Zoeken

Eén minuutje maar

Twee jaar geleden kondigde mijn vrouw aan dat ze wou scheiden. Zij had een vermijdende hechtingsstijl had en ik een angstige, daardoor kon het nooit echt iets worden. Ik zei haar dat het toch al vijftien jaar iets was. Dat was alleen maar onze indruk geweest, zei ze. En dat ik nu maar eens mijn eigen boontjes moest doppen. Ze regelde een appartement voor me en besprak onze scheiding met de notaris. Mijn zoontje Max was één van die kinderen die zelfs in oorlogssituaties zouden gedijen. Meestal droeg hij zijn voetbal onder zijn oksel en speurde door zijn te lange krullen naar een plek om te sjotten. Een berm met wat plastic of het verlaten plein voor de kerk. Hij trapte zijn bal naar me of trok aan mijn mouw om me een eekhoorn te tonen. In de week dat hij bij mijn vrouw verbleef, zat ik op het kerkplein. Toen ik zijn bal van ver hoorde stuiteren, liep ik op hem af en tilde hem op. ‘Niet doen, papa’, lachte hij. Voor Max bleef ik in het dorp. Parallel aan mijn scheiding verdwenen in het dorp drie restaurants, vijf kroegen, een bank en het stationsloket. Alsof die ook tot mijn inboedel behoorden, die ik zag halveren. Er waren geruchten dat de apotheker te weinig omzet draaide, waardoor mensen vreesden dat ze binnenkort kilometers moesten rijden om een pijnstiller te kopen. Die angst verdween toen bleek dat je alles online kon bestellen. Bestelwagens reden van deur tot deur, mensen namen in pyjama hun pakje in ontvangst. De straten werden leger, alsof die bestelwagens de bewoners van het dorp één voor één ontvoerden. Het leven keerde terug toen een internetgigant besloot om zijn loods naast het dorp neer te poten. Een honderddertig hectaren groot magazijn waar online-aankopen verwerkt werden. De spullen die in fotoformaat in een computer pasten, besloegen honderden vierkante meters magazijn. Er kwamen arbeiders naar ons dorp, uit Portugal, Italië, Bulgarije, Polen, Marokko en ook uit België. Het bedrijf liet een bungalowpark voor hen bouwen. Ik had als ober gewerkt één van de failliete restaurants en bood me aan als order picker. Het magazijn herbergde alles wat de wereld te bieden had: De Bijbel, hondenbrokken, panty’s, poetsproducten en condooms. In een van de rekken glimlachten tientallen Michelle Obama’s me toe, haar boek ‘Becoming’ verkocht goed. Minstens twintig keer per dag laadde ik het op mijn karretje. Ik wilde Michelle’s verhaal lezen tot net voor het hoofdstuk waar ze doorbrak en het maakte, want daar werden de meeste biografieën voorspelbaar en oninteressant. Had ze die Barack maar nooit leren kennen. De internetgigant financierde in het dorp een supermarkt met spullen uit de loods. Arbeiders die genoeg gespaard hadden, startten een pitta-zaak. Ik smulde van die vettige kost, blij dat ik niks hoefde te koken. De apotheker had weer klanten genoeg. Twee weken voor Black Friday werden er tweehonderd extra arbeiders aangenomen.  De verweerde houten planken van onze trolleys scheerden rakelings langs elkaar heen, voortdurend in beweging als de vierkantjes van een caleidoscoop. De internetgigant loofde elke week een prijs uit aan de snelste werkkracht, meestal iets elektronisch. Game consoles waren populair en televisieschermen waarmee je je living omtoverde tot home cinema. Ik holde me te pletter om Max te verrassen met een Playstation. Hij was altijd bij me, al zat hij fysiek op school. In mijn dagdromen hield hij zich vast aan het handvat van de trolley en joelde hij terwijl ik hem voortduwde. Ik dicteerde de bestellingen en Max haalde de producten uit de rekken. We reden iedereen eraf. Onder de nieuwe arbeiders was er een man die het spel niet begreep. Hij slenterde op zijn versleten sandalen achter zijn kar, nam op zijn dooie gemakken een item uit de rekken, liet zijn trolley in het gangpad staan en dwarsboomde zo de perfecte golven van ons trolley-verkeer, de hoge- en lagedrukgebieden op de plattegrond van ons magazijn. Deze stilstaande man was even verwoestend als een orkaan. ‘Zet je trolley toch aan de kant, kerel!’, schreeuwde ik. De man, wiens sluik donker haar en groene ogen een vreemde rust uitstraalden, draaide zich om, stak zijn wijsvinger in de lucht en zei ‘Eén minuutje maar!’ ‘Proficiat, u heeft gewonnen.’ Op vrijdag ging de bel tien minuten vroeger en nam ik mijn prijs in ontvangst. Nadat ik ‘dank u’ had gepreveld tegen de personeelsverantwoordelijke, scheurde ik de kartonnen doos open. Ik trok de plakband eraf, plooide de flappen om, voelde een grillige vorm in plaats van een platte bak en vreesde het ergste. Ik trok het matte plastic eraf en zag dat het ergste een understatement was. Geen playstation maar een keukenrobot. Waarschijnlijk één van de geretourneerde exemplaren waar ergens een kras op zat, of waarvan de motor sputterde. Moeilijk door te verkopen. De maalschroef in de ijzeren kom had vervaarlijke tandjes. Max vond hem prachtig. Zoals de robot twee gardes omhoog hield, leek hij op die enorme sprinkhanen in documentaires die hun voorpoten in de lucht hielden, zei hij. Ik keek naar de roodgelakte machine en zag de bidsprinkhaan. Dat weekend testten we alle functies van de keukenrobot, Max verzon er geheime missies bij. Daarna voetbalden we in het zwakke winterlicht. Na het weekend bracht ik Max terug naar zijn moeder.  Voor we aanbelden, gaven we elkaar een geheimzinnige handdruk, vuistje – wave -spray – pang- vuistje. Toen glipte Max even gretig mijn voormalige huis binnen, naar de kamer waar ik hem vroeger voorlas. ‘Er zijn pannenkoeken’, riep mijn ex hem na. Over haar schouder heen, op het einde van de gang, zag ik een man in de keuken. Hij was me niet helemaal onbekend. Zijn lange haar hing over zijn beige hemd met donkergroene palmbomen, zijn ogen straalden een haast christelijke ernst uit. De trage man uit het magazijn dronk koffie aan mijn ex-keukentafel. ‘Proficiat met uw prijs’, riep hij, ‘en tot morgen.’

Pons
19 0

Een nieuwe realiteit

Met zijn zevenen stonden we in voor het organiseren van de werkelijkheid. Daartoe hadden we een beige koffiethermos met gestileerde oranje blaadjes. Op een namaakhouten dienblad lagen pistolets met kaas waarvan de harde rand de ouderdom aangaf. Er waren zakjes suiker en melkpoeder, niet te verwarren met elkaar. Ze zaten in metalen kannen met twee oren, zodat we elkaar niet hoefden aan te raken bij het doorgeven. Aan de muur hing een poster van een lang vervlogen evenement. Vijf collega’s plus ikzelf zaten in twee rangen tegenover elkaar, enkel Dirk ontbrak nog. Onze herfstjassen ontdubbelden onze lichamen en vormden een tweede gezelschap aan onze rugleuningen. Ik haakte mijn voeten rond de metalen stoelpoten. Op tafel lag een blad met onze algemene doelstelling: Organiseren van de werkelijkheid ‘Wie zal er beginnen?’ vroeg Peter. Zijn adamsappel had zich met de jaren duidelijker afgetekend en dirigeerde hem bij het praten. We wisten wie er zou beginnen. Birgit had net nog gekookt en instructies gegeven aan haar man om de avond met de kinderen in goede banen te leiden. Ondanks de avondfile veroorzaakt door een gekantelde oplegger, was ze op tijd in de vergaderzaal. Anna, die een paar jaar jonger was dan Birgit, hoorde het aan. Ze schommelde heen en weer op haar stoel en eindigde in een soort contrapunt, steunend op haar rechterbil en op haar linker-ellenboog, zodat ze haar lichaam even te slapen kon leggen terwijl haar geest wakker bleef. Haar uk van twee had het saboteren in de vingers, vertelde ze haast elke dag. De veel te luide speeltjes die haar ouders voor haar dochter hadden gekocht, bliepten nog na in haar hoofd. Op tafel lag een kopietje met de blanco keerzijde naar boven, dadelijk zou Birgit het omdraaien met de boodschap dat ze thuis al wat had nagedacht. Naast Anna beet Lore in haar ongeschilde peer. Ze ging er prat op dat haar krullen nog nooit een kam gezien hadden. Haar nonchalance had iets onberispelijks, een kapper was uren zoet om haren in zulk een perfecte warhoop te leggen. Alles was wild en ging vanzelf bij Lore, wat haar erg aantrekkelijk maakte bij mannen. Collega Luc ervoer die sensualiteit als intimiderend, doch niet zo bedreigend als tunnels of het vliegtuig, dat hij niet kon nemen zonder ‘pammetje’. Lorazepam was zijn favoriet. Toch vroeg hij net aan Lore een blad papier, die er in één haal één uit haar schrift scheurde. ‘Asjeblieft!’, zei ze. ‘Dank u,’ mompelde Luc terwijl hij zijn balpen aan klikte. De koffie verspreidde een muffe geur van aangebrand gruis in de kamer, een geur die me verzadigde zonder dat ik ooit koffie had gedronken. Anna klaagde over het gebrek aan parkeerplaats in de buurt, toen Birgit ons aanspoorde om er eens in te vliegen. ‘Stappen zal ook gaan’, knipoogde Lore naar Luc. ‘Met jullie goedkeuring licht ik mijn ideeën even toe voor de visietekst over de werkelijkheid,’ begon ze, ‘uit de mindmap die we vorige keer schetsten,…’ Net toen kwam Dirk binnen. ‘Pardon’, zij hij toen zijn rijzige gestalte tegen mijn rugleuning botste. Er vielen wat regendruppels in mijn nek. ‘Niet erg’, zei ik. Hij droeg zijn fietshelm nog en had reflecterende strips om zijn arm. ‘Excuses, ik zat op een andere vestiging. Fout genoteerd.’ ‘Goed dat je er nu bent’, zei Birgit. Hij ging op de enige vrije plaats zitten aan de kop van de tafel. ‘Ik heb op internet al eens naar visieteksten over de werkelijkheid gekeken’, zei hij, ‘Ik zie niet in wat daar nieuw aan is. Dat hebben we toch allemaal al eens bedacht, een paar jaar geleden?’ ‘Sinds we gefusioneerd zijn, zijn er weer andere noden en behoeften, die nieuwe subdoelen en actieplannen impliceren.’ zei Birgit. ‘En moeten wij hier met ons zevenen wat over de werkelijkheid beslissen, terwijl andere teams ook een plan bedenken? Eigenlijk zou er toch gewoon één overkoepelend orgaan moeten zijn.’  ‘Laten we voor vandaag even onze werkgroep voor ogen houden. Daarvoor zijn we hier samengekomen,’ antwoordde Birgit. ‘Bovendien blinken die teksten uit in wolligheid,’ ging Dirk verder, ‘Allerhande abstracte termen waar je om het even wat kan in zien en waar wij niks mee opschieten.’ ‘Dirk, het moét nu eenmaal gebeuren. We moeten verder met de andere groep, we hebben procedures nodig waarin zowel zij als wij ons kunnen vinden.’ Aisha’s duidelijke stem was een gave in de protesten waar ze vaak aan deelnam. In kleine ruimtes klonk ze net iets te luid, maar iedereen wist dat dat niet persoonlijk bedoeld was. Ze droeg een vestje uit India, waar ze ooit een jaar had gewoond, en ze rook altijd licht naar kaneel. ‘Goed,’ ging Birgit verder, ‘dat brengt ons bij het hoofdpunt: ‘het bereiken van een gedragen en consistente visie over de werkelijkheid.’  ‘Excuses’, zei Aisha, ‘waarom noemen we het eigenlijk ‘werkelijkheid’. Was er niet afgesproken dat we voor internationaler klinkende benamingen zouden gaan?’ ‘Zoals ‘realiteit’’, suggereerde Anna terwijl ze gemorste koffie van de tafel depte met haar servet. ‘Exact’, zei Aisha, ‘door het met ’werkelijkheid’ aan te duiden, een woord dat geen wortels heeft in andere talen, lijken we onze actieradius te beperken.’ ‘Ach’, zei Peter, ‘kunnen we niet beter een nieuw woord bedenken, als we dan toch voor iets compleet nieuws gaan.’ ‘Oude wijn in nieuwe vaten’, herhaalde Dirk. ‘Alles is al bedacht.’ ‘Vanuit jouw perspectief, misschien’, zei Aisha. Luc vouwde het zilverpapier van zijn chocolaatje fijn tussen zijn vingers. Hoe meer de spanning steeg, hoe sneller hij met het papiertje schoof, als een krekel die zijn poot over zijn vleugels wreef. ‘Hoe moet die Esperanto-versie van de werkelijkheid dan wel klinken?’, zei Dirk smalend. ‘Misschien kunnen we een neologisme maken van het Chinese Xianshi en Vaastavikata in het Hindi,’ stelde Aisha voor. ‘Het wordt tijd dat er wat meer gelijkheid komt. Dat minderheden stilaan hun invloed hebben en krijgen,’ beaamde Lore. ‘Vaastakiksjanshi, dus,’ zei Peter, ’of Ksjanstavikata, dat bekt lekkerder.’ Hij probeerde beide varianten een paar keer uit. ‘Beslist, Ksjanstavikata is de winnaar.’ ‘Laten we die kwestie van de naamgeving nu even rusten,’ stelde Birgit voor,’ en ons focussen op de wijze waarop we ons doel, een visie over de werkelijkheid…’ ‘De Ksjanstavi…,’ zei Peter, terwijl Birgit en Aisha hem neerbliksemden met hun blik. ‘realiseren’, articuleerde Birgit duidelijk. ‘Hoe gaan we straks onze bevindingen overbrengen en een procesmatige ontwikkeling realiseren?’ ‘Excuseer,’ onderbrak Lore, ‘kan je een ontwikkeling realiseren? Een ontwikkeling is niet altijd intentioneel, het kan ook een proces zijn dat je waarneemt, terwijl de term ‘realiseren’ dit toch fel tegenspreekt.’ ‘Welke van de twee woorden wil je aanpassen, maken we van ‘ontwikkeling’ ‘vooruitgang’?’ ‘Dat is dan weer erg ideologisch gekleurd’, zei Aisha,’ ‘voortgang’ is wat neutraler.’ ‘een procesmatige voortgang realiseren, sjonge jonge, daarom krijg ik dus hoofdpijn van die vergaderingen.’, zei Dirk, ‘Luc, geef me de thermos nog eens.’ ‘Ik verander het wel in de tekst’, zei Birgit, ‘kijken jullie ook nog eens naar de formulering van onze andere doelstellingen?’ Door de doelstellingen heen tekende ik de torens die achter de dakramen hun top lieten zien. Het plein piepte binnen via hun lange nekken. En de straten waar mensen enkel oog hadden voor hun paraplu, nu het al dagen regende. Uit de kijkgaten van de torens bulderde de lach van kinderen die beneden kwajongensstreken uithaalden. Hun moeder maande hen aan om verder te wandelen. Haar taal was niet van hier, wat ze zei kon iedereen begrijpen. Ze kruiste een man die vreselijk tekeer ging, waarschijnlijk via de telefoon, want ik hoorde geen gesprekspartner. Hij ergerde zich omdat de andere hem niet begreep: ‘Ik gaf ze mijn drie laatste loonfiches, hoor je, zoals ze hadden gevraagd, maar er waren vijf kandidaten met een hoger loon. Vijf, ja! En het was niet eens een mooi appartement, de deuren van de kasten hingen los, het waaide binnen. Je zegt niks, hoor je me nog? Zeg, luister je wel? Moet je echt afwassen terwijl ik met je bel?’  De stem van de man deemsterde weg. ‘Wat denk jij, Elke? Nog opmerkingen?’ vroeg Birgit. ‘Niks aan te merken,’ zei ik. ‘Alles lijkt me ok.’ Dirk grinnikte. ‘Dan moeten we enkel nog onze volgende afspraak vastleggen?’ ‘Kan dat ditmaal wel binnen de werkuren?’ vroeg Anna. ‘Dat kan ik niet garanderen, Anna, de werkuren liggen bij iedereen anders.’ ‘Maar mensen met kinderen kunnen toch voorrang krijgen?’ ‘Ik heb ook kinderen,’ zei Dirk. ‘Jonge kinderen, bedoel ik, ‘zei Anna. Geluidsgolven vleiden zich langs de gevels van de torens, die als een oortrompet de verhalen van de voetgangers tot in de kamer brachten. Maar waarom hoorden mijn collega’s niks van de vrouw die zei: ‘Ach, val ik te vaak ziek uit, dan krijg ik mijn seevier en wil ik een dag minder werken zonder uitkering te vragen, dan mag dat ook niet. Niet goed voor mijn pensioen, zeggen ze. Als dat hier zo verder gaat, haal ik mijn pensioen niet eens. Alsof ik niet liever op tafel wil dansen. Maar ik brokkel af, mijn ruggengraat schuurt en ge kunt mijn knieën horen piepen. Wist ge dat ik nog maar een meter vijfenvijftig groot ben, terwijl ik vroeger een meter zestig mat?’ De zon priemde door de wolken.  ‘Past dat ook voor jou, Elke?’ Birgit had een datum gevonden voor de volgende bijeenkomst. Anna zweeg over haar kinderen, Lore over het uurrooster van de bus. Luc tikte met zijn voet op de grond als een stil eenmansorkest. Peter mijmerde, misschien wel over een volgend schilderij, dat hij met restjes lipstick vervaardigde. ‘Goed, ik mail jullie binnenkort het verslag, samen met onze eerste nieuwsbrief,’ zei Birgit. Sturen jullie dat ondertekend terug?’

Pons
5 0

Het pak

Janna koos het grootste karton in de Post, maat 9, drie euro negenentachtig cent. De loketbediende vouwde het in geen tijd voor haar om tot een doos. Buiten rekte Janna haar snelbinders tot het uiterste om de doos vast te maken op haar fiets. Maar telkens als ze de elastiek vasthaakte, schoof de doos weg en sprong het andere eind van de elastiek los. De haakjes van de snelbinder belandden net naast haar oog. Ze wreef over de zere plek en probeerde het opnieuw. Een man die naar alcohol rook en een leren aktetas droeg, bood zijn hulp aan. Ze trokken elk even hard aan één kant van de snelbinder tot de doos stabiel op de bagagedrager zat. Janna bedankte de man, die een hand opstak en tevreden wegwandelde.    Behoedzaam stuurde ze haar fiets van het voetpad en trapte ze naar huis toe. In haar straat blonken de kasseien in de zon, wat haar aanmoedigde om er met de schokkende doos over te bollen. Even later nam ze de Timberlands, maat 44 onder haar bed vandaan en legde ze in de doos. Uit de kleerkast haalde ze twee medium jeansbroeken en large T-shirts, stopte ze in een plastic zak en gaf ze een plek naast de schoenen. Manuel was zes weken geleden vertrokken. Dat had zij beslist omdat hij de taal niet onder de knie kreeg en hier geen werk vond. Ze vulde de gaten tussen zijn schoenen met zijn wanten, zijn kousen en een paar onderbroeken. Ze nam zijn handboeken Engels uit de lade van het bureau en legde ze bovenop de kleren. Toen ze, bij het doorbladeren van zijn schriftje, zijn handschrift zag, schrok ze ervan hoezeer de stille letters zijn karakter opriepen. Het geurde vroeger tot in het bureau naar tomatenpuree als hij voor haar kookte. Sinds hij weg was, drong de grijze hemel haar huis binnen. Traag stalde ze ’s avonds brood en kaas uit voor zichzelf. Ze stemde de tv af op een zangwedstrijd en supporterde voor de kandidaat die te graag wou winnen omdat hij er eigenlijk niet in geloofde. En ze ruimde op, ze vernieuwde zich door op te ruimen, ze won terrein terug op Manuel, want wat was het spannend dat ze weer haar eigen leven leidde zonder dat ze op iemand moest wachten. Nu was de slaapkamer aan de beurt. Naast zijn kant van het bed lagen Engelse detectiveromans die ze ooit op een rommelmarkt hadden gekocht. Sherlock Holmes was een mooi aandenken aan die dagen, daar zou hij blij mee zijn. De boottocht voor de kust van Cádiz, dacht hij daar nog aan, aan de Spaanse oma’s die de cijfers van hun bingospel afriepen voor het hele strand, aan het goedkope hotel dat hij had geboekt om haar drie dagen lang een echte vakantie te gunnen, hij had ervoor geleend bij zijn moeder? Ze boog de flappen van de doos om en haakte de omslag vast in de gleuf aan de voorzijde. De kieren plakte ze toe met tape, de doos was nu een pak. Nu het wat meer gewicht had, bleef het makkelijker op de bagagedrager zitten. Janna was blij dat ze het zonder hulp kon vastmaken. Ze fietste in rechte lijn naar de Post, haalde het pak van de bagagedrager, trok een nummertje en vulde het adres van Manuels ouders in op een aanplakbiljet. Ze betaalde twintig euro voor de track-service waarmee ze kon volgen waar het pak zich bevond. Terug thuis stuurde ze Manuel een bericht. ‘Ik wou je laten weten dat ik je spullen opgestuurd heb. Over een paar dagen komen ze aan bij je ouders.’ Pas een uur later stuurde hij terug: ‘Had je ze maar allemaal weggegooid.’ Janna vond het jammer dat hij zo verbitterd was. Na vier jaar was hun situatie geen millimeter gevorderd: hij teerde op een paar Spaanse klanten voor zijn IT-projecten, zij vroeg hem geen huur. Hij vroeg haar nog steeds uitleg bij de menukaart als ze uit eten gingen. Ze stopte haar oordoppen in tijdens zijn Spaanse detectiveserie en las een boek. Hij knuffelde haar honderd keer per dag, kende films bij de vleet en had een zachte buik om op te liggen. Ze brachten elke zomer door in zijn Spaanse dorp met twee bars en evenveel vrienden, op drie uur rijden van de zee. Hij ging tijdens de werkweek pas om twee uur naar bed nadat hij uren tv had gekeken, hij raakte niet in slaap. Dat mooie dingen tegelijk de allermoeilijkste waren, vatte ze nog steeds niet. Ze dacht aan de nonnen die haar als kind hadden ingeprent dat er op grote zaligheid vaak straf volgde. Misschien kon ze wat lollen met iemand op Facebook. Terwijl ze de computer opstartte, viel Manuels blauwe regenjas haar op, aan de kapstok tegen de deur van het bureau. Zoals de jas aan de haak hing, herkende ze er zijn lijf in. Ze legde haar hoofd tegen zijn schouder en dacht aan de keren dat hij in de hoogste versnelling achter haar door de regen had gefietst, zijn kap zo strak vastgebonden dat zijn gezicht een cirkeltje leek. Zou hij het cynisch vinden dat ze hem zijn regenjas opstuurde? Maar hij had ervoor betaald, en in Spanje kwam zijn jas in de winter goed van pas. Dus fietste ze naar de Post, kocht een tweede doos en propte de jas erin. Het aanbod van de loketbediende om dit pak ook te laten tracken, wuifde ze weg. Zonder opvolging kostte het zeven euro minder. Enkele maanden later, in augustus, begon de zondagavond van het jaar. Zo voelde Janna het aan wanneer de winterlaarzen in de etalages klaar stonden om de straten over te nemen. Bij het grote plein waar de toeschouwers op zondagochtend oesters slurpten, drongen donkere wolken samen. Ze holde naar de luifel van de boekenwinkel en ging er schuilen. Van alle kanten verdrongen mensen zich tegen de plenzende regen. Tegen haar arm schuurde een blauw geribbelde regenjas. De man die hem droeg had een verweerd gezicht en grijs kroezelhaar. Ze liet haar vingers even over de stof glijden. ‘Heb je het pak gekregen?’, vroeg ze Manuel per sms. ‘Ja, met de schoenen en de boeken. Bedankt, maar ik zei toch dat je die moest weggooien,’ antwoordde hij. ‘Maar het tweede pak met jouw regenjas.’ ‘Daar weet ik niks van,’ schreef hij.

Pons
0 1

EXAMEN

Het was waar wat zijn vader tegen hem had gezegd, dat het binnenkort mei was en dat hij nog steeds dezelfde stomme liedjes speelde als in september. Josse was al blij dat hij ‘liedjes’ zei, en niet ‘gepingel’. Intussen was het mei en had Josse enkele inspanningen gedaan, maar veel hadden die niet opgeleverd. De eerste vier maten kwamen er vlot uit. Daarna was het behelpen. Maar juf Marleen zou hem er wel doorlaten. Ze had gezegd dat hij talent had. Op de bus gaapte een meisje Josse aan. Ze zat omgekeerd op haar stoel met haar kin op de rugleuning. Haar moeder, die naast haar zat, was bang dat ze op haar tong zou bijten als de bus over een hobbel reed. Toch bleef het meisje kijken. Ze dacht waarschijnlijk dat hij Rodrigo van Rodrigo y Gabriela was. Of iemand anders als ze die niet kende. Dat vond Josse nou zo leuk aan een gitaar op je rug. Zolang de hoes dicht bleef, wist niemand of je er ook wat van kon. En de meesten gaven je het voordeel van de twijfel. Terwijl er toch meer slechte dan goede gitaristen rondliepen. Toen hij via de poort naar binnen wilde, bleek die op slot te zijn. Een pijl op een blad wees naar rechts. 'De deur is open,' zei een voorbijlopende man in overall. Alsof Josse die niet had kunnen vinden zonder zijn hulp. Binnen in het oude gebouw hingen nog meer pijlen. Josse volgde die waar juf Marleen op stond. Na een poosje wist hij niet meer of de uitgang zich voor of achter, boven of onder zich bevond. Te veel trappen, op en neer. Te veel bochten, naar links en naar rechts. Maar om straks de uitgang terug te vinden, hoefde hij alleen maar de pijlen in de omgekeerde richting te volgen. Waarom zat juf Marleen trouwens niet in haar normale lokaal? De laatste pijl was geen pijl, maar een woord, namelijk examen. De leerling vóór hem moest net naar binnen zijn gegaan, want Josse hoorde doffe, beleefdheden uitwisselende stemmen. Hij haalde zijn gitaar van zijn rug en ging op een van de stoelen zitten tegenover de deur. Juf Marleen klonk een beetje geirriteerd, vond hij, boog al haar zinnen naar beneden af. Tja, het moest verschrikkelijk zijn voor iemand als zij om de hele dag naar knoeiers te moeten luisteren, en het niet te mogen laten merken. De mannenstem - Tristan? - gaf korte gehoorzame reacties. Voorzichtig boog Josse naar voren en las de namen op het schema onder het blad met examen. Zijn naam was als enige doorgehaald en opnieuw geschreven. Hij had nochtans geen moeilijke naam. Er stond iemand op die Guilherme heette en dat had juf Marleen meteen goed geschreven. Josse dacht dat het de Portugees was, die volgens hem te goed speelde om les te volgen. Hij speelde fado. Twee noten maar, zei hij altijd met een zwaar accent. Fa en do. Om te begrijpen wat er toen gebeurde, hoefde Josse niets te kunnen horen. Voetsteun open, bladmuziek op pupiter, gitaar uit zak - altijd hetzelfde. Een gewone les eigenlijk. Behalve dan dat je er een cijfer voor kreeg. Een belangrijk cijfer. Een héél belangrijk cijfer. Een cijfer dat bepaalde of je slaagde. Maar er werd altijd rekening gehouden met het volledige schooljaar. Met de evolutie die je had doorgemaakt. Toch? Toen werd het stil. De eerste noten weerklonken. Josse herkende het stuk niet. Hoewel het hetzelfde moest zijn. Toen begreep hij dat het kwam doordat Tristan het op een bijzondere manier speelde. Maar het was wel degelijk hetzelfde. Tegelijk volgde hij slaafs de partituren en week er radicaal van af. Josse vond het prachtig, en na enkele maten kon hij zich al niet meer voorstellen dat je het op een andere manier zou spelen, alsof zijn verbeelding door die van Tristan met stomheid was geslagen. Nog even koesterde hij de hoop dat Tristans vingers moe zouden worden en steeds klunziger zouden beginnen te spelen, als marathonlopers tijdens de laatste meters. Maar, zo moest Josse toegeven, naarmate het stuk vorderde, speelde hij zelfs beter dan aan het begin. En toen kwam de finale. Met de fis. Met het barré-akkoord. Met de positieverandering, die Josse telkens in moeilijkheden bracht. Zijn hart bonsde in zijn keel. Tristan ging het klaarspelen! Tristan was bezig met het klaar te spelen! Tristan speelde het klaar! Terwijl de laatste noten van het stuk langzaam wegstierven, merkte Josse dat hij van opwinding was gaan staan en liet zich neervallen in zijn stoel. Dit zou hij nooit kunnen. Hoe vaak hij ook zou oefenen. En gitaar was Trinstans tweede instrument! Zijn eerste was piano. Piano! Die moest je met twee handen tegelijk bespelen. Twee handen en twee voeten als je de pedalen meetelde. Ineens was de irritatie in juf Marleens stem weg. Toen hij handgeklap meende te horen, hield Josse het niet meer uit. Hij stond op, pakte zijn gitaar en beende weg. Aanvankelijk voelde hij zich opgelucht. Hij kon dit zomaar doen. Hij kon weglopen van een examen en niemand kwam vanachter een krant tevoorschijn om hem te arresteren. Hij was vrij! Hij had niet durven omkijken en was even bang geweest een andere leerling tegen het lijf te lopen, die hem natuurlijk zou vragen hoe zijn examen was geweest. Maar zodra hij een straat was afgeslagen, gleed alle spanning van hem af. Bijna alle spanning. Het was nog niet te laat. Hij kon nog terugkeren. Maar zijn benen gehoorzaamden niet. Ze brachten hem steeds verder weg van de muziekschool, steeds dieper de stad in, waar het leven al vollop op gang was. Onwillekeurig kocht hij een ijsje in een kraam en ging het opeten in de zon op een kade. Een toeristenbootje voer langs. Twee meerkoeten trapten naar elkaar in het water. Hij keek naar de toren achter zich. Zeven over tien. Als hij nu niet meteen vertrok, zou juf Marleen hem een onvoldoende geven. Dat had ze duidelijk gemaakt in haar mail. Wie meer dan tien minuten te laat komt, zonder vooraf te verwittigen, mag niet deelnemen aan het examen. En ook nog: Om deel te mogen nemen aan het herexamen in augustus, moet de leerling tijdig een geldig ziektebriefje kunnen voorleggen. Josse draaide zijn ijsje rond in zijn hand en likte de druipers op. Tot de volgende bus doolde hij maar wat rond. Hij ging een paar winkels binnen en keek naar het waar, zo nu en dan interesse veinzend als er een verkoopster naar hem toe kwam. Zogenaamd onopvallend. Zag hij er soms uit als een dief? Hij zat op een bankje, liep rond, zat nog wat op een bankje. Toen hij in een openbaar toilet een man met een saxofoonzak op zijn rug passeerde, sloeg hij de ogen neer en keek naar de grond. Met het wisselgeld dat hij van zijn moeder had mogen houden kocht hij een cola in een brasserie. Terwijl hij naar de mensen buiten op het terras keek, zag hij in de verte een magere jongen met zwarte krullen lopen. Hij kneep zijn ogen tot spleetjes. Toen de jongen breed glimlachend zijn hand naar hem opstak, wist hij het zeker. Het was Tristan. Vlug legde hij zijn gitaar op de grond, schoof ze onder de bank waar hij op zat en verzekerde zich ervan dat de riemen niet uitstaken. 'Kwam jij niet na mij?' vroeg Tristan, toen hij de brasserie binnenkwam. Hij zette zijn gitaar tegen de muur en nam plaats aan het tafeltje bij het raam. 'Waar is je gitaar?' 'Ik ben gestopt,' zei Josse. 'Gestopt?' 'Met les.' Tristan keek verbaasd uit zijn ogen. 'Wat vinden je ouders daarvan?' Josse haalde ze schouders op. 'Zo oneerlijk!' stootte Tristan uit. 'Als ik zou stoppen met gitaarles, als ik zelfs nog maar over stoppen zou beginnen, zouden mijn ouders mij vermoorden. Eerst mijn vader, dan mijn moeder. Stoppen? Geen optie bij de Wittoucks.' Tristans ouders waren allebei klassieke muzikanten. Toen vroeg hij: ‘Maar waarom ben je hier dan?’ De vraag overviel Josse. Maar voor hij iets kon bedenken, begon Tristan al over iets anders. 'Ik heb juf Marleen afgedroogd,' zei hij. 'Gewoon wat neo gespeeld en het mens at letterlijk uit mijn hand. Mijn vader heeft gelijk over haar. Ze is een uitstekende lerares voor kinderen. Ik denk dat ik haar ga ditchen. Wil jij nog iets te drinken?' Josse bleef in de brasserie tot Tristan weg was, waardoor hij zijn bus miste. De volgende kwam pas vijfentwintig minuten later, zonder meisje erop. In tegenstelling tot wat hij had gevreesd merkte niemand zijn laattijdige terugkomst op. In zijn kamer pakte hij zijn gitaar uit de zak, ging ermee op de rand van zijn bed zitten en speelde zo hard als hij kon, hopend dat ze daardoor beneden de televisie niet meer zouden horen.✦     Foto: Andrea Riondino  

Kenny De Thaey
5 0

Lichtpuntje

Mooie lentedagen breken aan in oorlogstijd. De verhitte oorlog gaat door als de temperaturen stijgen naar ongekende hoogte. Regen en zon wisselen elkaar af net als het geluid van raketten en geweerschoten op de open vlakte. De lucht verandert van grijs naar blauw met vriendelijke stapelwolken. Een vriendelijk briesje zorgt voor een beetje vertier. Plots klinkt er weer een mortier. Een voltreffer treft het doel en laat een spoor van vernieling achter. De schade en verliezen zijn enorm aan beide kanten. Aan beide kanten zorgen hulpgeroep voor chaos, verdriet en machteloosheid. Levensverhalen worden hier beëindigd. In de omgeving van de gevechtslinie ontstaat bij veel betrokkenen een gevoel van onbehagen. Veel soldaten voelen zich verslagen. Families worden verscheurd, overal wordt getreurd. De aanhoudende gevechten worden heviger, niets of niemand wordt gespaard. Brieven aan het thuisfront leggen de zwakheden van de mens vast. Uniformen verliezen hun kracht door de geur van kruitdampen en gaten van sigarettenpeuken. Bestond het gevechtstenue maar uit een korte broek, een shirt met korte mouwen en een paar voetbalschoenen. In de verte eindigt een voetbalwedstrijd onbeslist, een applaus volgt. Loopgraven veranderen in de kleur geel door het opkomende en uitbundig bloeiende koolzaad die elke millimeter grond veroverd zonder een geweerschot. De scheidslijn tussen beide legers wordt plots overwoekert door het koolzaad. Legers en soldaten van beide kampen kunnen elkaar niet meer zien door het opkomende koolzaad. Het zicht wordt volkomen belemmerd en een staakt-het-vuren is dichterbij dan ooit. Weken wordt er niet gevochten. Broedvogels zoeken in deze weide omgeving tevergeefs naar nestmateriaal voor het bouwen van een liefdesnest. De natuur herstelt zich langzaam op alle mogelijke plekken rondom het oorlogsterrein. Het zonnetje zet het veld met bloeiend koolzaad in de spotlights. Een vlinder fladdert er vrolijk rond. Het koolwitje is op zoek naar vrede.

Jan Sluimer
46 0

1994

Op dinsdag 5 april 1994 overleed Kurt Cobain in Seattle. Ik was toen met school op paasreis naar de Dordogne. Internet bestond nog niet dus we wisten nergens van. Hoewel ik me Cobain nog goed herinner, weet ik van die reis dan weer niets meer. Als ik heel diep graaf meen ik dat we ellenlange busritten hebben doorstaan, op zoek naar uitstappen. Een grot hier, een Victoriaanse tuin daar. Ik had een fototoestel en weinig vrienden, dat weet ik nog. Een leerkracht had zijn dochter mee, een heel mooi meisje, zeker in vergelijking met die leerkracht: een kolos met een brede kraag en een overdaad aan lavendelzeep. Andere leerkrachten hadden hun vrouw mee. Nog een andere had stiekem drank meegesmokkeld, dat bleek een probleem en werd later zijn dood. De dood was overal in de jaren negentig. Dood en regen, meer niet. De Dordogne, het zal best een mooie streek zijn, sinds die reis, en nu ik zelf bepaal waarheen de trip gaat, mijd ik die plek altijd met een brede boog. Op donderdag 7 april kwamen we thuis, mijn moeder stond me op te wachten aan school. Mijn zus ook, ze was misschien blij dat ik terug was. Misschien. Mijn vader was er niet bij, die was nog aan het werken. Toen ik in de auto naar huis reed en door de achterruit keek werd het meisje steeds kleiner, ik dacht dat ze zwaaide, nooit zag ik ze nog terug. ’s Avonds, ik had proberen vertellen wat we allemaal gezien hadden, stond mijn vader te drinken. Ik stond erbij. Wij dronken nooit zittend, altijd quasi gehaast staand. Hij boerde en zei, zeer achteloos dat er nog een zanger gestorven was. ‘Wie?’‘Ik weet het niet, een zanger, zo een populaire.’‘…van Metallica?’‘Neen, niet Metallica, dat zou ik weten. Van die met die gitaren.’‘Pearl Jam?’‘Ja.’‘Eddie Vedder, van Pearl Jam.’‘Ja die, zeker weten! Enfin ik ga slapen.’ Ik was meer fan van Pearl Jam dan van Nirvana gebied de eerlijkheid mij te zeggen. Hij liet me staan in een koude keuken, het ongezellige licht brandde tot in mijn ziel en de koelkastmotor sloeg aan en maakte een stil zoemend geluid. Een Zanussi, huwelijkscadeau. Ik spoelde Ten, de debuutplaat van Pearl Jam, steeds terug op mijn walkman die nacht. Toen ik wakker werd na een koortsig slaapje aten we brood met paaseieren. We moesten naar oma en opa, mijn vader, die verlof had, zou daar het gras afrijden. Voor we vertrokken sloop ik de gang in en belde met het vaste toestel naar mijn makker Wesley die me vast en zeker meer zou kunnen vertellen. ‘Het was Kurt Cobain.’‘…’ ‘Fuck you gast, ik ben er kapot van.’ Wes en ik waren vrienden. We hielden van korte, duidelijke boodschappen. Dat ik Eddie Vedder verwisselde met Cobain was voor hem onvergefelijk. Hij was niet mee naar de Dordogne, ik wou dat ik ook thuis was gebleven, ik had hem kunnen troosten, al moest ik daarvoor met de fiets over het veer naar het verre Evergem.  Mijn grootouders hielden kranten bij. Ik onderschepte de kranten van de dagen voordien, reportages bladzijden lang over de erfenis van Kurt Cobain en Nirvana. Dat duizenden jongeren over de gehele wereld een rolmodel kwijt waren  en ontroostbaar erkenning zochten. Mijn vader zwoegde zich door de kleine tuin met de elektrische maaier in zijn kielzog, de zon viel plomp op de keukentafel die aan het raampje stond dat uitkeek op de koer. Niemand zei iets, ik wou wel maar niemand luisterde echt. 1994. Eilanden waren wein een te grote oceaan. Vakantie was oneindigwachten tot het over wasde uitdaging. Eenzame dagen koortsige nachtengrunge zorgde tenminste dat Amerika iets dichter leek. Meer donker en regen Nu zijn er geen Zanussi’s meer. Later dat jaar vielen we als een blok voor Korn, nu metal, maar niets was ooit nog hetzelfde zoals dat altijd gaat. Niets is ooit nog hetzelfde na de val. 

Thomas De Mulder
21 0

Dansend naar de maan

‘I wanna thank you for letting me be myself again.’  Het meisje op de dansvloer zingt keihard met Sly & The Family Stone mee. Ze zwaait en maait wild met haar armen om haar heen en gaat helemaal in het nummer op. Joost slaat haar vanaf een afstand gade. Hij besluit nog een biertje te gaan halen. Als hij langs de dansvloer loopt pakt het meisje zijn arm vast. ‘Ik ken jou. Jij hebt toch ook in Octavia gezeten?’ Joost kijkt verlegen naar de grond. Ze trekt hem de dansvloer op. ‘Je moet dansen. Dat is heel goed voor je.’ Wat onwennig imiteert hij haar dansbewegingen. Ze brengt haar mond bij zijn oor. Hij voelt haar warme adem. ‘Ik was destijds verliefd op je. Wist je dat? Of misschien wilde ik gewoon graag verliefd zijn om in ieder geval iets te voelen. Begrijp je?’ Ze zingt weer luidkeels mee. ‘Looking at the devil, grinning at his gun.’ Hij vraagt of ze ook een biertje wil. Ze knikt. Joost loopt naar de bar en bestelt twee biertjes. Als hij terug loopt met de glazen ziet hij dat ze bij een tafeltje is gaan zitten. Hij zet het biertje voor haar neer. Ze drinkt het met gulzige teugen op. Vervolgens klopt ze op de lege stoel naast haar. ‘Kom even bij me zitten.’ Als hij naast haar gaat zitten legt ze haar hoofd op zijn schouder. Zijn lichaam verstijft. Hij probeert te ontspannen. ‘Gaat het nu goed met jou?’ Hij knikt. ‘Met jou ook?’ Ze lacht. ‘Als ik maar blijf dansen dan gaat alles goed.’ Ze trekt hem overeind. Voor het eerst in lange tijd heeft Joost weer het gevoel dat hij leeft.      

Elle Hart
2 2

AA*

  Drie weken voor de A.A. bijeenkomst begon ik te beseffen waar ik aan begonnen was. Ik stopte met joints, alcohol en andere versnaperingen. Drie weken later was mijn hoofd drie keer zo groot geworden van de ontbering. Vroeg in de ochtend stond ik te wachten op het perron van het treinstation in mijn kleine dorpje. Aangezien ik nog even moest wachten, besloot ik koffie te gaan drinken. Op zondagochtend in een klein dorp in West-Vlaanderen is er nu niet veel bedrijvigheid meer vergeleken met vroeger. Op zondagochtend was er vroeger een drukte van belang. Mensen gekleed in hun beste kleding stroomden de kerk in aan de ene kant van de straat en aan de andere kant van de straat stroomden mensen het café in. Maar nu niet meer. In het café zag ik alleen een paar andere mensen, zoals de voormalige burgemeester, die smekend naar me keek. Hij was ooit even beroemd geweest en wist inmiddels wat dat betekende. Naast de vriendelijke opmerkingen krijgen beroemde mensen ook vaak hatelijke opmerkingen naar hun hoofd geslingerd. Dat had de man niet verwacht. Ik knikte hem vriendelijk toe en hoorde hem opgelucht zuchten toen ik voorbij liep. Terwijl ik de vertrektijden bekeek, zag ik opeens een man van middelbare leeftijd in de richting van het station komen. Vanaf een afstand kon ik al horen dat hij binnensmonds aan het praten was, duidelijk nog de naweeën van de vorige nacht. Op zo'n moment is het belangrijk om iemand heel nadrukkelijk te negeren, dus ik keek zeer geconcentreerd naar het A4-velletje waarop de vertrektijden stonden aangegeven. Hij liep rakelings langs me heen terwijl hij in een onbekende taal mompelde. En toen deed hij iets wat niemand in ons dorp ooit deed: hij stak niet via het tunneltje de spoorweg over, maar liep over de rails, gewoon over de spoorweg heen. Na enig getreuzel kwam de trein die me naar Brugge bracht. Maar in het hele treinstation van Brugge kon ik nergens Mister Cach vinden. Pas drie kilometer verderop vond ik de eerste geldautomaat. Brugge, zo mooi en toch zo achterlijk. Na een paar uur reizen kwam ik aan in Antwerpen. Ik verliet het station via het Astridplein en werd overweldigd door het enorme plein dat door een of ander architectonisch trucje toch klein leek. Het hotel aan de overkant droeg daar waarschijnlijk aan bij. En na een paar stappen in de buurt waar ik jarenlange woonde kwam ik aan bij het ECO-huis. De knapste mannen die ik de laatste tijd had gezien liepen daar zomaar los, al die studs bleken de dichters en schrijvers te zijn.  Ik was enthousiast en mengde me in het gejoel. Eén van hen vertelde me dat hij ooit gestopt was met drugs en dat maakte indruk op me. Er waren ook enkele vrouwen aanwezig en na een paar uur kennismaken werden we uitgenodigd om het huis te betreden en kon de kennismaking formeler verlopen. Toen ik daar was, werd mijn dichtkunst met enorm applaus en toejuichingen begroet, wat me tranen van vreugde bezorgde. Na ongeveer een kwartier was het voorbij en verliet ik het ECO-huis. Ik kwam de beroemde schrijver VITALSKI tegen en we omhelsden elkaar en kusten. Hij noemde me "VERF ED, de beroemde fotograaf" en ik vertelde hem over mijn bezoek aan de A.A.* en gaf hem een dichtbundel van de geniale schrijver B.V. die bekend was bij Sabine Luipaerts. Hij was blij met het boek en vertelde me dat hij in één van de krotten in de buurt woonde. Voordat hij vertrok, vertelde hij me dat hij de website zou bezoeken en als er een onbekende fb opduikt, weet ik waar het vandaan komt. Maandag was de dag van de flauwte door de hitte. Het deed me denken aan wat me ooit overkwam in Barcelona. Mijn reizen naar Barcelona begonnen meestal in Figueres, eerst het DALI-museum en daarna de stad Barcelona. Tijdens mijn eerste reizen leefde de GROTE MEESTER nog. In Cadaqués, waar de grote meester woonde, keek ik met bewondering naar zijn modernistische huis. Plotseling zag ik een schaduw toen ik mijn blik omhoog richtte. Ik staarde sprakeloos naar het gezicht van de oude MEESTER. Na een angstaanjagende stilte sprak hij me aan met de woorden "Hoe gaat het met je?". Natuurlijk sprak hij in het Spaans, maar mijn Spaans is niet zo goed, dus ik verstond niet wat hij verder zei. De laatste woorden die hij tegen me sprak waren "een cervesa ?". Ondertussen wist ik ook wel dat het niets met worsten te maken had. In Spanje drink ik nooit bier, dus ik antwoordde "een carajillo". Zijn ogen lichtten op en hij riep uit "FLAMENCO". "Ja, Vlaams en zigeuner", antwoordde ik. De MEESTER had me niet gehoord en liep wild en enthousiast de weg op naar zijn huis, luidkeels roepend "FLAMENCO", "FLAMENCO", "FLAMENCO". Plotseling begreep ik dat hij het had over de vogel. Maandag was goed begonnen met een tocht door Antwerpen. Ik vertrok vanaf mijn verblijf op het Kiel en liep via de Nationalestraat en Aalmoezenierstraat naar De Boer op het Mechelseplein. Daarna ging ik via het Elisabethziekenhuis naar De Wapper, waar het al druk was. Op de Meir was het een stroom van mensen en op de Ossenmarkt zag ik lummelende studenten. Nadat ik de Leien was overgestoken, kocht ik een friet met drie sauzen en een koude lookworst bij de frituur op de hoek. Met deze lekkernij in mijn hand liep ik het De Coninckplein op. Tot mijn verbazing werd ik hongerig aangestaard door zwarte medemensen. Ze hadden nog niet vaak een blanke man gezien die rondliep met een dikke, vettige stapel friet. Ik liet me bewonderen, maar toen ik het Rozenveldplein opstapte, kreeg ik een appelflauwte. Het immense plein was vol met mensen en de drukte benam me even de adem. Gelukkig kon ik veilig terug naar mijn logeeradres met de tram. *A.A., Anonieme Auteur tekening Salvator Dali ----TE KOOP -----   FOTO GALLERY verf ed https://www.2dehands.be/q/verf+ed+/ Rond 1995 heb ik dat werk gemaakt. Ik noem het "altaar der culturen."Links ziet men een tv, onze gemeenschappelijke identiteit valt van het - silicium - glas - zand.De gemeenschappelijke informatiebronnen zijn verdwenen.De wijzen van vroeger opgevolgd door radio en uiteindelijk als laatste de tv die een ongeveer gemeenschappelijke boodschap uitdragen is niet meer.De informatie is versplinterd.Rechts ziet men een gietijzeren kandelaar daar in een mensenhoofd in papier. Stukken teksten. Krantenpapier "De encyclopedische mens".Gietijzer = nationalistenKandelaar = religieIn het midden staat de hedendaagse mens. Opgesloten. "de encyclopedische mens".Dit deel is gemaakt van een reclame voor lippenstift.Regeneratie KosmetikIn de dubbele wand gaan luchtbellen in het water de hoogte in.In die dubbel - transparantie - plexiglas zit diezelfde "encyclopedische mens".Het geheel staat op dunne platen, glas = chips = zand = silicium.Het geheel steunt op een gietijzeren pilaar = industriële cultuur.De gietijzeren plaat staat op de grond = landbouwcultuur.HET ALTAAR DER CULTUREN. Ik woonde toen in de Aalmoezenierstraat in Antwerpen. De jaren 90 tig.   http://www.anamorfose.be/verf/misc-images/verf-t-i-r-e http://www.anamorfose.be/verf/misc-images/verf-t-i-r-e

verf ed: Contemporary ArtTIST
11 0
Tip

De afspraak

De afspraak was vrij eenvoudig. Op het station van O. Ik was op de afgesproken tijd aanwezig en het leek die dag drukker dan gewoonlijk. De krioelende massa bewoog zich voort naar hun bestemming. Een klas gilde voorbij. De taxi draaide stationair voor een volgende klant. Een geur van vanille deed me denken aan het openbaar toilet waar de luchtverfrisser vers was achtergelaten. Melchior kwam maar niet. Inmiddels wachtte ik al twintig minuten en Melchior nam niet op. En nu? Ik besloot richting het centrum te wandelen. Eerder slenteren, de hitte van de middag werd verzengend, alsof het asfalt vastplakte aan mijn schoenen. Dorst had ik. Zal ik een muntthee bestellen bij dit café? Drie mannen keken achter hun koffie bedenkelijk naar mijn voorkomen. Zat mijn overhemd niet goed? Was het te frivool? De twijfel sloeg toe. Ik vermande me. Het zal mijn verbeelding wel zijn. De mannen doorbraken de stilte met een zacht Arabisch. Melchior belde. Waar ik was? Op een terras in het centrum van O. O? Ja, daar hadden we toch afgesproken? P.? Nee? P.? Ik weet zeker dat het O. was. Dat had je toch geappt? Niet? Je bent al in P.? Goed. Ik pak de volgende trein. Ja, ik kan er over drie kwartier zijn. Geen probleem. Kan gebeuren. Tot zo. Ik dronk mijn thee op. Betaalde en liet de goedlachse ober achter met het koekje nog onaangeroerd op het schoteltje. Adieu! De trein bood wat verkoeling. De airconditioning stond aan en de plakkerigheid maakte plaats voor comfort. De warmte had me slaperig gemaakt. Zou ik mijn ogen even sluiten? Een hazenslaapje? Ik had nog een half uur voordat de trein in P. zou arriveren. Het kon geen kwaad. De trein deed het terrein veranderen. Heuvels maakte plaats voor open velden vol hooibalen. Meneer? Abrupt kwam er een einde aan mijn gedoezelde staat van zijn. Meneer! We zijn aan het eindpunt van ons traject en gaan niet verder. De conducteur was een forse vrouw van middelbare leeftijd met een afgeleefde tas. Haastig pakte ik mijn spullen en stapte uit. Waar ben ik? R. R.? Op mijn telefoon stonden vier berichten van gemiste oproepen. Melchior en mijn moeder. Waar ik was, of ik hem wilde bellen, is er iets aan de hand?  En mijn moeder, of ik aanstaand weekend zin had om te helpen met het opruimen van de zolder. Het was al laat geworden. De volgende trein terug zou pas over een uur vertrekken. De zolder stond vol met spullen waar ik de confrontatie niet mee aan wil gaan. Het bericht van moeder deed me teruggaan naar mijn jeugd. De slepende ziekte van vader. De tijd die wegtikt in een kamer vol onuitgesproken woorden. De mooiste jaren van je leven zonder één reet te doen, behalve wachten. Op de volgende trein. Ik stapte uit in P. Geen Melchior. Met maar een paar procent in de batterij had ik nog net voldoende voor één belletje. Melchior nam op. Hij was weer huiswaarts gekeerd. Het maakte niet uit. Hij was wat gaan dwalen en had in een winkel nog een mooi boek gekocht. Daarin zou hij net gaan beginnen. Zullen we het anders volgende week dinsdag nog een keer proberen? Ik lachte. Het schuldgevoel viel als een last van mijn schouders. Dat is goed. Dit weekend ben ik bij mijn moeder en zondag ben ik waarschijnlijk kapot. Dinsdag was prima. Ik had immers toch niets te doen die dag.

Parbleu
180 5

Niet weer

Dinsdagochtend, 8.15 uur, tram 1.‘Wat denken jullie, een varken of een koe?’ Op mijn bankje achteraan krimp ik in elkaar. Niet weer, niet nog eens, niet nu ik me stilaan beter voel. Het groepje jongeren dat zopas opstapte, is enkele rijen voor mij gaan zitten en kijkt me aan. De vraagsteller heeft een grote grijns, een paar van zijn vrienden staren brutaal, twee meisjes kijken weg als ik hun blik vang. ‘Een dikke koe, absoluut’ besluiten ze. Ik plooi in mezelf, druk mijn oortjes dieper, zet de muziek luider en kijk in mijn boek. Lezen wil niet meer lukken, hoe spannend het daarnet ook was. Hoeveel haltes nog voor ik kan uitstappen? Vier…Van onder mijn pony bekijk ik ze stiekem. Het gaat nog steeds over mij; ik voel het. De vraagsteller staat recht, blaast zijn wangen op en maakt schommelbewegingen. Doorheen de muziek hoor ik een vaag geloei. Nog drie haltes. Er prikt iets achter mijn oogleden en ik bijt op de binnenkant van mijn wang. Ik gun ze geen traan. Die gast daar doet me terugdenken aan al mijn pesters, de luide en de stille, de hele schooltijd lang. Het openlijk uitlachen, het ‘vriendelijk’ afpakken van mijn koekjes, omdat ik maar beter niet kon snoepen. ‘Hey dikke, ga eens naar binnen, je schaduw valt over de hele speelplaats!’. Net als toen is er niemand die het voor me opneemt. De andere passagiers lijken niks te merken of durven niet te reageren. Nog twee haltes.De jongeren draaien zich om. Pestkop toont iets op zijn smartphone waar ze erg om moeten lachen. Hij steekt zijn toestel in de lucht en maakt een foto die blijkbaar meteen gepost wordt. Nog meer gelach. Ik denk aan alle kwetsende zaken die over mij geschreven zijn, meestal anoniem. Aan al het bodyshamen. Weten zij veel wat dat met mijn geest én mijn lichaam deed. Nog één halte.Het zweet breekt me uit. Ik bedenk dat ze pas na mij de tram moeten verlaten en dat ik langs hen moet om de deur te bereiken. Dat red ik niet, àls ze me al doorlaten. Waarschijnlijk maken ze de gangruimte zo smal dat er geen doorkomen aan is. Ik besluit om te blijven zitten tot ze uitgestapt zijn en dan een tram terug te nemen. Die gedachte doet me enigszins ontspannen. We rijden mijn halte voorbij en ik duik nog dieper in mijn boek.Ze staan recht. Grote mond hijst zijn rugzak op zijn rug en werpt me een kushandje toe. Dan gooit hij zijn hoofd in zijn nek en laat een luid geloei horen. Ik voel het resoneren tot in mijn maag. Er knapt iets binnen in mij. Joelend verlaten hij en zijn vrienden de tram. De groep negeert het rode voetgangerslicht en steekt de straat over. Pestkop blijft halverwege de straat staan om mij een laatste keer aan te kijken.En dan gebeurt het. Mijn jarenlange angst verlaat me en ik houd hem vast met mijn blik. Hij is voor mij de verpersoonlijking van al wie me pestte, al die jaren. Hij lijkt het te merken, kijkt eerst verbaasd en dan angstig. Zijn vrienden roepen hem maar ik houd hem vast, hypnotiseer hem. Hij en ik, we staan elk aan een eind van een tunnel, de blikken in elkaar gehaakt. Alle geluiden verstommen: het gegil van zijn vrienden, de piepende remmen van de naderende vrachtwagen. Langzaam til ik mijn hand op. En dan, wanneer ik voel dat hij niet meer kan ontsnappen, toon ik hem mijn middelvinger.

rmampuys
0 0