Zoeken

Ooit had ik in 1980 een droom…

Samen met mijn vrouw wilde ik naar Zuid-Afrika verhuizen. Beide waren we al bekend met Afrika, omdat we uit een tijdperk kwamen waarin we als kinderen de geur van de savanne in onze herinneringen hadden opgeslagen, het geluid van vogels die je nergens anders hoorde, en de warmte van de Afrikaanse zon die ons gezicht streelde. Het leek een vanzelfsprekende keuze om daar een nieuw leven te beginnen. We wilden ons leven verbinden met onze liefde voor avontuur, en ik, vooral ik, droomde van de vrijheid die het vliegen met een sportvliegtuigje met zich mee zou brengen. Ik zou gaan vliegen met een Cessna 150 – 152 voor een lokale luchtvaartmaatschappij. In mijn gedachten zag ik mezelf de lucht in stijgen, navigerend door de uitgestrekte Afrikaanse wildernis, met mijn vrouw die aan de grond les zou geven in het lager onderwijs en ikzelf in de luchtvaart zou werken, daarnaast nog mijn passie voor Lichamelijke Opvoeding (L.O.) lesgeven op een lokale school. We zouden een simpel, maar vreugdevol leven leiden, met de vrijheid van de lucht als het ultieme symbool van onze ontsnapping. De eerste stappen werden in België gezet. Vlieglessen in Schaffen en Deurne, beide niet ver van waar we woonden. Het was mijn manier om te ontsnappen aan het dagelijkse leven, een manier om de horizon te verkennen, letterlijk en figuurlijk. Maar, zoals vaak het geval is, sloeg het leven toe met onvermijdelijke financiële zorgen. De droom bleek uiteindelijk onbetaalbaar. We kochten een huis – en je weet hoe het gaat, een Belg wordt immers geboren met een baksteen in zijn maag – en de kosten voor het vliegen waren simpelweg niet te combineren met de hypotheek. De keuze was snel gemaakt: de droom werd opgeborgen. Toch was het niet zomaar een opgave. Het was een besluit dat zwaar viel. Ik stopte met mijn vlieglessen, vlak voordat ik zelfstandig zou kunnen landen. Het landen was het moeilijkste bij het vliegen, vooral bij een zogenaamde 'crab landing', waar je het vliegtuig in een schuine hoek moet houden om de wind tegen te werken. En dan het taxiën – een vliegtuig bestuur je niet met een stuur zoals in een auto, maar met voetpedalen. Je moest altijd rekening houden met de spanwijdte van de vleugels, wat in het begin een hele uitdaging was. Toch was ik trots op wat ik al had geleerd. Een van mijn meest levendige herinneringen uit die tijd is de les die ik had op een donkere grijze dag in Deurne. Mijn instructeur was Renson, een man die altijd een sigaret in zijn mond had en wiens ogen altijd wat slaperig leken, alsof hij zich liever ergens anders bevond dan in een cockpit. We hadden al verschillende oefeningen gedaan, en ik begon er vertrouwen in te krijgen. Maar op die dag ging alles anders dan ik had verwacht. Renson en ik zaten in de cockpit van de Cessna. De lucht was grijs, de luchtvochtigheid was hoog, en het leek alsof de natuur zelf zich voorbereidde op een storm. Ik manoeuvreerde de kleine Cessna tussen de andere vliegtuigen op de taxiway, en mijn hart bonkte in mijn borstkas. Het was een nieuwe uitdaging: de vleugels van het vliegtuig moesten constant goed georiënteerd worden. De zenuwen gierden door mijn lijf, maar ik probeerde rustig te blijven. Ik hoorde het gekraak van de wielen op de asfaltbaan terwijl we ons richting de startbaan bewogen. En toen, in de flauw licht van de dag, drukte Renson zijn sigaret uit op het dashboard, pakte de stuurknuppel en zei met zijn karakteristieke rokerige stem: "Vol gas, jongen." Ik gaf het gas, de motor brulde, en we schoten vooruit. Het vliegtuig trok omhoog, maar net toen we de lucht in schoten, gebeurde er iets vreemds. Renson had zijn sigaret verloren – een klein stukje rook dat langzaam in de lucht verdween, terwijl hij wanhopig begon te zoeken naar het peukje dat ergens in de cockpit was gevallen. Ik keek naar de horizon, en daar zagen we het: een enorme cumulonimbuswolk die zich langzaam richting ons beweegde. Deze wolken zijn berucht in de luchtvaart. Ze zijn onvoorspelbaar, gevuld met gevaarlijke luchtstromen die vaak gepaard gaan met hevige turbulentie. Dit waren geen normale wolken; dit waren de reuzen van de lucht, en ze waren allesbehalve vriendelijk. Ze bevatten vaak hagel en kunnen enorme stijg- en dalingsluchstromen veroorzaken. Het was dus essentieel om zo ver mogelijk uit de buurt te blijven. Maar Renson, zoekend naar zijn sigaret, merkte het gevaar niet op. Hij was zo gefocust op dat kleine stukje brandend papier dat hij de dreiging niet in de gaten had. De wolken naderden, hun donkere massa's tegen de lucht als een immense muur van verwoesting. Mijn hart sloeg een slag over; ik voelde de spanning in mijn spieren toen ik besefte dat ik de enige was die het gevaar zag. De lucht rond ons begon te trillen, het vliegtuig gaf lichte schokken, en mijn handen kromden zich om de stuurknuppel. Renson was inmiddels zover afgeleid door zijn zoektocht naar het peukje dat hij nauwelijks merkte hoe het vliegtuig begon te beven. Plotseling begon het toestel hevig te schudden – een krachtige draai naar rechts, gevolgd door een harde duik naar beneden. De wereld draaide voor mijn ogen, en het was alsof de aarde onder ons verdween. In die fractie van een seconde werd ik volledig overgeleverd aan de grillen van de natuur. Mijn maag draaide om, en ik voelde het koude zweet op mijn voorhoofd. De turbulentie was extreem, en het leek alsof we in een woeste storm terecht waren gekomen. "Renson!" schreeuwde ik door de ruis van de wind en het geronk van de motor. Maar hij hoorde me niet. Hij was nog steeds in zijn zoektocht naar de sigaret. Het vliegtuig begon een diepe duik te maken, het stuur rammelde in mijn handen terwijl ik alles in me riep om het vliegtuig te stabiliseren. Plotseling, als een soort wraak van de natuur, begon de wind nog sterker te gieren, en alles leek uit de hand te lopen. De cumulonimbuswolken waren nu bijna boven ons, hun donder in de verte was als de dreiging van een naderende oorlog. En toen, net toen ik dacht dat het voorbij was, greep Renson eindelijk de stuurknuppel. Hij reageerde met de snelheid van een professional, stuurde het vliegtuig snel naar boven en naar de zijkant, buiten de bereik van de wolk. Het toestel schudde en trilde, maar het was op dat moment onder controle. "Volhouden, jongen!" riep hij, terwijl hij zijn peukje eindelijk in zijn hand had, alsof niets er ernstiger toe deed. We vlogen door de turbulentie, maar gelukkig hadden we de ergste dreiging weten te vermijden. Renson herstelde het vliegtuig, en de turbulentie liet ons uiteindelijk met rust. Mijn ademhaling kwam langzaam terug naar normaal, maar mijn hart klopte nog steeds in mijn keel. Na wat een eeuwigheid leek, kwamen we uiteindelijk weer op koers en landden veilig. Toen we het vliegtuig taxiden na de vlucht, was er een moment van stilte. Geen woorden werden gesproken, maar we keken elkaar aan. Het besef dat we net een gevaarlijke situatie hadden overleefd, viel langzaam in. Ik had nooit gedacht dat een simpel sigarettenpeukje de oorzaak zou zijn van zo'n chaos, maar het was gebeurd. De ervaring had iets veranderd. Het had mijn verlangen om te vliegen niet gedempt, maar het had me ook geleerd hoe kwetsbaar we zijn, zelfs in onze meest moedige momenten. Uiteindelijk, hoewel ik niet verder vloog, weet ik dat die momenten in de lucht me voor altijd zouden veranderen. Het was de dramatische ondergang van een droom die ik koesterde – een droom die ik misschien nooit zou bereiken, maar die me altijd zou blijven achtervolgen. En zo was het. Mijn droom om de lucht in te stijgen was vervlogen, maar de herinnering aan die dag zou altijd blijven.  

Guy Van Damme
21 1

(Opinie) Wanneer maken we werk van erkenning, inclusie en onderwijs voor dove mensen?

56 miljoen dove mensen, vooral vrouwen en meisjes in ontwikkelingslanden, ontvangen helemaal geen onderwijs, schrijft Bo Van Overstijns, kind van dove ouders. “Hoewel televisie soms een Vlaamse gebarentaaltolk toont, is er nog veel werk nodig om gebarentalen en dovencultuur te integreren in de samenleving.” Toen ik klein was, droomde ik ervan om astronaut te worden. Ik krabbelde sterren en Saturnussen tussen de alinea's van voorleesboeken die valselijk beloofden dat je alles kunt worden en zijn wie je wilt zijn.  Deze dromen contrasteerden sterk met de realiteit en de verwachtingen van de maatschappij. Ik heb geleerd dat maandag komt zodra zondag vertrekt, dat je niet tekent in boeken, en dat men vroeg beslist wie jij zal zijn, waarna je moet conformeren. Elke dag na school huilde het belsignaal en zwermde de ouderhorde binnen om hun kinderen te bevrijden, gewapend met de klassieke ‘Hoe was het op school?’-bom. Mijn moeder stormde resoluut de school binnen, duwde andere ouders opzij, pakte mijn arm vast, zette me op de kinderstoel van haar met plakband opgelapte fiets en reed zeven straten verder. "Alles goed? Ja? Nee?" vroeg ze, en gaf me vijf nanoseconden om te antwoorden, waarna we van een heuveltje afvlogen.  Wanneer ik mijn stoute, roze schoenen aan had getrokken, en bij de schoolpoort, nadat ik verlegen mijn blik naar de afschuwelijke, door-onkruid-omsingelde vloer wierp en mijn moeders jasmouw zes en een half rukken gaf en toch durfde een zin aan wereldrecord uit te spuwen, suste mijn moeder mij. "Ze kijken, Bo. Ze kijken", en voelde ik me plots omsingeld door de oordelende ogen en fluisterende monden: “Die mevrouw is doof.” In mijn vroege schooljaren werd ik vaak geconfronteerd met de ongemakkelijke realiteit dat verbale communicatie de norm was, terwijl mijn thuistaal - gebarentaal - de uitzondering vormde. Voor mijn leerkrachten en medeleerlingen was mijn moeders bestaan iets wat uitleg en verklaring vereiste, en vragen.  Veel vragen, variërend van een vleugje “Kan je mijn naam zeggen in gebarentaal?” en een scheutje “Hoe zeg je ‘Jij onfortuinlijke samenvoeging van een wafelijzer en een kapotte fietspomp, met de gratie van een dronken flamingo en de charme van een uitgewrongen dweil’”, tot een snuifje “Waarom ben je niet normaal?” en een theelepeltje “Ben je niet beschaamd om jezelf?” Maar vooral veel: “Wou je dat je horend was?”, waarop je de bal “Wou je dat je doof was?” teruggekaatst mag verwachten. Het fetisjisme rond diversiteit en inclusie, inclusief mensen met beperkingen, brengt vaak oppervlakkige bewondering met zich mee, maar zelden een diepgaand begrip van de werkelijke uitdagingen waarmee men geconfronteerd wordt.  Men prijst mensen met beperkingen snel voor diens moed, maar nemen zelden de tijd om stil te staan bij de dagelijkse barrières die men moet overwinnen. Onze samenleving boekt geen vooruitgang door mensen te vereren vanwege hun verschillen. Verandering vereist een dieper begrip, respect voor de autonomie van mensen en de vastberadenheid om structurele obstakels weg te nemen die hun volwaardige deelname aan de maatschappij belemmeren. Het is belangrijk om te erkennen dat mensen meer zijn dan enkel hun beperkingen of verschillen. Hoewel televisie soms een Vlaamse gebarentaaltolk toont, is er nog veel werk nodig om gebarentalen en dovencultuur te integreren in de samenleving. De Vlaamse Gebarentaal is een volwaardige, erkende taal met een eigen grammatica en regionale varianten, inclusief dialecten, en is niet afgeleid van het Nederlands.  Daarnaast bestaat er ook Home Sign, een reeks niet-gestandaardiseerde gebaren die binnen een bepaald huishouden worden ontwikkeld als gemeenschappelijke taal. Helaas hebben veel dove individuen in de wereld geen toegang tot onderwijs of de mogelijkheid om gebarentaal te leren, waardoor hun communicatie beperkt blijft. Volgens de Wereldfederatie van Doven ontvangen van de 70 miljoen dove mensen in de wereld 56 miljoen helemaal geen onderwijs. Dit geldt vooral voor dove meisjes en vrouwen in ontwikkelingslanden. Veel dove mensen lopen het risico om buitengesloten te worden door de maatschappij en kunnen gemakkelijker geïsoleerd raken.  Dove personen beheersen soms de lokale horende taal niet of slechts beperkt, waardoor ze moeilijkheden ondervinden bij schriftelijke communicatie en het begrijpen van brieven en officiële documenten. Wanneer er een brief in de postbus verschijnt, lees ik deze en vertaal ik het voor mijn moeder, omdat zij het geschreven Nederlands niet goed begrijpt.  Het weerspiegelt de kloof tussen horende en dove gemeenschappen en toont aan hoe belangrijk begrip en communicatie tussen deze werelden zijn. De dovencultuur heeft eigen normen, waarden en communicatievormen en verschilt van de horende cultuur. Dit betekent niet dat ze elkaar niet kunnen omarmen en van elkaar kunnen leren. Er is een dringende noodzaak voor meer bewustwording en actie om de kloof tussen deze werelden te overbruggen en ervoor te zorgen dat iedereen, ongeacht hun beperkingen of verschillen, volwaardig kan deelnemen aan de samenleving. Dit vraagt om inspanningen op verschillende niveaus, van infrastructuur en onderwijs tot sociale inclusie en culturele erkenning. Alleen door samen te werken en begrip te tonen, kunnen we een samenleving creëren waarin diversiteit echt wordt omarmd en iedereen zich thuis kan voelen. © 2024 StampMedia / Bo Van Overstijns

StampMedia
25 0