en voelt, weet : de pennywafel is hij thuis vergeten. Zon en argwaan in de verte, een zottighedenpanorama met twee weggelopen lama’s, een wereld, witte vogel, Zwaenepoel zat lang geleden in zijn klas.   Somers hoeft niet na te denken. Het is pas over een maand of twee, het communiefeest van het petekindje, de mensen, de speech die hij niet geven zal over coquetterie, kroketjes, les comédies de l'amour et des bétises humaines. Modegoden, hapjes, goede smaak van roodgekookte kreeft, het meisje neergedaald, opgekleed, -getut, de glazen vleugeltjes apart verpakt en de traiteur hij zweet, zoals de kaasplateau, die wacht in de veranda.   Ongeloof, als hij dichter komt, de zwaan op de oever beter ziet, kwajongens allicht, Picasso want de nek ligt in een knoop gelijk een witte krakeling. Het dier verlost, zijn handgeklap, wintermugjes bij het water dansen op en neer. Somers moet verder. Ook voorbij het huis, van de dokter die hem vorig jaar het leven nog gered heeft toen hij luisterde.       uit de reeks  'Ignace Somers'  

Bernd Vanderbilt
0 0

Uitgestippeld welzijn

Een joekel van een koeienbel en bloemen aan het stuur. Zo reden ze rond dezer dagen die tienermeiden maar Somers dacht dat ze niet echt waren; ze bloeiden immers ook in de winter en hij meende gezien te hebben dat bij zonsondergang de bloemblaadjes zich niet sloten. Zekerheid had hij niet en in dit post-dutroux tijdperk ware het ongeoorloofd de jonge fietsers te benaderen, laat staan een bloem aan te raken, naar hun hippiness te peilen, te zien of hij een paardenantwoord zou krijgen. Grieks was tegenwoordig weer volledig voor de Grieken of het eten in dat welbepaalde restaurant; paardenvlees was hoe dan ook weer uit de mode nu BSE door iedereen vergeten was en Provo weer gewoon een stad in Utah.   Professionele hondenbrokken, dat kan ook en een groene stip ware gepast, op de voorhoofden van die meiden, aangebracht door de vader, of de geëmancipeerde moeder, die de tijd gekomen achtte dat het jonge vlees dat zij voortgebracht hadden, bejaagd mocht worden, al was Somers alles behalve een casanova. Hij zou zichzelf in dat geval hoogstens iets langer de blik op het groen gunnen, hopende er niet scheel van te worden.   Op de vooravond had hij nog gelukspillen gekocht, maar blijkbaar waren het suppositoires en werd zijn aars daar minder blij van. Verder was hem onderweg een luis geruisloos de pels ingekropen, doch, van geluk gesproken, één enkele luis kon zich niet voortplanten; die taferelen werden hem bespaard en hij legde het diertje in het labiele poppenbedje waar het vroegtijdig stierf, wiegendood allicht.   Bij treurige dauw en droeve dageraad trok hij naar de winkel, telde de huizen niet en ook de gevelstenen bleven ongenummerd, net zoals Rainman nooit garnalen in de Noordzee vangt. Maakt de tijdelijkheid zich stilaan meester van de zienden en staren alle blinden in eeuwige cirkels?, vroeg Somers zich af.   Janmaat kwam wat te laat. De ketting van zijn brommer was kapot. Al snel was het beslist, die lompe lampadaire mocht aan tien euro de winkel in en ze zouden het samen wel flikken op één voormiddag, het lot oude boeken waarvan haast nog niets verkocht was, ging een oranje stip krijgen, hetgeen betekende : voortaan slechts vijftig cent en Somers gooide er nog snel die kramakkelige bundel bij. Gezelle, met al zijn brave tuinbouwgroene clichés en eeuwenoud gerijm, doch eerst een grote boodschap in het kleine vertrek. Somers dacht er aan McCarthy, spoelde ze door, die kleine replica, aan Roland Desruelles, Vondel, gerecycleerd drukwerk en plooide het netjes, geperforeerd toiletpapier.       uit de reeks  'Ignace Somers'

Bernd Vanderbilt
0 0

You like fish?

We vliegen ergens boven de Atlantische op weg naar de overkant. In de twee stoelen voor me een middelbaar echtpaar en bij het raam een oudere heer weggedoken in een afwachtende slaap. We krijgen warm eten, de door KLM-magnetrons opgeroepen geuren verspreiden zich reeds een half uur door het vliegtuig. Geen aanlokkende, eetlust opwekkende geuren, integendeel. De stewardessen bewegen zich snel en doelgericht door de smalle gangpaden, ze blijven glimlachen, zij het af en toe moeizaam. Sinds kort weet ik dat dit beroep, ooit het ideaal van alle jonge vrouwen in Nederland, niks beter is dan dat van een serveerster in de horeca. De drie passagiers voor mij worden bediend, ik ruik de weeïge geur van vis. Zeetong is lekker, maar je zou hem niet moeten hoeven ruiken. De man en de vrouw beginnen meteen ambitieus aan hun maaltijd, de reiziger aan het raam wordt ook even wakker van het gescharrel, maar laat zijn eten onaangeroerd, hij draait wat in zijn stoel en dut verder. Het echtpaar heeft de hun toebemeten portie in rap tempo naar binnen gewerkt, de man taxeert nu het onaangeroerde eten van de slapende man aan zijn rechterzij. Op zijn bord ligt nog een zeetong in alle fantastische heerlijkheid koud te worden. De stewardessen ruimen de rommel alweer op, ze komen nu onze richting uit met hun afvalzakken. De vork van de man gaat opeens naar het maagdelijke blad van de slapende passagier, zijn prachtige vis zal binnenboord worden gehaald. Terwijl de heerlijke zeetong in de lucht hangt, doet de slapende reiziger één oog open en zegt: ‘You like fish?’

thrammy
0 0

PLUIMEN

  De oude man zit op de rand van het smalle bed met zijn handpalmen open op zijn knieën. Oplettend bestudeert hij het geschonden parket tussen zijn bed en het raam. In het geometrische patroon van de planken herkent hij het grondplan van zijn leven. Hoe het lot hem aanvankelijk gunstig was met een zwierige krul naar boven en dan ongenadig toesloeg met een diepe kerf, een scheur. Het parket naast de scheur is gekarteld als de groeven in zijn oude buik, de lijnen in zijn knieholte. Hij buigt zich dieper voorover, zijn voorhoofd raakt haast de grond. Uit het uiterste barstje links bij de overgang tussen twee planken, vlakbij een splinter, komt geluid. Hij gaat er langzaam bij liggen en legt zijn oor op het barstje. Hij is verrukt, daar beneden is het leven. Toeterende auto’s, schelle latinomuziek en joelende jongeren, ze springen vol zijn gehoorgang binnen. Daar beneden is Irma en Irma danst de samba, in een paarse Rio de Janeiro bikini, met pluimen, witte en diepblauwe, hyacintblauwe pluimen. Hij sluipt door de barst, zijn hartslag versnelt, zijn armen en benen lenig en soepel als vroeger. Zijn ogen staan donker en diep, zijn verhitte mond is op zoek naar de volle lippen van Irma. Lichtjaren lang is hij op zoek naar die lippen, die mond. En dan stijgt plots klef, zuur slijm naar boven. Hij kokhalst en ligt in bed. Irma schudt de hoofdkussens op. Naast hem in het harde tl-licht staat zijn rollator met vooraan een mandje, daarin zijn opgerolde krant, zijn tanden, een pen, een foto van een vrouw, een leven. Zorgvuldig zichtbaar op de zijstang plakt een bumpersticker, ‘I love samba’ staat er op.  

Hilde Devoghel
4 0

licht stofje

Ik reed van Ertvelde naar Costa Rica, maar aan het eerste rondpunt raakte ik de weg kwijt. Ik stapte uit en vroeg aan een plaatselijke landbouwer of hij de minst filegevoelige route naar de Atlantische Oceaan kende. De boer tuurde naar een windmolen in de verte. Een mengeling van tabak en speeksel sijpelde uit zijn mond toen hij sprak. Zelf was hij nog nooit buiten Ertvelde geweest - behalve die ene keer toen een suikerbiet uit zijn tractor viel en op het grondgebied van Assenede rolde - maar zijn duiven vlogen wekelijks door heel Europa. Zij konden mij met alle gemak de juiste weg wijzen. Ik haalde net mijn portefeuille boven om zijn beste duif te kopen, toen een van zijn dochters thuiskwam. Ze had blauwe ogen, lang blond haar en grote borsten. Haar glimlach was fenomenaal, haar benen eindeloos. Haar kont zag er tegelijkertijd strak en mals uit. Ze keek mij aan en vroeg of ze mij ergens mee van dienst kon zijn. Euh ja, stamelde ik, ik ben de weg kwijt. En hoe graag wil ik je borsten vastnemen en er eens goed mee schudden, dacht ik erbij. Niet veel later reden we samen op de Autoroute du Soleil, onze haren wapperden in de wind. We stopten aan een tankstation en aten een croissant. We lachten met een dikke Duitser, een luidruchtige Hollander en een achterlijke Vlaams-nationalist. Spanje was een droom. Lege snelwegen, verlaten dorpen. Voor we het wisten stonden we op een berg in Portugal te kussen alsof ons leven ervan afhing. We konden de oceaan al ruiken. Je adem kriebelde in mijn hals. De horizon trilde, of was het mijn lijf? Je gaf me jouw trui. Ik zag je tepels door je t-shirt. Licht stofje, zeker in de H&M gekocht. In volmaakt Ertvelds vroeg je of ik een kind van je wilde. Nee bitch waren wel de laatste twee woorden die op mijn tong lagen.

Maarten Verhelst
0 0