Zoeken

Pump Polizei

Lelijke vrouwen maken massaal misbruik van de naaldhak. Met dit toverstokje trachten ze alsnog de aandacht te gijzelen. Deze volksverhakking bezorgt de samenleving een dagelijks arsenaal aan ontgoochelingen. Stel: je bent een man en je leest de krant alleen op een bankje onder een aangenaam herfstzonnetje. Je bent verzonken in een uitstekende column. Tot ritmisch getik de stilte vult. Tak...tak...tak. Jouw blik snakt al naar de Heilige Tweevuldigheid: borsten en billen. Het snoetje komt later wel in beeld. Je kijkt reikhalzend op, wat leidt tot drie mogelijke scenario's: a) Killer heels, killer looks. Naaldhakken die jouw hart doorboren. ‘Air on the G string’ van Bach begeleidt deze sensuele parade. Van naaldpunt tot decolleté: a highway to heaven. Schuldig aan schoonheid vormt het vonnis van jouw spoedproces. Met veertien centimeter als moordwapen én als bewijsmateriaal. b) Geen naaldhak, maar een zak in een streepjespak op luid Italiaans leer. De patser wil met lawaai zijn plaats boven het maaiveld bereiken. Als kind stak hij ongetwijfeld kaarten tussen z'n fietsspaken. Ik doorprik echter die decibels en keer met een monkellachje terug naar De Standaard. c) Standaard is jammer genoeg de derde optie. Ondermaatse vrouwen, de attentie onwaardig. Ze eisen de aandacht op met goedkoop geweld. Met hakbijlen van Taiwanese makelij slaan ze prille dromen stuk. De jagersblik, zwanger van verwachting, eindigt in een miskraam. Gevoed door slecht vlees. De ontgoocheling treedt op bij beide partijen. Terwijl jouw kopje naar beneden duikt, druipt zij in het dwaallicht af. Een fiasco op stiletto's, tippelend op valse noten. Met een algemeen verbod op de naaldhak voorkom je deze frustratie. Maar laten we menselijk blijven en iedere vrouw haar zweempje glorie gunnen. Daarom pleit ik voor een belasting op pumps, het meest populaire model. Hiermee spijzen we de lege staatskas en schakelen we een significante groep onruststokers uit. Beauties genieten een recht op vrijstelling, uitgereikt door de Hoge Raad voor Schoonheid. Uiterlijke parameters verdienen een hoofdstuk in het Staatsblad. Wetten horen een afspiegeling van de samenleving te zijn. Vanuit het veld kreeg ik overigens de vraag of er een maximale leeftijdsgrens op het gebruik van de naaldhak moet gelden. Hoewel een bilpartij na drie kinderen doorgaans belabberd degradatievoetbal afhaspelt, ben ik hier geen voorstander van. Het ontneemt de dames die succesvol de tand des tijds hebben doorstaan, de kans op een toy boy. Dit wetsvoorstel laat deze golden girls de ruimte voor een gewettigde troostprijs na een mislukt huwelijk. Een speciale Pump Polizei zal het straatbeeld vrijwaren van naaldhakmisbruik. De Pump Polizei zal mokkels kortwieken die op wankele basis interesse opeisen. Breng ze met de voeten op de grond en haal ze uit hun luchtkasteel. Steek ze in ballerina's waarin ze zich een prinses kunnen wanen zodat de teleurstelling ons niet langer tegemoet treedt. Aan wie zich nu aangesproken voelt: wees gewoon platvoet en word ieders vriendinnetje. Gun echte godinnen de extase van de naald. Zelfkennis is het hoogste goed, ook tien centimeter lager.

Magnus Sørenson
11 0

Quicki

Op een luie zondagnamiddag, een week na de gemeenteraadsverkiezingen, kregen we onverwacht bezoek van een bevriend koppel en hun twee kinderen. De jongen en het meisje sliepen, of deden alsof. In de gang lieten de vrienden de kinderen van zich afglijden. Hun vader rolde met de ogen. ‘Kom nu, kindjes, wees ‘ns flink!’ Het meisje lag verfrommeld op de grond. Haar broer gluurde naar me van onder een opgetrokken wenkbrauw. Van zodra hij zag dat ik het spelletje doorhad, kneep hij zijn ogen stijf dicht. Ze moesten de woonkamer worden binnengedragen. Daar ontdooiden ze pas, nadat we een tijdje geen acht meer op hen hadden geslagen. Zonder hem aan te kijken, prikte ik de jongen van tijd tot tijd in zijn buik. Dat kwam me na enkele keren op een halve wurggreep te staan. De boosheid die de jongen daarbij voorwendde, was niet helemaal gespeeld. Er school een verkennend soort baldadigheid in, die hij van de stoerdere jongens uit zijn klas had geleerd. Hij ging nu naar de grote school. Zijn zusje zat onrustig op de bank op en neer te wippen. Telkens ik mijn tong naar haar uitstak, dook ze achter de rug van haar moeder weg. Ik trok een nieuw register open. ’Jij bent een neushoorn zonder neus.’ Met een beschuldigende vinger wees ik naar de jongen. Hij herkende het spelletje meteen. ‘En jij bent kaka!’ ‘Aha, ik kaka? Dan ben jij’ – ik deed alsof ik lang moest nadenken – ‘een giraf zonder stippen!’ De jongen straalde. ‘En jij bent kakaaaaaa!’ Hij krulde schaterlachend achterover in de zetel. Zijn zusje kwam naast me staan. Om deel te hebben aan de pret, trok ze aan mijn arm. ‘Kakaaa,’ toeterde ze in mijn oor. ‘Kijk wie daar loopt!’ Hun vader wees door het raam naar de overkant van de straat. ‘De nieuwe burgemeester!’ Ik stak nog in de rol van gemankeerde circusdirecteur. ‘Quickiiiiiiii,’ riep ik uit. Iedereen in de stad noemde de nieuwe burgemeester ‘Quicki’, wat een verbastering was van ‘s mans familienaam. Voor de kinderen klonk het als een figuurtje uit een tekenfilm. Lachend keek ik naar het volwassen gezelschap. Mijn vriendin staarde me bedremmeld aan. Er lag een begin van plaatsvervangende schaamte op haar gezicht. ‘Misschien moeten jullie Quicki maar eens goeiedag gaan zeggen.’ Mijn kinderachtig gedrag had een aanstekelijke uitwerking op de vader. ‘Neen, niet doen.’ De moeder keek naar mijn vriendin. Maar de mannen hadden schik in de zaak. Ik pookte het vuur nog wat op. ‘Toch wel, toe, ga maar eens goeiedag gaan zeggen aan Quicki.’ De kinderen stoven de gang in. Het duurde een tijdje voor ze de voordeur uit het slot kregen. Ik hoorde ze onder elkaar konkelfoezen, zoals alleen kinderen dat kunnen wanneer ze iets ondeugends in hun schild voeren. ‘QUICKIIIIIII!’ schalde het door de straat. Samen met hun vader ging ik aan het raam staan. De nieuwe burgemeester was iets op zijn smartphone aan het intikken. Iets met een losliggende stoeptegel ongetwijfeld, of een verkeerslicht dat niet werkte. Ze moesten nog enkele keren roepen, vooraleer hij hen hoorde. Toen zwaaide hij stijfjes. Gierend van het lachen stormden de kinderen de woonkamer opnieuw binnen en begonnen aan een rondedans rond de salontafel. ‘Kom kindjes, we gaan thuis lekker wafels eten.’ De gekende truc om een einde te maken aan het gejoel. De kinderen lieten zich gewillig in hun jasje hijsen. Ik zwaaide hen na toen de wagen gekeerd was en toeterend de straat uitreed. In de woonkamer was mijn vriendin de lege glazen aan het verzamelen. ‘Onnozelaar,’ zei ze, ‘die kinderen zo dol maken!’ Zonder me aan te kijken, schudde ze het hoofd, alsof ze iets herhaalde dat ze me al honderden keren had gezegd. Ik liep naar haar toe en sloeg mijn armen om haar heen. ‘Jij bent een egeltje zonder stekels,’ zei ik. ‘Ach!’ Even dacht ik dat ze ‘kakaaa’, zou zeggen. ‘Het is al goed,’ zei ze daarentegen heel volwassen.  

detroostvancontouren
0 0

Blind date met de toekomst

Een paar dagen voor kerst keken we elkaar voor het eerst in de ogen. Ik herkende haar niet meteen, en zij mij nog veel minder. Hoewel ik haar doen en laten al een tijdje met meer dan gemiddelde interesse volgde, was het vreemd om haar plots in levenden lijve te zien. Het voelde niet vertrouwd, zoals ik had gehoopt. Eerder onwennig. Toch zeker die eerste 30 seconden. Daarna sloot ik haar in mijn armen en in mijn hart. Voor altijd. Zonder woorden. Zonder twijfel.   Blind dates zijn dubbeltjes op hun kant. De verwachtingen liggen meestal hoger dan de hakken of het coiffuur van de date in kwestie, zodat er vaak al in de eerste minuten gezocht moet worden naar compensatiemateriaal. Een helse klus: het gemiddelde eetcafé laat naast het gekletter van besausde borden en het ‘look at me, I’m an asshole’-gekraai van businesshaantjes geen betekenisvolle interacties toe. Met een beetje geluk spreken de blik en lichaamstaal van de persoon aan de andere kant van de tafel boekdelen zodat snel duidelijk wordt welk vlees men in de kuip heeft: een lammetje, een kip of een flink stel hersenen. En ja, soms gaat het goed. Soms gaat het zelfs beter. Vriendin Kat nam onlangs het onzekere voor het zekere en liet zich verleiden tot een blinde ontmoeting met een mysterieuze jongeling. Niet zomaar naast de deur, in welk geval ze de dans met een foute partner zonder veel gedoe zou kunnen ontspringen, maar meteen over de land- en taalgrenzen heen. ‘Het gras is daar misschien niet groener maar de tongval toch een stuk sexier’, argumenteerde ze, en we konden haar geen ongelijk geven, zelfs niet in het schoon Gents. Ze vloog naar haar afspraak met een kokerrok en een klein hartje en zweefde terug met een nieuw lief en een valies vol toekomstplannen. Gevallen voor die vlotte tong en vertrokken voor een schoon avontuur.   Of de liefde tussen mij en mijn decemberdate wederzijds is, weet ik niet. Ik heb het haar nog niet gevraagd, daar is het net iets te vroeg voor. Ik wil geloven van wel, maar eigenlijk doet het er niet toe. Al vindt ze mij de stomste griet van Europa en omstreken: zij is het voor mij. De zon en de maan en het beste van allebei. Ook al draagt ze wel eens tweedehandsbroeken die haar niet flatteren. En kleedjes die te ruim tailleren. Ook al trekt ze wel eens op de verkeerde momenten haar mond open en ruikt ze niet altijd even fris. Ik vergeef het haar. Ik vergeef haar alles. Want die blik in haar ogen, dat is kunst. Hedendaagse kunst, met een streep realisme en een klodder romantiek. Een werk van generaties dat niemand onberoerd laat. Vooral mij niet. Hoe het ons verder zal vergaan? Dat verhaal moet nog geschreven worden. Er zit in elk geval toekomst in. Ze zegt het niet met zoveel woorden maar ze voelt zich op haar gemak bij mij. Dat weet ik, want ze laat winden in mijn aanwezigheid. Mijn kersverse dochter.   (Column verschenen in Psychologies magazine - maart 2012)

a little bit of soap
0 1

797204

‘Ik zit naast de telefoon en wacht tot 's avonds laat, met een kloppend hart want mijn geluk hangt aan een draad, als je ook verdriet hebt wees dan niet te fier en draai 797204.’ Ik floot ’m wel eens tussen mijn tanden, die hit van Tura, in de tijd dat je nog moest draaien om te bellen. Een telefoon had toen nog iets magisch. Thuis hadden we er geen, dus als ik mijn lief wilde horen of over mijn lief wilde zagen, moest ik zelf uit mijn kot komen. Bellen vanuit een telefooncel, mijn god, de kwelling. Eerst het huis en alle broeken – ook de stinkende verschrompelde onderin de wasmand – afzoeken naar vijffrankstukken. En dan naar ’t kot stappen, dwars door het dorp, tot vlak naast de kerk. En bidden dat meneer pastoor niet zou passeren. Want die zou het zeker weer gezien hebben, de heiligaard, dat ik niet met ons ma aan het bellen was. Mijn rode oortjes zouden mij verraden. Mijn rug zou weer boekdelen spreken. Want hoe je ook draait of keert in zo’n kot, je staat er in je blootje. Emoties liggen er voor het grijpen. Liefde, woede en wanhoop echoën er luider dan verwacht. En die rijen wachtenden achter je, die staan erbij en kijken ernaar. Schaamteloos.   Neen, dan zijn we vandaag beter af. Met die mobiele toestanden van tegenwoordig hoef je je rode wangen, bezwete rug of bleitmuil tenminste niet meer met Jan en alleman te delen. Je kan rustig een ei pellen met je schoonmoeder terwijl je op de wc zit. Het wachtdeuntje van de aannemer uitkafferen in het tuinhuis. Een telefonisch interview afnemen vanuit een berghut im Schwarzwald, in een rendiertrui. Nog zo makkelijk. Maar willen we die privacy? Neen. We willen gezien en gehoord worden. Gisteren nog, voor mij in de rij aan de kassa: ‘ZEG SCHAT, NEEM JIJ DIE NIEUWE LEREN TAS MEE VAN MICHAEL KORS, ZE LIGT OP ONZE PIANO IN DE HAL, IN DIE WITTE ZAK VAN PRADA.’ ‘Proficiat madam’ wou ik nog zeggen, maar ze zwierde zo wild met heur haar en armen vol blinkende mobiliteit dat ik het maar zo liet. Leren tas. Michael Kors. Piano. Prada. Dat wil wat zeggen. Dat ‘schat’ de voeten vanonder zijn gat mag lopen voor haar. En dat wij stille getuigen mogen, excuseer, moeten zijn van haar succes. Eenzelfde scenario in de trein, de roepplek bij uitstek: ‘JA ’T IS IK. ZEG, IK ZIT OP DIE VAN 21 UUR KWART. JA, DRUK-DRUK-DRUK. ZEG, BEVESTIG JIJ VOOR DAT WEEKEND IN DE DORDOGNE, DAN KIJK IK MORGEN OP DE EUROSTAR WEL NAAR DE PLANNEN VAN DE BADKAMER. EN ZOETJE, WACHT MET DIE PASTA TOT IK THUIS BEN, GE WEET DAT IK MIJN LINGUINE HET LIEFST ZELF DRAAI MET MIJN MACHINE UIT PIEMONTE.’ Word je dan als medereiziger verondersteld spontaan recht te staan en te applaudisseren? Reik je zo’n man de hand en feliciteer je hem met zijn uitermate geslaagde leven? Of word je verondersteld nederig het hoofd te buigen en zwijgend je degradatie naar tweede klasse te aanvaarden, ook al zit je in dezelfde wagon?   Nu ons leven niet meer aan een draad hangt, lopen we ermee te koop. Nu we bevrijd zijn uit onze cellen willen we gezien en gehoord worden. Onze rug moet geen boekdelen spreken, dat doen we zelf wel. Zo luid en duidelijk mogelijk. En wie niet horen wil, krijgt een klets extra intonatie rond zijn oren. Want we hebben iets te bewijzen. En we zijn zo fier. Dus we leven bij de gratie van de ander, op de tonen van 797204.   (Column verschenen in Psychologies magazine - januari 2013)

a little bit of soap
0 1
Tip

1 centimeter breed, 3 millimeter diep

Hij is 1 centimeter breed en 3 millimeter diep. Ik weet het want ik heb ’m bekeken in de spiegel. Langs alle kanten en verschillende keren, om zeker te zijn. Ik wist niet eens dat hij er zat, tot iemand zei: “Je bent ontspannen, je frons is weg.” Toen schoot hij natuurlijk direct weer in een plooi, want ik begreep niet waar ze het over had.   Net als ieder mens met ogen, oren en neuronen heb ik zo nu en dan mijn bedenkingen. Bij de epauletten van sport- en stijlanker Catherine Van Eylen. Bij de foto’s van gepimpt melkschuim op mijn scherm. De meeste van die meninkjes hou ik voor mezelf wegens weinig relevant voor de wereldvrede, maar ze ontsnappen wel eens via mijn voorhoofd, waar ze de leegte tussen mijn wenkbrauwen vullen met geribbelde dikdoenerij. Een teken van inhoud, aldus denkers. ‘Gecrispeerd’, menen anderen. Ik durf dat tegen te spreken. Ze mogen zeggen en dragen wat ze willen, ik loop niet de hele tijd te oordelen met de uitzondering in mijn hoofd en de regel in mijn hand. Eigenlijk ben ik best tolerant. Ik probeer altijd wel te zoeken naar een goede verklaring voor de schoudervullingen van Catherine. Vind ik er geen, dan trek ik mijn schouders op, even hoog als die van haar, en dan bedenk ik dat haar vestimentaire moed toch bewonderenswaardig is. Neen, ik erger me niet vaker of langer dan de gemiddelde kleine zelfstandige met perforatorproblemen aan het einde van een kwartaal. Om dan te zeggen dat ik er godganse dagen als een Klingon bijloop…   Ja dus. Sinds die vrouw haar vinger op mijn frons legde, gaat er geen uur voorbij of ik voel ’m. Achter de computer, voor de televisie, boven de lavabo of bij het likken aan een cornet d’amour. Het moet aangeboren zijn. De bewijzen liggen voor mij op tafel: een vergeelde polaroid uit ’74. Mijn moeder geeft me de fles en ik frons. Waarom? Weet ik veel. Veel viel er toen nog niet te fronsen, of het moest een onderliggende drol zijn die me dwarszat. Maar kaksituaties ga ik tegenwoordig zo veel mogelijk uit de weg, dus het moet iets anders zijn. Iets genetisch. Een verkeerde wrong bij de bevalling. Die Klingon-frons zat er in ’74 al in en die is er nooit meer uitgegaan.   Pas bon pour le moral. De bochten in je gezicht beïnvloeden het zuurstofgehalte in je hersenen en sleuren in een zelfde beweging je humeur mee. Wetenschappers hebben het getest en bevestigd. Open je energiefactuur met een smile – desnoods geforceerd met ‘cheese’ of ‘gin-tonic’ – en je zult het leven en je factuur beter zien zitten. Frons je wenkbrauwen en het is al bij voorbaat om zeep. Dan betaal je een hogere prijs voor zowat alles in dit leven, of zo lijkt het toch.   Van de shiny happy people-club hoef ik geen lidkaart, dank u schoon. Iemand die altijd lacht is verdacht want het leven kan stinken. Maar van die frons, daar moet ik vanaf. ’t Is een kleintje, maar ’t schiet ver door in mijn humeur, onbewust maar zeker. Ziet u mij een dezer met een voorhoofd dat twijfelt tussen glad en geribbeld, neem het dan vooral niet persoonlijk. Er is niets mis met uw epauletten, noch met uw okselgeur of melkschuimsnor. Mijn wenkbrauwen hebben gewoon een eigen wil, maar er wordt aan gewerkt. Ik ga voor glad geluk, al dan niet geforceerd met gin-tonic. (Column verschenen in Psychologies magazine - oktober 2013)

a little bit of soap
1 1

Aalmoes

Ze staat er elke keer weer: een donkere vrouw bij de ingang van het grootwarenhuis. Ze ‘verkoopt’ daklozenkrantjes. Maar geen mens die er interesse voor heeft. Soms, niet vaak, laat iemand een muntje vallen in de plastic beker die ze ophoudt. Mij kent ze intussen al en knikt – voor haar doen – heel enthousiast als ik voorbij loop. Ze weet dat ze straks een euro en een glimlach van me krijgt wanneer ik mijn winkelkarretje weer heb geparkeerd. Maar vandaag komt ze me achterna gelopen. “Madame, madame” of ik niet eens een pakje koffie voor haar kan meebrengen…  Een beetje verward knik ik terug en ga binnen. Er bekruipt me een raar gevoel. Iets wat lijkt op irritatie omdat er ’misbruik’ wordt gemaakt van mijn ‘goedheid’.  Zo’n ‘je geeft-ze-een-pink-en-ze-nemen-je-arm’ gevoel. Niet dat ik een pakje koffie nu zo’n inbreuk op mijn wekelijkse budget vind. Maar het stoort me dat ik zelf niet meer mag beslissen óf ik wat geef en wàt ik precies geef. Dat mijn liefdadigheid gelijk al verwacht wordt, meer nog, gestuurd en meteen opgetrokken wordt. Terwijl ik mijn kleine ergernis loop te ontleden, ben ik het koffierek al lang voorbij en werk verstrooid mijn boodschappenlijstje af. Wanneer ik, na eindeloos aanschuiven aan de kassa, eindelijk met mijn volle winkelwagen de deur uitkom dringt het tot me door: geen koffie. En dat moet ik haar nu recht in de ogen vertellen. Kan ik haar zeggen waarom ik het vergat? Moet ik me verontschuldigen voor zoveel egoïstische verstrooidheid? Hoe maak ik dat goed? Met een blos op de wangen van pure géne zeg ik haar dat ik de koffie ben vergeten, maar dat ze zelf een pakje kan gaan kopen. En ik geef haar een briefje van 5. Er zit iets meewarigs in haar blik wanneer ze het biljet in haar groezelig heuptasje wegfrommelt en iets mompelt dat waarschijnlijk ‘dank u’ wil zeggen. Een pakje koffie zou haar meer plezier hebben gedaan, denk ik terwijl ik de parking afrijd. Het is niet omdat ik niet weet wie ze is en of ze’t wel echt nodig heeft dat ik het haar niet mag gunnen. Wie staat nu voor haar plezier elke dag aan de deur van zo’n tempel vol verleidingen, met een stapeltje kranten en een plastic bedelbekertje? Een pakje koffie als kleine luxe, in plaats van een briefje geld dat misschien weer nuttig gebruikt moet worden. Een arm, inderdaad, in plaats van dat gemakkelijke, vrijblijvende pinkje af en toe.

Quickfox
0 0

De Klank van Stilte

Tegen de vroege ochtend houdt de regen op. Het continue geruis dat me in slaap had gewiegd valt plots weg en dat maakt me wakker. Heerlijk stil is het nu, met alleen een zacht getinkel buiten. Geen belletjes, maar het geluid van metalen plaatjes die speels en onregelmatig tegen elkaar aantikken. Door de rieten rolgordijnen glijden de eerste zonnestralen mijn kamer binnen: tijd om op verkenning te gaan. Mijn kamer geeft rechtstreeks uit op de kleine binnentuin van het hotelletje aan de rand van Ubud. Onder de stenen toegangsboog door loop ik de Balinese rijstvelden in. Ik snuif de zwoele geur op van wierookstokjes die pas zijn aangestoken in de kleine bloemenofferande op de drempel van het huis. Langs de dijkjes tussen de kampong-percelen stap ik tot aan het apenbosje en vind daar een verweerde stronk om op te zitten. De stilte op die plek is oorverdovend. Onderweg hiernaartoe drong het langzaam tot me door: hier geen krijsende ‘bechak’voerders die je in hun fietstaxi willen meekrijgen, geen roepende marktkramers, geen vrouwen met hoge schrille stemmen, geen toeterende auto’s en snelle brommertjes die je zo van je sokken rijden. Hier alleen de lucht, de natte aarde en de zon. Mijn zintuigen komen op scherp. De zon klimt snel hoger nu en zijn plotse warmte doet het hout en de trompetbloemen aan de struiken fel geuren. Voor me, zo ver als ik kijken kan, liggen de groene rijstvelden. Grote en kleine vakken boordevol smaragd, afgeboord door smalle, hogere linten van gras. Af en toe een glinsterend donker vlak, een veldje vol water maar zonder aanplant. Heel ver weg beweegt een punthoedje op en neer: een vrouw stopt jonge plantjes in een ondergelopen veld. Wat dichterbij zie ik twee kinderen water hozen van een perceel naar het hoger gelegen veld. Ik hoor heel zwakjes het klotsend geluid van de leren zak die in het water slaat, net voor ze hem met een mooie grote zwaai omdraaien en aan de andere kant van de dijk uitkieperen. En verder niets. Of toch. Dat zachte getinkel, dat nu van alle kanten uit de velden komt. Ik trek mijn ogen in spleetjes om tegen het licht in te kijken. Hier en daar op een kruising van dijken staan paaltjes met kunstige windvanen. Daaraan hangen mobieltjes van blikken plaatjes, tinkelend in de ochtendbries. Heerlijke muziek in perfecte harmonie met de meest volmaakte rust...

Quickfox
0 0

I love la douce France

Zo’n donkere, koude ochtend, hartje winter, begin jaren 60. Zoals elke donkere, koude winterochtend kruip ik dicht tegen de kachel aan. ‘Feu continu’ noemt mijn moeder die kachel. Maar ik merk ’s morgens weinig van zijn ‘doorlopende warmte’, wanneer de verse lading kolen alle moeite heeft om vuur te vatten. Terwijl ik rillend mijn kleren aantrek, denk ik aan de kou en de schaars verlichte kerkwegel waar ik straks langs moet, op weg naar school. Zou de grote herdershond van het tankstation op de hoek weer los lopen en komen snuffelen? Ik hou mijn adem nu al in en huiver nog meer.    Intussen speelt op de radio, elke dag opnieuw, Franse muziek. Mistinguette, Piaf, Brassens en Georgette Lana, ik ken ze feilloos. Maar ik hou er niet van. Mistroostig vind ik hen klinken. Eindeloos treurend met een tremolo in de stem of vals meeslepend met een ‘Java’ of ‘Mylord’ op de vloer… Geef mij maar de vrolijke Engelsen. Jerry Lee Lewis, Cliff Richard en de Everly Brothers. Of Elvis. Maar neen, Frans zal ik leren, door elke dag een stevige portie Franse cultuur bij de lauwe kachel. Het effect is net andersom: ik haat Frans. En ‘s avonds luister ik stiekem naar ‘mijn’ Engelse muziek op mijn transistorradiootje.   Verplichte verblijven bij Waalse kennissen versterken alleen maar mijn afkeer. Boeiende taalvakanties tussen jongeren in Engeland voeden mijn Angelsaksische voorkeur met grote scheppen.   Tot ik de man van mijn leven ontmoet. Hij houdt ook niet van Brassens, maar is overtuigd francofiel.  Kent Parijs en het Franse platteland op zijn duim en neemt me mee. Hij laat me de deugden ontdekken van een casse-croûte in het veld, met wat ‘pain’, een slok ‘vin’ en een mals stuk kaas. Toont me de schoonheid van een boomgaard in Normandië, een wijngaard in Bourgogne, een lavendelveld in de Provence. Praat met de boulanger, de vigneron en de garçon. En zie, gaandeweg begint ook voor mij die taal te zingen.  Worden de associaties alleen maar leuk en warm en krijgt Frankrijk een heel apart plaatsje in mijn hart. Naast Engeland warempel.   Nu, zovele jaren later, hou ik volop van allebei. Vakanties en lange weekends breng ik geregeld, met nog steeds dezelfde man van m’n leven,  in één van beide landen door. De tuinen in Engeland zijn altijd een mooi excuus voor een trip overzee en het goede leven bij onze zuiderburen doet ons vaak even uitblazen op een mooi plekje van het uitgestrekte Franse land.  We hebben intussen de wereld rond gereisd en prachtige landen bezocht. Maar elk jaar opnieuw moeten we ook even de batterijen opladen in één van beide buurlanden.   Wie zei ook weer ‘liefde dwing je niet’…?

Quickfox
0 0

Koffie voor ingewijden

Op vakantie in Zuid-Californië stap ik een plaatselijke koffieshop binnen voor een hartversterkertje. Terwijl ik de wegenkaart probeer te doorgronden, vang ik met een half oor de bestellingen op die andere gasten doorgeven: “Voor mij een dubbelgrote hazelnootdecaf met een scheut vetvrije mokkamelk”, zegt een dertigjarige vrouw met hoogblond haar en een designer brilletje op het puntje van de neus. De ober noteert zonder verpinken en geeft de bestelling even onverstoord aan de bar door. Naast mij zit een veertiger met perfect getrimde baard en keurig gekleed in gestreken shorts en een gesteven sporthemd (wie dacht dat Amerikanen alleen maar nonchalant zijn?). Hij wil een ‘venti’ caramelkoffie met ‘macchiato’ melk en een toefje slagroom. Twee piepjonge tieners met stekeltjeshaar bestellen aan de bar elk een ‘Frappuccino’.   Met tuitende oortjes grijp ik naar de menukaart. Ben ik nog wel op aarde en goed en wel in de States, waar ze doorgaans alleen maar een grote pruttelende kan op een kookplaat hebben staan en dat gekookt afwaswater voor koffie laten doorgaan? Waar hebben die mensen het over?   Een oudere dame, die net voor mij binnenkwam en nu puffend haar talloze winkeltasjes naast zich schikt, brengt me terug naar de werkelijkheid. Op het obligate ‘Can I help you?’ van de ober antwoord ze verzuchtend “Ik hoef alleen een kop koffie. Geef maar de huismengeling.” “Mélange van de dag of de gewone?” wil de ober weten. “En wat zijn die?” “Dagmélange is Colombia met Mexico, de gewone is Sumatra.” “De gewone dan maar.”  “Groot en gefilterd of espresso?” gaat de ober stoïcijns door. Ik ben blij dat nu ook de dame verwonderd opkijkt. Is die koffiepuzzel nog niet opgelost…? “Wilt u een grote?” vraagt de ober kalmpjes opnieuw en wijst naar een stapel papieren bekers, en vervolgt dan even rustig “gefilterd? (terwijl hij naar een grote koffiezetmachine wijst) of espresso?” (zijn vinger gaat nu verder de toonbank op, richting blits espresso-apparaat). “Espresso graag”. “Venti, gewoon of ristretto?” De ogen van de dame worden grote vraagtekens met hulproepende uitroeptekens boven en onder. En haar geduld raakt op. “Doe maar wat!!” roept ze net iets te luid, terwijl haar beide handpalmen luid op het aluminium tafeltje neerkomen.   Mij breekt het zweet intussen ook uit. Ik worstel nog met de hazelnoten, frambozen of amarettosmaak die mijn kopje straks dreigen te teisteren. En dan wil die ober zo meteen vast weten of dat soms een triple half-decaf moet zijn en of er al dan niet suikervrije, niet opgeschuimde afgeroomde melk bij moet. De jongeman met blocnootje in de hand en de nooit aflatende glimlach nadert mijn zitje. Laat ik me kennen of waag ik een gok?   … Ik laat me kennen.

Quickfox
0 0

De eerste keer

Zijn blad glanzend en scherp, de steel gaaf en glad. Mijn nog onervaren handen strelen dit schitterend instrument, als om het moed in te spreken: zet je schrap, hier komt het, de eerste steek in rasechte polderklei. Zoals ik het mijn grootoom altijd heb zien doen, zet ik beide voeten stevig en een beetje uit elkaar op de zompige grond. Met al mijn kracht hei ik mijn gloednieuwe spade in de zware klei. Twee vingers diep zakt het blad, en niet verder. Ik wrik hem er weer uit en steek de spade opnieuw stevig in de kier die ik net heb gemaakt. Met mijn voet op het blad en mijn hele gewicht ga ik nu zowat op de spade staan. Dieper zakt het blinkende blad in de donkere aarde. Wanneer ik de spade nu omhoog krik, bid ik stilletjes dat de steel niet zal afbreken. Maar hij is van goeden huizen, mijn spa. Een hele kluit komt los. Die keer ik om en herbegin. ‘In het zweet uws aanschijns zult gij werken’. Zoveel is duidelijk, een moestuin zet je niet klaar in een handomdraai en een groentenbed moet nu eenmaal bewerkt worden voor je er het kostbare zaad in kwijt kunt.  Na ettelijke omgekeerde aardkluiten, spa in de grond, met beide armen geleund op het handvat én met het zweet op de rug, overschouw ik mijn eerste kleine moestuin. Ik wil de blaren die op mijn handen beginnen te kniezen niet voelen. Eén met de aarde en haar groeikracht, dat is waar het om gaat. Maar niet getalmd. Er moet nog gevoed worden met compost. En dan die dikke kluiten klein krijgen. Want zaaien op een veldje vol blokken gaat ook niet. Met mijn intussen al geroutineerde spade hak ik de kleibrokken nog eens door en dan eggen en harken. Tot de zwarte aarde murw en ontvankelijk is, klaar voor de sla en de erwtjes, de peterselie en ajuintjes, een beetje kool en tomaten… Terwijl de avondzon achter wat wolken verdwijnt,  hurk ik uiteindelijk neer en kijk voldaan naar dat veelbelovend stukje grond.  Mijn spade staat trouw naast me. Het blad vol knoesten klei, de steel al even zwart als mijn handen. Weer aai ik hem even en voel onze verbondenheid. Samen kunnen we die koppige grond wel aan. Samen zorgen we voor een mooie oogst.

Quickfox
0 0

Een doordeweekse donderdag

(alsof een donderdag ooit in het weekend zou kunnen vallen, ha) Donderdagavond, 21u37, Brussel. Licht gehaast wandel ik door de betonnen bouwwerf die ooit weer station Schuman moet worden. Een vieze gang door, een vuile trap af. Er hangt een groezelig sfeertje, ik kan niet ontdekken waarom. Nog niet. Ik moet superdringend naar de wc. Is hier een wc? Ik mag het hopen, verdomme. Er zit een liter bier in mijn lijf en die moet er nu uit. Die kan niet wachten tot ik eindelijk het juiste metrospoor heb gevonden, de juiste metro komt aanrijden, ik aan de juiste halte weer afstap en dan het volledige driestappenplan herhaal om met de trein naar mijn eigen stad te sporen. Ik moet nú. "Il y à une toilette ici?" Gelukkig luistert de man achter het loket wel in het Frans - een eerdere poging in onze andere landstaal leverde niets op. "Oui, je viens de la nettoyer." Hij gaat me voor in een nog smoezeliger stukje gang en duwt de afgebladderde toiletdeur open. Het is er inderdaad net gepoetst. Ahum. De vloer is drijfnat, de wc-bril ook, het papier ernaast eveneens. Ondanks de ontegensprekelijke opdringerigheid van de liter bier kan ik het niet nalaten de vieze bruine spatten op te merken. Maar ik heb geen keuze. Ongelofelijk opgelucht sla ik enkele ogenblikken later weer een hoekje om. Althans, dat is de bedoeling. Voor ik over de knielende figuur in overall, machinegeweer in afvuurpositie, kan struikelen, deins ik achteruit. En nog eens. What the f...! Ik ben vanavond al eens gevlucht. Wellicht van een minder levensbedreigende situatie, maar toch. Een tent tot aan de nok gevuld met lallende lederhosen plus deinende dirndlborsten, honderden armen die honderden liters bier de lucht in heffen en hijsen onder een luid schallend prosit, Duitse schlagers die uit de boxen knallen, en een buik die barst van de zuurkool, een half zwijntje en een soort van knödelbol/cement, zo ongevaarlijk is dat nu ook weer niet. Juist ja, ik was aanwezig, tegen wil en dank, op een Oktoberfest waar alle mogelijke clichés over onze liebes buren bevestigd werden. Na mijn eerste pintje - en ik kan het niet genoeg herhalen: de norm was 1 liter en daar werd naar Duitse grundlichkeit niet van afgeweken - nam ik de benen, alvorens een of andere lederhoos mij een tweede kroes kon verkopen. Zonder het preventieve wc-bezoek, o wee. En daardoor dus nu hier. De sluipschutter grinnikt eens. Ik lach niet. Ik sta aan de grond genageld. Hij zit nog steeds gehurkt, in een vuil en stinkend pak. Dan zie ik ook zijn glimmende haren, vol brillantine. Of wacht eens, dat is geen brillantine, dat is bier. Waarschijnlijk komt het door de zuurkooloprispingen dat ik de stank nu pas gewaarword. Look en al. Eindelijk klopt mijn hart weer aan een normaal ritme. Het dringt door. Het machinegeweer is nep. De man is een student. Een eerstejaars. Een groentje dat zich laat dopen. Ik begin bijna hardop te lachen. Niet omdat ik dat gedoop zo grappig vind, wel omdat ik hartstikke geschrokken was. En me geen houding weet geven. Moehaha, lachen zeg. In de metro word ik omringd door dopelingen. Alsof het allemaal normaal is, staan ze daar met zijn vijven, allen een stuk rauw vlees in de bek. Ja, met een stuk rauw vlees in hun mond. Ik ben gedegouteerd en geïntrigeerd tegelijk. Wat is dat toch in hemelsnaam? De andere reizigers zijn vooral versteend van onbegrip. Ik wil, ik moet weten wat het is. "C'est quoi dans ta bouche?" Vanavond gebeurt het in het Duits en in het Frans. Het blijkt ossentong te zijn. Hele grote ossentong. Voor elk een. Ik vraag mij af wat het nut is van de opdracht. Niet dat ik het nut van gel van bier en een parfum van look al heb ingezien, maar wie weet, misschien zijn er voordelen aan rauwe-ossentong-tussen-je-tanden-klemmen die mij al een dikke dertig jaar zijn verzwegen. Even twijfel ik om er verder op in te gaan, de conversatie aan te knopen. Maar nog voor ik aan mijn nieuwsgierigheid kan toegeven, moet ik het alweer op een lopen zetten. Een van de overmoedige jonkies heeft het in zijn hoofd gehaald dat hij mij moet kussen om zich te verontschuldigen voor de overlast. "Noooooooon!" Ik ren door de gangen van het station, spring de openstaande wagon van de eerste de beste trein in. Slechts een klein beetje nahijgend - lady Bulinski beschikt namelijk over een tamelijk uitstekende conditie, of wat had u gedacht - plof ik neer op het bruine leer van het coupébankje. Wat een avond, wat een avonturen! Overenthousiast kom ik thuis. "Moet je nu eens iets weten!""Vertel", murmelt mijn mister Rolexico vanuit de zetel. Ik wrijf in mijn handjes, bedenk snel hoe ik het nog spannender kan maken. De aandachtsspanne is helaas voorbij, een Twitterschermpje licht op. Een doordeweekse donderdag.

Lady Bulinski
0 0

De Camping

De omlijsting waar ik naar kijk geeft de uitsnede weer van een grasveld waarop een tent staat. Het is een groot met zon overgoten veld zonder enige vorm van schaduw. De tent is er een van canvas in ergonomische retro vormen. Er staan heel wat spullen buiten de tent. Ze staan daar in een chaotische ordening alsof ze juist in dolle paniek de hitte in de tent ontvlucht zijn. Ze staan nu radeloos buiten in de stekende middag zon. Er zijn buiten de tent ook twee mannenbenen zichtbaar. De benen rusten lui en onbegrensd in een nylon strandstoel. Ze komen in een hoek van zestig graden onder een krant uit. Het horizontale kader waar ik door kijk, is een raam in het sanitaire blok, zo'n dertig meter van de tent vandaan. Ik kijk van binnenuit naar buiten. Het kader is gevuld met enkel de tent rechts tegen het kader aan en een flinke lap dor gras, dat voor twee derde de linkerkant van het kader vult. Wanneer ik door mijn oogharen tuur is het net alsof ik naar een foto kijk. Een foto die ze hier, binnen aan de muur van het sanitaire blok, hebben opgehangen. De plaats waar de foto hangt, benadrukt de verstillende sfeer van wat er op afgebeeld staat. Een sanitaire blok waar dagelijks al het vuil van en uit het lichaam wordt verdreven totdat er niets meer over blijft dan leegte, holle galm en de prikkende geur van schoonmaakmiddelen. Afgebeeld in het kader voor me is de verstilde rust van één man drijvend op een lap dor gras, de diepte van een krant en het cymbaal geklater van het zonlicht hoog op de middag. Het is half twee op de middag en de hitte breekt de groene kleur van het gras in twee. Windstil. Er beweegt niets. De krant slaat niet om en er komen geen spulletjes meer in paniek uit de tent naar buiten. Ik kijk naar de bomen achter de tent. Robuust wolkend en donkergroen. Deze bomen houden zich aan een afspraak. De fotograaf heeft ze op het hard gedrukt niet te bewegen. Ik ben klaar met urineren maar houd als in trance de plashouding aan. Als de man achter de krant nù zijn krant neer legt en naar de sanitaire blok kijkt, ziet hij dat ze buiten aan de muur een kader hebben opgehangen. Een kader met daarin een buste van een man die blijkbaar naar iets heel fascinerends aan het loeren is. Maar de benen bewegen niet. Ze zijn wel van kleur aan het veranderen, zoveel is zeker. Op dit moment zie je dat nog niet. Te veel licht. Straks staat zijn vrouw voor hem. Donkere zonnebril op en wijzend naar zijn scheenbenen; betuttelend. Hij zal opstaan en naar zonnebrand gaan zoeken. Eerst in de tent, dan buiten tussen de paniekerige spulletjes. Smeren tegen de bierkaai wordt het. 's Avonds bij het eten op het terrasje van zijn favoriete restaurant, achter een halve liter 'pression', zal het duidelijk worden hoeveel pijn het doet je scheenbenen te verbranden. Ik probeer nu iets meer van de linkerkant van de foto te bestuderen zonder dat het kadrage en perspectief veranderd. Uit mijn ooghoeken kijk ik naar de geometrische lap gras. Borstelig duwt het wat dreigend tegen de tent. Het lijkt meer in een sluiphouding te liggen. Ik krijgt het gevoel dat als ik even niet kijk, het gras een millimeter naar rechts op rukt. Zodra ik dan weer kijk is de beweging bevroren en wacht het gras opnieuw zijn kans af. Die krant staat vast vol met ellende. Hij zou zich beter bewust zijn van dat sluiperige gras en van de zon op zijn scheenbenen. En van mij natuurlijk. Ik kijk naar zijn benen en zijn tent en heb mijn geslacht nog in mijn hand. Ik gluur heimelijk vanuit een observatiepost, die naar urine ruikt. Ik schrik van deze bewustwording en voel me een viezerik in plaats van een museum bezoeker die naar een foto kijkt. Gluren naar iets alledaags; een foto uit iemands leven. Raar dat je je in een museum nooit zo voelt als je naar een bepaalde foto of schilderij kijkt. Vaak kijk je in een museum onbeschaamd naar uitingen van diepe emotie zonder dat je je een viezerik of voyeur voelt. Ja, heel soms wel. Soms valt je blik daar, in een museum, geheel onverwacht op een paar blote, opengesperde benen met een harig kutje er tussen. Een verstilde hamerslag op het aanbeeld van het ogenblik. Hangt gewoon tussen een aantal verpletterend mooie Manet's. Het was Courbet zo bedoeld, maar Manet had dat niet geduld waarschijnlijk. Courbet, hij stond ergens einde achttiende eeuw met ogenschijnlijk heel andere gedachten in een pissijn toen hij dat schilderij bedacht. De geometrische lap monotoon getergd gras links op de foto voor me, zou van Rothko kunnen zijn. Het vuil dat hij uit zijn lichaam perste is monotoon maar sluipt net zo naar je toe. Juist als je het niet ziet. Het tafereel rechts op de foto, op en rond die tent, heeft meer iets weg van een blijspel met Piet Bambergen.  Doek gaat op. Joop Doderer zit achter zijn krantje op een zonnige camping in Zuid Frankrijk. Je ziet alleen zijn benen onder de krant vandaan komen maar iedereen weet dat het Joop Doderer is. Kan niet anders. Alleen Joop Doderer zit zo achter een krant. Zijn scheenbenen zijn onbehaaglijk rood. Dat moet zeer doen. Joop Doderer neuriet iets dat op het Franse volkslied lijkt. Zie je wel, het is Joop. Alleen Joop Doderer kan zo het Franse volkslied neuriën. Het publiek licht al in een spreekwoordelijke deuk. Plotseling rumoer. Joke Bruijs klatert het toneel op. Een hele hoop boodschappentassen aan haar arm en een grote donkere zonnebril op. Het lachen zwelt aan en neemt een onrustige houding aan. Joke gaat voor Joop staan. In zijn zon. Ze gaat gewoon in de zon van Jopie staan!! Het publiek gaat nu echt uit de knijpert. Er zijn er al die de tranen over de wangen laten rollen. Joke Bruijs en Joop Doderer doen nu ‘de sketch van het onhandig zoeken naar de zonnebrand’. Daarbij worden alle facetten van het huwelijk op de korrel genomen. Het ene lag salvo na het anderen torpedeert de bühne. Op een gegeven moment smeert Joke Bruijs veelvuldig, grote witte hoeveelheden zonnebrand uit over Joop Doderer zijn benen, helemaal tot bovenaan in zijn zwembroek. De lachsalvo’s overstemmen nu hysterisch het gemopper van Joop Doderer. Dan knipt er plotseling een spot aan die een tot nog toe donker gedeelte van het decor belicht. Het publiek wordt plotsklaps geconfronteerd met het gezicht van Piet Bambergen. Een nanoseconde is het stil in de zaal, op een enkele hysterische sirene na. Piet zijn buste is duidelijk zichtbaar achter een klein raampje. ‘Toilet’ staat er in blauwe letters op de witte muur geschreven. Piet Bambergen kijkt verbaast en met een voor hem zo typische ondeugende glimlach het publiek in. Hij heeft alles zien gebeuren! De zaal barst. Piet heeft alles gezien! Het apocalyptisch gelach gaat nu over in een revoltische waanzin. Armen worden uitgerukt en tongen verdwijnen in allerlei holtes en gaten van de lichamen die zich kronkelend van pret en buiten zinnen van verzadiging, op een kluwen hebben geworpen. Na afloop van het blijspel was de stad nog dagenlang onrustig. Op mijn foto, hier voor me, is alles stil. Hopper. Niets heeft nog bewogen en lijkt ook nooit meer te gaan bewegen. Wat zal ik doen? Die man attent maken dat zijn benen aan het verbranden zijn? Neem ik alvast een tube zonnebrand mee? Hoeft hij niet te zoeken. Ik knoop mijn broek dicht en wil door trekken. Juist op dat moment komt er leven in de foto. Een oranje voetbal komt van links onder, met een rot vaart, in een mooie curve over de Rothko op de tent af. De bal klettert eerst tegen de krant en een tiende van een seconde later in het gezicht van de man erachter. Francis Bacon. De man valt met stoel en al achterover. Zijn benen maken nu een hoek van honderdtachtig graden. De rode scheenbenen steken als romeinse kaarsen af tegen de blauwe lucht. Er ontsnapt mij een kleine euforische kreet. Volksvreugde na een doelpunt. Insmeren heeft nu helemaal geen zin meer besef ik en loop het sanitaire blok uit. Zou Messi wel eens aan Rothko denken als hij het groene veld betreed?  Bart-Jan van Vugt

Bart-Jan
0 0

Cure for pain – over de roerende voorheffing op auteursrechten

Het concert van Morphine in de Vooruit in 1994 duurde exact 195 minuten. Denk ik, want precies weet ik het niet meer. Voor ratio was er die avond tijd noch ruimte. Alles was waas en roes en vol gevoel. Frontman Mark Sandman schraapte zijn keel en vulde mijn oren met de meest doorleefde melodieën aller tijden. De eerste twintig jaar van mijn leven flitsten voorbij. Ik zat weer op mijn rode fiets met speelkaarten tussen mijn wielen en reed van de kleuterklas naar het vijfde leerjaar met een natte kousenbroek en verse gaatjes in mijn oren. Ik stond verlegen tussen de grote muilen aan de bushalte, nam de trein naar mijn kot in Gent en kwam tussen twee noten weer even bij zinnen, net lang genoeg om de bassen en de baritonsax in mijn onderbuik te voelen en te beseffen dat dit een keerpunt was. De rest van mijn leven zou daar en dan beginnen. Ik zag de boeken, voelde het blokken, greep naar dat diploma en dook luid lachend het leven in. Het leven dat nog geen gezicht had maar dat wel al spannend leek. Zin, dat had ik. In volwassen worden en zot blijven. In warme liefdes en dingen des levens. Ik liep over van enthousiasme. Pieste bijna in mijn broek. Morphine bleef spelen, noot na noot, bis na bis. De blazers bleven gaan dus ik ook, terug naar af en volle gas vooruit. Mijn knieën kraakten onder al mijn plannen maar ik zou niet plooien, want op die setlist stond de tijd van mijn leven. 195 minuten later stond ik op straat. Verdoofd. De mannen van Morphine hadden een gat in mijn ziel gemaakt en er een mijlpaal in gezet. Stevig genoeg om alle studentenjaren, foute mannen, dikke billen, regeringsvormingen, indexaanpassingen, stijgende elektriciteitsprijzen, De Crem-kapsels en dubieuze begrotingsvoorstellen te doorstaan. Muziek doet iets met een mens. Scheppende kunsten maken het leven leefbaar. Respect – geen 15, geen 25 maar 100 procent.

a little bit of soap
0 0

De muze in '92

Toen ik in 1992 voor het eerst door de gangen van de Gentse universiteit dwaalde, had ik schrik. Het soort schrik dat je blik naar beneden dwingt, omdat je bang bent dat iemand je zal vragen naar de haalbaarheid van de antisubjectfilosofie in de neoliberale maatschappij en je dus al op dag één door de mand valt. Het soort schrik dat nog eens extra werd gevoed door de wilde verhalen over bepaalde professoren, Jaap Kruithof op kop. Kruithof stond bekend als een filosofische keikop die met zijn vlijmscherpe analyses en provocerende houding zowat elk beginsel op zijn grondvesten kon doen daveren. 's Mans reputatie ging mijn eerste les ethica vooraf, dus toen het eindelijk zover was, vatte ik strategisch post in het auditorium. Ver genoeg om onzichtbaar te zijn, dicht genoeg om het vuur in zijn ogen te zien. Wriemelend wachtten we met honderden tegelijk op het icoon. Met een volle blaas en verwachtingen waar we geen weg mee wisten. Twee academische kwartieren later kuchte iemand in de microfoon dat de professor niet kwam. We dropen af naar koten en kroegen, lieten plassen de vrije loop en ademden opgeluchte ontgoocheling. Kruithof zou nog vaker zijn joker inzetten. Maar als hij er was, dan was hij aanwezig. Dan foeterde hij als geen ander, overtuigd van zijn overschot aan gelijk. Of hij oreerde met een hartstocht die geen enkele katerkop koud liet. Ooit vertelde hij zonder één keer naar adem te happen dat hij zich dagenlang had opgesloten met niets dan pianist Glenn Gould op repeat. Zonder spijzen of sterkedranken. Hij had zich enkel gelaafd aan de muze, in extase. Diezelfde muze zat op de kast toen ik dat jaar bij Kruithof op audiëntie moest. ‘Du Pré? Toch geen familie van…?’ Paniek. Alle namen van tantes, nichten en tante nonnekes zoefden door mijn hoofd. En net toen ik dacht toch nog door de mand te vallen, sprongen de adertjes in zijn ogen en barstte hij los. Over Jacqueline du Pré, een Britse celliste die harten en snaren wist te beroeren maar door een spierziekte het gevoel in haar vingers verloor en op jonge leeftijd overleed aan een longontsteking. Verder dan ‘Du Pré’ zijn we niet geraakt. Kruithof was zo van zijn melk dat ik mocht gaan. De muze bleef en bood hem troost. Het schriftelijke examen leverde mij een 14 op, het mondelinge een herinnering die alle thé dansants overtreft.

a little bit of soap
6 1
Tip

Normaal voor een 83-jarige

‘Dat is normaal voor een 83-jarige’, klinkt het in haar hoofd. Ze probeert kalm te blijven terwijl ze de trap op schuifelt. Voet voor voet. Langzaam en onzeker, de hoopjes stof en verloren haren voor zich uit schuivend. Dat kalm blijven heeft ze moeten leren. Dat lukte eerst niet, maar het moest. Kalm blijven en blijven gaan. Niet denken aan morgen maar ademen, middenrif op en neer, hier en nu, met alle beetjes kracht die ze uit haar pompende hartkamers krijgt. Straks in bed met het lijf dat ze niet meer herkent, zal ze nog maar eens denken aan vroeger. Hoe ze tot een stuk in de dag kon dansen met een stuk in haar voeten. Voeten die nooit protesteerden, tenzij ze te nauwe nieuwe schoenen droeg. Voeten die haar door de laars van Italië hadden gedragen, met een rugzak tot boven haar hoofd en een kop vol plannen. Plannen die ze smeedde terwijl ze duizend-en-een andere dingen deed: blauwe regen planten, tegen de wind in naar de markt fietsen, vanillepudding maken met een velletje vanboven. Dat lukte toen allemaal zonder zeurende heupen of verzuurde spieren. Zonder vingerkootjes die aanvoelen alsof ze elk moment kunnen knappen. Dat waren tijden. Wat zou ze graag nog eens een Jane Fondaatje doen. Een low impact total body sculpting workout. Die hoofdband en dat synthetische stringding zou ze er wel bijpakken. En New York zou ze ook nog willen zien. Met de fiets door Central Park, met een air over de Brooklyn Bridge en dan uitblazen met een bagel met roomkaas en zalm en zicht op Manhattan. Zadelpijn? Mug in oog? Die details zouden er niet toe doen. Alles. Werkelijk alles heeft ze ervoor over om nog eens haar oorspronkelijke lijf te voelen en te bewegen, zonder kwalijke gevolgen. Mevrouw laat niet in haar kaarten kijken. Wie de mens niet door en door kent, merkt niets van het geschuifel. Ik wel. Ik zie de schim in haar ogen, vakkundig verstopt tussen de lachrimpels. Ik zie hoe ze op haar tanden bijt en blijft gaan, voor ego en klein Pierke. Ze gooit kleuters van 15 kilo in de lucht en lacht. Ze doet de afwas, leegt de vaatwas en brengt dingen naar de droogkuis. Ze werkt zich van 9 tot 6 het normale leven binnen op haar eigenwijze manier. Blijven zitten is geen optie. Niet in haar huis, niet in haar lijf, niet in haar leven. Specialisten spreken van stilstaan en aanvaarden. Daar wordt ze stil van, want eigenlijk aanvaardt ze alleen vooruitgang. Blijven schuifelen, blijven ademen, blijven zoeken tot ze vindt dat het genoeg is geweest. Ik kan haar geen ongelijk geven. Elke extra stap is er één die ze zelf zet. Met wallen, en toch opstaan. Dus als ik haar zie springen spring ik mee, maar niet te hoog en niet te lang. Als ze wil moonwalken stuntel ik mee, maar niet te zot en niet te zat. Als ze zich weer eens verliest in een enthousiast verhaal geef ik haar de tijd om te gillen, maar ook om op adem te komen. Want haar goesting is groter dan haar batterij. Dat is normaal voor een 83-jarige. Alleen jammer dat zij pas 40 is.

a little bit of soap
9 1

Kinderlogica

  Heb jij op sollicitatie ook al wel eens van die psychologische testen moeten afleggen? En wat heb je daaruit geleerd over jezelf? Een van de dingen die bij mij steeds weer naar boven komen is dat ik een zeer logisch denker ben. Dat is heel mijn leven zo geweest.   Het begon al in het kleuterklasje van Zuster Brunilde. Jezus is de Zoon van God. Maria is de moeder van Jezus. Dus, concludeerde ik met mijn niet te onderschatten kinderlogica, is Maria getrouwd met God. Dat kon niet anders! Een halve eeuw geleden waren papa’s en mama’s getrouwd. Hoe konden ze anders kindjes kopen? Aan mensen die niet getrouwd waren werden die heus niet verkocht, hoor! Ik was dus rotsvast overtuigd van de echtelijke verbintenis tussen het Opperwezen en de Heilige Maagd – al zou het nog vele jaren duren eer ik wist wat een maagd eigenlijk was. Maar waar paste Jozef dan in dat plaatje? Het heeft mijn moeder bloed, zweet en tranen gekost om mij uit te leggen dat Maria en Jozef de mama en de papa van Jezus waren. Hoe? Maar Zuster Brunilde heeft gezegd dat Jezus de Zoon van God is! Jezus kan toch geen twee papa’s hebben! Tegenwoordig kan dat allemaal! Maar in de vroege jaren zestig was dat ondenkbaar, zeker in het katholieke milieu waarin ik ben opgegroeid. Hoe we er uiteindelijk zijn uitgekomen weet ik niet meer, maar het illustreert wel dat ik van kindsbeen af een logisch denker ben. Dat uitte zich ook nog in andere zaken.   Neem nu bijvoorbeeld Sinterklaas – nog zo’n Heilig man. Die was mij altijd heel gunstig gezind. Ik moet een ontzettend braaf kindje geweest zijn, want die kwam niet alleen bij ons thuis. De bisschop met de lange witte baard en zijn Moorse knecht brachten met hun over de daken wandelende schimmel speelgoed voor mij bij mijn beide grootouderparen en bij al mijn ooms en tantes. Zo braaf was ik! Speelgoedautootjes, treintjes, blokkendozen, … het kon niet op! En al die chocolade die de goede Sint voor mij meebracht … bij ons thuis, bij mijn grootouders, bij de ooms en tantes, … daar kwam ik mee toe tot de klokken uit Rome kwamen om mij van een nieuwe voorraad chocolade te voorzien. Want ook die kwamen bij heel mijn familie tot in de derde graad!   Die Sint toch! Zo’n brave man! Ik weet nog hoe we op 6 december met de auto van mijn vader heel de familie afreden en ’s avonds thuis kwamen met een koffer vol speelgoed en chocola! Overal moesten we dan een kopje koffie drinken en een gebakje eten en als we dan verder gingen vroeg mama: “Heb je dank u gezegd tegen tante Maria?” Dan keek ik haar met een verbaasde blik aan. Plots was ik niet meer mee! Waarom zou ik nu “dank u” zeggen tegen tante Maria? Ik had dat toch allemaal van Sinterklaas gekregen! Die grote mensen toch! Ze zouden beter eens logisch leren denken!

Paul Carremans
1 0

Schrijven is vooral transpiratie

                                                  (Francisca Bongaerts) 'Schrijven is voor negentig procent transpiratie en voor tien procent inspiratie.' De professor keek kritisch observerend naar ons,  een slordige acht doctoraalstudenten. Het was alsof hij wilde zien op wiens gezicht teleurstelling zou verschijnen na deze ontnuchterende mededeling. Verdomd, hij wist gewoon dat er zich onder zijn studenten niet enkel fans van hem en zijn colleges zaten. Vermoedelijk, omdat hij al zo lang aan de universiteit verbonden was en gesignaleerd had dat er daarna namen terugkeerden in de kranten en boekwinkels, dat er een behoorlijk contingent schrijvers bij hem moest zitten op dat uur. Wat verwachtte hij te zien op de gezichten van die potentiële schrijvers? Verwachtte hij dat die nog niet opgebloeide talenten nu zouden afhaken? Dat ze zich toch zouden beperken tot literatuurwetenschap en de schrijfpraktijk zouden laten schieten? Was er teleurstelling bij enkelen of toch meer een blik van 'professor, niet zeuren, wij komen er wel straks; wij zijn doorzetters.' Niemand van de studenten gaf zich bloot. Zijn woorden werden in het dictaat opgenomen alsof het tentamenstof was, niets anders dan dat. Een jaar of wat daarvoor, toen ik nog rondwandelde in de middelbare schoolgangen, had het thema van la princesse lointaine mijn aandacht getrokken. Een artikel van deze professor was me onder ogen gekomen toen ik een essay moest schrijven over een gedicht van Slauerhoff. Na al die jaren kan ik me de beginregel nog ongeveer herinneren: wij komen nooit meer saam, de wereld drong zich tussen beiden. Voor een romantische adolescent natuurlijk het summum. De verhandeling over dit onderwerp bleek van zijn hand en toen ik die geboeid  bestudeerde bleek hij ook inspirerend. Dit stuk was de aanleiding om voor de letteren te kiezen. En als het even kon zou ik meteen starten met zijn colleges Algemene Literatuurwetenschap, het terrein waarin deze professor zich gespecialiseerd had na de Franse taal- en letterkunde. Gedurende mijn eerste studiejaar zat ik braaf in het academiegebouw tussen de doctoraalstudenten. Gewoon als eerstejaars. Het bleek gelukkig niet te hoog gegrepen. Na mijn kandidaats volgde ik nog een college bij hem met de bedoeling daarna tentamen te doen als de bijbehorende boeken gelezen waren. Wat is literatuur?, een interessante vraag. Dat tentamen was bij die professor thuis. Mijn eerste tentamen bij een professor thuis, grappig genoeg in de professorenwijk, te midden van enorme hoeveelheden boeken, slordig gestapeld. We kwamen op het onderwerp creative writing als studie, bij ons toen nog onbekend, maar in Amerika al enige tijd een vak dat je kon studeren. 'Ga naar Amerika,' raadde hij me aan, 'dan kun je daar de kennis opdoen en dan terugkomen en er hiermee starten.' Maar ik was niet ambitieus genoeg om mijn geliefde achter te laten voor zo'n lange tijd, zo ver weg, dus ik vergat het advies niet, maar deed er niets mee. En nu denk ik aan hem, die intussen overleden professor, die ik tijdens mijn tweede serie colleges meerdere malen betrapte op afgesleten stokpaardjes. Maar hij had gelijk, ook al was die uitspraak niet origineel. Het is vooral hard werken, maar toch had ik hem nu willen zeggen: de mooiste ideeën, die komen op als ik wandel of 's nachts wakker lig...  

Francisca Bongaerts
17 0