Zoeken

snippers vliegen ademloos

Aangestrand aan zee had ik nog geen enkele idee hoe die dag mij zo zou verrassen in het hier en nu, plots uit het niets aan het wateroppervlak... Ik trappelde aan en zag twee gebouwde piramides met ietsje verderop twee zandkuilen om lekker in te zitten... Daar ging ik dan ook in zitten met zicht op de zee, zon en piramides... Na wat schrijven was het tijd om los te laten... Snippers verscheurde gerecycleerde papiertjes kleurden blauwe inktvlekken opgenomen door de kracht van het water... tijd om nog iets los te laten... en de wind blies ze als confetti de golven in... Verder lezend in mijn dagboek keek ik starend voor mij uit... Plots zag ik iets dichtbij boven water komen... Het was zwart, bruin en rond... Dat kan toch geen zwemmende mens zijn, dacht ik... nu nog? Ik leunde voorover en plots sprongen mijn ogen er bijna uit... Is dit echt... is dit een zeehond... ik sprong uit mijn zitkuil en rende naar de zee... "Waauw, het is een zeehond"... "ongeloofelijk"... "fototoestel"... Ik rende, strompelde omhoog nam mijn fototoestel en rolde bijna van haast over mijn voeten terug... "Zo verwonderd was ik nog nooit geweest... Nu, hier, op dit moment in oog staan met een zwemmende zeehond... Ik zag hem dichterbij, zijn snorharen, zijn grote bruine sproeten op zijn zwarte glimmende kop... Dit was een moment om altijd te koesteren... Meermaals toonde hij zijn snoet en ging onder... We keken elkaar in de blik en raakten elkaars ziel... we waren verbonden... Eventjes dacht ik om in het water naar hem toe te zwemmen... Was hij uitgeput? Wat bracht hem op dit moment tot mij? Zal ik hem helpen? Ik liep stroomwaarts mee waar de golven hem brachten... Wat wou ik dat hij even aan land kwam zodat ik hem kon knuffelen... Wat een wonder openbaart zich hier... Ik begon luidop te chanten als een oude indiaan sjamaan en zong dat hij veilig terug zijn weg naar huis mocht vinden... Zo alleen van zijn pad afgeraakt in die wijde grootse zee... Tranen van emoties kwamen even aan de oppervlakte door dit pure, prachtige natuurlijke wezen die zomaar uit het niets zijn weg tot bij mij had gevonden... Misschien even twee eenzame zielen even de weg aan het zoeken... Bij het voelen was dit een mooie oefening in het los laten, waar ik daarvoor mee versnipperd was... Ik volgde nog even de zeehond en toen keerde ik zingend naar mijn zitput... Ik wenste zeehond een veilige reis, keek nog even diep in zijn ogen en zong een lied voor hem... Ik keek nog even achterom en liet zeehond los... Goede reis zeehond en kom veilig thuis, kom veilig thuis...

Tom Tanghe
0 0

De toeschouwer

Wat voorovergebogen zit hij op de koude tegels. Zijn schouders hangen vooruit, zijn hoofd wat scheef op zijn nek. De enige beweging die hij maakt is het ongecontroleerd en onregelmatig tikken met zijn hand op de vloer naast zich. Achter hem klinkt kindermuziek op een tv waarnaar niet wordt gekeken. Hij staart peinzend de andere kant op. Aan zijn gezicht is niet af te lezen waaraan hij denkt. De dag die voorbij is, de maaltijd die moet komen... Zijn linkerschoen ligt rechts, buiten handbereik, nat door zijn speeksel. Hij draagt een broek vol vlekken met afgesleten stof aan de knieën. Zijn shirt is te groot, zijn mouwloze vest erover tot boven dichtgeknoopt. Tussen zijn benen liggen de sleutels die hij net liet vallen. Hij grijpt die sleutels met zijn linkerhand, terwijl hij met zijn rechter zijn lichaam ondersteunt. Hij krijgt zijn vingers niet onder controle en wanneer hij zijn hand met een ruk opheft schuift de sleutelring van zijn wijsvinger weer de grond op met een schelle plof. Opnieuw. Hij grijpt -met al zijn vingers nu- en heeft beet met ringvinger en pink. Wanneer hij de sleutelring van de grond opheft herhaalt zich op vijf centimeter hoogte het scenario. Zijn blik is vastberaden nu, alle aandacht gaat naar het metaal op de vloer voor hem. Hij haalt uit, grijpt, triomfeert. De sleutels worden op zijn uitgestrekte been gelegd. Even blijven ze daar, balancerend, tot ze er aan de andere kant weer afschuiven. Ze houden nog even zijn aandacht vast, maar hij lijkt zijn focus nu te verplaatsen naar een voorwerp dat verder ligt. Hij draait zijn hoofd om beter te kijken en toont zo de sporen die vingernagels achterlieten in zijn gezicht. Hij wil opstaan. Zijn hand grijpt de rand van de zetel naast zich en traag brengt hij zijn gewicht naar zijn rechterbil. Hij grijpt ook met zijn tweede hand de zetel vast en trekt zich langzaam, voorzichtig, op tot op zijn knieën. Twijfelend, onstabiel plaatst hij zijn eerst voet plat op de grond, zijn tweede volgt, de zetel biedt nog steeds ondersteuning, maar hij draait zich om, zijn blik in de richting van het voorwerp dat verder op de grond ligt. Zijn handen laten los en hangen naast zijn lichaam, hij steunt met zijn bil tegen de zetel. Hij zet een voet in de juiste richting, stabiliseert en laat een tweede volgen. Zijn evenwicht lijkt gevonden, maar na een derde onzekere stap op de rand van zijn voet gaat het mis. Hij valt voorover maar kan zijn armen niet tijdig plaatsen waardoor zijn neus de grond raakt. Een schreeuw volgt en tranen van frustratie. Hij zet zijn ellebogen. De tenen in de voet mét schoen vinden de grond en razendsnel drukt hij zich af. In geen tijd bereikt hij de gsm en drukt zich op tot op hij op zijn knieën zit. Hij slaat met een hand naar de gekleurde knoppen. Willekeurig, want de cijfers kan hij niet plaatsen. Er klinken mechanische tonen, dan is het weer stil. Een schaterlach. Hij grijpt opnieuw, maar zijn tere hand kan het toestel niet houden. Ook de telefoon valt hard op de stenen grond. Vanop zijn knieën zet hij zijn handen voor zich en duwt zijn voeten en kuiten recht totdat hij als een vreemde brug op de vloer staat. Als een trage acrobaat laat hij zijn handen los en richt zijn lichaam op. Een stap, twee stappen, drie stappen. En hij laat zich vallen. Vooruit, in mijn armen. Weer die schaterlach. Wat doet hij dat goed. Mijn ventje wordt een jaar volgende week.

Carolyn Krekels
3 0

Potentie

Een meisje met een hoofddoek stapte op en balanceerde met haar rugzak in het gangpad. ‘Mag ik hem onder de zetels schuiven?’ vroeg ze. Ik tilde mijn voeten op, zij schoof. Toen ze ging zitten mengde haar frisse buitengeur zich met het stof uit de zetels. Ze haalde een rolletje muntjes uit haar zak en bood het mij aan, ‘Ik ben Sara.’   Stef had mij naar het busstation gebracht. Hij vroeg hij of ik echt naar dat congres moest. Ik zei van wel. ‘Ik ga je missen,’ zei hij, ‘ En van de knappe mannen op de bus afblijven.’ Als Stef op zakenreis is, slaap ik in een T-shirt dat nog ruikt naar zijn parfum. Ik vraag mij af wat hij vanavond doet. ‘Maak je geen zorgen,’ glimlachte ik, ‘het zijn gewoonlijk reptielen met een tatoeage en een moeraslucht.’   Omdat ik nooit helemaal zeker ben van mijn adem, pakte ik een muntje aan. Ik vermoed dat Sara onze vriendschap daarmee als geopend beschouwde want binnen de kortste keren wist ik dat ze net zoals ik nog geen maand geleden getrouwd was en dat ze haar man achterna reisde naar Montpellier.   Ik vertelde niet dat ik ben op weg was naar mijn achilleshiel. Sinds ons Erasmusjaar in Madrid stuurden we elkaar plagerige mailtjes. Heel af en toe lukte het om hem te bezoeken. Dan was het vuurwerk in pasteltinten. We aten aan wiebelende tafeltjes op een binnenplaast waar kleurrijke lampionnen in een plataan hingen. Instagram met een retro filter.   Ik pleit onweerstaanbare drang. Als ik bij hem ben, ben ik een andere versie van mezelf. Maar achilleshiel of niet, ik had hem niet op ons trouwfeest moeten vragen. Hij gaf ons een eikenhouten miniatuur van een eik en ging heel vroeg weg. Sindsdien was het anders. Ik wou hem zien.   Tijdens een nachtelijke stop dronken we thee en aten croissants. Wie af en toe knikt lijkt empathisch, dus ik zat het hele verhaal van Sara’s huwelijksfeest uit. Ze proefde het woord ‘echtgenoot’ en gebruikte het in elke zin, alsof ze het wilde testen. Hoewel het triest wegrestaurant was, merkten we aan de de croissants dat we vlakbij Parijs waren. In België bakken ze iets dat er nog vaag op lijkt, in Nederland is het een kwestie van volksgezondheid om op afstand te blijven. Nadat we de laatste schilfers hadden opgepikt met een vochtige wijsvinger, wachtten we op elkaar bij de stinkende toiletten.   ‘We willen binnenkort aan kindjes beginnen,' glunderde Sara terwijl ze haar handen droogde, 'Ik heb een zwangerschapstest gekocht om hem cadeau te doen.’ Ze fatsoeneerde haar lippen met een bordeaux lippenstift en haalde een flesje parfum uit haar handtas. De geur van chloor en urine waren al tastbaar in de bunker waarin de toiletten zatern, maar toen Sara haar parfum verstoof, kreeg ik het benauwd. In twee grote gulpen kwamen mijn thee en croissant er weer uit, over mijn voeten en op de vloer. ‘Shit,’ riep Sara, ‘Mijn god.’ Ik was zelf verbaasd en stapte langs de plas naar de wasbak. Sara deinsde zachtjes achteruit. Ik spoelde mijn mond, droogde hem en depte mijn schoenen zo goed mogelijk droog met papieren handdoekjes. Als een ballonnetje dat ontplofte in mijn hoofd, daagde het mij terwijl ik het zei, ‘Ik denk dat ik zwanger ben.’ ‘O,’ zei Sara, ‘Proficiat. Heb je al getest?’ Ik schudde van niet. Alsof we beste vriendinnen waren, zocht ze in haar handtas en gaf mij haar zwangerschapstest. Er zaten smalle roze en blauwe lintjes rond. Ze wees naar een hokje, ‘Hup, testen!’   Op ons trouwfeest kregen we een kleine eik uit eik. Ik vond dat triest toen. Eik kan bijna alles worden, waarom moet hij dan weer eik worden? Een klein eikje dan nog. Ik nam mijn telefoon, zocht zijn naam en schreef: ‘Kom ons halen, we zijn in Parijs.’

Tine Tytgat
0 0
Tip

Binnengluren

‘Wil je even kijken?’   Hij kijkt me aan met grote vragende ogen, glimmend van trots. Onbevangenheid, dat is misschien nog wat ik het meeste mis. Blij zijn om het hier en nu, zonder zorgen om de toekomst of bitterheid door het verleden. Hij kan het nog, ik zie het aan zijn open lach. Maar vast niet lang meer, want het valt me op hoe groot hij wordt. En hoezeer hij op mij lijkt. Ze zeggen dat al lang, mijn moeder, mijn tantes. Ik vond het altijd onzin, maar nu zie ik dat ze gelijk hebben: hij lijkt op mij, heel erg zelfs. Ik lach en buig me naar hem toe, natuurlijk wil ik kijken. Hij geeft me de schoendoos en wijst me de uitsnijding aan, in het midden bovenaan: ‘Hier moet je door kijken.’    Ik verwacht me aan dino’s, of ridders, een maanlandschap vol kraters en buitenaardse wezens. Maar ik schrik wanneer ik in de kijkdoos gluur. Ik herken mijn eigen woonkamer, nagebouwd tot in het kleinste detail. Alles staat er zoals het er al jaren staat: de tafel in het midden met de zes stoelen, de televisie, de sofa, de kamerplant in de hoek, het dressoir compleet met de twee Ming vazen, het aquarium met de guppy’s en de zebravisjes. Op de sofa zitten een man en een vrouw, zijn hand op haar dij. De vrouw herken ik, wie de man is weet ik niet. Ik weet alleen dat ik het niet ben. Aan het deksel van de schoendoos heeft hij een jongen geplakt, hoofd naar beneden. Een zweem van surrealisme in de anders zo perfecte kopie.   ‘Het is prachtig, ik herken het helemaal. Je hebt er vast lang aan gewerkt?’ Hij knikt. ‘Heb je mij gezien?’ ‘De jongen aan het plafond? Waarom heb je jezelf zo erin geplakt?’ ‘Omdat ik altijd gek doe, toch? Gek doen is grappig.’ Ik glimlach. ‘Dat is het zeker, er wordt te weinig gelachen in het leven.’ Ik aarzel even maar zeg het dan toch: ‘Het is een mooi tafereel. Mama ziet er ook gelukkig uit.’ Zijn gezicht betrekt, zijn ogen kijken langs me heen. ‘Ze huilt ook vaak. Niet alles is wat het lijkt, papa.’ Ik schrik, van wat hij zegt maar nog meer van hoe hij het zegt. Tot zover de onbevangenheid. Negen is hij, en toch voel ik me plots het kind.   De hele tijd heb ik hun ogen door het glas op mijn rug voelen prikken. Nu gaat de deur open. ‘Het bezoekuur zit er op, meneer Leo. Neemt u afscheid van uw zoon?’

Lennaert Leo
13 1

Wat ik je niet zeg

Op een bank in de tuin. Zo zie ik je kijken: alsof de anderen merkwaardige wezens zijn. ‘Ze zijn hier allemaal oud,’ zeg je en je vergeet dat je zesentachtig bent. ‘Die man,’ zeg je, en je wijst met je kin naar mijnheer Fort, ‘Die is toch niet ziek? Waarom is hij hier?’ Ik heb niet meteen een antwoord. Nee, hij is niet ziek. Hij loopt kaarsrecht en zonder stok het rolstoelpaadje op en neer. Dan wijs je zonder gêne naar mevrouw Paule. ‘Weet je hoe oud die is? Tweeënnegentig. Ze heeft een tijdje in een rolstoel gezeten, maar nu loopt ze weer rond.’   ‘Laten we wat wandelen,’ stel ik voor. Je hijst je op aan je looprekje. Het geëffende pad loopt langs grasveldjes en oude bomen en een lange rij lavendelstruiken onder de ramen van de kamers op het gelijkvloers.   Wat ik in de achterste kamer zie, vertel ik je niet. In het bed ligt een magere vrouw, met ingevallen wangen, de ogen gesloten, een verpleegster wisselt het infuus. Jij houdt je blik op de grond en je schuifelende voeten.   Wat ik in de voorste kamer zie, vertel ik je niet. Een koffer op een bed. Iemand is aangekomen of weggegaan.   Op een bank in de tuin. Wat jij ziet, zie ik anders. Of is het omgekeerd? Ik zie een vrouw die een rolstoel duwt. Moeder en dochter, ze lijken sprekend op elkaar. ‘Wat erg als je zo’n kind hebt,’ zeg je. Soms spreek ik je tegen. Vandaag niet. De dochter van mevrouw Berjoan duwt haar moeder voort met iets dat tussen kranigheid en moed der wanhoop ligt. Ze komt hier al zeven jaar op bezoek, drie keer per week.   ***   Als het killer wordt, wil je niet meer naar buiten. We blijven in je kamer praten over mijn kleine en jouw nog kleinere wereld. Er wordt aarzelend geklopt op de openstaande deur. De dochter van de rolstoelvrouw wenkt mij. ‘Kom kijken, zegt ze, ze is dood.’ Alsof ze het hardop moet zeggen om het te geloven. ‘Het is net gebeurd,’ zegt ze.   Daar ligt mevrouw Berjoan, nog niet gefatsoeneerd, het hoofd achterover, de mond open. Als verstild in volle overgave.    Dat zeg ik je niet, waaraan ik moest denken, toen ik haar zo zag. Aan dingen waarover we nooit spreken. Omdat ze niet van onze taal en ook te lang geleden zijn.

Christine Van den Hove
57 0

Icarusskelet

Nu kon hij ademhalen. Over een paar uur zou hij weer aan deze deur staan en ze dichtdoen aan de andere kant. Dan zou het hopelijk muisstil zijn als hij binnenkwam. Maar vaak was het er net heel lawaaierig. Overdreven uitgelaten. Gespeeld bezorgd. Fake familie in een nest van doodgeboren vogels. Hun lijken rotten mijn gevederde huid weg, hun sterfte verzwart mijn leven. Had ik maar de kracht om mijn vleugels open te slaan naar een grote, witte maanbol. Naar de basis van het menselijk denken. Een witte schedel met hersenen als kraters. En vooral, ruimte om te groeien zonder te verschrompelen in de schaduw van monsters. Ik zou naar de maan vliegen en niet naar de zon, want dan zouden mijn vederen branden. Dan zou ik neerstorten in een oude legende van een slimme vader en een domme zoon... Een Icarusskelet in een doodgeboren vogelnest. Ooit geleefd maar doodgestorven. Uitgevlogen in een wanhoopsdaad niet te sterven in een ademtekort. Wie kan Icarus dat kwalijk nemen?   “Niemand”, leek de kat van de buren te wenen. Het was een pikzwart beest. Jasper kon alleen maar raden waar ze zat door het geluid achterna te horen. Daar zat ze. Rechts van hem. De kant waar hij niet naartoe ging. Naast een autoband. Twee blinkende parels in een sterreloze nevelnacht.   De buurt was omgeven van de katten, en kikkers. Bijna geen honden. Jasper haatte honden. Die afgunst lag niet aan het dier zelf, maar aan de mensen die het dier bij zich hadden huizen. Mensen met een hond waren achterdochtig, gemeen, conservatief. Alles wat ze tegenkwamen, wilden ze in vakjes denken, in hokken. Iedereen wilden ze aan de leiband. Binnen handbereik. Ze voederden mensen met gedachten opdat ze zouden gehoorzamen. Ze wilden iedereen rond hun vingers draaien met één grote leiband. Ze probeerden mensen te conditioneren. Mensen met een kat waren waren helemaal anders. Zij gaven liefde als de geliefde erom vroeg. En vooral ...     gunden ze vrijheid. Want een kat laat je buiten. Van een kat raap je de stront niet op achter haar gat. Een kat is één van de weinige dieren die de mens vrijlaat. Althans sommige mensen. De ergsten zijn zij die... ook een kat aan de leiband binden, en er dan mee gaan wandelen. Hun persoonlijke mini-tijger. Een dompteur in een burgercircus. En toch, ... blijft het de meester die achter de slaaf aan loopt. Of loopt de echte meester vooraan? Aan de leiband.   De kat sloop onder de auto uit en liep Jasper voorbij. Hij besefte dat hij overdreven lang naar het beest had gekeken. En dit was het sein. De kat vond zijn glurende blik welletjes geworden.   “Genoeg,” scheen de staart te schrijven in het duister.   Jasper keek het dier na, dat de straat en stoep als fluweel bewandelde. Stoer. Met de schouders afwisselend hoog en laag. Links hoog – rechts hoog – links hoog – rechts hoog. Het stoere bokserspasje werd één van de vele donkere vlekken in de scène van deze nacht.

Han Hartmoed
0 0

Tuig en getuigenis

Het regent nattigheid, miserie en ontreddering na die gele schijn van warmte. Dus komt U binnen, Getuige. Gaat U zitten en dank voor Uw pamflet. Ik hou ook van collages, van wijze zinnen, van orde in de chaos. Een boodschap over het einde en onnodige wanhoop. Koffie? Arabica en ik denk dan aan de branderij, bonen plukkende kinderen, zakken op een boot, het bittere ruim, een starende matroos en een haven van bestemming. U ook? Wat melk? Neem maar, de koe is onbekend, de suiker mij te zoet als ik het ruik, het vuur in het veld en het zweet van de rietkapper. Vergeef me dat ik U niet spreken laat. Ik wil iets laten zien, in de kelder. Ik begrijp het niet want de pijnboom naast mijn huis heb ik nochtans met zorg geplant. Kijk nu, daar waar het sijpelt, langs die scheur in de muur groeien ze naar binnen. De wortels die ik eerst met turf bedekt had, zijn snel verwilderd. Ik snoei, ik knip en pluk de weelderige zwammen. Lelletjes, voel en ruik eraan. Ik heb ze ook geproefd, werd er niet ziek van, oogst ze regelmatig. Neem er toch wat mee. Ik doe ze in dit potje, een potje met een geschiedenis, dat ooit onder mijn bed stond. De geur na een tijdje niet meer te harden, maar mijn moeder was lief en sprak er niet over. Zakdoekjes streek ze zacht. Het potje heeft ze later met toewijding gewassen voor de braambessenconfituur of voor de letters uit een nare woordenwisseling. Ontzettend veel heb ik niet geleerd van mijn ouders. Eerder hoe het niet moest. Eigenlijk bitter weinig. Zo weinig dat ik later op nogal ongewone wijze mijn maagdelijkheid verloor bij een veeartsstudente, die me diep in de ogen keek en me mijn stunteligheid al snel vergaf. Ik begrijp dat U verder trekken moet met Uw boodschap, door gehuchten, steden en steegjes. Zelf trok ik zelden door de straten. Ik was eerder een straatzitter, tot eenieders ontsteltenis of woede. Stond pas weer op na lang protest van de geblokkeerde chauffeurs, na een bekentenis van die ene man dat hij zijn fluit weer achterna ging rijden richting minnares nummer zoveel om zijn ballen te ledigen. Daarna zocht ik een haan. Om hem de kop af te hakken, want ook moeders die echt voor hun bevrijding strijden, braden graag krokante vleugeltjes en boutjes voor hun kinderen.   Soit, niets. Zeg maar beter niets. Ga, neem ook wat pitten mee. Droog geroosterd, van de boom die aan die kelderwortels groeit, geplant één jaar na haar verdwijning. Dierenarts was ze dus en overal heb ik gezocht. Bij die wreedaards in het slachthuis, bij de houders van het hormonale vee. Maar niets, nergens, nougabollen. Enkel stilte. Kadavers zonder kop in grote helften. Zonder vel en zonder lellen. Zonder leven, eeuwig dood.       uit de reeks  'Over eelt en zurkelteelt'  

Bernd Vanderbilt
0 0

Twijfel

Het aantal keren dat hij op deze wijze in het kamertje staat, varieert van dag tot dag. De benen lichtjes gespreid, mikkend, zonder er een spel van te maken, soms naar buiten kijkend. Zijn vrouw had de gordijnen tijdelijk weggehaald. Nu ziet hij in de verte en naar de wolken. Voorbij de tuinmuren kijkt hij andere tuintjes in, maar niemand ziet hem. Daar heeft hij zichzelf van overtuigd. Een vrouw met een wasmand in de armen loopt naar de droogtoren. Ze zet de knijpers per kleur in de natte keukenhanddoeken, hemden, onderlijfjes. Zes maal groen, zes keer geel, twee maal rood. Het aantal keren dat hij de sporen van een vliegtuig ziet, verschilt dagelijks. Nu nadert het gevleugeld vervoermiddel langzaam zijn gezichtsveld, en vertraagt. Hij twijfelt niet, het vermindert zijn snelheid tot het zo goed als stil hangt en hij oog in oog komt te staan met de piloot. Hij schrikt en schikt haastig zijn vrijetijdshemd in zijn jeans. Tot zijn grote verbazing maakt de kapitein van het vliegschip gebaren, alsof hij de man wenkt. Hij wrijft de ogen uit, kijkt nog een keer met argusblik en ziet dat de man hem overtuigder wenkt. Daar kan hij niets op tegen hebben. In snel tempo moet hij een koord spannen om een afstand van ongeveer 500 meter te overbruggen. Het zal er koud zijn. De piloot knikt tevreden wanneer hij opmerkt dat een wollen trui over het hoofd wordt getrokken. De vrouw laat de lege mand in het gras staan, en rekt zich uit. Traag en met bewuste aandacht. Dan gaat ze liggen op een grote handdoek. Met gesloten ogen verzeilt ze in een klare slaap. In een lucide droom ontmoet ze een man die zichzelf voorstelt als Jan. Hij praat onafgebroken over zijn vluchten die lang en vermoeiend zijn. Hij zou ze voor geen goud willen ruilen voor het werk van een treinbestuurder. Terwijl ze zich klaar maakt voor een vlucht van een slordige 5000 kilometer, praat ze over eerdere reiservaringen. Ze kiest een trui die ze over het hoofd trekt. Dan kijkt ze vreemd op van een koord in de lucht, als een hangbrug tussen twee punten. Het ene punt van bevestiging bevindt zich tegen de buitenmuur onder een raam. Ze denkt haar buurman daar te zien, hij staat klaar bij dat raam om een overtocht te maken. Het andere punt van bevestiging zit onder de buik van een stationair vliegtuig. Het wacht daar nabij de wolken, in de blauwe lucht. De piloot wenkt haar. Met vriendelijke gebaren nodigt Jan haar uit op de voltrekking van zijn vlucht. Maar de man moet eerst iets doorspoelen. Het zijn natte dromen. Geen gele of groene. Geen rode.

Ingrid Strobbe
27 0

Roest

Roest   Het cadeau lag op tafel, zorgvuldig ingepakt met een rood lint. Haar rusteloze dag kwam tot stilstand als een hardloper die na zijn laatste sprint abrupt stopt om zijn hartslag te controleren. Tik tik tik Het idee dat het cadeau een tikkende tijdbom symboliseerde, verwierp ze al snel als te voorspelbaar en dramatisch.  Nee, haar leven was al cliché genoeg: na zeven jaar huwelijk was de liefde met Jacob versleten als het roest op een trouwe fiets die aan vervanging toe is. Het idee dat hij ‘de ware’ was, gleed na een passionele start van hun relatie over in de gedachte ‘dat liefde een werkwoord is’ tot een berustende ‘het belangrijkste is dat we allebei gezond zijn’.  Ze stonden al te lang roerloos met hun liefde tussen hun vermoeide lijven gedrukt; in slaap gewiegd door de kabbelende gewoontes van alledag. Ze wou hem niet verliezen. Of wou ze vooral haar geloof in de eeuwige liefde niet opgeven? Haar besluiteloosheid smeekte om een duw in de rug. Maar in welke richting?   De komst van minnaar Maurice was een tijdelijke zijsprong die zich langzaamaan tot hoofdweg profileerde. Wat begon als een kortstondige zoektocht naar vuur, werd al snel een alles verschroeiende brand. Als ze ’s nachts rug tegen rug  aan Jacob kleefde, zag ze zichzelf dikwijls op een strand liggen. Alle strandgangers waren na zonsondergang naar huis gegaan en zij ligt alleen naar het rusteloze water te staren. De eerste golf die aanspoelt, is zo hoog dat ze de rest van de zee niet kan zien. De eerste golf is haar passie voor Maurice, de zee haar liefde voor Jacob.   Overdag voelde ze de achterdocht van Jacob groeien. Dat ze weeral moest overwerken werd steeds met een ironische blik onthaald. Dat ze twee dorpen verder een nieuwe, overheerlijke bakker had ontdekt, leek slechts zijn paranoia te versterken. Hoe lang was dit houdbaar? Hoe lang kon ze deze granaat voor zich uit blijven trappen? Haar liefde voor Jacob was als het rode strikje rond het cadeau: het hield alles hardnekkig samen, maar bij voldoende twijfel zou het knappen en zou de lege doos van hun relatie kaal achterblijven.   Ze flirtte een ogenblik met de gedachte om het geschenk uit het raam te gooien, maar haar nieuwsgierigheid overwon. Het cadeau moest wel van hem zijn, want hij had de enige andere huissleutel. Misschien wou hij hun liefde nieuw leven inblazen door haar met dit geschenk te heroveren? Hopelijk eist hij eindelijk kordaat zijn plaats op. Of was dit cadeau gewoon een sarcastische grap? Een middelvinger naar haar bedrog? Ze trok het papier weg en vond een tweede doos met een zwart lintje. Rillend rukte ze ook dit papier open en voor de tweede keer vandaag kwam de tijd tot stilstand. Ze begreep het niet. Een brood naast een chocoladetaartje? Het brood leek al een paar dagen oud, het taartje was duidelijk vers. Rond het taartje zat een tweede rode lint, rond het brood een zwart. Toen ze onder het brood keek, vond ze wat ze zocht: een briefje in Jacob’s geschrift met -hopelijk- een verklaring.   Liefste,   Het is heel simpel: ik ben het brood. Ik ben het die de kruimels van je leven tot een geheel maakt. Ik heb je de laatste tijd te gemakkelijk het cement aangereikt waarmee je de muur rond jezelf hebt gebouwd. Ik wil die samen met jouw hulp afbreken. Mijn liefde voor jou is standvastig, hardnekkig, doorwinterd. Reken op me, bouw op me. Elke ochtend ben ik er weer. Schat, ik wil je niet kwijt. Je bent mijn beleg ;-) Hij is het taartje: kortstondig plezier, met kans op kiespijn. Waarschijnlijk heel lekker, maar het houdt je niet in leven… Ik begrijp dat het tussen ons van passie naar passief is gegaan, maar nu moet je kiezen. Wordt het brood of taart?   De chocolade op haar lippen was het laatste wat ze van Maurice zou proeven.        

Joachim Stoop
27 0