Zoeken

Klaas ligt hier Vaak

Als de avond valt, zit hij naast mij in de zetel te staren alsof hij iets verwacht van me. Ik weet wat ik moet doen en kruip mijn bed in. Hij komt naast me liggen en begint luidkeels de Habanera te zingen waardoor ik de slaap niet kan vatten. Ik schop hem mijn kamer uit maar hij schopt tegen mijn deur tot ik hem weer binnenlaat en hij zich verontschuldigen kan, samen vallen we in slaap. Rond 3.00u ’s morgens is hij nergens meer te bespeuren en lig ik te woelen in mijn bed, in plaats van schaapjes tel ik nu vloekwoorden maar het levert niks op. Uiteindelijk sta ik op, maak me klaar en spring op de trein om mijn recente oude bekende voor mijn neus te zien zitten. Ik wens hem een goeiemorgen, hij gooit kilo’s zand in mijn gezicht. Enkele haltes voorbij de halte die ik nodig had maakt een werknemer van de NMBS me wakker om mij op de feiten te wijzen. Ik koop een treinticketje om verdere boetes te vermijden en keer terug. Daarna breng ik een bezoekje aan een lokale koffiezaak met mijn herbruikbare beker om deze op te vullen met welriekende koffiebonendrank. Als ik vraag wat hij wil drinken, stormt hij halsoverkop de koffieshop uit. Vol medelijden en verwarring biedt de barista mij m’n koffie gratis aan, ik geloof graag dat dit ter compensatie van mijn treinticket is.  Een productieve voormiddag later komt hij zich na het middageten naast mij in de aula positioneren. Ik vraag excuses en een verklaring maar in plaats daarvan grijpt hij me bij de nek. Door z’n stevige wurggreep verlies ik het bewustzijn, terwijl ik me afvraag waar hij dit soort Aziatische vechtsporttechnieken heeft geleerd. Wanneer ik de volgende ochtend m’n ogen open doe en een gillende poetsvrouw voor me zie staan, dan besef ik dat het tijd is om huiswaarts te keren. Ik stop nog snel even bij de supermarkt om een sixpack Red Bulls te halen en spring weer op de trein. Bibberend maar voldoende gehydrateerd wandel ik naar huis, de ochtendspits zal starten wanneer mijn hoofd de ganzenveren raakt. Ik draai me om en mijn blik grijpt de zijne vast, enkel om hem grijnzend uit mijn bed te zien klauteren en in het felle ochtendlicht weer te zien verdwijnen.  Een wispelturige man maar ik kan helaas niet zonder. 

Delphinus
18 1

Gladiator

Het begint bij een paar afgehakte benen.  Het linkerbeen behoorde tot een vrouw die zichzelf creatief waande en het normaal vond om haar pupillen te vernederen tegenover hun klasgenootjes. Ze kon vlechtjes maken in haar okselhaar en plastieken kerstdorpjes ondersneeuwen met het roos uit haar haren. Ik nam haar linkerbeen en gooide de rest in het zuur bad in mijn kelder om te verteren en te verdwijnen. Het rechterbeen behoorde tot een andere vrouw die zichzelf geniaal waande en het ook normaal vond om haar pupillen te vernederen tegenover hun klasgenootjes. Haar decibels varieerden evenveel als haar gemoed, nu komt er niet veel geluid meer uit. De roodgloeiende ogen van een medewerkster uit een frietkot nestelen zich nu in iets anders dan haar oogkassen. Het laatste wat ze gezien hebben toen ze nog huisden in de schedel van hun voormalige eigenaar is een glanzende soeplepel en een boze klant. De kleuterjuf die één specifieke kleuter haatte; zij mocht oogsten wat ze gezaaid heeft, en dat zonder haar pezen en haar tenen. Vanaf nu schreeuwt het ook via de geïmplanteerde stembanden van een radiopresentatrice die bij elk zinloos gesprek medelijden en pijn verheerlijkt ten bate van goedkoop entertainment. Nu heeft ze medelijden met zichzelf, maar dit gebeurt in stilte. Elke dasjesman uit de sekte van de Vlaamse Leeuw mocht betalen met een arm. Nu is er een collectie van 26 armen, niet minder en niet meer want mijn kapmes ging stuk. Een zekere barista uit de Starbucks mist nu een hoofd, de scherpte van haar jukbeenderen paste perfect bij het paar roodgloeiende ogen uit het frietkot. Haar eigen ogen mocht ze houden voor zover ze er nog iets mee kon aanvangen. En een willekeurige sporenloper uit een bende van vervloekte sporenlopers mocht zijn zonden afbetalen met z’n intacte romp.  De diepvrieskast ziet er gruwelijk uit wanneer deze uiteindelijk leeg achterblijft. Bevroren bloed en ijskristallen vergezellen de vrieskou, een herinnering aan stabiel vlees.  Wanneer ik oog in oog sta met mijn huisgemaakte wrokmonster denk ik aan hoe ik haar het leven gegeven heb. Ze zou mijn dochter kunnen zijn maar dat is ze niet. We cirkelen rond elkaar in een arena van eigen maak en we bestuderen, we wachten af. Ze weet dat ik haar gecreëerd heb om opnieuw te sterven en dat ze boeten zal voor wat ze is of was. Dit wist ik maar al te goed toen ik besloot om nauwkeurig met naald en draad elk stukje vlees uit mijn collectie rotmensen te assembleren tot één verschrikkelijk opperrotmens. Botten heeft ze om te breken, spieren heeft ze om te scheuren, bloed heeft ze om te lekken en een bewustzijn heeft ze om af te kunnen zien. Ze stormt op me af met die lompe benen die nog aan wandelen na de dood moeten wennen maar ik ontwijk haar eerste aanval want degene die de eerste slag slaat schijnt altijd in het nadeel te zijn. Dus ik ontwijk en de kop is eraf. Figuurlijk dan. Een mes in de rug is al lang niet origineel meer, dus plant ik heel lenig mijn rechterschoen tussen haar schouderbladen waardoor ze frontaal op het grind valt, enkele kiezels hebben zichzelf nu tussen haar tanden geplaceerd. Wanneer kiezels en tanden naar me grijnzen overvalt me een lichte vorm van angst en realiteitsbesef.  Haar benen leren snel en ze rent me tegemoet vol spierkracht en toewijding en anarchie tegenover haar lot. Zeven van haar linkerarmen stuwen hun vuisten voort met de snelheid van molenwieken tijdens een storm. Ik buk en rol eronderdoor en tijdens het proces van instinctieve beslissingen ruk ik twee van haar armen af. Ik hoor die radiostem schreeuwen en moet toch toegeven dat het zeer muzikaal klinkt. Die vier seconden plezier komen me duur te staan wanneer ze een derde arm afscheurt en deze richting mijn hoofd slingert.  De horizon schommelt even maar wanneer er drie linkerarmen en zes rechterarmen op mij afkomen duik ik vooruit om mijn monster te rugbytackelen. Nu het op haar rug ligt spring ik recht om meteen een trap op haar gezicht te geven maar voor ik dit kan verwezenlijken grijpt een krachtige rechterarm me bij mijn enkels en gooit me naar de overkant van de arena. Ze recht haar harige mannenrug, imiteert een dominante zilverruggorilla en is nog kwader dan voordien. Met haar aan sneltempo ontwikkelende dijbenen stormt ze op me af, ze scheurt nog een rechterarm van haar torso en springt een tweetal meter de lucht in om met haar afgescheurde arm mijn schedelpan kapot te proberen slaan. Als ik een vlieg was, dan was zij de vliegenmepper. Helaas voor haar doet er zich een ander scenario voor wanneer ik vliegensvlug aan de kant spring om daarna nog een paar van haar armen af te scheuren en haar hoofd te sandwichen tussen twee pezige maar taaie handpalmen. Door de klap is ze even volledig gedesoriënteerd, een voordelig paar seconden voor mij. Ik grijp een handvol zand en kiezelstenen en lanceer de hele zooi in haar lelijk samengestelde gezicht. Haar roodgloeiende ogen zien nog roder door de rommel die zich op haar netvliezen vastgehaakt heeft. Nu is het weer mijn beurt. Verdwaasd staat ze te stuntelen op kiezels, zand en dieprood glanzend bloed. Ik sla mijn linkervuist met een brede, krachtige zwaai tegen haar rechterkaak. Ze wankelt even op haar benen waardoor ze mijn rechtervuist in vliegende vaart niet ziet aankomen. Deze raakt succesvol haar linkerkaak die even een krakend geluid maakt, wat mij een serieuze dosis dopamine oplevert. Ik stomp mijn linkervoet frontaal in haar maag en wanneer ze razend op haar rug valt ,trek ik er met al mijn macht een been van af. Verbazingwekkend lenig, voor een aan elkaar genaaid monster met enkele ontbrekende armen en een afgescheurd been, springt ze weer recht en grijpt me bij de haren om me zoals de propeller van een helikopter aan hoge snelheid rond te zwieren. Ik moet even mijn maaginhoud legen maar laat het hier niet bij. Ik spring recht, hoewel ik sterretjes zie, en lanceer mijn stalen vuist tegen haar kin. Ze noemen dit een uppercut, en deze blijkt heel effectief te zijn aangezien haar schedel aan een hoge snelheid naar de overkant van de arena vliegt, rechtstreeks het publiek in, en het gaat helemaal los. Ik ben mij volledig bewust van mijn spontane overwinning en groet vrouwe Victoria met nog een laatste afgescheurde arm.  Wanneer ik de arena in volle glorie verlaat, glijd ik uit over een plasje vers bloed en land frontaal op mijn afgematte tronie. Met een bloedneus, twee zwart geklopte ogen en een ontwricht kaakbeen blaas ik de aftocht. Om mijn moment van pure catharsis te kunnen afronden neem ik een tuinslang, sluit deze aan op een benzinepomp en spuit de hele arena onder. Inclusief het publiek. Ik neem een lucifertje en brand de volledige boel plat tot het assen regent.  Nu zijn er geen rotmensen meer.   

Delphinus
5 1

Soldaten en Prostituees II

(Zo is het hoofdstukje netjes afgerond. Deeltje 1 uit een klein Epos, als dat kan, getiteld 'NIX') De mensheid timmerde al een kleine eeuwigheid aan een weg doorheen het Barre land. Dat stukje wereld pronkte op geen enkele kaart. De zware tochten eisten doorheen de jaren een hoge tol: men mocht al van een geslaagde expeditie spreken als er iemand levend terugkeerde om te melden dat de anderen het niet gehaald hadden. Het Barre Land herbergde vele geheimen en liet zelden getuigen achter. Iedere expeditie bracht waaghalzen, avonturiers en professoren wat dieper de asvelden in, waar soldaten op een nieuwe plek een basiskamp uit de grond stampten.  Vandaag was de dag, glimlachte Cas tevreden bij zichzelf. Vandaag begon de eindsprint naar de voet van De Berg. Een tocht van enkele weken. Van kamp naar kamp, zeulend met al het materiaal en op het tempo van de trage professoren. Maar op het einde van de tocht zette iemand, de koploper van de expedities, voor het eerst voet op de helling. In gras. Groen gras. Dik, groen gras. Hij kon het zelf met moeite geloven. Glooiende hellingen vol groen gras, zo beloofde de folder. Niet dat hij deel zou uitmaken van die laatste groep, Cas' job was om de professoren te begeleiden naar het laatste basiskamp en geen stap verder.  Maar toch... hij zou het kunnen zien, dat gras. Misschien zelfs ruiken. Hij sloot zijn ogen en ademde heel diep in. De geur van gemaaid gras was hem onbekend maar zijn grootmoeder kon er lyrisch over doen. Cas' eigen moeder had hem ooit wel verteld dat de wereld overheersend groen was geweest, in een vaag en ver verleden. Cas kon zich daar niet eens een beeld bij vormden: hij was opgegroeid tussen as en stof. Niemand die nog wist hoe het kon gebeuren, wat er gebeurd was. De wereld verging. En toch niet helemaal. Cas verlangde wel naar iets groens en misschien wat betere lucht want hier op de Rand van de Wereld ademde hij vooral stof in. Alles smaakte een beetje zout. Hij maakte zijn rugzak, hij was intussen een ervaren pakker en tien minuten later verscheen hij op het appèl. Tot zijn stomme verbazing was hij niet de eerste. De jonge prostituee stond er ook, met een versleten rugzak over zijn schouder en een muts over zijn hoofd. Hij droeg een bril met licht getinte glazen en glimlachte verontschuldigend. Cas keek overdreven rond en kreeg een onaangenaam voorgevoel. De jongeman raadde zijn gedachten. Hij haalde gelaten zijn schouders op. 'Sorry, soldaat. Ik moet mee.' 'Mee?' Cas nam hem ongelovig op. De jongeman droeg een paar oude all-stars, een vuile broek en dito shirt dat hem weliswaar goddelijk stond maar verre van geschikt was voor de trip. 'Het vriest daar 's nachts en overdag regent het zure assen. Heb je niks meer geschikt?' 'Ik heb niets warm. De mannen willen me zonder kleren zien, soldaat, niet ingeduffeld.' Hij schonk Cas een blik waarop Cas kon opmaken dat hij dit ook wel moest weten. De hoer bezorgde hem een ongemakkelijk gevoel. 'Dit is het en dit zal moeten volstaan.' De jongeman kauwde op zijn onderlip zonder oog te hebben voor Cas' afdwalende gedachten. 'De heren officieren willen zo tussendoor hun pleziertje en huren mijn lijf voor de komende weken tegen een verzacht prijsje voor het aangedane leed deze ochtend, dus ik ga mee en vries waarschijnlijk dood. Niet dat het iemand iets kan schelen.' Hij zei het zo nonchalant dat Cas bijna lachte. Maar de jongeman maakte geen grapje. Hij vervolledigde de gastenlijst, samen met de oude, kranige veger. 'Sloms, meneer,' salueerde de veger met een sardonische blik. 'Ik ben gehuurd om het de officieren comfortabel te maken.' De dikke, felblauwe, nieuwe jas stond hem belachelijk. Zijn dunne schouders konden het gewicht van de parka nauwelijks dragen maar de grijsaard was duidelijk in zijn nopjes. Hij loerde verlekkerd naar de hoer.  'Vergeet het maar, Sloms. De eerste keer dat je een vinger naar me uitstak, kostte die ondoordachte handeling jou een oog, weet je nog? Jij kunt me niet permitteren, man, en voor geen geld ter wereld ga ik met jou naar bed dus kijk niet zo, ik krijg er rillingen van,' gooide de jongeman achteloos op. Sloms blafte een soort lachje. De hoer slaakte een hemeltergend diepe zucht. 'Alleen in jouw dromen, ouwe man,' mompelde hij. 'Alleen in jouw dromen.' 'Als ik mijn werk goed doe,' de veger stond op de toppen van zijn tenen en bracht zijn tandloze mond tot bij Cas' gevoelig oor. 'Dan is hij mijn beloning.' Hij maakte een bijzonder suggestief gebaar. Cas mompelde iets en maakte zich uit de voeten. De anderen druppelden uit het hotel, de ene al meer geladen dan de ander. Ze namen de nieuwkomer ongelovig op. 'Hij gaat mee,' blafte De Officier met het blauwe oog en smoorde met een woeste blik, dat teniet werd gedaan door dat blauwe oog, alle verdere opmerkingen in de kiem. 'Ik zoek een degelijke outfit voor hem,' wierp Cas op. 'Hij kan zo echt niet mee.' 'Jij blijft hier, soldaat, die hufter is mijn zorg, niet die van jou,' beet De Officier hem toe. Cas klemde zijn kaken op elkaar. De hoer gluurde vanuit zijn ooghoeken naar Cas en knikte, dankbaar voorde poging. 'Iedereen klaar?' De expeditie werd uitgezwaaid door het voltallige hotelpersoneel en een hoop smachtende jongemannen die stuk voor stuk met tranen in de ogen hun gezel uitzwaaiden. De jongeman liep de vierde in de rij, vlak achter De Officier. Hij beschikte over een verrassend goede conditie, zag Cas tevreden. Hij hield moeiteloos het tempo bij, met een energieke tred en rechte rug. Als een kind op dagtocht. Cas zelf sloot de rij, zijn vaste plek. In zijn hand rustte een stevige bijl, het enige nuttige wapen op zo'n tocht en handig voor allerlei andere klusjes. Hij kon over de koppen kijken, tot helemaal vooraan. De rij telde 23 leden: tien geoefende soldaten met een goede staat van dienst in het Barre Land, vijf hogere officieren op zoek naar eer en glorie, één jongeman op all-stars om de bedden warm te houden, één veger zonder duidelijke taak en zes professoren op de missie van hun leven: op zoek naar die ene plant die vrouwen terug in staat stelt om dochters te krijgen voordat de mensheid alsnog uitstierf...   

Kat.
43 2

VERHALEN  VERTELLERSCOLLECTIEF.

Toen ik de oproep brief van het collectief las, toen dacht ik schrijven, ja wel maar lezen, zou iedereen mijn gelispeld kunnen aanhoren? Ik dacht liever een thee dansant, lekker swingen met miep en consorten. Met een neut van de plaatselijke abdij. Maar een vergissing ten spijt kwam ik uit in een tandartsen praktijk. Toen het mijn beurt was, om te gillen, "ik wil geen spuit en geen pillen, ben al genoeg verdoofd, door de woorden en de zinnen. Die ik na een lekkere joint genoot." Hoe meer tijd er verstreek hoe bleker ik wegtrok, van de wens, mijn ego te laten exploreren. Niets hielp en alras zat ik samen met het collectief, in het moeras. Waar gillende dellen, bronstige kerels, mij zeer genegen. Dat, lekkere beesten, is het paradijs. Waar zinnen, woorden vervangen door, gesteun, gehijg, de ter hemelopneming tot een akkefietje word herleid. Geloven was niet meer nodig. Ik steeg op in praktijk. Over torens velden hagen netjes geschoren/gevormd. Ik daalde neer in een geurige roze, rozenstruik. Toen opeens, werd ik wakker. Van een gil "DE VOLGENDE." Op wankele benen zwalpte ik de praktijk binnen. Waar tandarts Jan vroeg" wat is er hier aan de hand?" Verbaasd keek ik hem aan. Toen ik hem vertelde, van miepe haar idee. Toen keek hij geschrokken, zei "hebben ze me eindelijk gevonden?" verslagen zakte hij neer in zijn fauteuil zei" begin maar te pijpen." Met een stralende glimlach vertrok ik, mij van deur vergissend, zodat ik weer de kamer instapte waar nog iedere zat. Al meer bedeesd, de deur was opengebleven. Zag de geweldige schok toen de tandarts riep, "DE VOLGENDE." Na die schok kwam de vlucht. Allen samen door één deur was wat moeilijk wringen. Zo kwam het dat ik samen met de rest, op een orkest, stond te swingen. Daar zaten we, rechtover de tandarts praktijk. Aan een tafeltje aan het venster, te loeren naar de tandarts die glimlachend, met ferme pas, het thee dansant binnenstapte. Paniekerig , zochten sommigen al naar de nooduitgang. De tandarts schoof binnen recht naar het orkest, die hij met een samenzweringen blik begroete. Het orkest viel meteen stil, en na het obligaat gefluit van de muziek installatie, evenals de eerste woorden 'TEST TEST'. Sprak de here, tot de aan de nok gevulde zaal toe, “dank u voor het komen, en sorry voort de list. Het uitvoerend comité van het collectief heeft besloten, jullie verzameling geschriften met zijn allen te colloceren."  Op het zelfde moment hoorden we op straat, het gedreun van enkele legercamions. Waarmee we in rijen van twee werden afgeleverd in de verlaten gebouwen aan de steenweg op Wortel. Zo kon het gehele land weer rustig gaan slapen. De opruiers waren gevat, En het varkentje met de zwarte snuit zei "het vertelselke is uit." Het varken lag alras met een sinaasappel onder zijn geel zwart gestreepte snuit te braden op de feest tafel. Het collectief likkebaarden “dat zwijn dacht, in een moslimland te wezen” zei één schaterlachende schrijver “beschermd door hun rites” zei diezelfde schrijvende kapoen. Wat was er dan gebeurd: wel toen de legercamions de steenweg op wortel opreed stoten ze op de revolterende bruinen, die zoals we weten schrijver en dichters vereren. Toen als een vurige brand het bericht was rondgegaan dat er schrijvers en dichters aankwamen. Toen was bij die heren een verontwaardiging opgestoken zodanig dat zelfs de bewakers moesten gaan lopen, de bruin zeiden tegen het collectief “vreet dat zwart gele gestreepte varken maar op het zal ons niet deren." Zo kwam het dat het collectief nog wat onwennig om het gerief een gedicht begonnen te placeren. Varkens zijn voor mij ………….. Het varken hing dood met zijn achterpoten HOOG vastgebonden De grijze stekelige vacht werd verschroeid door een laaiend heet vuur. Door droog stro in brand te steken verkreeg men een laaiend HEET vuur. Daarna werd het bloed afgetapt. Een donkerrode vloeistof in een aluminium emmer. "Daar word bloedworst van gemaakt" zei mijn moeder. Ik wist meteen waar die donkere worsten die regelmatig op ons menu stonden vandaan kwamen. Met een geweldig applaus van de voornamelijk bruine gedetineerden, werden de worsten in hun sissend pan nog eens rondgedraaid. En toen, stak er een van de dichters tot iedere verbazing een bord omhoog waarop stond JEZUS REDT ter verbijstering van de rest. Met angstige ogen keek het collectief de bruine vrienden aan, die tot aller verbazing zeiden ja het is waar maar Allah is de grootste. Toen de man met, bloeddoorlopen vurige ogen met zijn bordje probeerde te kloppen. Toen reageerden het collectief. “Maar man toch Allah betekent GOD en uw GOD is toch dezelfde GOD als die van ons nieuwe vrienden, leer eens wat talen.” De man met zijn bordje zijn ogen schoten vol tranen “dat wist ik niet” zei hij. Begon zich uitvoerig te excuseren voor zijn haat tegenover de andere volkeren. Hij begon met de kruistochten en eindigde met zijn huidige broodheer die hij bijna fluisterd. De vroegere nazie idioot noemde. Maar het was bijna te laat want het varkentje was al flink afgekoeld, ons gemoed zeer bekoeld. Zodat de agnosten bij ons zich begonnen te roeren, “het zijn altijd dezelfde om onrust te stoken. Laten we nu allen te saam beginnen met ons maal.” Na de flinke eetpartij. Kwamen ons nieuwe vrienden nabij met dat had ik meteen herkend een flinke toeter in hun hand. Zo werd het feest op vreedzame wijze besloten, en kon ik met een van mijn nieuwe bruin vrienden geheimzinnig wegsluipen waarna ik begon te dichten als een van de besten. ieder ontmoeting een nieuw avontuuriedere lippen een andere smaakhoe leukop de drempel van mijn woonstiedere huid een andere kleurom aan te likkenzijn spraakeen ander gezoemuit een andere taalwat een gelukdit mogen belevenin mijn straat in mijn huis voor dat avontuurhoef ik niet meer te reizenmijlen gaan in mijn dorpin mijn wereldzijn ogenzijn huidvooralhij begreep mij meer dan die burenachter hun gordijnenhun achterdochtvenijn hun tuinhun bomen hun natuurdie beperkt bleeftot de liefdevoor hun hond   Nu dat er grote beroering is in Nederland over een of ander vignet die Nederlanders moeten op plakken wanneer ze ons land bezoeken. Kunnen we misschien een geste doen. Laten we de bijeenkomst in Amsterdam organiseren, het geeft voor mij het voordeel dat ik dan niet per se aan den trappist moet. Vlaanderen huurt daar toch een of ander pand? Het zou een bijkomstig voordeel geven dat de Vlaamsche schrijvers al direct in een grootser taalgebied zitten, altijd meegenomen. Als we nu met zijn allen ergens een witte hotelkamer huren en samen vredesliedje repeteren, en dan samen naakt in een bed gaan liggen. Dan zal Jan niet moeten smeken voor wat persbelangstelling. Wedden dat ons collectiefje, de voorpagina haalt. Altijd meegenomen, zeg ik altijd. Toen we de bewakers hadden overtuigd dat ons bruine vrienden alleen jointjes wilden smoren, lieten de bewakers, met schaamrood achter hun oren, hen gaan, toen we daarbij nog zeiden dat we het land zouden verlaten om naar Amsterdam te gaan, gooiden sommigen van hen de middeleeuwse knelbanden en boeien van zich af en besloten de schrijvende feestende dichtende meute te vervoegen. De Tobbaks van hun land vervloekend die al zoveel leed had veroorzaakt. We vroegen met zijn allen politiek asiel aan in Nederland. De grootste bek van het land, van het wetenschappelijk socialisme, heeft het bewijs gevonden dat schrijven en dichten, zeer ongezond is, daar bij de verraders zit zelfs een janet waarvoor nog altijd geen wetenschappen lijk bewijs is gevonden. Ieder sportclubje liep netjes in rijen te betogen riepen heel luid, "bij ons geen schrijvers, dichters, jeannetten of smoren," op het eind was het krijsen niet meer te aanhoren. Alras kwam er een nieuw bordje bij "Arbeid macht frei!" En zo brak weer een gouden eeuw aan in Nederland. Terwijl ons vroeger vaderland verziekt door de bordjes verboden, overspoeld werd door zwart geel gestreepte varkens.

verf ed: Contemporary interdisciplinair ArtTIST, nen tjolder, nen dommekloot
3 1
Tip

Soldaten en prostituees

(Update: hier ´tip van de week´ worden, is mijn grootste schrijfprestatie ooit. De mooie woorden deden deugd, waardering is altijd fijn. Hartelijk bedankt dus voor deze eer!) Half vijf in de ochtend. Cas duwde met zijn schouder de houten deur van het barak open, zette zijn kop koffie op de trede van de veranda en rekte zich uitgebreid uit tot de spieren in zijn lichaam de herinnering aan het veldbed kwijtspeelden. De wolken hingen laag. Donkere, bewegingloze massa's, gevuld met stof en as. Het goedje, verrijkt met vocht, dwarrelde als sombere sneeuw naar beneden en vormde een grijs, kleverige laagje op de daken en paden tussen de verschillende barakken. De gebouwen stonden opgesteld in een U-vorm, aan de rand van de Gekende Wereld. Cas zocht zijn laarzen, op de plek waar hij ze gisterenavond had achtergelaten en draaide ze om. Drie kleine schorpioenen en één nijdige spin sprintten verrast weg, op zoek naar een veiliger schuilplek tussen de kieren van de trap. Hij trok zijn laarzen aan, nam de kop dampende koffie en ging op de trap zitten om te genieten van de zeldzame rust. Zijn blik gleed loom over de grijze wereld, tot zijn ogen bleven rusten op de enige andere wakkere ziel op het hele domein. Een man, kromgetrokken door de leeftijd en het barre klimaat, stond, dik ingeduffeld tegen de kou, als een bezetene te vegen. Propere trappen voor de heren in het hotel, dat was zijn 'raison d' être'. Alsof hij Cas' blik voelde, hield de grijsaard op en stak bij wijze van groet de borstel in de lucht. 'Ik betaal hiervoor, hoer!' Cas zette behoedzaam zijn kop koffie neer. Hij en de veger keken als afgesproken naar de witte tent, opgezet naast het hotel. De ruzie liep hoog op, al kon Cas niet begrijpen waarover het ging: wie het ook was, was te dronken om goed te articuleren. 'Laat me verdomme los!' Cas slaakte een diepe zucht. Ruzie in het bordeel eindigde meestal in drama. En tranen. Een hoop tranen. Hij mocht de hoeren niet zo, teveel show en gedoe. De veger veegde niet langer. Hij omklemde de steel van zijn borstel als een wapen. Zijn ogen schoten heen en weer tussen de tent en Cas. Het werd moeilijk om deze onuitgesproken vraag te negeren, besefte hij. Hij hees zich met tegenzin overeind, nam afscheid van zijn heerlijke koffie en slenterde op zijn gemak naar de tent. Als de man in kwestie eerlijk betaald had, dan verdiende hij nog wat tijd maar dat rechtvaardige natuurlijk niet om de hoer de tanden uit te slaan. Cas voelde er niet veel voor om te storen. De hoeren hoorden bij het hotel, al was dat een grote naam voor het bouwvallige houten bouwwerk aan de rand van de wereld. Cas was een lange, slanke gespierde man en met zijn 32 lentes al één van de meer ervaren rotten in het vak. Dit was zijn zeventiende trip naar de Rand van de Wereld en bijgevolg de zeventiende keer dat hij hier gestationeerd was en ruzies oploste tussen dronken heren met sterren op hun schouders en de hoeren. Zelden zag hij twee jaar na elkaar hetzelfde gezicht terug in de witte tenten. Hij maakte zich geen zorgen om hen, ze vormden een gewaardeerd deel van de accommodatie van het hotel maar telden niet mee. Cas kon niet toestaan dat één van zijn bazen eigendom van het hotel vernielde. Daar kwam papierwerk van. En nog meer drama.  Cas passeerde de veger, die met kleine, scherpe oogjes naar hem opkeek. De man wees, met het uiteinde van zijn borstel naar de tent. Zijn oogjes schitterden van opwinding bij de volgende schreeuw. De tent daverde op zijn stokken.  Hij grijnsde wellustig. 'Geen spek voor jouw bek, man,' zei Cas vriendelijk. 'Als hun baas merkt dat je naar hen staat te gluren, word je op staande voet ontslagen.' En hier, in de deze uithoek van de wereld, stond dat gelijk aan langzaam wegteren. De grijns verbleekte.  Ze schrokken allebei van een soort grom, gevolgd door een vreemde snik waar Cas een beetje onpasselijk van werd. Daarna keerde  de stilte terug. Cas haastte zich richting tent en tingelde zachtjes met het belletje. 'Meneer, is alles goed daarbinnen?' 'Cas, moei je niet,' sprak een zware stem, donker van opwinding en drank. Cas propte zijn handen in zijn broekzakken en ging staan wachten. Hij stond beleefd met zijn rug naar de tent gedraaid, wat op afstand en luisterde naar het gehijg en gekreun. Kort daarop waaierden de flappen open. Er dook een man naar buiten, met zijn uniformjasje over zijn schouder gedrapeerd. Hij keek tevreden uit zijn ogen en spotte Cas. De Officier gooide de flap dicht.  Cas sprong in houding. Zijn baas trok zijn vestje aan en knoopte zijn broek dicht. Zijn oog kleurde voorzichtig paars. 'Die kan jij je niet veroorloven, man.' Hij floot tussen zijn tanden. 'Het is een wild schepsel en wat een lijf.'  'Ik hoorde geruzie,' antwoordde Cas rustig. Het gezicht van de man betrok. Hij loerde met waterige oogjes naar de tent en slaakte een bodemloze diepe zucht.  'Zorg dat die hoer toonbaar is voor het ontbijt. En geen woord hierover, soldaat.' 'Ja, meneer.' Cas keek hem na en dook de tent binnen. Hij liet de flap openstaan en zijn ogen wenden langzaam aan de schemer.  'Licht?' 'In de hoek,' kwam het gesmoord vanuit de duisternis. Cas rommelde onhandig met de lamp, het was een antiek geval op zonnebatterijen en kwam maar moeizaam tot leven. Hij stond onbeholpen in de hoek met het ongemakkelijk gevoel dat hij de hele ruimte vulde. 'Is alles goed met u?' vroeg hij toen maar. In het spaarzame licht van de lamp stond een man, hoogstens twintig jaar oud, slank en fijn gespierd. Zijn huid had de kleur van warme aarde. Cas' mond viel open: hij kende alleen maar grauwe, bleke mensen. De jongeman negeerde Cas compleet en woelde met zijn beide handen door een wild, jongensachtig kapsel. Hij bestudeerde aandachtig de toppen van zijn vingers. In het gele licht kleurden zijn haren groen, vol parels en samengeklitte lokken. Cas hervond zijn stem toen een paar bruine ogen hem vragend aankeken. 'Kan ik u helpen?' Zijn accent kwam Cas niet bekend voor. 'Als u ook wil,' de stem haperde even. 'Dan moet u een afspraak maken met mijn baas,' vervolgde hij koeltjes. 'Niet echt,' glimlachte Cas. De jongeman knikte en raapte een hoop kleren van de grond. Er zat bloed aan zijn vingers. 'Bent u beschadigd, moet ik iets rapporteren?' Cas nam zich voor om de officieren eens streng toe te spreken in verband met hun omgang met de lokale hoeren. Dit exotisch exemplaar kostte waarschijnlijk een fortuin. De jongen snoof zachtjes, wilde iets zeggen maar slikte de woorden weer in. 'Nee, ik ben in orde. U mag gaan, soldaat, maar bedankt voor...' Alle bloed trok vervolgens uit zijn gezicht. Hij wankelde, greep naar het kastje bij het bed om houvast te zoeken, vond het niet en ging met een zucht onderuit. Cas vloekte binnensmonds. 'Flauwvallen en drama, altijd hetzelfde.' De donkere haren kleefden samen van het bloed. Cas keek naar buiten, waar zijn officier was verdwenen. Grote kans dat hij die jongen met zijn hoofd tegen de bedrand heeft geknald om hem iets meegaander te maken, bedacht hij somber. De jongeman zag er eerder het pittige type uit. Cas hurkte neer en kneep zijn ogen tot kiertjes. De prostituee had op zijn ribben een kleine tatoeage van een bloem. Het was fijn werk, merkte Cas respectvol op. Hij viste het shirt die de jongeman had opgeraapt van tussen de slappe vingers en maakte die nat met water van het glas op het kastje. De wimpers trilden toen hij de natte stof tegen de buil drukte. De jongeman greep Cas' arm om niet te kantelen en ging op de rand van het bed zitten, met zijn natte shirt tegen zijn hoofd gedrukt. Hij liet het shirt in zijn schoot vallen en keek verbaasd naar het bloed. Zijn ogen werden groot van ongeloof. Cas hurkte voor hem neer, hij voelde oprecht met de jongen mee. 'Je was bewusteloos, ik denk dat hij alles met je heeft gedaan wat hij wilde, vriend.' Hij klopte de jongeman op zijn knie. 'Red je het verder?' De ochtenddienst riep, over een kleine drie uur vertrok de expeditie richting de Rand van de Wereld. Cas werd geacht mee te gaan om de dure professoren te beschermen. Hij liet de beduusde jongeman achter. De veger stond nu al drie treden hogerop en veegde alsof zijn leven ervan afhing. Nog zes treden te gaan. Stof schoof van links naar rechts en terug. Hij keek op, zijn ogen flitsten naar de tent. 'En?' vroeg hij verwachtingsvol. Cas draaide zich om. De hoer stond in de tentopening, intussen gekleed in een vuile broek. Hij beende, met een emmer in zijn hand en met nijdige lange passen, doorheen het neerdwarrelende stof richting waterbekken. 'Zie dat eens,' kwijlde de veger. 'Hij komt van daar.' De borstel wees richting Rand van de Wereld. 'Ik betwijfel het,' antwoordde Cas vriendelijk. Zijn ogen bleven iets langer dan nodig rusten op de elegante verschijning. 'Zeker weten van wel,' piepte de veger gekwetst. 'Ik was er bij. Hij komt van daar, van de berg.' 'Hij lijkt me niet te genieten van zijn job. Als hij van daar komt, zoals jij beweert, dan kan hij terugkeren. Toch?' De oude man zond hem een duistere blik toe. 'Beschuldig je mij van liegen? Hij komt van daar, waarom hij niet terugkeert, is zijn zaak en die van zijn baas. Maar ik zeg je, hij is onbetrouwbaar.' 'En dat geloof ik dan weer onmiddellijk. Bedankt voor de tip.' Cas glimlachte naar de veger. Hij liet de man achter op de veranda, in het gezelschap van zijn borstel en stapte het gebouw binnen. De meeste officieren zaten al aan het ontbijt. Ze groetten hem kort en Cas schoof aan bij zijn eigen mannen, met een goed gevuld bord en een tweede kop koffie. 'Problemen gehad?' Zijn tafelgenoten zaten breed te grijnzen. Eén van hen knikte naar de officierstafel, waar een man met een blauw oog zat. 'Hmm, hij sloeg een hoertje bewusteloos om zijn gang te kunnen gaan,' mompelde Cas. 'De smeerlap,' bevestigde Cas' beste maat. 'Officier Gilles staat gekend voor zijn grove manieren. Wauw, kijk daar eens. Hé, schoonheid, tijd voor mij?' Ze draaiden allemaal hun hoofd richting raam. De jongeman stond nonchalant tegen een waterreservoir geleund, met zijn handen in zijn zakken. In gesprek met een collega. Het contrast tussen beide kon niet groter zijn. De ene bleek, met de blauwe, ongezonde tint van iemand die het niet zolang meer zou rekken. De haren hingen futloos over het scherpe gezicht. Daarbij leek Cas' nieuwe kennisje zo uit vakantie te komen. Hij lachte vrolijk, ging flirtend met zijn hand door zijn haar en sloeg zijn ogen op, richting de soldaten. Hij stak prompt zijn middelvinger op naar de toeschouwers, nam de emmer en beende gezwind terug naar zijn stekje. Zijn bleke collega volgde hem op de voet. 'Heren.' Het gelach en gejoel viel stil. 'Heren, even jullie aandacht. Vandaag is de dag...' Cas luisterde maar met een half oor. Hij kende de speech intussen uit het hoofd.  Maar vandaag was de dag...  

Kat.
100 5