Zoeken

2023 (ziet er zo uit) (2)

In het kleine het grote vinden. 2023 ziet er zo uit.Doen we het niet allemaal? In 2023 was het continu vervagen en dan daarover vertellen. Tegen de stroom in vindt men iets dat al dood is. Ik wilde weer Dries genoemd worden. Zonder jou is het stil waar de stilte voordien nog leek te ontbreken. Niet iedere zin in het gedicht hoeft tot iets te komen. Soms is het ook de opbouw naar iets. En soms laat je het na, meer te weten te komen. Ik wil alles behalve dat er niets van af hangt.  In het kleine begint het grote. Hoe spreekt het gedicht tot je? Met welke stilte is het?Ik begon verandering in de status quo te zien. Niet bepaald een vrolijk zicht.We moeten al het saaie opnieuw beoordelen, het voordeel van de twijfel geven. Toch mis ik je. Zonder jou is het even waanzinnig als met. Dat is het punt net. Het is niet omdat zonder kan, dat je zonder moet. Dat blijf ik mezelf zeggen. Dit jaar is grotesk, op zijn zachtst uitgedrukt.Een rampenjaar, zoals alle andere jaren. Ik hoef dat niet te verantwoorden, en jij kan daarmee verder. Soms, wil ik meer dan enkel weemoed van een kunstwerk. Gelukkig maar. Soms wil ik dat alles samenhangend is. Alles, buiten het gedicht.  Als ik naar buiten kijk, word ik treurig. Ik zie dat de buurt in mij zit verweven. Ik kan niet kijken zonder daarna mezelf in te beelden. Willen we dat de omstandigheden zelfstandiger worden of afhankelijker? Het heeft beiden z'n voordelen. Nochtans spreek je niet zonder trilling in je stem meer. Je twijfelt. Want wil je vergeten, nog voor het gezegd is?

Dries Verhaegen
25 2

Hoezo, een mes mee?

Je kunt tegenwoordig geen nieuwssite bekijken (of krant openslaan) of je komt weer een verslag tegen van een steekpartij. Jong en oud, het maakt niet uit, geschillen worden niet meer uitgesproken maar “uitgestoken”. Ik verbaas me er over. Zeker als het gaat over daders die nog heel jong zijn. Hoe komen die dan aan een mes. Zeggen die ’s morgens tegen hun moeder “mam, ik neem even je vleesmes mee.” En zegt die moeder dan tegen haar kind “dat is goed hoor jongen, kijk uit dat je je er niet aan snijdt.” Waarbij de jongen het mes vrolijk tussen zijn wiskundeboek en zijn tablet opbergt. Hup, in de rugzak. Hoezo neem je een mes mee naar school? Onlangs las ik dat op een middelbare school in Frankrijk een lerares was doodgestoken. De dader, een leerling van 16 jaar, had stemmen in zijn hoofd gehad. Hij zou lijden aan een psychische stoornis. Oh, nee, maar dan kan hij er niks aan doen. Dan heeft die lerares gewoon pech gehad. Maar je zult die jongen maar net tegenkomen. Want die dame zal waarschijnlijk ook een relatie hebben gehad. En misschien ook kinderen.  Vorig jaar schreven jongeren ongeveer 70 steekincidenten op hun naam. Waarbij 10 mensen om het leven kwamen. Zelfs op oudejaarsdag werd er nog een 18-jarige knul doodgestoken. Gelukkig nieuwjaar, zou ik zeggen. Of wat te denken van die jongen van 16 die zijn schoolgenootje van 14 doodstak. Wat is er mis met ouderwets knokken. Waarbij dan een leraar tussenbeide kwam en de kemphanen allebei strafwerk kregen. Ze hadden wat blauwe plekken en schrammen maar ze overleefden het in ieder geval wel. Een geknakt ego is nog altijd minder erg dan een geknakt leven. Oh, en steekincidenten zijn van alle tijden, dat weet ik heus wel. Maar wat me toch een beetje beangstigt, is het schijnbare gemak waarmee jonge mensen met een steekwapen rondlopen. En het ook gebruiken. En je kunt wel denken, dat overkomt mij niet, maar je weet nooit naast wie je in de bus zit. Of wie je tegenkomt in het park als je de hond uitlaat. En dat vind ik helemaal geen prettig idee.        

Machteld
12 1

Reünies en ruïnes

Onlangs waren mijn eega en ik op een reünie van een groep die zij ooit beschouwde als haar thuis. Het is voor mij de derde reünie in een jaar tijd. Misschien zegt dat iets over de plotse hang naar nostalgie op vijfendertigjarige leeftijd, ware het niet dat het dan vooral de anderen zijn die een acuut verlangen naar vervlogen tijden te beurt valt, want bij mij heeft nostalgie zich al in mijn kruin genesteld zodra ik voelde wat vergankelijkheid was, zodra ik besefte dat dit ene moment, die ene seconde, nooit meer zou terugkomen. Als klein ventje greep die gedachte me al naar de keel. Ik word, introvert zijnde, niet meteen wild van het idee van zo’n post rem samenkomst. Het kan me nooit voorbereiden op de onvoorstelbare hoeveelheid onvoorspelbare anekdotes van vroegere kennissen die ein-de-lijk wat te vertellen hebben. En toch zijn deze reünies spek naar mijn bek. Zelfs als het een reünie van mijn vrouw betreft en ik de genodigden nauwelijks ken.Toen we achteraf thuis aan de eettafel zaten te reflecteren, zoals wij dat wel eens plegen te doen na een sociaal evenement, zei ze dat ze blij was dat ze voor mij had gekozen en niet dat andere pad had gevolgd. Ze had een grote afstand gevoeld, er was een magie gebroken, een blinddoek afgevallen. Ik vroeg of het gevoel teleurstelling was, maar ze antwoordde negatief. Het was eerder een gevoel van opluchting, of verheldering. Zelf had ik ook dat gevoel. Hoewel ik met een zekere kerel een onderhoudend gesprek had, bleef het haar verleden, niet het mijne. En ik had geen commentaar willen geven. Maar dat gevoel van verheldering had ook mij bekropen. Het zijn antwoorden die je op zo’n moment krijgt, antwoorden op nooit gestelde vragen, die als een verfrissende plensbui uit de hemel vallen. Het is gek hoe ontnuchterend het kan zijn om je verleden weer op te zoeken. Het lijkt alsof niemand verder is gegaan, alsof iedereen nog exact is wie hij of zij was. Oké, er zijn rimpels, vetlagen, kale plekken, kinderen en bedrijfsfuncties bijgekomen, maar voor de rest voel je je, bij gebrek aan een beter woord: volwassen, in de oorspronkelijke betekenis van het woord: volgroeid. Nu vraag ik me af of dat een intrinsieke eigenschap is van een reünie. Misschien voelen we ons daar allemaal volgroeid en lopen we voor elkaar ons gezicht op te houden. Misschien is het gevoelsbedrog. Zijn reünies gedoemd om te mislukken? Kunnen ze er niet voor zorgen dat we elkaar ontmoeten in die hogere, verdere levensfase? Of slagen ze net wonderwel in hun opzet, namelijk de tijd stilzetten en het gevoel geven dat niemand veranderd is ten opzichte van vroeger? En wat als jij wél veranderd bent?De antwoorden waarover ik zopas schreef, lijken alsnog vermomde vragen. Het is ook treffend dat het woord reünie sterk lijkt op ruïne. Je bezoekt een afgebrokkeld verleden, waarin de geest van weleer nog steeds voelbaar, doch een schim van zichzelf is.

Lennart Vanstaen
3 0

Nieuwe huisgenoot

Ze woont nu bijna een week in zijn huis. Kaatje. Een kleine pup, hij herkent haar wel, ze is net als hij. Alleen natuurlijk nog heel erg klein. Maar man man, wat een druktemaker. En een bijdehandje. Ze had al na een dag in de gaten dat ze door het hondenluik naar buiten kon. Alleen terug naar binnen was wat lastig, daar is de opstap wat hoger. En ze rent met zijn tennisballen door het huis of het niks is. Dat vindt hij wel goed, met het speelgoed mag ze wel spelen. Zijn snoepjes en brokjes zijn natuurlijk een ander verhaal. Daar moet ze afblijven. Hij moppert ook op haar als ze dat probeert. Gelukkig geeft het vrouwtje hem dan groot gelijk. En ook als ze iets doet wat hij niet leuk vindt en hij corrigeert haar, dan is het vrouwtje erg blij met hem. Dat ziet hij wel. Het vrouwtje heeft het er trouwens ook maar druk mee. Afgelopen maandag kwam ze. Het vrouwtje was met haar zus weggeweest en bracht toen ze terugkwam een bench mee naar binnen. Toen hij kwam kijken, zag hij dat er een heel klein hondje in zat. Hmm, was dat goed of slecht nieuws? Want een speelkameraadje is natuurlijk wel heel leuk maar het kan ook heel druk zijn.  En druk is het zeker, het meisje loopt constant achter hem aan. Na een dag kon hij zelfs buiten niet op zijn gemak op zijn kussen liggen. Ze bemoeit zich overal mee. Gelukkig kan ze niet op de bank dus daar kan hij dan nog wel rustig liggen. Hoewel, dan gaat ze voor de bank staan en maakt lawaai. Ze wil alleen maar spelen. En ze rent door het huis, niet normaal. Soms zo hard dat ze uit de bocht vliegt en op haar zij verder glijdt. Ze heeft ook al een paar keer de bocht te krap genomen en is tegen de muur aangebotst. Maar ze is niet flauw, dat moet hij zeggen. En als ze buiten geplast heeft, krijgt ze van het vrouwtje een snoepje. Nou ja, dat is toch maar heel normaal. Het zijn ook hele kleine ieniemienie snoepjes, dat wel. Ze moet nog veel leren, zegt het vrouwtje. Ja, dat ziet hij wel. Voorlopig geeft hij haar maar het voordeel van de twijfel. Want het is ook wel heel gezellig in huis. Ze heet Kaatje. Tenminste, dat denkt hij. Het vrouwtje noemt haar namelijk ook heel vaak Nee. Maar dat is niet echt een naam, toch?    

Machteld
11 2

Tere kinderzieltjes

Soms kom je ineens een nieuwsbericht tegen waarvan je heel goed moet nadenken of je nu voor de gek wordt gehouden of niet. “Engelse uitgever gaat tekst boeken Roald Dahl aanpassen.” Nee, dat is niet echt, dat is een grap. Maar het is geen 1 april en ik ben ook nog nergens een bericht tegengekomen dat dit weerspreekt. Wel heb ik gezien dat de Franse en Nederlandse uitgevers het voorbeeld niet gaan volgen. Gelukkig maar. Want wat een onzin, woorden als ‘dik’ of ‘lelijk’ mogen niet meer. Dat is kwetsend en kinderen kunnen daar last van krijgen. De wereld is gek geworden, denk ik dan. Ik weet nog goed dat mijn ouders vroeger een heel dik sprookjesboek in de kast hadden staan. De verzamelde sprookjes van de Gebroeders Grimm. Twee Duitse broers die sprookjes verzamelden en optekenden. Want zij bedachten die natuurlijk niet zelf. Roodkapje bestond al heel lang. Ik genoot ervan. Toch denk ik dat er binnenkort wel iemand op zal staan die die sprookjes gaat verbieden. Immers, het bloed droop van de pagina’s. Een heks die levend wordt verbrand door twee kleine kinderen. Een jager die met een groot mes de buik van een (tegenwoordig beschermde) wolf opensnijdt. Een moeder die de tenen van haar dochters afsnijdt omdat ze anders niet in het glazen muiltje passen. Een slapende prinses die ongevraagd wordt gekust, toch een echt “metoo-tje” als je het mij vraagt. Het is verschrikkelijk, al die verhalen. Totaal niet verantwoord en vreselijk slecht voor een tere kinderziel. Maar ik genoot. Van prinsessen en prinsen, van draken en kikkers. In sprookjes kan alles. Daar wordt het dienstmeisje een prinses en een lelijke kikker een prins. In het echte leven is dat allemaal niet mogelijk, daar blijft het dienstmeisje gewoon ploeteren voor een hongerloontje en wordt de kikker opgegeten door een reiger. Maar als kind kon ik wegdromen en rondlopen in een land dat nog mooier was dan Narnia. Ik kon vliegen en toveren. Ik was in mijn hoekje van de bank helemaal vertrokken naar een andere werkelijkheid. Heerlijk. Ik vind het bijna slecht om dat de kinderen van vandaag te onthouden. Het is toch geweldig om zo te kunnen fantaseren. En laat Sjakie in de chocoladefabriek dan een lelijk jongetje tegenkomen. Sommige mensen voldoen nou eenmaal aan die omschrijving. Het is niet anders. In je latere leven kom je toch wel op hardhandige wijze tot de ontdekking dat sprookjes niet bestaan.  Toch eens vragen of mijn moeder de Sprookjes van Grimm nog heeft.    

Machteld
4 2

De komma (herwerkt)

Dit is een herwerkte versie van de lezerstip "De komma" enige tijd terug. De criticus wou meer van "Abbeloos", wel hier is alvast een voorsmaakje. ‘Tien minuten per dag, meer moet het niet zijn.’ Met de palm van haar linkerhand veegde ze het streepje melk op haar bovenlip weg. Dat heb je met hippe koffies van tegenwoordig, dacht ik. Meer schuim dan koffie. De witte koffiemok waarop haar voornaam met krijt in schoolschrift stond geschreven, bengelde gevaarlijk over de tafel. De letter ‘T’ was weggeveegd waardoor ze nu Marine heette. Wanneer ze sprak, spraken haar armen en handen mee en golfde haar lichaam heen en weer. Praten met Martine was als zeeziek zijn, alsof ze zich steeds verdronk in het uitleg geven over iets wat de andere niet leek te begrijpen, en zo het belang van haar eigen spreken extra wou benadrukken. ‘Het staat geschreven in handleidingen, in magazines voor dummies, al dan niet online, of erger, op zelfhulp websites voor eeuwig beginnende schrijvers.’             Ze had geen ongelijk. Ik kreeg elke dag wel een melding in mijn mailbox voor wie droomt van een literaire carrière. ‘Grijp die kans nu!’, ‘Jouw laatste 12 uren als beginnende schrijver gaan nu in!’ en ‘Echt, wil je me nooit meer terugzien? We betekenden zoveel voor elkaar,’ stalkte een ongekende literaire coach me ooit.             Tien minuten discipline per dag, hoorde ik haar woorden nazinderen. Al was het maar een woord, een slordig idee, een zin, een paragraaf, misschien zelfs een hoofdstuk. Tien minuten per dag om te hakken, te knippen, te plakken, te verscheuren of gewoon te zuchten. ‘Ik mag toch iets van jou verwachten, neen? Ik geloof in jou, ik investeer in jou.’ Ik schonk me nog wat witte wijn in, een Chardonnay die me vannacht zuur zal opbreken.              Mijn aandacht verplaatste zich naar een jonge twintiger met een overdosis hyaluronzuur in de lippen en die sashaying à la Ru Paul in divastijl voorbij wandelde. De lange zwarte cape die levenloos over zijn rank lichaam hing oogde goedkoop. Je zag de witte draadjes als lijkwormen uit de naden kruipen. Maar misschien is het een nieuwe mode. ‘Kijk, daar kunnen we gaan zitten,’ riep hij met een hoge mannenstem tegen zijn volger en wees naar een leeg tafeltje aan het venster. Verwijfd, dacht ik bij mezelf maar ik mag die gedachten niet meer hebben. Goedkope hakjes tikten in sneltempo op de houten vloer. Ik merkte de lange witgelakte nagels op, het had iets van een opgepimpte heks. Hij liet een kwetsbare indruk achter maar het leek allemaal gespeeld, de linkerhand rond zijn witte hals accentueerde het drama maar het kwam toch wat jeannetterig over – weer zo’n slechte gedachte. Rond zijn smalle heupen bengelde een minuscuul rood handtasje waar amper een gsm in kon. Hij wandelde alsof hij in het verlengde van de catwalk liep, hoofd en schouders recht, de blik op ongeïnteresseerd en oneindig, de heupen swingden doorheen het hele restaurant. Focus, girl, focus. Hij wilde drama opwekken maar wat zong Liesbeth List ook alweer? “Als je een stuiver bent, speel dan niet voor een piek.” Nou ja, zeg nu zelf, dat soort volk.              ‘Ik ken die gast,’ fluisterde Martine mijn richting uit. ‘Altijd cinema, hij, enfin zij of hen, zegt een rolmodel te willen zijn voor de lgbt-community.’ Een gemeenschap die allang geen gemeenschap meer was, dacht ik. De slinger was er allang doorgeslagen. Er was geen greintje humor meer te vinden in die nieuwe rolmodellen. De regenboogvlag werd in een neoliberaal jasje gestoken – je kon nu ook al sokken met de regenboogvlag kopen bij C&A maar evenzeer ondergoed, pseudo bio t-shirts, sleutelhangers en potloden. Allemaal voor gay rights. De regenboogvlag was het uithangbord van onverdraagzaamheid geworden. Ik bepaal wat jij moet denken of zeggen. Niemand wist nog wat de oorsprong van de regenboogvlag was. De regenboogvlag was een verlengstuk naar het neoliberalisme. Je bent wie ik zeg dat je moet zijn. In 1985 heb ik daar zelfs nog een leuke column over geschreven.             Ik zuchtte. Het waren rare tijden. Ik herinner me een mailtje van Senne Misplon toen ik hem vroeg om te begrijpen wat zijn deelname aan het homofobe en seksistische Slimste Mens ter Wereld kon bijbrengen omdat hij van zichzelf vindt een belangrijk dan wel een voorbeeldfiguur te zijn. Annemie Struyf heeft om die redenen vriendelijk bedankt maar die vindt dan weer dat in interviews nooit gesproken wordt over de leeftijd van mannen, terwijl in datzelfde blaadje Koen Wouters het heeft hoe hij zich als vijftigplusser voelt. Soit. Voor De Slimste Mens werd er blijkbaar uren vooraf gebrainstormd over wat wel wat niet en hoe je iets mag zeggen en vooral welke woorden je kan, je niet kan, mag en vooral niet mag gebruiken. Soit, een hele gebruiksaanwijzing haalde die jongen boven. “Ik heb ze moeten ‘educaten’, antwoordde hij me en ik dacht: voilà, we zijn het kwijt. Ik had geen goesting meer in welke gemeenschap dan ook.  Martine rolde met haar ogen en zette haar koffiemok neer. Ik zag alleen maar een vulgaire travestiet die uit de donkere hoeken van gore sekscinema’s van de jaren ’70 leek te zijn gekropen. Als je de échte transgenders uit het Bois de Boulogne en Montmartre gekend hebt, was dit maar een triest vertoon. De catwalk van de Primark.              De geur van zijn parfum verspreidde zich over het restaurant, ik zag mensen hun servetten voor hun neus houden, kuchen en zwaaien met de handen alsof ze een pikante peper ingeslikt hadden. Het was het soort parfum dat oude mannetjes droegen, babytalk in extra dosis. Achteraan de diva liep een donkere lookalike te tokkelen op haar gsm alsof de wereldvrede ervan afhing. De ober bracht het marginale duo naar het tafeltje aan het raam, de twee vlijden zich neer en kregen de menukaart. De jongeman hield zijn gsm naar boven en nam in nog geen vijf seconden enkele selfies. Het zoveelste duckface pollueerde zonet het internet. Ik hoorde de flashes van het apparaat tot aan onze tafel. De tuitlippen, de prinsesjes ogen, het scheef hangende hoofd, die witte nagels die leken vast te zitten in de haren– of was het pruik, het hoorde er allemaal bij. Na de sessie legde hij het apparaat op tafel, rechtte de rug en de schouders, zwaaide wat met de handjes om zweetdruppels te voorkomen en liet uiteindelijk met een diepe en luide zucht zijn goedkope cape over de leuning van zijn stoel glijden. De man zat nu halfbloot en leek zich niet bewust van enige elegantie of etiquette. Het was allemaal aanstellerij. Goedkope porno in een chique eettent. Ik draaide me terug naar Martine die met haar vingers op tafel tokkelde om het ongenoegen ‘over zo’n mensen’ te benadrukken. ‘Wie voor een dubbeltje geboren is, zal nooit een kwartje worden.’ Sashay away! Waar waren we gebleven, dacht ik en concentreerde me opnieuw op ons gesprek.

Erwin Abbeloos
9 1

Vriendin

Ik heb niet heel veel vrienden. Ik gebruik het ook niet als modewoord. Sommige mensen hebben zoveel vrienden dat ze het zelf niet meer bij kunnen houden. Maar aan de vrienden die ik heb, ben ik trouw. En als er iets met een van hen is, raakt me dat diep. Een paar maanden geleden kreeg een lieve vriendin het nieuws dat de longziekte die zij had haar binnen afzienbare tijd fataal zou worden. Een mokerslag, natuurlijk in eerste instantie voor haar en haar man, maar ook voor de mensen die om haar heen stonden. Waar ik er één van was. Zij reageerde zelf heel nuchter. Er was niets aan te doen dus ze zou het moeten accepteren. Daar had ik al bewondering voor. Ze was niet boos, ze heeft niet gescholden. Ze aanvaardde haar lot.  En dat lot bracht haar heel wat zware dingen. Van het nog kunnen lopen van een blokje rond tot een half uur moeten bijkomen van tien meter lopen. De rollator werd een rolstoel en daarna kwam er een bed in de woonkamer te staan. En nog steeds kwam er geen onvertogen woord over haar lippen. Waar ik de hele wereld verrot zou hebben gescholden, zei zij alleen maar “het is wat het is”.  Tot het ook voor haar niet meer acceptabel was. Ze nam het moedigste besluit dat een mens volgens mij kan nemen en begon haar eigen einde te regisseren. Ze vertelde wat haar wensen waren. Tegen haar man, tegen de huisarts, tegen mij. Ze gaf spullen weg, maakte een lijstje van muziek die gedraaid moest worden en bepaalde een datum. Dinsdagmiddag. Ik liep de dagen voorafgaand aan die datum iedere dag een keertje bij haar binnen. We kletsten over koetjes en kalfjes maar spraken ook over ernstige dingen. Ik weet nog dat ik vroeg of ik op maandag ook nog welkom was. Of dat ze dat misschien liever niet had. “Jij mag wel komen”, zei ze “jij bent geen jankerd.” Onwillekeurig moest ik er om lachen. De dag er na liet ze het leven los. Omdat het voor haar niet meer menswaardig was. Ik heb diep respect voor haar dat ze dat zo heeft kunnen doen. En ik mis haar.    

Machteld
12 1

Onverwacht

Van de familie van mijn maatje zijn niet veel mensen over. Van zijn vader zijn er helemaal geen ooms en tantes meer. Van zijn moeder leven er nog een broer en een zus. Met die tante heb ik geen contact maar zijn oom en diens vrouw zijn hele lieve mensen waar ik eigenlijk veel te weinig kom. Ze vragen wel naar me en hoe het gaat dus ik voel me daar dan toch wel weer schuldig over. En eerlijk is eerlijk, het is ook altijd gezellig om daar te zijn. Heerlijk, al die oude verhalen weer. De oom van mijn maatje is een geboren verteller. Dat zat wel in de familie. De verhalen werden altijd een beetje smeuïger gemaakt dan ze eigenlijk waren. Ik kon er uren naar luisteren. Het zijn verhalen over een tijd die al lang voorbij is en die waarschijnlijk ook niet zo mooi en avontuurlijk was als nu wordt verteld. Maar toch.  Stef mag ook altijd mee, hij wordt tot en met verwend. In opperste aanbidding zit hij bij tante en geniet van de worst en kaas die hem quasi stiekem wordt toegestopt. Tenslotte komt hij niet vaak op bezoek. En dan mag het. Oom komt niet veel meer buiten, hij is oud en niet meer helemaal gezond. Zijn longen laten hem behoorlijk in de steek. Toch klaagt hij nooit. Hij zit in zijn stoel en geniet van wat er buiten gebeurt en van de mensen die hem een bezoek brengen. Ik zit tegenover hem en kijk naar hem. En dan, onverwacht, zie ik het. Daar zit een oudere versie van mijn maatje. De versie die hij zelf nooit zal worden. Natuurlijk, wel anders, maar toch. Die houding, de haren, de lach. Maar vooral, de handen. Ze hebben echt allebei dezelfde handen. Het komt behoorlijk  binnen. En ik was er helemaal niet op beducht. Ik moet even op mijn wangen bijten om de tranen binnen te houden. Ik denk dat ze ervan zouden schrikken, als ik daar ineens in huilen uit zou barsten. Het zou de gezellige middag toch een heel ander eind geven. Op de terugweg in de auto laat ik ze maar gewoon stromen. Stef begrijpt er niet veel van, hij heeft heerlijk gesnoept en het prima naar zijn zin gehad. Ik ook wel hoor, zeker, ik ga heel snel weer een keer terug. Maar dan wel beter voorbereid.     

Machteld
5 2

Ulysses, Ithaka

Wat is Ithaka? Ithaka is het voorlaatste hoofdstuk van James Joyce’s Ulysses. Het beschrijft Stephen Dedalus en Leopold Bloom die naar het huis van Bloom gaan en het gesprek dat ze daar hebben. Het hoofdstuk wordt verteld in de vorm van vraag en antwoord uit de christelijke catechismus. De vragen worden methodisch en tot in de details beantwoord. Waarover spreken Stephen en Bloom? “Music, literature, Ireland, Dublin, Paris, friendship, woman, prostitution, diet, the influence of gaslight or the light of arc and glowlamps on the growth of adjoining paraheliotropic trees, corporation exposed emergency dustbuckets, the Roman catholic church, ecclesiastical celibacy, the Irish nation, jesuit education, careers, the study of medicine, the past day, the maleficent influence of the presabbath, Stephen’s collapse.” Wat is Ithaka? Als je de tocht aanvaardt naar Ithaka,  wens dat de weg dan lang mag zijn, vol wederwaardigheden, vol belevenissen.  De Kyklopen en de Laistrygonen, de woedende Poseidon hoef je niet te vrezen, zulke ontmoetingen zul je nooit hebben op je weg wanneer je denken verheven blijft, verfijnd de emotie die je hart en lijf beroert. De Kyklopen en Laistrygonen, de woeste Poseidon zul je niet tegenkomen wanneer je ze niet in je eigen geest meedraagt, wanneer je geest hun geen gestalte voor je geeft.   Wens dat de weg dan lang mag zijn. Dat er veel zomermorgens mogen komen waarop je heel dankbaar, heel blij onbekende havens zult binnenvaren; dat je mag pleisteren in Fenicische handelssteden om mooie dingen aan te schaffen van parelmoer, koraal, barnsteen en ebbenhout, en opwindende geurstoffen zoveel je krijgen kunt; dat je talrijke steden in Egypte aan mag doen om veel, heel veel van geleerden op te steken. Blijf wel altijd denken aan Ithaka. Daar aan te komen is je doel. Maar overhaast de reis in geen geval. ’t Is beter dat die vele jaren duurt en je pas als oude man bij het eiland afmeert, rijk door wat je onderweg verwierf, zonder verwachting dat Ithaka je rijkdom schenken zal. Ithaka schonk je de mooie reis. Bestond het niet, dan was je nooit vertrokken. Maar méér heeft het je niet te bieden.   En vind je het armzalig, Ithaka bedroog je niet. Zo wijs geworden, met zo veel ervaring heb je al wel door waar Ithaka’s voor staan. Van wie is dit gedicht? Van de Griekse dichter K. P. Kavafis van Alexandrië, uit zijn verzameld werk vertaald door Hans Warren en Mario Molegraaf. Wat is Ithaka? Ithaka is het eiland waar Odysseus uit de ‘Odyssee’ van Homerus de koning van is. Hoewel er één van de eilanden in de Ionische zee nu Ithaka noemt is het niet zeker dat dit hetzelfde eiland is van Homerus. Waar is Ithaka? Ithaka ligt in de collectieve verbeelding van de literatuur. Hoewel je Ithaka op een kaart kan aanduiden weet je dat het daar op die coördinaten niet ligt. Er is daar een eiland genaamd ‘Ithaka’, maar het is niet de Ithaka waarvoor we op die kaart kijken. De Ithaka die we zoeken, die we doorheen de literatuur, filosofie en kunst herhalen, ligt in de zoektocht, in de blik die we werpen op de kaart en waarschijnlijk een reden van velen om een eiland in de Ionische zee te bezoeken. Op diezelfde wijze is er Dublin. Een stad waar James Joyce na 1912 nooit meer in zal komen. Gedurende de jaren dat hij aan ‘Ulysses’ werkt zal hij brieven sturen naar vrienden en familieleden met vragen over die stad, hij zal een gedetailleerde stratenindex hanteren. Zo bouwt Joyce zijn Dublin op Dublin. En we kunnen zoals Schliemann in Troje door de verschillende lagen graven om het echte Dublin te ontdekken. En het is aangenaam dit te doen. Maar finaal ligt Dublin naast Ithaka op de kaart van onze collectieve verbeelding. En wanneer we ‘Ulysses’ ten hand nemen, het boek openslaan. Vertrekken we naar Ithaka.

V. Debeerst
2 0

Met Faverey in Italië

De ober van het café op de binnenplaats van het paleis van Capodimonte doet mij denken aan de achtergrondpersonages van Visconti’s Death in Venice. Zijn slungelige gestalte met flaporen en haartjes die moeten doorgaan voor een snor zitten verborgen in een ouderwets oberspak dat hem zeker twee maten te groot zit en waarvan hij de mouwen heeft opgerold in een symbolisch verzet tegen de hitte waarin Napels schroeit. ‘Napels zien en dan sterven’ klinkt redelijk realistisch, als het niet de temperatuur of het verkeer is, dan is het wel de afvalgeur die je de nek om doet. Dus zoals de Bourbons voor ons beklimmen mijn vriendin en ik de heuvel van Capodimonte met zijn park en paleis om er rust en verkoeling te vinden terwijl de stad die er zich rondom uitstrekt hitsig blijft koken. Voor we het museum bezoeken in het paleis besluiten we ons onder de bomen neer te leggen. En terwijl alles verzinkt in het geluid van de cicaden slaan we onze boeken open. Het boek dat ik heb meegenomen op reis is Verborgen in het zichtbare, een bloemlezing van gedichten van Hans Faverey samengesteld door Marita Mathijsen. Ik heb nog nooit iets gelezen van hem buiten Man & Dolphin/ mens en dolfijn dat is opgenomen in Pfeiffers De Nederlandse Poëzie in 1000 en enige gedichten en wanneer de kans zich voordoet ik voordraag aan vrienden en onbekenden tot vermaak en irritatie. Hoewel hij in bijna elke biografische tekst die er is wordt beschreven als één van de grootste en invloedrijkste dichters uit de twintigste eeuw in het Nederlands taalgebied is zijn werk niet meer in druk. En dat is zo weer één van de klein schandes van de Nederlandse letteren. Geboren in 1933 in Paramaribo kwam Hans Antonius Faverey in 1939 naar Nederland met zijn moeder en broertje. Zijn Surinaamse vader ging normaal achter komen, maar met het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog lukte dit niet. Faverey zal hem pas in 1980 terugzien in Suriname. Zijn vader zal enkele weken na de ontmoeting overlijden. Faverey studeerde psychologie en werkte als klinisch psycholoog verbonden aan de universiteit van Leiden. In 1962 zal hij na verschillende afwijzingen debuteren in het tijdschrift Podium en in 1968 publiceert hij zijn eerste bundel, Gedichten.In het begin had een klein publiek interesse in zijn gedichten. Men wist niet goed wat men met zijn werk moest aanvangen. Maar wanneer Faverey de Jan Campertprijs krijgt voor Chrysanten, Roeiers van 1977 breekt hij door naar een breder publiek. Hij zal nog enkele bundels publiceren en in 1990 overlijden na een korte ziekte te Amsterdam. De wind valt stil, het wordt laat en we moeten de heuvel afdalen. In de verte ligt de baai van Napels waar er blijkbaar sinds corona weer meer dolfijnen worden gespot.   Ball; say: ball.   (Bal; zeg: bal). Je moet ‘bal’ zeggen. Dolfijn, zeg eens bal B/a/l: bal. Hé,   Dolfijn, zeg nou eens ‘bal’.  Ischia, Ischia is de bevrijding. Het vulkanisch zand schroeit de voetzolen maar het heldere water van de Middellandse Zee brengt een verlichting van de hitte en spoelt de afvalgeur die Napels beheerst van je af. W.H. Auden zei het best in 1948:   “I am presently moved by sun-drenched Parthenopea, my thanks are for you, Ischia, to whom a fair wind has brought me rejoicing with dear friends   from soiled productive cities. How well you correct our injured eyes, how gently you train us to see things and men in perspective underneath your uniform light.”  Maar het is Faverey die ik lees tussen het zwemmen door. Er heerst een klinische helderheid in zijn gedichten. Elk beeld dat hij schetst is direct en zonder metaforische geladenheid en tegelijk duidt hij erop dat het beeld maar een beeld is. Het is taal, los van de betekenis in de wereld. Faverey omschreef zijn gedichten als ‘onthechtingsoefeningen’ waarin het poëtische boven de medegedeelde boodschap komt te staan. De ‘ik’ in de gedichten is een afwezigheid, het is niet de dichter die spreekt of een personage maar een concept dat zich hiervan heeft losgerukt en zich enkel in de taal voortbeweegt opzoek naar vormelijke bouwsels om vreemde nieuwe werelden onder woorden te brengen door de taal op zichzelf te keren waarin een gedicht een spel wordt tussen herkenning en verdwijning van betekenis.   De chrysanten, die in de vaas op de tafel bij het raam staan: dat   zijn niet de chrysanten die bij het raam op de tafel in de vaas staan.   De wind die je zo hindert en je haar door de war maakt,   dat is de wind die je haar verwart; het is de wind waardoor je niet meer gehinderd wilt worden als je haar in de war is.   Het Colosseum, het Forum, de Palatijnse heuvel en de Vaticaanse Musea, we komen voor de overschotten van het rijk. De eeuwige wake waar we ons allen toe verbinden sinds enkele eeuwen. Hordes nonnetjes doorkruisen de stad, mijn vriendin moet haar schouders bedekken in de meeste kerken. En in de Sixtijnse kapel staan de bewakers te tieren door een microfoon dat men stil moet zijn want het is een heilige plek. Maar iedereen weet eigenlijk dat het ware geloof op het forum ligt. Waar we allen komen om de droom van Rome in stand te houden. De tijd van Rome is stopgezet bij het verval. Hoewel sommigen misschien dromen het herop te bouwen en zo de nachtmerries van anderen zijn. Weten we allemaal diep in ons binnenste, waar Willem Kloos het beste over zei, dat we nooit terug kunnen en willen gaan. We dromen van Rome, maar daar moet het bij blijven. Wanneer ik voor de zoveelste maal de drinkbus aanvul met fris water in de buurt van het huis van Augustus moet ik plots denken aan Het sneeuwt.   Het sneeuwt             maar het sneeuwt niet meer. Toen het begon te sneeuwen ben ik naar het raam gelopen;             heb ik mij verloren gelopen.   In die tijd ongeveer,             vlak voor de sneeuw weer begon te vallen, grote, steeds langzamere vlokken in, moet het opgehouden zijn   ook met sneeuwen.  Dit is de kracht van Faverys gedichten. Zelfs in de overdonderende hitte sneeuwt het, en ook weer niet. Op de achterkant van de bloemlezing staat er een citaat van Coetzee dat het al zegt: “Hans Faverey was de zuiverste poëtische geest van zijn generatie, de auteur van gedichten met een kernachtige schoonheid die nog lang nadat het boek is dichtgeslagen blijven na-echoën.”   Geen metafoor   Komt hier aan te pas. De lucifer,   Conform zijn opdracht, Communiceerde verbrandend.

V. Debeerst
0 0

Er staat iets te gebeuren

Het vrouwtje heeft een bench gekocht. Maar mooi dat hij daar niet in gaat, stel je voor. Toen hij klein was ja, toen moest hij er af en toe in. In het begin sliep hij daar ook, tegen zijn knuffel aan. Maar later mocht hij gewoon op de bank en nu slaapt hij al weer een tijdje naast het vrouwtje. Op zijn zachte dekentje. Echt niet dat hij straks weer in zijn uppie in zo’n kooi gaat slapen. Het is ook best een kleine bench, dat wel. En ze heeft ook hele kleine hondenspulletjes meegebracht. Zo’n riempje waar een volwassen hond zich voor zou schamen. Met kleurtjes en heel dun.  Ze heeft het laatste tijd ook wel eens over Kaatje. Hij weet niet wie dat is maar het vrouwtje schijnt er heel blij van te worden. Dat is natuurlijk wel fijn, hij gunt dat het vrouwtje wel. Natuurlijk blijft hij altijd haar grote vriend, dat weet hij zeker. Dat zegt ze ook, trouwens. Maar misschien heeft ze wel een nieuwe vriendin, wie weet. Laatst was ze er ook naar toe gegaan, zelfs haar zus was mee geweest. Dat moet toch wel iets bijzonders zijn. Het is een rare situatie. Een bench, bakjes, riempjes, speeltjes. Het lijkt er bijna op dat er een nieuw kameraadje bij hun komt wonen. En Kaatje, dat is toch wel een meisjesnaam. Hmm, hij weet niet precies wat hij er van moet vinden. Aan de ene kant is het wel leuk, een kameraadje om mee te spelen en lekker mee te rennen. Maar aan de andere kant, het kan ook wel zo’n jonge spring-in-het-veld zijn die hem geen rust gunt. Of zou het vrouwtje misschien daarom die bench hebben gekocht. Zodat die nieuwe even een dutje moet gaan doen zodat hij even rust heeft.  Ach, het vrouwtje zal het wel goed weten. En ze zal best heel goed voor hem zorgen. Tenslotte zijn ze al zo lang samen. Maar het is wel een leuk vooruitzicht, nieuw leven in de brouwerij. En hij gaat goed voor zijn vrouwtjes zorgen, daar kun je van op aan.    

Machteld
5 0

Boenke boenke

Het kostte me alle moeite om doorheen het lawaai het gesprek te volgen. Ze sprak luider dan normaal maar haar woorden ebden als losse flodders weg in de muziek. Ik zag dat ze haar best deed, ze articuleerde alsof het spieroefeningen voor de mond waren en ze zich klaarmaakte om een opera te zingen. Niets drong tot me door behalve het lalalala-deuntje van Kylie Minogue en een krijsend figuur dat met allures van een eurocent meezong. Met haar vork prutste ze op haar bord in een hoopje rijst dat tussen de kleurrijke wokgroenten en enkele feloranje scampi’s gekneld lag. Haar bord was een slordig kunstwerk geworden en ik vroeg me af of de paarse bloem die je altijd bij je maaltijd krijgt eetbaar was. Zoiets durf je niet te vragen. De bewegingen van haar hoofd en het rollen van haar ogen benadrukten wat ze wou zeggen, hoewel ik niets had begrepen. ‘Snap je,’ was het enige wat ik hoorde, waarop ik instemmend knikte. Ze gooide haar vork op het bord, veegde in één beweging het vet van haar volle lippen, nam een slok water en legde voldaan de handen rond haar buik. Ik probeerde me dieper te concentreren, ik probeerde de taal die ze sprak op haar lippen te lezen, haar woorden in betekenissen te ontleden en mijn blik te focussen op haar mond maar ik kon het niet helpen. Ik wist niet wat ze zonet allemaal met zoveel overgave en energie verteld had. Misschien werd ik doof, misschien vielen de connecties in mijn hersenen één voor één uit. Misschien was ik al die tijd onbewust afgeleid door mijn eigen gedachten. Dat gebeurt vaak wanneer mensen het te lang trekken, wanneer de monoloog vervelend wordt, wanneer ze eindeloos over zichzelf blijven doorpraten, zichzelf bewieroken of, kan het nog erger, wanneer ze zich als slachtoffer van al het kwaad in de wereld plaatsen. Dan denk ik aan mijn volgende hoofdstukken, mijn personages, mijn invalshoeken en mijn spanningsboog, waar ik nog kan schrappen, wat ik nog kan herschrijven en welke dynamiek ik aan mijn verhaal kan geven. Mijn mentale afwezigheid van vanavond lag ook aan de irritante ‘boenke boenke’-muziek die eerder op de voorgrond dan op de achtergrond speelde. Wat is het plezier om aan een tafel te zitten, een conversatie proberen te volgen die uiteindelijk uitdraait op een onverstaanbare dialoog en waar je voortdurend een instemmend ja dan neen knikte in de hoop dat al dat geknik in het vertelde verhaal klopte. Het restaurant zat vol, stampvol, wat het converseren evenmin bevorderde. Ik die graag luisterde naar wat gezegd werd aan andere tafels. Vanavond niet dus. Ik probeerde haar golflengte te bereiken met een ‘Smaakt, het?’ maar haar woordenwaterval viel niet stil. ‘Neen maar, snap je?’ ging ze verder en greep opnieuw naar haar vork. Ik knikte ja en gaf mijn bescheiden hoofdbeweging ondersteuning met een diepe ‘hmm hmm’. Boenke-boenke-boenke.

Erwin Abbeloos
23 0

Pakketbezorgers

Ik ben een groot fan van online shopping. Ik weet het, de plaatselijke middenstand en zo, maar voor iemand die 40 uur werkt is het heel praktisch als je bepaalde zaken gewoon met een druk op de knop kunt bestellen. En dat je dan je weekend kunt besteden aan echt leuke dingen. Ik ben niet iemand die broeken in drie maten bestelt om er dan weer twee terug te sturen, dat niet. Ik probeer de bezorgbewegingen toch wel tot een minimum te beperken.  Maar toch staan bij mij regelmatig pakjesbezorgers aan de deur. Overdag, als ik thuis werk, maar ook ’s avonds. En eerlijk is eerlijk, ik weet niet precies wanneer wat wordt bezorgd dus als ’s avonds in het donker de bel gaat, zorg ik altijd dat Stef met me meegaat naar de voordeur. De arme hond is volkomen onschuldig maar dat weten de bellers niet. Het is toch een zwarte Stafford die hen begroet. Het bordje dat vertelt hoeveel postbodes, hoeveel inbrekers en hoeveel katten hij al verjaagd heeft, helpt daar natuurlijk ook aan mee. Het is met een knipoog maar sommige mensen schijnen toch te denken dat er een ondertoon van ernst zit onder iedere gemaakte grap. Het is ook niet moeilijk om Stef mee te krijgen naar de voordeur. Zodra de bel gaat, staat hij al klaar. Hij verwacht vriendelijke mensen en vriendelijke mensen hebben altijd snoepjes bij zich. Het is lastiger om hem te beletten mee te gaan dan om zijn hulp in te roepen. Pakjesbezorgers die al wat langer rondrijden in onze wijk, kennen Stef inmiddels. En afhankelijk van hun eigen voorkeur wordt Stef vriendelijk begroet of ontweken. Stef maakt het niet uit, hij blijft enthousiast. Laatst stond er echter iemand voor de deur die duidelijk nog nooit kennis had gemaakt met mijn enthousiaste vriendje. Ik deed de deur open en Stef schoot achter me vandaan naar buiten. De man schrok verschrikkelijk en gooide me het pakje toe. Ik kon het nog net vangen. Daarna trok hij een sprintje naar zijn bus. Misschien vanuit zijn oogpunt gezien wel logisch maar niet heel verstandig. Want Stef vond het wel een leuk spelletje en sjeesde er achteraan. Arme man, hij wist echt niet hoe snel hij achter het stuur moest kruipen en de deur dicht moest gooien. Teleurgesteld droop Stef af en kwam terug toen ik hem riep. Wat was dat nou? Hij wilde toch alleen maar spelen. Ik kreeg ook niet de gelegenheid om het uit te leggen want de man keek stug vooruit en gaf gas.  Ik vrees dat deze man mijn pakjes voortaan tegen de voordeur zet, aanbelt en maakt dat hij wegkomt. Toch, Stef bedoelt het echt heel goed. Maar ik blijf hem wel meenemen naar de voordeur. Tenslotte kun je nooit weten.            

Machteld
6 1

Kerkklokken

Ik woon in een dorp, ik heb het al eens eerder verteld. En dan bedoel ik ook echt in een dorp, met dorpse waarden en tradities. We hebben een supermarkt, zelfs twee, maar verder moet je niet veel eisen stellen. Ik vind het heerlijk. Als ik drukte wil, ga ik naar een stad en als ik rust wil, ga ik naar huis. Natuurlijk zijn er ook nadelen, dat weet je van tevoren. Als je dat niet wilt, moet je niet in een dorp gaan wonen. Er wordt meer gelet op wat iedereen doet en, zoals overal, hebben mensen daar ook een mening over. Toch is het dorp niet helemaal ouderwets. We hebben zelfs een buurt-app. Ik plaats nooit een bericht maar het is wel handig om op de hoogte te blijven. En om je soms te verbazen over zaken waar mensen zich druk over kunnen maken. Ik lees graag mee. Zo ook pas geleden. Van oudsher zijn er in mijn dorp drie kernen, met uiteraard in iedere kern een kerk. Ik woon vlak bij die kerk. En die kerk heeft een welluidende klok die om het half uur slaat. En de kerkgangers verwittigt als er een dienst aanstaande is. Op zondag om tien voor half tien en bij belangrijke gebeurtenissen soms al wel een kwartier vooraf. Meestal hoor ik het niet eens meer. Je raakt eraan gewend. Maar de nieuwe bewoner van het voormalige domineeshuis had er toch wat meer moeite mee. En plaatste een bericht in de buurt-app. Hij vroeg of er meer mensen last hadden van de klok. Zijn nachtrust met name werd er ernstig door verstoord. En als hij voldoende medestanders had, kon hij wellicht een verzoek indienen om het slaan van de kerkklok te laten stoppen. Ik moest al lachen toen ik het bericht las. Oeps, dat ging reacties opleveren. En ja hoor, de hele buurt viel over hem heen. Iemand vertelde hem fijntjes dat hij daar eerder over na had moeten denken. Je moet ook niet naast een luchthaven gaan wonen als je geen vliegtuigen wilde horen. Het werd een hele discussie. Zelfs de minaretten van een moskee werden erbij gehaald. Arme man, ik denk dat hij al lang spijt had van zijn actie. De enige medestander die hij had, verwijderde snel zijn bericht toen hij zag wat de buurtgenoten er van vonden. De algemene conclusie was dat het een van de charmes van het dorp waren en dat hij niet moest zeuren. Ik ken de man in kwestie niet, maar ik denk niet dat hij vrienden heeft gemaakt. Het zal me niet verbazen als het huis binnenkort weer op de markt komt. 

Machteld
10 1

Bob Dylan en de bilnaad van Marc Didden

Op zaterdag 15 oktober 2022 had ik geen weerman nodig om te weten vanwaar de wind waaide. De stank van cultureel snobisme, een hardnekkige melange van patchouli en de bilnaad van Marc Didden, was immers zo penetrant dat ik de Blijde Boodschap zelfs op mijn slaapkamer in het centrum van Antwerpen kon ruiken: Bob Dylan was in het land. Ik draaide me nog eens om in mijn bed, tenslotte was het nog maar drie uur in de namiddag, maar toen ik anderhalve slaapcyclus later een blik wierp op de wijzers van mijn smurfenblauwe glow in the dark horloge, sloeg de angst me om het hart. Ik stond op, trok een ongewassen jeans, een t-shirt en een regenjas aan, klokte een halve liter energiedrank achterover en sprintte als Speedy Gonzalez naar het station, want the hour was getting late. Een simpele jongen als ik had weinig redenen om Dylan te zien. Tijdens een jarenlang drinkgelag heb ik wel eens per ongeluk een masterdiploma filosofie gescoord, maar op cultureel vlak ben ik even fijnbesnaard als de violofoon van de tandeloze straatmuzikant om de hoek. Ik ben te jong om nostalgisch te zijn naar ouwe hits (die hij trouwens toch niet zou spelen), ben evenmin een beroepsfan op de loonlijst van regionale blaadjes als De Morgen, De Standaard of Focus Knack, en wat me helemaal vreemd is, is de aandrang om in een verre toekomst tegen de kleinkinderen op mijn knie te kunnen zeggen dat 'opa aanwezig was bij Bob Dylan’s laatste concert in Belgïe'. Zelfs het oeuvre van Dylan is niet voorbestemd voor de eeuwigheid, en kleinkinderen zijn des duivels. Misschien ben ik gewoon een muziekliefhebber. Welke andere reden had ik immers voor de kruisweg die ik dien avond aflegde naar de galmtempel van Vorst Nationaal? Laat dit dan ook de samenvatting zijn voor het optreden van die dag: Een marteling voor het lijf, maar een loutering voor de ziel. Hoewel ik tussen Vilvoorde en Schaarbeek merkte dat mijn onderbroek achterstevoren zat, begon de tocht onder een goed gesternte. De trein kwam op tijd en de wagons waren ruim en hygiënisch. De ellende begon pas in het station van Brussel-Zuid, waar ik afstapte om een hapje te eten alvorens de tram richting Vorst te nemen. Dat hapje werd geserveerd in een kartonnen doos en bestond uit een berg zompige noedels met veel zout en weinig smaak, die me achterliet met een lege portefeuille, een droog bakkes en een acute opstoot van schijterij. Ik haastte me naar de toiletten, die net om de hoek lagen. In de gang ontweek ik tal van obstakels: opengescheurde vuilzakken, bierplassen, fruitresten, junkies en andere inwoners van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Net op tijd bereikte ik de eerste beschikbare wc-cabine, een onverwachts reine plek in dit vunzige oord, die na mijn passage echter gelijkenissen vertoonde met de toiletpot uit Trainspotting. De rest van de trip verliep tamelijk probleemloos, ofschoon de tramhalte naar pis stonk. Na 15 minuten kwam ik aan in het centrum, vanwaar ik nog 5 minuten moest wandelen. Ik was niet vertrouwd met het stratenplan van Vorst, maar opnieuw had ik geen weerman, en evenmin een GPS, nodig om te weten vanwaar de wind waaide. Ik sperde mijn neusgaten en volgde de geur van patchouli en de bilnaad van Marc Didden. Zo kwam ik ruimschoots op tijd aan, een uur voor het optreden begon. Over het concert zelf kunnen we kort zijn. De band speelde degelijk, Bob Dylan zong nog steeds als een kraai en oude hits waren geheel afwezig. Zelfs mijn heimelijke wens, dat Bob Dylan als uitsmijter een versie van 'It's alright, ma' zou brengen, werd niet ingewilligd. Vorst Nationaal galmde als nooit tevoren. Die galm, in combinatie met Baawbs versleten keel, maakte zijn teksten nagenoeg onverstaanbaar. Als de avond onvergetelijk was, dan kwam dat omdat Bob Dylan het gebruik van smartphones had verboden. Zulke ongein moest leiden tot een betere concertervaring en een verhoogde focus op waar het echt om draaide: de muziek. Waarschijnlijk wist Dylan niet dat Vorst Nationaal een echopaleis is om U tegen te zeggen, waardoor een goede concertervaring per definitie ver te zoeken is. Bij aankomst werd mijn smartphone vergrendeld in een soort stoffen isolatiepak van het bedrijf Yondr. De smartphone mocht ik weliswaar meenemen, maar de Yondr-dwangbuis viel ondanks alle moeite niet te kraken, verscheuren, versnijden, verbrijzelen of verhakkelen. Ik gaf mijn bevrijdingspogingen op en zakte uitgeput in mijn plastic zitje: een marteltuig zonder rugleuning, maar met een zitvlak dat zo nauw was dat zelfs een klein mannetje als ik moeite had om zijn achterwerk comfortabel te nestelen. Tot overmaat van ramp zat ik twee rijen achter Marc Didden, waardoor de geur van bilnaad niet te harden viel. Mijn hoofd duizelde, m’n zenuwbanen tintelden, de vijvers onder mijn oksels traden buiten hun oevers. Ik vroeg me af hoe deze foltering een deel kon zijn van Gods plan voor mij en de wereld. Alle verzet was nutteloos, want de gebruikelijke ontsnappingsroute uit mijn opgedraaide lijf lag gekneveld in een onverwoestbaar Yondr-zakje. Geen kattenmemes, foodporn en strandfoto’s van Shawn Mendes konden me redden. Ik was overgeleverd aan mezelf en aan de grillen van enkele duizenden Dylan-fans. Ik sloot mijn ogen, ademende diep en trachtte het gebeuren te beschouwen als een training in concentratie en observatie. Ik nam een bloknota uit mijn manbag en liet mijn dwang- en andere gedachten los op de kleine blaadjes van het schrift, gedachten die zijn samen te vatten in enkele kernwoorden: seks, Instagram, seks, kittens, Instagram, Shawn Mendes, meer seks. Mijn wanhoopsdaad had succes. Na een tiental minuten droogden mijn okselvijvers. De woorden regen zich aan elkaar tot volwaardige zinnen. Nog eens tien minuten later vond ik de moed om de wereld in de ogen te kijken. Het publiek was qua leeftijd diverser dan verwacht. De boomers hadden hun kinderen meegenomen, die doorgaans al een eind in de twintig waren. Een van hen was een knappe, bruinharige jongeman die plaats nam in de stoel voor de mijne en me zo bevrijdde van het zicht op de Marc Diddens bilnaad. Hij droeg een blauw Adidas-vestje en als hij lachte had hij van die schattige kuiltjes in zijn wangen (de jongeman, niet de bilnaad van Marc Didden). Hoewel mijn achterwerk nog steeds gefolterd werd door het plastic zitje, voelde ik me verlicht, bevrijd zelfs – alsof ik voor het eerst zag dat mijn brein ook functioneert wanneer het is losgekoppeld van het world wide web. Zelfs toen Dylan en zijn band aan hun concert begonnen, stokte de zelfstandige werking van mijn verstand en zintuigen niet. Elke lichtflits, drumlick of onverhoedse gitaarlijn boorde verse gedachten aan. Die gedachten waren lang verdrongen herinneringen. Ze waren niet bijzonder origineel of vernieuwend, maar toch waren ze erg belangrijk. Zijn volgens Plato immers niet alle ideeën herinneringen aan een vroeger en hoger bestaan? Het bestaan waar ik aan dacht was mijn studententijd. Meer bepaald dacht ik aan een oude vriend, die op zijn achttiende verjaardag door zijn moeder werd verrast met het mooiste geschenk dat een geile puber zich kan indenken: een opblaasbare sekspop - inclusief pompje, reparatieset en twee openingen voor mond en vagina. De pop lag gedurende de rest van het academiejaar in opgeblazen toestand op het bed van zijn kot op het gelijkvloers in een drukke straat van Antwerpen. Door het gebrek aan gordijnen was Nadine (zo noemde hij haar) voor elke passant zichtbaar. De love doll trok overigens minder aandacht dan je zou denken, want de kamer was een dusdanige zwijnenstal dat Nadine niet echt opviel te midden van de lege bierblikken, gestolen verkeersborden, uitpuilende asbakken, Kleenex-doekjes met opgedroogde zaadresten en een massa tot aan het plafond gestapelde sigarettensloffen, die mijn vriend voor de helft van de prijs had gekocht van een Poolse nachtwinkeluitbater die er zo snel mogelijk vanaf wou zijn. Tussen mij en die vriend is het trouwens slecht afgelopen. Niet omdat we ruzie hadden of zo. Op een dag besloot ik simpelweg dat onze paden te ver uit elkaar liepen en nam ik afstand op de enige manier die me toen bekend was: door zijn telefoonnummer te wissen, hem uit mijn vriendenlijst van Facebook te verwijderen en elk contact te vermijden.  Waarom ik uitgerekend aan die anekdote dacht op het moment dat Bob Dylan het christelijke liedje ‘Gotta Serve Somebody’ inzette, was waarschijnlijk het grootste mysterie van die avond. Misschien ligt de verklaring voor de hand. De laatste keer dat ik een sekspop zag was immers tijdens een oudejaarsnacht in het fucking Sportpaleis, een plaats die qua ongezelligheid kan wedijveren met Vorst Nationaal. Toen had iemand tijdens een optreden van Natalia, die met haar bloot gat over het podium waggelde, een opgeblazen exemplaar vanaf zijn zitje op het balkon naar beneden gegooid. Toen Dylan zijn laatste noot had gespeeld en moeizaam een buiging voor het publiek maakte, haastte ik me naar de uitgang waar de Yondr-medewerkers mijn smartphone uit zijn kerker bevrijden. Het concert had dan wel mijn geest gelouterd, maar toen ik het zwarte schermpje met mijn vingerafdrukken zag kreeg ik weer de aloude ontwenningsverschijnselen: zweet, trillende handen, droge bek, constipatie. Ik beloonde mezelf door alle apps af te cruisen, benieuwd als ik was naar de nieuwe likes, comments, shares, posts, DM’s en memes die om aandacht smeekten. Maar ik trof enkel leegte aan. Leegte en drie dickpics - in de spamfolder van mijn Instagram, van een  zestiger die geld aanbood in ruil voor een blowjob. Ik klapte mijn Huawei dicht en keek naar de hemel. Misschien, zo dacht ik, héél misschien maakte Dylans beslissing dan toch deel uit van Gods plan voor mij en de wereld. Pieter Van der Schoot  

Pieter Van der Schoot
7 1

Pyjamadag

Het is toch verschrikkelijk, het lijkt wel of het nooit meer mooi weer wordt. Hij vindt er echt weinig aan. Iedere dag weer die regen. En dan ook gewoon de hele dag hè, niet dat er even een bui valt en dat je dan weer naar buiten kunt, maar echt constant regen. Hij kan niet eens met droge voeten door de tuin lopen. De fontein stroomt over en de paadjes staan gewoon blank. De plassen zijn volgens hem wel vijf centimeter diep. Het vrouwtje moppert er ook op, “je staat bijna tot je enkels in het water”. En het lijkt ook wel of het de hele dag niet echt licht wordt.  Wel fijn dat hij in ieder geval droog kan plassen en poepen. Hij weet het wel, het vrouwtje is niet heel gelukkig als hij zijn poot optilt tegen de tuintafel, maar onder de overkapping kan hij tenminste even rustig staan. Hij zorgt er netjes voor dat zijn poepjes een beetje aan de rand liggen. Eén keer had het vrouwtje er bijna ingetrapt toen ze in het donker naar de container moest. Gelukkig kon ze het ontwijken maar hij had toch wel behoorlijk op zijn kop gehad. Dus daar hield hij nu maar rekening mee. Want stel je voor dat het niet meer mag. Nee, het is echt geen feest, buiten. Normaal als het vrouwtje haar jas aan doet, gaat hij eens kijken of hij niet mee kan. Maar nu blijft hij maar stilletjes op de bank liggen. In de hoop dat ze niet bedenkt dat hij mee uit moet. Laatst kwam een vriend van het vrouwtje toen ze zelf niet thuis was. Dat is altijd supergezellig. Alleen had die nu bedacht dat ze een rondje gingen lopen. Het was net even droog. Ja, er viel geen regen uit de lucht inderdaad. Maar de bermen waren een grote sopzooi. Bah, bah, hij kreeg modder tussen zijn tenen, het was glad en het was ook koud. Hij had een paar keer verwijtend omgekeken maar ze waren gewoon doorgelopen. Het viel hem echt een beetje tegen. Gelukkig kreeg hij thuis snoepjes, dat maakte het weer een beetje goed.  Het is te hopen dat het snel weer beter wordt. Dat hij weer lekker op zijn zonneplekje tegen het tuinhuisje kan gaan liggen. En tot die tijd doet hij hetzelfde als het vrouwtje af en toe op zondag. Hij houdt pyjamadag. Maar dan lekker door de week.    

Machteld
13 1