Zoeken

Vijftig jaar.

Vijftig jaar, da's toch wel raar.   Vijftig jaar, da's toch wel raar : al heb ik nog een knappe kop, er zit toch al wat storing op.   Vijftig jaar, da's toch wel raar : al heb ik nog een lenig lijf, het voelt toch nu en dan wat stijf.   Vijftig jaar, da's toch wel raar : al lijk ik nog vol levenslust, die lust is soms wat uitgeblust.   Vijftig jaar, da's toch wel raar : al kan ik het nog steeds goed zeggen, vraag me niet om 't uit te leggen.   Vijftig jaar, da's toch wel raar : al had ik ooit veel wilde dromen, veel is er niet uit gekomen.   Vijftig jaar, da's toch wel raar : ik lijk nog wel een jonge spruit, maar 't beste is er toch al uit.   Vijftig jaar, da's toch wel raar : al heb ik nog een scherp verstand, het heeft toch al een botte kant.   Vijftig jaar, da's toch wel raar : al ben ik nog een slimme bol, toch slaat mijn hoofd al eens op hol.   En ja, oprecht, het mag gezegd, vijftig jaar, da's wonderbaar, al is en blijft het toch wel raar...                       ***   Vijftig jaar, da's toch wel raar.      Vijftig jaar, da's toch wel raar : ik lijk dan wel geen dolle griet, maar pas op, vergis je niet.   Vijftig jaar, da's toch wel raar : al heb ik nog een leuke snoet, wat opsmuk doet me toch al goed.   Vijftig jaar, da's toch wel raar : al heb ik nog een mooi figuur, het onderhoud is toch al duur.   Vijftig jaar, da's toch wel raar : al ben ik nog een knappe meid, ik ben toch al wat pluimen kwijt.   Vijftig jaar, da's toch wel raar : al lijk ik nog een ranke zwaan, er zijn toch al wat kosten aan.   Vijftig jaar, da's toch wel raar : al heb ik nog een knap gezicht, bekijk het toch maar niet te dicht.   Vijftig jaar, da's toch wel raar : al lijk ik nog een topmodel, de cellulitis is er wel.     En ja, oprecht, het mag gezegd, vijftig jaar, da's wonderbaar, al is en blijft het toch wel raar...                        ***   Vijftig jaar, da's toch wel raar.   Vijftig jaar, da's toch wel raar : al ben ik nog een knappe man, toch is het beste uit de kan.   Vijftig jaar, da's toch wel raar : ik lijk nog steeds een supervent, vooral voor wie mij niet goed kent.   Vijftig jaar, da's toch wel raar : al is de jacht nog goed te doen, er zit wat sleet op mijn harpoen.    Vijftig jaar, da's toch wel raar : al ben ik nog een vlotte gast, toch loopt er nu en dan iets vast.   Vijftig jaar, da's toch wel raar : ik lijk nog wel een jonge snaak, maar schiet ik ook nog altijd raak?   Vijftig jaar, da's toch wel raar : al ben ik nog een knappe heer, mijn buik heeft wel een maatje meer.   Vijftig jaar, da's toch wel raar : ik lijk nog steeds een Don Juan maar bak ik er ook nog iets van?   En ja, oprecht, het mag gezegd, vijftig jaar, da's wonderbaar, al is en blijft het toch wel raar...  

A. Rivesta
21 1

HOBELILAND (*)

Ode aan de Nollander    “HOBELILAND” (Holland Belgie land) – Karnavalschlager in spé   Refrein: (gezongen bij aanvang en telkens tussen elke strofe)   Ochottekestoch tisniewaarzeker waarzemmemeebezig, waarzemmemeebezig ? Ochottekestoch tisniewaarzeker waarzemmemeebezig? Hou toch op !   Een hoge piet uit Belgenland, die zei eens met een zucht Zijn naam is welbekend, hij rijmt ook op berucht Vond dat ie wat moest doen, aan ‘t Oranje blazoen Hij noemde hem een stijve hark, neen dat was geen fatsoen Dat mocht hij echt niet doeoeoen !   Ochott…   Naar Brussel uit den Haag, komen zij op bezoek Wat krenterig, maar graag, met muisjes of een koek Dan vinden zij het fijn, om bij den Belg te zijn Pintjes bier, zakskes friet, cervela zonder vel Dat  lusten zij echt wèèèèèl !   Ochott…   Het liefst voor niet veel geld, maken zij hier plezier Zeer spaarzaam steeds geweest, twee rietjes en één bier Het Zilvermeer in Mol, wordt de Costa del Sol Lawaaierig, Poep op de stoep, het antwoord op de vraag ? Wij zien hen echt heel gràààààg !   Ochott…   Hartstikke is hun woord, met leuk er bovenop De Moerdijk is niet hoog, ze klimmen tot de top Kroketje uit de muur, dat is beslist niet duur Goedkope grond, belastingsvrij, wat wil je nu nog meer ? Zij komen telkens wééééér !   Ochott…   Elk liedje heeft een end, dat zal nooit anders zijn Zing daarom al te gaar nog éénmaal ons refrein : Oooooooooooochotekestoch, enz…..     (*) Op toon van ongeveer Lilly the Pink    

Vic de Bourg
6 0

solitude standing

(naar Suzanne Vega)   Solitude staat bij het raam. Ze kijkt om wanneer ik de kamer binnenkom. Ik zie aan haar ogen dat ze op mij heeft gewacht in de schaduw van de late middagzon. Ze draait zich naar mij toe en biedt me haar hand. Ik kijk ernaar, een vlam flakkert in haar palm. Ze zegt “Ik ben gekomen om iets recht te zetten dat fout zat. Ik ben gekomen om dit donkere hart te verlichten.” Ik kijk naar haar en onze vorige ontmoeting komt me voor de geest.   Haar blik vroeg me wat er was. “Jij ziet mij, maar eigenlijk leef ik achter een muur van geblindeerd glas. Ik zie, en ik kijk, maar ik kan niet gezien worden.” “Het geblindeerde glas zit in je hoofd, het is een fantasie,” zei ze. “Nochtans is die fantasie levensecht. Wanneer ik merk dat iemand mij doorheen het donkere glas aankijkt, word ik bevangen door angst. Angst en paniek, die uiteindelijk plaats maken voor wantrouwen.” “Je gelooft dus liever in je eigen fantasie dan in de waarheid dat je kan gezien en geliefd worden?” “Hoe kan iemand nu houden van iets onzichtbaars?Ik respecteer enkel zij die mij niet zien, zij die mijn fantasie erkennen en vol geloofwaardigheid meespelen in mijn spel…De wederkerige liefde is als dusdanig niet aan mij besteed.” Ik draaide me naar haar toe om de veroordeling in haar ogen te zien. Op de plaats waar ze had gestaan flakkerde een vlam.   Solitude staat bij het raam en kijkt me aan. Zoals altijd ben ik uit mijn lood geslagen door haar donkere silhouet, haar trage koele blik en haar stilte. Ze neemt mijn pols en ik voel haar afdruk van angst. Weifelend volg ik haar tot bij het raam. Met haar andere hand houdt ze het gordijn opzij en ze toont me de massa daar beneden. Ze lijken naar ons te kijken en ik begin onwillekeurig te rillen. Solitude ziet mijn twijfel maar duwt me zachtjes tot tegen het glas. Ik zie de mensen en zie hoe ze zich warmen aan elkaar en aan het avonddonker. Plots weet ik dat ik graag bij hen was geweest, tussen hen. Ik zie hoe hun ogen zich versmelten tot één paar. Verward kijk ik om, op zoek naar de koele warmte van haar ogen. Wat ik zie is echter mijn eigen gezicht, verschrikt en bang. En alleen. Solitudes silhouet is nu een spiegel, voorzichtig kom ik wat dichterbij en neem hem in mijn handen. Ik kijk, langzaam en wantrouwig. Ik ben als een kat die zichzelf in de weerkaatsing van het raam ziet, en pas na lange tijd beseft dat het naar zichzelf aan het kijken is. Dat het zichzelf aan het aanvallen is. De warmte kruipt langzaam over mijn rug tot aan de haartjes in mijn nek. Het onverwachte gevoel doet me kronkelen en vanuit mijn ooghoek zie ik de gloed. Geschrokken laat ik de spiegel uit mijn handen vallen en draai ik me om, honderden scherven vliegen in het rond zonder een spoor na te laten van mijn spiegelbeeld van weleer. Vlammen likken aan het gordijn en werken zich naar boven toe. Doorheen de hittezindering komen de gezichten van de mensen tevoorschijn. Ze lachen me toe, ze wenken me. Terwijl het gordijn verder opbrandt, stap ik met een plots vertrouwen op het raam toe; terwijl de laatste vezels hun lot tegemoet gaan, open ik het raam. Honderden handen strekken zich naar mij uit. Ik spring en zeg in gedachten Solitude vaarwel.

LL Rigby
19 0
Tip

Florence en de feeks (een modern sprookske)

  De feeks vroeg aan de spiegel aan de wand Spiegel o spiegel wie is de schoonste van ’t land De spiegel zei ’t is dat ge ’t nu vraagt aan mij Maar d’er is eigenlijk iemand anders dan gij Haar naam is Florence , z’is vurig en gewoon En daarom zo echt en door en door schoon De feeks werd zot en trok haar haar uit hare kop Ze dacht : dat zal wel zijn; dat geluk dat moet op   Ik heb hier nog nen agenda degelijk verstopt ‘k Zorg dat dat contentement stillekes aan flopt ik vermeng heimelijk wat gif met venijn Ik doe er wat nijd bij en massa’s chagrijn En toen de wereld draaide gelijk de Sinksenfoor Had die Florence nog altijd niks door Alles werd zwart en haar lijf trilde gelijk zot Ze viel omlaag en haar hart scheurde kapot   Een knaagdier vrat haar van binnenuit op Er zat een slang in hare nek, een schroef op hare kop 100 kilo lood duwde op haar middenrif De dokter zei : maar ge zit gij vol gif En de feeks die danste een Polonaise alleen Hip hip hoera ze ligt in frennen vaneen Pardon, zei de spiegel, ‘t is wat ambetant Maar ze blijft toch nog de schoonste van ‘t land   Haar hart is gebroken maar ‘t vuur is nie weg Ik kan er nie aandoen,’ t is gelijk ik het u zeg De feeks werd koleirig van de weeromstuit En zei als’ t zo zit, awel, dan ruk ik haar hart eruit Florence sliep en plengde ondanks het cliché Zoute tranen in haar eigenste zee Om haar hart dat brutaal leeg werd geroofd Om het vuur in haar dat bijna werd gedoofd   Toen de feeks graaide met haar gelakte nagels in't zwart greep Florence naar haar nasmeulend hart Ze was bang maar tufte in de feeks haar gezicht Zei : als gij denkt dat ge mij hebt ontwricht Denkt dan maar rap iets anders, serpent Ik heb nog nooit iemand zo zielig gekend Daarop ontblootte Florence haren decolleté Haar hart vatte vuur en trof de feeks. O nee!   Het serpent dook krijsend in Florence haar zee Bij nader inzien was dat een vrij fout idee Het zout vrat zo waanzinnig diep in haar huid Dat ze niet meer wist wat ze deed en naar verluidt Is zij daarna gestruikeld en gevallen van nen berg Ze verdween onrustwekkend. O ja dat is…erg ;-) En Florence ? Awel, haar hart is terug vol En 't vuur in haar brandt gelijk de costa del sol   Florence floreert,  ze staat parmantig weer recht Misschien komt u haar wel ns tegen in ‘ t echt.      

DqM
42 1