Zoeken

De lorejas

Het gaat hard, met die elektrische fietsen. Zeker op plaatsen waar het druk is en er geen duidelijke fietspaden zijn. Maar ook daar gelden de simpele regels van rechts fietsen en hoffelijk zijn. Om een of andere reden fietste ik in een klein centrumstraatje iets meer naar links dan ik zou mogen. Uit de tegenovergestelde richting kwam een andere elektrische fietser en die reed wel correct. Omdat ik niet goed wist wat hij ging doen begon ik te twijfelen. En dan is het kalf verdronken met een elektrische fiets. Hij passeerde me rechts maar was niet tevreden over mijn rijkunsten. Toen ik 50 meter verder was hoorde ik hem iets roepen. Ik begreep het als ‘dwalm’, maar echt duidelijk was het niet. Voor hetzelfde geld dacht hij aan een ‘zalm’ of aan de Palm die hij meende te drinken, want hij passeerde net een café. Al lijkt me dat twijfelachtig. Het zal wel ‘dwalm’ geweest zijn. Zo schelden op klaarlichte dag. Thuis dacht ik aan het thema van de Nederlandse Boekenweek: ‘Je moerstaal’. De taal waarin je spreekt, schrijft, zingt, dicht, vloekt, juicht en liefhebt. Of scheldt. In mijn jonge jaren waren scheldwoorden toch iets anders. Poëzie zelfs. Woorden met een geschiedenis. Zoals ‘schobbejak’. Dat zei men tegen een valsspeler tijdens het kaartspel aan de keukentafel. Maar het woord gaat ver terug, want een ‘schubjack’ was lang geleden een 'wrijfpaal voor vee in boomarme weidegebieden'. Later was het ‘iemand die iedereen in de weg loopt’. Nog mooier vond ik ‘lorejas’. Het heeft allerlei betekenissen maar ik onthoud vooral die van ‘deugniet’. Ik kreeg het zelf ooit te horen, als ik weer iets had mispeuterd. ‘Waar zit de lorejas?’, hoorde ik dan van ver, want ik had me natuurlijk verstopt. Het had iets. Verzachtend schelden was het. 

Rudi Lavreysen
0 0

Op kantoor

Op kantoor. zkv Het personeel is samen gekomen in de kantine. Zij kijken schichtig om zich heen en praten met gesmoorde stemmen over de onhoudbare toestand in het bedrijf.   Soms krijgt iemand een huilbui en worden er tussen de snikken door neuzen gesnoten. Een zichzelf opgeworpen leider drukt iedereen op het hart het hoofd koel te houden.   Iets achteraf staat Wim de jongste bediende. Voor hem is het allemaal te veel. Zijn acne gezicht vertoont zenuwtrekken.   Wim schuifelt naar het buffet, haalt een broodmes uit de lade en loopt naar de directiekamer. ‘Iemand moet het doen, sist hij verbeten. Het grensoverschrijdend gedrag moet stoppen. Het in billen knijpen van de biseksuele directeur waarvan Wim ook slachtoffer is moet afgelopen zijn.  In de gang krijgt Wim nog een emotionele optater als hij Agnes de secretaresse en het neukertje van de baas tegen komt. Haar blonde lange vlecht is al lange tijd een bron van zijn wilde seksuele fantasieën. Nu alle remmen los zijn, pakt hij haar beet, smoort haar geschreeuw en snijdt de vlecht af.    Met de haarbundel tussen zijn tanden ramt hij zonder kloppen de deur van de directiekamer open en blijft wijdbeens staan voor het bureau van de grote baas.  De heer van Beukenstein kijkt angstig naar Wim en het mes.  Achter Wim is Agnes de kamer binnen gekomen, gevolgd door het  personeel. Zij maken een kring om het bureau en roepen: ‘Neem hem te grazen Wim. Geef hem op zijn donder!’      Het personeel wordt dreigender. De kring rond het bureau kleiner. De directeur glijdt van zijn stoel, zakt op zijn knieën en smeekt om genade: ‘Alsjeblieft Wim, alsjeblieft spaar me, doe me geen kwaad, dan krijg je promotie en een dikke bonus.’    Zijn welvaartslichaam trilt van angst, maar het maakt op Wim geen indruk. Opgejut door het personeel voelt hij dat er een belangrijke taak voor hem is weggelegd. Maar dan komt er iets van twijfel, als zijn gereformeerde opvoeding opspeelt.   In een flits denkt Wim aan Abraham die zijn zoon moest kelen, maar dat op het laatste moment de slachtpartij werd afgelast: ‘Dat zal mij niet gebeuren!’ Schreeuwt Wim en steekt het mes door het vette hart van de heer van Beukenstein.  Het personeel schrikt en kijkt doodstil naar het stuiptrekkende slachtoffer. Zij doen een paar passen achteruit. Sommigen gaan hysterisch krijsen. Zo extreem hadden zij het nu ook weer niet bedoeld.   Agnes voelt zich gesterkt door de ommezwaai en roept buiten zich zelf van woede: ‘Vieze verkrachter, vuile moordenaar, schoft, ik zal de politie bellen!’   Het personeel begint nu ook luid te roepen: ‘Moordenaar, moordenaar, moordenaar, moordenaar!’  Wim staat er met het bloed aan zijn handen lamlendig bij. Hij is onthutst en zoekt een uitweg. Wanhopig loopt hij naar de balkondeur, duwt hem open en doet een been over de balustrade. Dan roept hij luid: ‘Moeder vergeef mij!’   Met dicht geknepen ogen springt hij van de eerste verdieping boven op een uit de kluiten gewassen Duitse dog die zijn behoeft aan het doen is. Na de doffe smak staat Wim versuft op en kijkt naar de hond, die gebroken in zijn drollen de laatste adem uitblaast.  Intussen is het balkon volgestroomd met het personeel. Reikhalzend kijken zij naar beneden en roepen luid: ‘Dierenbeul, dierenbeul, dierenbeul, dierenbeul!’   Als een geslagen hond rent Wim schuw achteromkijkend de straat uit.  

Krasslanskyp0⁰
0 0

Liefde

Liefde  Hij was zo jong niet meer, al ver over de vijftig en verliefd geworden. Dat was hem nog nooit overkomen. Vrouwen genoeg gehad in zijn leven, al waren dat meestal sekswerkers. Maar verliefd, nee. Nu was het zover. Hij wist er geen raad mee. Volkomen uit zijn doen, deed hij dingen die hij nog nooit had gedaan. Hij schreef liefdesgedichten, masturbeerde niet meer en bleef ’s avonds thuis, om in een luie stoel zich over te geven aan gelukzalige fantasieën over de vrouw van zijn dromen. Zij was het allesomvattende wat hem in zijn greep had. Soms dacht hij: ‘hoe moet het verder. Wat kan ik doen om zover te komen, dat ik gelukkig met haar wordt.’ Zij was zo ver weg en onbereikbaar, dat het een bijna onoverwinnelijke hindernis was om haar te spreken, laat staan omarmen. De kroeg waar hij kwam was niet meer hetzelfde. Zijn oude  zuipvrienden boeiden hem niet meer. De onrust regeerde over hem. Hoe moest hij dit oplossen? Hij wist het niet, helder denken ging niet meer. Hij leefde bijna instinctief. Op het werk ging het ook niet goed, hij kon zich niet concentreren. Het moest toch een keer gebeuren dat hij haar zijn liefde kon betuigen. Een keer in haar ogen kijken en zeggen: ‘Ik hou van je. Wil je de mijne worden?’ Maar voor het zover was, moest hij nog een lange weg afleggen van moed opdoen en zich met de hulp van een psycholoog zo ver weten te krijgen, dat hij rijp was voor de grote stap.  Nu na twee jaar wringen en zweten was het zover. Hij had haar opgewacht en aangesproken, waarna hij zich niet meer kon beheersen en haar wilde omarmen. De vrouw had hem een klap in het gezicht gegeven en was gillend hard weggelopen.  

Krasslanskyp0⁰
12 0

Blijf bij mij, waanzinnige

  De geestesgekwelde kwam achteraf tot de vaststelling dat hij nergens van bevrijd was. Rust werd hem niet gegund. Integendeel. Het was ginds een drukte van je welste,  bovendien best eentonig. Hij was niet verlost. Hij was zichzelf gebleven maar bevond zich thans in een omgeving die hem nog meer beklemde dan gelijk welke parochiezaal waar om worsten wordt gekaart. U moogt kiezen waar hij terecht kwam na zijn wanhoopsdaad. Of hij al dan niet nog te biecht ging voor zijn heengaan, laten we schoon in het midden. Inzicht in de foute levenswijze zou een verschil maken. Veel wordt beweerd. Veel wordt geëerd. Dit personage was daar niet mee bezig. Vroom gedoe is voor hen die het beter weten. Zij drinken witte thee. Evenmin ondernam hij bewuste rovers- tochten, niet op verzamelobjecten, niet op onschuld. Aan wanpraktijken heeft hij zich nooit schuldig gemaakt. Toch liep alles verkeerd. Achteraf evenzeer. Geloof mij. Het is onaangenaam zoals men dat voorstelt. Uw geest zou U immers overal blijven achtervolgen. Tot in het oneindige. Ook ginds waar een lichaam U ontbreekt. Hij was daar niet op voorbereid, had geen uitleg klaar voor allen, geen pillen meer die kwellingen wat milderen. Daar is alles puur en onversneden. Men baadt er in een fel hemels licht of in hitte die je geest ferm zweten doet maar net niet vernietigt. Denk daarom twee keer na, U gekwelde. Blijf. Blijf hier. Blijf bij mij. Ik kan ertegen. Ik heb drank genoeg, ook een bijl om geluiden weg te hakken, een doek uit blind katoen. Ik heb bovendien een wilde tuin met netels die verkeerd gevoel in vingertoppen doen verdwijnen. Hier groeit bitter loof dat snel, onmiddellijk je tong herkent. Er staan zelfs bloemen die waanzinnig heerlijk ruiken.     uit de reeks 'Waanhoop'  

Bernd Vanderbilt
1 0

De Hoop Aan De Andere Kant Van De Duisternis

  Diep in de aarde, opgesloten en ogenschijnlijk zinloos bestaand, lag een klein zaadje. Misschien was het slechts een spoortje gevoel, of misschien een symbool van een onbekend bestaan. Daarheen stonden andere zaadjes, die een soortgelijk lot deelden, stil, terwijl ze fluisterend hun bestaan in twijfel trokken. “Hier is geen uitweg!,” zei er één, met een gedempte en sombere toon: “De duisternis is oneindig; wij bestaan slechts hier, en daarna verdwijnen wij.” Een andere stem voegde, op een spottende toon, toe: “Wij zitten hier gewoon vast. Er is geen ‘daarboven’. Er is niet meer. Je moet de waarheid aanvaarden.”   Maar hij gaf het geloof niet op. Binnenin hem brandde een vonk van hoop, waarvan hij niet wist waar die vandaan kwam. “Dit kan niet alles zijn,” fluisterde hij in zichzelf; “er moet meer zijn!” Af en toe, wanneer een koele en lichte bries van boven neerdaalde, leek het, als de echo van een droom uit de verte, in zijn hart weer te klinken. De andere zaadjes naderden deze droom met spot: “Dromen zijn mooi, maar je moet realistisch zijn. Wij zijn hier en wij blijven hier voor altijd. Er is geen ‘daarboven’!”   Hij onderscheidde zich ook fysiek van de anderen. Hij was vastbesloten niet op te geven. Ondanks de menigte voelde hij diep dat hij met zijn eigen geloof alleen was.   Naarmate de dagen verstreken, verzachtten de koele, lichte aanrakingen van boven de hardheid om hem heen, alsof een dun katoenen deken hem omhulde. Hij besefte dat zijn geloof niet in zijn schil kon worden opgesloten; hij wilde naar buiten treden en zijn bestaan bewijzen. En eindelijk wijdde hij al zijn kracht aan het doorbreken van die beperkende omhulling. Toen hij al zijn energie bijeenbracht en het opnieuw probeerde, verscheen er een klein, maar hoopvol barstje; een dunne lijn, een straaltje hoop dat de duisternis tartte.   Op dat moment trokken de andere zaadjes zich angstig terug: “Wat doe je? Dit kan je vernietigen!” zeiden ze.   Maar hij luisterde niet. Hij breidde de barst langzaam uit; met elke voorbijgaande seconde leek de duisternis iets meer te wijken voor de hoop. Uiteindelijk ging hij, geleid door de stem van zijn geloof, gestaag en met zekere tred voort. Tegenover obstakels raakte hij nooit uitgeput; bij elke nieuwe aanraking voelde hij zich sterker worden. Hij wist niet waar die krachtige innerlijke emotie vandaan kwam; maar in feite was hij een deel van een machtige, eeuwenoude boom, door de wind ver weg geslingerd. Dat was precies de reden – hoewel hij zich daar niet van bewust was – die hem die vastberadenheid schonk.   En eindelijk kwam dat grote moment. Hij brak de duisternis volledig en strekte zich naar boven; die eerste adem, die eerste ontmoeting met het licht… De bries die zijn kleine lijf raakte, was de voorbode van een nieuw leven. Op dat moment, toen hij de andere bomen zag die naar de hemel reikten, begreep hij: hij was een boom. Van zijn wortels, via zijn stam en takken, zou hij groeien, richting het licht. Voortaan waren er geen obstakels meer voor hem. En op datzelfde moment…   In zijn bed opende een jonge man zijn ogen voor de nieuwe dag.Terwijl hij naar het plafond staarde, Voelde hij zijn hart van opwinding snel kloppen. De eerste zonnestralen waren zijn kamer binnengedrongen. Hij haalde diep adem. Er was een onbeschrijfelijke rust in hem.   Hij stond op, liep naar het raam en naderde het. Een lichte bries streek over zijn gezicht. Hij merkte dat het gevoel van beklemming niet langer van hem was. Hij wist dat het mogelijk was om aan de duisternis te ontsnappen en het licht te bereiken.   Op dat moment besefte hij dat elke ziel die strijdt voor wat zij gelooft, uiteindelijk de duisternis zal doorbreken en zeker op een dag het licht zal bereiken.

Schaduwpen
19 2

De Belg.

De Belg  Op een terras in Ieper (België) keek ik uit over een plein, waar grote groepen jonge mannen met kort geknipt kapsel de zelfde richting uit liepen. Het merendeel was gekleed in keurige kostuums, anderen hadden militaire uniformen aan. Ik vroeg mij af wat de reden kon zijn van die bedrijvigheid, toen een keurige heer met een goud omrande bril het terras op kwam en voor mijn tafel stil hield. Hij keek mij doordringend aan en zei: ‘Meneer, u komt mij bekend voor. U moet Jack uit Californië zijn.’ Verbaasd om zijn stellige toon antwoordde ik: ‘Nee meneer, dat ben ik niet. Ik ben slechts een eenvoudige Hollander.’ Even was er teleurstelling op zijn gezicht, maar toen begon hij te grijnzen: ‘Hollander hé.’ Hij deed zijn hand omhoog, om vervolgens met de toppen van zijn duim en wijsvinger over elkaar te wrijven: ‘Zuinig hé, dat zijn jullie toch?’ De Belg lachte en ging aan een tafeltje voor mij zitten.  Een paar minuten later draaide hij zich om en vroeg: ‘Meneer, waarom zijn jullie zo slordig met de Nederlandse taal? Het is me op gevallen dat vooral bobo’s en ballen zoals jullie dat noemen, een lichte erectie krijgen als zij de taal vervuilen, met het inlassen van zoveel mogelijk Engelse woorden in hun keurig uitgesproken Nederlandse zinnen. En weet u wat mij nog meer is opgevallen,’ zei hij wijsneuzig, ‘dat als een Nederlander fouten maakt bij het spreken van de Engelse taal, het ervaren wordt als een ernstige vorm van achterlijkheid’  Hij haalde een zilveren sigarettenkoker uit zijn zak, koos er nadenkend een sigaret uit en ging verder: ‘Evenzo barst een goedmoedige lacherigheid uit, als men de Duitse taal verkeerd bezigt. Met enige trots wordt dan vermeld, dat men die taal niet meer zo goed beheerst.’  Hij keek mij aan op een manier van, hier valt geen speld tussen te krijgen en eerlijk gezegd, vond ik dat ook wel. Omdat de Belg omgedraaid bleef zitten, vroeg ik waar al die jonge mannen op het plein heen gingen.  ‘O die, Dat zijn Britse militairen, die gaan naar de Menenpoort, waar iedere dag sinds de eerste wereldoorlog om acht uur ’s avonds de Last Post wordt geblazen.’ De Belg knikte mij vriendelijk toe, draaide zich om en ging zich aan zijn Grand Marnier wijden.   Ik riep de ober en bestelde nog een lekker Belgisch bie

Krasslanskyp0⁰
9 0

Ontdekkingstocht

Na het ontbijt sla ik mijn tafellaken uit in de achtertuin. De dagen van winterse perikelen zijn goeddeels verdwenen. Langzaam gaan de temperaturen omhoog als de lente zich aandient. De zon krijgt steeds meer kracht. Achter mijn bureau kijk ik naar buiten waar mijn achtertuin de zonnestralen hartelijk verwelkomen. Op deze dag stijgt de temperatuur naar grote hoogte. Alles ziet er een stuk vrolijker uit. Vanmiddag wil ik in de tuin wat klusjes doen zoals onkruid wieden die mij al dagenlang treiteren. Mijn tuin tovert de sneeuwklokjes en de krokussen als paddenstoelen uit de grond. De temperaturen lopen hoog op en alles komt in een stroomversnelling. Ook de narcissen die ik vorig jaar in de herfst in de grond hebt gestopt komen tot leven. Mijn tuin verandert in een kleurrijk boeket met bloeiende voorjaarsplanten. De oude bladeren van de boom die de herfst hebben overleefd dwarrelen door de lucht door een licht briesje. Ineens is de bruine merel in de tuin en ze scharrelt wat rond. De verdwaalde broodkruimels uit mijn tafellaken worden door de bruine merel gezien als een lekker toetje. Ze kijkt eerst om haar heen en verrijkt zich met de broodkruimels die op haar wachten. Na het diner volgt een mooi gezang die in de verte hoorbaar is voor iedereen. Achter de bosjes verschijnt een zwarte merel en is op zoek naar aandacht van het andere geslacht. Het vrouwtje kijkt verschrikt op en zij loopt de andere kant op. De zwarte merel blijft verdwaasd achter. Het vrouwtje heeft spijt en meldt zich even later onder de conifeer. De zwarte merel kijkt met veel bravoure naar de jongedame die zich langzaam op haar gemak voelt. Krokussen en sneeuwklokjes kijken vol verbazing naar het stel merels. Het mannetje vindt haar leuk en hij doet alle moeite om haar te veroveren. Uit het niets hebben ze oogcontact met elkaar. Een glimlach op beide kopjes spreekt boekdelen. Het glaswerk in mijn raam met het uitzicht op de achtertuin trilt van opwinding. Spontaan gaan de sneeuwklokjes en krokussen dansen van blijdschap. Lentegevoelens veroveren de harten van de vogels. Samen maken ze de tuin onveilig met de vogeltjesdans. Als tortelduifjes genieten ze van elkaars nabijheid. Ze zitten samen op een tak in de struik die de prachtige naam draagt van bruidsbloem. De lente heeft de natuur in zijn greep. Samen zingen ze het hoogste lied en iedereen mag het horen. Mijn tuin is de ontmoetingsplek voor geliefden. In de wijde omtrek worden de muzikale hoogstandjes van de merels met luid gejuich begroet. Het bouwen van een (liefdes)nestje komt niet ter sprake.

Jan Sluimer
25 0

Daar, waar ik heen moet

Ik word wakker op een bootje, dobberend. Het water en ook de lucht zijn pikzwart en hebben geen eind. Dan maakt een zwak wit licht een horizon zichtbaar. De schijn maakt naast de boot enkele vormen waarneembaar. Ik leun over de rand en onderscheid een tiental vissen die elk in hun eigen felle combinatie van glinsterende schubben komen. Ze zwemmen in colonne. Links, rechts, onder, boven. Vlot en gecoördineerd, een groepsdans.  Beetje bij beetje leun ik begoocheld dichter bij het wateroppervlak aan. Plots duwt een van de vissen me met zijn snuit opnieuw omhoog. “Ela, waar denkt u mee bezig te zijn?” Ik schrik me een hoedje, val achterover, zoek mijn balans in het waggelende bootje en kijk opnieuw over de rand. De vis kijkt me nog steeds vragend aan. Terwijl zetten de anderen hun eerdere choreografie verder. Ik zweer dat ik af en toe één van hen een argwanende blik zie werpen in mijn richting. “Wel, meneer de vis. Ik ...” “De naam is Delafayette.” zegt hij kordaat. “Het zit zo, meneer Delafayette. Ik ben zonet wakker geworden in dit bootje en toen zag ik u en uw kompanen zo schitterend zwemmen. Mijn excuses, ik wilde niet staren.” “Geen excuses nodig, dat overkomt ons nog.” Er valt een korte stilte. “En nu weet ik dus niet waar ik ben.” De vis knikt begrijpend, duikt onder en overlegt even kort met zijn gezellen. Een ogenblik later verdeelt de school zich over beide kanten van het bootje en begeleidt het richting het licht in de verte. “Weet u waar ik ben?” Vraag ik.  “Dat is niet belangrijk.” Zegt de vis. “Waar gaan we naartoe?”  “Daar, waar u heen moet.”    

Pieter-Jan Miseur
7 0

Zeemoed

Ik zou nog meer spauwen als ik nog enige maaginhoud had. En ik zou roeien, als ik een richting had. Oh man, ik zou poen neerleggen voor dat kompas van Jack Sparrow, datgene dat je stuurt naar dat wat je echt wil.  Maar ik heb geen kompas, ben geen piraat maar ik had op z'n minst toch graag een fles rum gehad om te ledigen maar ook die heb ik niet. Ik heb niks. Plons. Fuck you, spanen. Vanochtend heb ik getreuzeld, voor ik op de trein naar Oostende sprong. Het begon al donker te worden toen ik op de dijk aankwam en de man van de verhuurdienst vroeg of ik zeker was maar hij wachtte niet op antwoord want hij zag mijn gelaat.  "Over een uur sluit ik!”, riep hij nog. Ik gok dat hij nu al zijn go-karts, wakeboards en bootjes wel naar binnen heeft gesleurd. Hij zal ondertussen ook zijn reclame-krijtbord hebben afgeveegd om iets nieuw op te schrijven voor morgen, want ja, “wachten op die rare ga ik niet doen”. Een korte anekdote zal hij over me kunnen vertellen, straks op café.  Ik lig op mijn rug op de bodem van het bootje. Kijk omhoog. Dan gutst een golf over de rand en raakt me als eerst op mijn licht ontblote buik. Ik spring recht, het koude zeewater loopt tot bij mijn ballen. Ik had gehoopt hier iets te verzinnen om tegen jou te kunnen zeggen, na al die onnozelheid van vorige week. Een of ander metafoor over hoe de zee alle dwazigheid wegspoelt alsook het ongeduld, de onbedachtzaamheid, het egoïsme en de ongepaste avances.  Aan de dijk gaat een licht uit. 

Pieter-Jan Miseur
0 0

Droge worst

Het is nog maar februari, maar er dient zich al een streepje voorjaarszon aan. De gezelligheidszoekers komen uit hun winterslaap. Op de vroege terrasjes is het knokken voor een plaats. We hebben geluk op het terras met de Parijse terrastafels. “Dat hadden we vroeger niet”, zeg ik tegen mijn tafelgenoot. “In mijn herinnering was het in februari nog ijskoud. Met carnaval op school moest je een dikke jas onder je kostuum aantrekken.” Maar vroeger maken ze niet meer. Het is een kwestie van mee te schuiven met de zon. Het lijkt wel een stoelendans. Nog zoiets. Nadat de zon plaats heeft geruimd voor een kille en vroege avond en we onze jassen hebben aangetrokken, gaat er wat volk huiswaarts. Ook iemand die ik nog ken uit mijn lagereschooltijd. Haar naam is me na al die jaren ontsnapt. Ze loopt arm in arm met haar man. “Ik neem een droge worst mee naar huis”, zegt ze. Mijn tafelgenoot en ik weten niet onmiddellijk waar kijken. Tot we het pakje zien dat ze in haar hand heeft. Een root-wit geruit en van de slager gekend patroon. “Nu hebben ze al vaak iets tegen mij gezegd”, lach ik. “Maar een droge worst ben ik nog niet genoemd.” Dan laat ze het rood-wit geruit pakketje zien. “Nee, nee”, lacht ze. “Hij niet. Dit is echt droge worst, vanuit het café, voor seffens.” Het is lachen en dat doet goed in die kille februarilucht. Maar het is geen slecht idee voor bij de tv. De droge worst op een snijplankje en het aardappelmesje erbij. Thuis hadden we een patattenmesje dat vader zo vaak had geslepen dat het lemmet bijna afgesleten was. Het is wellicht een metafoor voor al die verdwenen jaren. Maar ik ga het laten liggen. Maar die mesjes, zouden ze die nog maken?

Rudi Lavreysen
0 1

De Dans van Woorden en Gevoelens -II-

Het station kwam langzaam in zicht; mijn opwinding groeide met elke seconde. Binnenkort zou ik, na al die tijd van schrijven en berichten sturen, haar eindelijk in het echt zien - die charmante en innemende vrouw. Toen de trein tot stilstand kwam en ik uitstapte, had ik nog ongeveer tien minuten te voet naar onze afgesproken ontmoetingsplek. Er was nog een half uur voordat we elkaar zouden zien. Hoewel ik de drang voelde om te rennen, wist ik dat ik mezelf moest beheersen; ik wilde dit moment ten volle beleven en besloot rustig verder te lopen. Onderweg ontving ik een bericht: "Ik kan vijf minuten te laat zijn." Ze schreef dat ze haar pakketje moest ophalen en daarna meteen zou komen. Ik liep onverstoorbaar door richting het plein waar we elkaar zouden treffen. Meerdere keren twijfelde ik of ik een sigaret zou opsteken; het zou me misschien helpen te kalmeren, maar ik wilde niet met een sigarettengeur op onze eerste ontmoeting verschijnen. Uiteindelijk besloot ik om niet te roken. Eindelijk kwam ik aan op het plein dat we van tevoren hadden afgesproken. Het was druk, want het was weekend. We hadden echter tot in detail besproken waar we zouden gaan zitten, zelfs op welke bank. Ook hadden we samen besloten hoe onze eerste begroeting zou zijn; we bespraken of een omhelzing of een handdruk warmer zou aanvoelen. Alles was doordacht om dit moment zo speciaal mogelijk te maken. Toen ik haar een bericht stuurde met "Ik ben er," antwoordde ze: "Waar ben je precies?" Terwijl ik haar van een afstandje al zag staan, beschreef ze de kleur van haar jas. Ik antwoordde door de kleur van haar baret te noemen: "Ik zie je." Dit kleine maar betekenisvolle moment versterkte onze gedeelde opwinding nog meer. Na deze korte uitwisseling keek ze geconcentreerd rond, haar ogen op zoekend en licht nerveus, totdat ze me ontdekte. Terwijl ik naar haar toe liep, stond ze op, zette een paar stappen in mijn richting, en toen volgde onze eerste warme omhelzing. Dat eerste moment, die eerste aanraking, was werkelijk onbeschrijfelijk. Alles wat we in onze gesprekken hadden gedeeld, onze gezamenlijke interesses en gedeelde gedachten, voelde alsof een ontbrekend stukje eindelijk op zijn plaats viel. Het voelde niet alsof we elkaar voor het eerst ontmoetten, maar alsof we elkaar al jaren kenden en nu eindelijk samen waren. We gingen samen op de bank zitten, alsof we oude vrienden waren die elkaar na lange tijd weer ontmoetten. Mijn eerdere verlangen naar een sigaret verdween volledig toen zij aangaf dat ze zelf ook niet rookte. In plaats van een sigaret op te steken, keken we aandachtig naar elkaars gezichten, alsof we de details in elkaars uitdrukking wilden vastleggen. Haar diepblauwe ogen straalden een mysterieuze warmte uit, en haar fijn gevormde lippen bewogen op zo'n sierlijke manier terwijl ze sprak, dat ik erdoor werd betoverd. Toen we onze sigaretten uiteindelijk toch opstaken en daarna van de bank opstonden, begonnen we samen te wandelen. Op een gegeven moment vroeg ze: "Wat wil je doen?" Aangezien we in haar stad waren en zij de omgeving beter kende, waardeerde ik haar voorstel. Stiekem dacht ik: 'Praat jij maar, dan kijk ik gewoon vol bewondering naar je, dat is genoeg.' Op dat moment herhaalde ze haar vraag: 'Zullen we eerst iets drinken of gaan we ergens eten?' In de buurt was een toeristische brug, waar mensen een glas wijn haalden bij een winkeltje en vervolgens op de brug genoten van het uitzicht en gesprekken voerden. Wij sloten ons aan bij de rij en kochten allebei een glas wijn. We vonden een rustige plek aan de reling van de brug, waar we ons gesprek verderzetten. Of het nu de manier was waarop ze sprak, haar glimlach, haar stem, of de wijn die op mijn lege maag insloeg - ik weet het niet, maar het gesprek liep zo soepel dat we de tijd volledig vergaten. Elke keer als ze lachte, zorgde de sierlijke beweging van haar lippen ervoor dat ik een warm gevoel van binnen kreeg. Na een tijdje gaf ze toe dat ze honger had en dat ze 's ochtends nog niets had gegeten. Blijkbaar deelden we zelfs dezelfde opwinding, want ik had die ochtend ook niets gegeten. Ze noemde een gezellig restaurant waar ze graag kwam, en zonder te aarzelen besloten we daarheen te gaan. Bij aankomst in het restaurant was het druk, wat typisch was voor de lunchuren. Een medewerker vroeg: "Waar willen jullie zitten?" Mijn oog viel op een tafel in de hoek, zo ver mogelijk van de mensen vandaan, en ik zei: "Daar," omdat ik op dat moment geen enkel detail van haar sierlijke ogen en oprechte uitdrukking wilde missen door de drukte om ons heen. We bestelden ons eten en een fles wijn, en het gesprek ging verder met lachen, grappen en het delen van mooie herinneringen. Af en toe gingen we naar buiten om een sigaret te roken, en daarna keerden we steeds weer terug naar onze tafel. Tijdens een van onze rookpauzes verzamelde ik al mijn moed en liet haar weten dat ik haar wilde kussen. Onze blikken hadden eigenlijk al talloze keren "ja" tegen elkaar gezegd, en toen onze lippen elkaar raakten, verdween elk gevoel van afstand tussen ons. Het voelde alsof alle uren die we achter schermen hadden doorgebracht, ons alleen maar dichter bij elkaar hadden gebracht en ons perfect hadden voorbereid op dit moment. De uren vlogen voorbij, en terwijl de dag langzaam ten einde liep, wilde ik niet dat deze magische eerste ontmoeting ooit zou eindigen. We bleven urenlang in het restaurant, misschien vijf, misschien langer, zonder ons bewust te zijn van de tijd. We hadden zoveel te bespreken, zoveel te delen, alsof we jaren van gemiste gesprekken inhaalden. De energie en harmonie tussen ons waren bijna tastbaar, en ik was ervan overtuigd dat zelfs de mensen om ons heen de warmte en helderheid van ons samenzijn voelden. Toen we uiteindelijk het restaurant verlieten, wandelden we door de straten van de stad. Het was inmiddels donker geworden, iets wat we pas beseften toen we uit het met glas omringde restaurant kwamen. Terwijl we door de smalle steegjes liepen, stopten we om de paar stappen om te kussen. De koude lucht deed ons huiveren, maar elke kus laaide een nieuwe warmte op tussen ons. Terwijl we verdwaald raakten in onze eigen wereld, besefte ik opeens dat ik de laatste trein moest halen. Het betekende dat deze bijzondere dag tot een einde kwam, iets wat ik absoluut niet wilde. Na elf magische uren samen, moest ik afscheid nemen. Natuurlijk was dit slechts onze eerste ontmoeting; er zou een vervolg komen, maar ik wenste dat deze dag nooit zou eindigen. Na een laatste omhelzing haastte ik me naar het station en haalde op het nippertje mijn trein. Terwijl ik op mijn stoel zat, klonk de muziek in mijn oren, en ik tikte zachtjes mee op de maat. In de reflectie van het raam zag ik mijn eigen glimlach. Ik negeerde de nieuwsgierige blikken van de andere reizigers en koesterde de onbeschrijfelijke vreugde die ik met me meedroeg. Hoe vaak in een mensenleven maakt iemand zoiets mee? Hoeveel mensen ontmoeten hun andere helft echt? Wat een geluk dat ik haar heb mogen leren kennen – die warme, charmante en betoverende vrouw.

Schaduwpen
16 1