Zoeken

Met de vlam in de pijp

                                                                                                                  foto: Vlad Vasnetsov Net voor de kerstvakantie organiseert onze studentenvereniging een ‘verlengd weekend’ in de Ardennen. Het openbaar vervoer van mijn geboortedorp naar de studentenstad is  bedroevend, dus lift ik veel. Je doet er mensenkennis mee op, het is goedkoop en meestal snel. Zoals die keer dat een dame met een Engelse luxewagen mij vliegensvlug thuis bracht. Zij hield zich nochtans aan de snelheidsbeperking van 70km per uur, tot ik mij realiseerde dat haar Jaguar miles en geen kilometers aanduidde. Sommige oudere studenten bezitten reeds een wagen of lenen die van hun ouders. Pech, als eerstejaars moeten we zelf uitmaken hoe ter plaatse te geraken. Wij beslissen ons in groepjes van twee op te splitsen om liftend de enkele honderden kilometers af te leggen. Een bevriende studente gaat samen met mij op pad. Het is half december en het is bitter koud. Het liften vlot niet.“Wil je je wat opwarmen?”Verbijsterd vraag ik wat mijn vriendin daarmee bedoelt en dan tovert ze een flask met jenever uit haar rugzakje. Na een eerste verwarmende slok, stopt een reusachtige vrachtwagen voor ons. Ik til mijn medestudente in het gevaarte en kruip haar achterna. De trucker kijkt ons geamuseerd  aan en vraagt zich af waar wij in dit hondenweer naartoe willen. Neen, we zijn géén liefdeskoppel op de vlucht, maar wij gaan ons bij onze vrienden in hartje Wallonië vervoegen voor een weekendje 'gezonde lucht inslaan'. We merken de binnenpretjes van de man wanneer hij al snel de alcoholwalm in zijn cabine gewaar wordt. Wij verzekeren hem dat wij elk maar één slokje genomen hebben en stellen honderduit vragen over het truckersbestaan. Al snel blijkt hoe zwaar deze job is en houden de adem in als een verkeerslicht net op oranje springt wanneer we een kruispunt oprijden. De chauffeur legt uit dat bruusk remmen met zulk een gevaarte geen optie is en dat veilig rijden met dergelijke mastodonten door velen fout begrepen wordt. De hele reisweg lang praten we over de risico’s en gevaren van het beroep. Ja, er gebeuren soms vreselijke ongelukken,  maar dan is er de wereldwijde solidariteit en kameraadschap tussen collega’s, de lichtsignalen die lichtpuntjes zijn in hun harde bestaan. Na een gulle handshake  worden wij op onze bestemming afgezet. We vinden dat  alle hardwerkende  truckers verdienen om eens in het zonnetje gezet te worden. Jaren na datum wordt de dag van ons avontuur officieel uitgeroepen tot 'Dag van de vrachtwagenchauffeur'.  

Vic de Bourg
11 1

Broodje vuuste mé muulepatee

(Onderstaande tekst werd opgesteld en kan het best gelezen worden door behulp van het Oostends Woordenboek dat tot stand kwam door Roland Desnerck en Frederik Schmitt in 2022) ‘t Was stekedoenker dien oavnd én de moane ha smêr an ze gat. E pannelékker was ‘t bewies van e kloaren heemle.  ‘k Goengn zjuuste no me kip wannair da 'k vanuut me ruute me voader Marcel zaagn thuuskomm lik e kolemarsjang én mé 't gêld van de kwafuer up zak. Hje was a van de gvornoened angezét no vérremétjes achter zwienetétsjes, woa dat 'n gekénd was lik e slichte kluute. Omdat 'n in de polletiek zaat kraigt 'n vele stroent no ze kop gesliengerd langst stroate. Mo hj' hé ze noois in zen hol gesloan want hje zeid ossan: 't is an de kop dat de vis aist stienkt.  Me moeder: hemelstevroed omda 't were kookloarenoene gewist haad toetuuznt bainst da 't pertangs vis was van tusjhn ‘t zand en ‘t woater, en 't haa nog noois gin zunne gezien. Z' haad heur upgetietematoojd lik e visbak, mo me voader haad e muule lik e nachtvertrék wan hje wist nie mi va wukke prochie dat 'n kwaampt. Hj' haad in de mot da s' heur in de badkoamer weggestookn haad omdad heur kaketuute an de klienke hoenk én at 'n up die deure klopte met e liekebiddersmuule, riep ze “pak je gat in jen oarms”. Efkes peizdig 'k "da wordt hier broodje vuuste mé muulepattee”.  Mo ‘k verstoegn heur colaire. Me moeder héd ossan e muule va lintsjes ghét, mo sedert ‘t kairn van de joarn esse lik mor e moendmezieksje mi. Z' is kop én koente, en je ku je neuze snuutn in 't vel van heur buuk, ze kan ter mé gin wriengtowe nog etwa va maakn. Me voader kan eetn lik e diekedêlver, mo zie vét méd e drupl woater. Doavan zie 'k ik én me moeder dezêste spleete. Mor ol was 't da me voader mesjhiest etwoasjhn voer anker laag, ze blaif ossan zaim an ze muule smêrn én da lukted heur ook te frênte kis want z' haad e muuletsje voe stroent van te freetn. Me voader et dikkerst ze puuste gescheurd, somst zêst mé ‘t eetn in ze kele. Mo hje spoelded ossan weeran.  Me voader staak ze salamanzjee in 't glas woater néffest ze béddebak. Hje droaide mé zen oogn, je leid hém up ze bédde én hje zeid: “e boer zoe zoelange nie up zen ofstee bluuvn lik je moeder in de badkoamer”. Hje riep no me moeder “Én, snel keun, is ter vele volk in de stoasje vanoavnd?” Zoe zair of kiekes was ze doa gezét én zaat me voader mé ze neuze tusjhn 't volk. "Hail de wêreld is Paries", hoorde 'k hém nog zegn. Én beist dan 'k me soazje dichte teegn men oorn trokn peizde 'k: " 't Is stille woa da 't nie woajt".     

Fanny Wildemeersch
66 2

Botermelk op vrijdag

Er rest amper één zakje rijst in de voorraadkast. “Daarmee komen we er niet”, zeg ik tegen onze jongste. “Iemand zal naar de winkel moeten.” Kort daarna zit ik op de fiets. Ik parkeer mijn stalen ros aan de supermarkt. Met het zelfscanpistool in de hand heb ik de rijst snel afgerekend. “Ik schiet sneller dan mijn schaduw”, wil ik Lucky Luke-gewijs tegen de winkelmevrouw zeggen. Ze staat er met haar armen over elkaar zoals een sheriff bij. “Tot ziens”, zeg ik. Bij het naar huis fietsen passeer ik opnieuw de lagere school. Het is half vier. Ook voor de kinderen mag het weekend beginnen, want het is vrijdag. “Oma, wat eten we vandaag?”, hoor ik een vrolijk huppelend meisje aan haar oma vragen, waarmee ze hand in hand loopt. Alsof ze tegelijkertijd wil zeggen: “Jou wil ik nooit meer kwijt.” Oma huppelt niet mee, maar ze vindt het duidelijk plezierig. “Het zijn aardappelen met rode kool en…”, zegt oma net verstaanbaar. Het vlees waait tijdens het voorbijfietsen weg. Het zal wellicht worst zijn. Of chipolata’s. Thuis kwam er op vrijdag vaak botermelk op tafel. Afgewisseld met vis. Vlees ging er op die heilige dag niet in. Het was nog een restje van het geloof. We hadden het er onlangs over tijdens een gesprek over de ramadan. “Het is niet zo gek lang geleden dat de mensen hier op vrijdag geen vlees aten”, zei ik. Omdat iemand vertelde dat het toch maar iets raar was, dat vasten en zo. Mijn vrouw – toen nog vriendin – vond het ook maar een raar gegeven. Vooral niet lekker, die warme botermelk. Met wit brood, want dat hoorde erbij. Maar sinds ik het ondertussen verdwenen ouderlijk huis enkel in de achteruitkijkspiegel zie, heb ik het nooit meer gegeten. Of zeg je daar drinken tegen?

Rudi Lavreysen
15 1

De vakantie ingezet

We zouden de vakantie inzetten op een terrasje in de provinciehoofdstad. Dat was het plan en zo geschiedde, maar het ging niet zonder slag of stoot. Al hadden we er rechtstreeks niet veel mee te maken. Het waren eerder de buren. Niet die van thuis, maar de buren aan het tafeltje naast ons. Zij hadden postgevat onder een grote boom. Het was ongetwijfeld de mooiste plek van het terras. Maar dat was zonder de duif gerekend die in de boom vrolijk zat te roekoeën. Het koppel had net hun bord met een overheerlijke pasta geserveerd gekregen, toen de duif met een welgemikte poging ‘iets’ liet vallen op de broek van de mevrouw. Smakelijk is natuurlijk anders. Stel je voor dat het in de pasta was beland. De mevrouw ging onmiddellijk op het toilet haar broek schoonmaken en de meneer begon met de pasta’s te schuiven, onderwijl naar boven kijkend om te zien wat de plannen van de duif waren. Nu weet ik ook niet hoe vaak een duif gemiddeld iets laat vallen, maar ik zou er ook niet gerust in zijn geweest. Ondertussen was de ober op de hoogte gebracht. Ze kregen een nieuw tafeltje en op het andere plaatste hij een bordje met ‘gereserveerd’. Ik meende de duif te zien lachen, maar mijn vrouw zei dat er nog nooit een duif heeft gelachen. Toch meende ik in het geroekoe een cynische ondertoon te herkennen. De takken van de boom reikten ook een stukje over onze tafel. Ik zag de duif opschuiven. “Ik had toch naar de kapper gemoeten”, zei ik. “Onze oudste zei gisteren dat mijn kapsel op een mussennest begint te gelijken. Misschien ziet de duif het ook en vliegt ze er dadelijk in.” “Een duif is geen mus”, zei mijn vrouw. Daar kon ik niets tegen inbrengen.

Rudi Lavreysen
0 0

Het geluid van de zomer

Nog meer dan het radiogeluid van de Tour, de bel van de ijskar, echoënde festivalmuziek, het ijsgerinkel in een glas frisdrank of het rietsjesgeslurp van het laatste restje ijskoffie, is het geluid van de zomer dat van de stilte. Of dat was zo. De stilte onder een boom. Of in huis. Of in de tent die twee maanden op het gazon bleef staan. In september zag je nog waar ze had gestaan. De hondsdagen van toen. Je hoorde niets. Naast een krekel in het gele gras hooguit het zacht gerammel met de borden en het bestek in de afwasbak. En helaas het piepende geluid in de kersenboom van de buurman, dat de vogels moest wegjagen. Zogezegd een toon die enkel de vogels konden horen, maar ik hoorde het ook. Ik kon goed fluiten in die tijd, dat wel. De rolluiken gingen naar beneden op het warmste van de dag. Net als de blaffeturen voor de ogen van vader na het middageten. Ik moet hem gelijk geven. Een mens is na een middagdutje een ander mens. Je moest toen niet bewijzen dat je ergens was geweest. Hooguit in een gesprek, maar dan nog. Als je al ergens kwam natuurlijk. Vandaag zoeken we een moment verkoeling en wat ijsgerinkel bij de Parijse terrastafeltjes. Daar is het zelden stil. Want Parijzenaars staan bekend voor hun gekwetter. Al is het natuurlijk Nederlands dat ze spreken. "Daar moet ge kijken. Onnozelaars, echt schandalig.” Je moet er een zijn om er een te herkennen, durf ik denken. In het Engels klinkt dat beter: It takes one to know one. De radicale roepster heeft het tegen de parkeerwachter, die gewoon haar job doet. Een tafel verder rinkelt de telefoon van een man. Zeer luid. "Wienist?", vraag de vrouw naast hem. "Ik pak niet op", zegt hij.

Rudi Lavreysen
2 0

DE TIC VAN NICK

Nick was een knaap met een hippe sik maar ook een vervelende ticEen alleronhandigste tic had Nick, en hij zat ermee echt in een strikHoorde Nick het getik van een klok, sprak hij na elke tik ‘tak’Helaas was zijn vader fervent klokkenmaker, een echte krak in zijn vak. Dat klinkt al getikt, maar het was dikke kak, dat zijn pa met het grootste gemakHet hele kot, tot de in nok van het dak, vol van die tiktakkers stakEn al was zijn vader, Patrik, in zijn schik met die klokken en al dat getik,Toch dacht de takkende Nick almaar door: ik moet kappen met dat gatgelik 'Van al dat getik krijg ik een attack!', maakte Nick dan ook van zijn takMaar het hielp geen zak, want als hij sprak, kreeg hij een tik op zijn klakNick gaf Patrik lik op stuk: 'Ik heb lak aan al dat getik!'Maar Patrik zette Nik een hak: 'Al uw getak dat geeft mij de hik!' Patrik ontbrak tact maar zat strak in het pak en ondanks de cognac en zijn traczat zijn hoofd nooit in de prak, al leek hij wel een ongelikte klabakPatrik was niet zwak, hij trok aan zijn frak, en sprak met een wakkere blik'Gij flikt mij die tic, het geeft u een kick, maar denkt gij dat ik dat dan pik?' De tikker van Nick zakte onder het wak en toen kreeg hij vlakaf de schrikHij nam een Tic Tac, keek naar Annik en vroeg zich toen af: waarom ik?'Kijk naar Annick, met haar bitter tonic, en haar haren geschikt en in lakZe verzwikt ons parket met haar hoge gehak, wat veel erger is dan mijn getak!' Patrik slikte bier uit een blik met een slok, dat kibbelen maakte hem makHij wilde alleen het tikken van klokken, het tikken en niet dat getakJe kan erin stikken, dacht nukkige Nik, want hoe ik ook weeg of wik,Mijn vader heeft geen respect voor mijn tic, dus ik steek zijn getik in de fik!

Lennart Vanstaen
5 2

Net (niet) als toen

Terugdenken, mij in gedachten verplaatsen naar iets dat ik vroeger beleefd heb. Het overkomt mij regelmatig en neemt toe naarmate de jaren verglijden. Robbert Welagen schreef op pagina honderdnegentien van zijn tweehonderdtwintig pagina’s tellende ‘Verre Vrienden’: Misschien is het terugdenken aan een tijd belangrijker dan het beleven van die tijd. Daarvoor hebben gebeurtenissen plaats gevonden: om ze te herinneren, te bespiegelen en erover te mijmeren. Je hebt maar een paar gebeurtenissen nodig, een handjevol plaatsen, geuren, tinten, geluiden en indrukken, als brandstof voor de rest van je leven. “Opa wat vertel je nu? Wij zijn amper met vier en hebben drie toiletten en twee douches. Jij beweert dat je maar één toilet had en geen badkamer in een huis waar jouw ouders met acht kinderen samenleefden.”Toch was het zo, ik was amper drie toen wij het huis betrokken waarin enkele maanden later mijn jongste broertje geboren werd. Mijn kleinkinderen vinden dat ik teveel fantaseer wanneer ik hen verhalen uit mijn jeugd vertel.“Het was een nieuwgebouwde woning, maar er waren nog geen verharde straten en geen nutsvoorzieningen dus geen leidingwater, riolering of gas. We hadden twee waterputten, één met drinkbaar en één met regenwater. Die werden bediend met mechanische pompen. Voor ik naar school ging moest ik om mij te wassen eerst een teiltje water pompen aan een stenen wasbak.”“Wat?! Hadden jullie geen stortbad?”“Neen, maar wij waren altijd netjes gewassen en gekleed, hoor. Alle slaapkamers lagen op de eerste verdieping. Wie ’s nachts moest plassen ging daarvoor niet naar beneden. Op de overloop stond een nachtemmer met een deksel, wij noemden het de pispot. Soms werd ik in het midden van de nacht wakker en hoorde het geklater van een van mijn zussen op de gang.”“Stop, opa, nu overdrijf je echt!”

Vic de Bourg
9 2

Van de dag af

In de supermarkt bots ik op Willem. Hij is 10 jaar ouder dan ik, maar ik ken hem omdat hij bij de electrozaak werkte waar mijn ouders wel eens spullen kochten. Je had toen enkel lokale handelaars waar je zowel de koelkast, de nieuwe tv of je eerste microgolfoven kocht. Geen ketens of internet. Herstellingen waren toen nog goedkoper dan een nieuw exemplaar. Ik weet dat zijn moeder enkele weken geleden is overleden. Ze was 93 jaar. “Ze heeft een schoon leven gehad”, zegt hij, waarna hij naar het jaartal vraagt waarin onze pa is overleden. En of ik ook bijna met pensioen mag. Ik lach en zeg dat ik nog een decennium voor de boeg heb. Omdat het aan mijn kassa sneller gaat en hij er al stond, vraag ik of hij eerst wil. “Doe maar”, zegt hij. “Het kan maar van de dag af.” Kijk, nu ben ik een vreedzame mens, maar als je me op de kast wil jagen, is dat een ideale zin. Het is een dooddoener waarmee ze me neermeppen zoals een luipaard dat doet als hij twee dagen niet heeft gegeten en eindelijk zijn prooi te pakken heeft. Het is mijn middagpauze. Ik kom snel de benodigdheden voor het avondeten oppikken, dan vliegensvlug de boodschappen naar huis en vervolgens terug naar het werk. Ik ben ooit zo snel naar huis gefietst dat de prei uit mijn fietstas viel en tussen de spaken van mijn achterwiel kwam. Met als voordeel dat de prei al was gesnipperd en de soep half klaar. Een dag is al zo kort. En dat moet je nog slapen. Ik zou liever wat extra tijd hebben op een dag. De mevrouw aan de kassa drukt gelukkig fors het gaspedaal in zodat de band sneller vooruit gaat. Zo moet dat. Ze moet het van mijn gezicht hebben afgelezen.  

Rudi Lavreysen
5 0

De sardines

We dwalen door Antwerpen. Aan de rand van de wijk Bredero stappen we een eethuis binnen. We zijn op weg naar de Lemméstraat, maar honger en dorst vertragen onze tocht. Op de kaart staan sardines. Ik verheug me op een bord vol gegrilde sardines maar de visjes blijken al in een blik te zitten. Maar het zijn er van de hippe soort. Ze komen uit Portugal zegt het blikje en ze zijn verwerkt met rode pepers. Het smaakt. Zeker met het donker brood dat gelukkig wel op de grill heeft gelegen. “Wij leven vooral van sardines en eieren”, zeg ik. “Het komt uit Tsjip van Willem Elsschot. Dat moet ik dringend herlezen.” Het moet vervelend zijn, besef ik daar ik bij de sardines, iemand die te pas en te onpas vreemde zinnen zegt. Honger gestild, dorst gelest. Op weg naar de vlakbij gelegen Lemméstraat. Daar woonde de door mij bewonderde Willem Elsschot, nom de plume van Alfons De Ridder. Eerst 100 meter door de Van Schoonbekestraat (ook toevallig) en dan links de Lemméstraat in. Op nummer 21 zien we de bronzen gedenkplaat. “Hier woonde en overleed Alfons De Ridder. In de letterkunde Willem Elsschot.” “Hij was net de deur uit”, zeg ik. “Iets verder in de straat zakte hij ineen. Een hartinfarct wellicht. Voorbijgangers hebben hem nog naar binnen gedragen, maar daar is hij onmiddellijk overleden. Het straffe is, de dag daarna is zijn vrouw Fine ook overleden.” “Dan hadden ze Fine ook op die gedenkplaat mogen zetten”, zegt mijn vrouw. Er is iets van. ’s Avonds in het hotel doen we ons voor het eten tegoed aan de fles champagne die voor ons klaarstond. Na twee glazen lijkt het alsof de sardines van het eethuis terug beginnen te zwemmen. “Het zal zijn omdat ze van Portugal komen”, zeg ik.

Rudi Lavreysen
6 0