Zoeken

Den tweede tijm

“Ge kijkt precies zoveel naar uzelf”, zei onze jongste. Het was zo. Hij hield me een spiegel voor. Ik zag mijn spiegelbeeld in het grote raam. Een aangename nazomerdag zorgde voor een mooie weerspiegeling in het glas op het terras. We zaten bij familie. “Ja, het is zo”, zei ik. “Maar het is geen kwestie van ijdelheid. Zeker niet. Ik verbaas me nog elke dag over mijn grijze haren.” Die grijze haren staan ‘op’ mijn hoofd, maar ze zitten niet ‘in’ mijn hoofd. Wat beliegt een mens zichzelf toch. Natuurlijk heb ik een grijze leeftijd. Natuurlijk ben ik over de helft. Nog niet in de verlengingen, maar toch minstens in ‘den tweede tijm’, zoals men vroeger de tweede helft van het voetbal noemde.  Diezelfde avond ging het grijze avontuur verder. We zaten ergens anders, maar het was precies het thema van de dag. Iemand zei dat er een modeshow was geweest met enkel grijze mannen. Geen saaie mannen, maar mannen met een natuurlijk grijs kapsel. Iemand anders zei dat grijsheid voor wijsheid staat en toen was het hek helemaal van de dam. Een discussie tussen de grijzen en de zwarten.  Toen vertelde ik het verhaal van ‘Kojak’. Kennen jullie die serie uit de jaren ’70 nog? De acteur had altijd een lekstok in zijn mond. Enkel om te spreken ging die lolly even uit zijn mond. “Iedereen keek naar zijn lekstok”, zei ik. “Het was zijn middel om met roken te stoppen, maar door die lolly waren de mensen ook minder gefocust op zijn kaal hoofd.”  Toen begon iemand anders over ‘Columbo’, die andere detective uit de jaren ’70. En daarna had iemand het over ‘The Streets of San Francisco’.  Het bewijst alleen maar dat we ouder worden. We zitten in ‘den tweede tijm’, maar we kunnen nog altijd winnen.

Rudi Lavreysen
9 0

Een half woord

"Ik lees niet meer", zegt de vrouw aan de toog van het café. Ze kijkt naar de man die aan het tafeltje bij het raam een boek leest. Wat leest ze niet meer? Geen boeken? Of tijdschriften? Geen bijsluiters van geneesmiddelen? Geen ondertitels?  "Het weer is halfweg", zegt de man die naast de niet-lezende vrouw zit. Haar man, vriend of een kennis. Hij heeft niet gehoord wat ze zei. Denk ik. Omdat hij over iets anders begint. "Halfweg. Want de mensen komen af en toe naar buiten, maar ze gaan alsmaar meer binnen zitten." Hij neemt een kleine pauze en drinkt van zijn koffie. "Hier zitten we ook binnen, maar we moeten eerst naar buiten. Van al dat binnen zitten hebben ook zo veel mensen de griep. Dat zei die viroloog in de krant.” Ik dacht, nu gaat hij hoesten, maar hij deed het niet. "Kranten wel, maar dat is eigenlijk geen lezen", zegt de vrouw, terwijl ze de krant neemt die op de hoek van de toog ligt. "Je kijkt naar de koppen, de foto's, de prentjes en af en toe lees je een zin. Dat is geen lezen", herhaalt ze. "En dan weten dat ik vroeger zoveel boeken heb gelezen." Ze luisteren maar half naar elkaar. Toch vangen ze flarden op van wat de andere zegt. Het is een wonderlijk gegeven. Misschien zijn ze al lang bij elkaar. Dan heb je maar een half woord meer nodig. Zelf heb ik ook de neiging om overal boeken mee naartoe te sleuren. Pockets die in de achterzak van mijn broek of in de binnenzak van mijn jas passen. Bij het kopen van een nieuwe jas is dat de eerste aftoetsing. Geen binnenzak? Sorry jas. Deze is voor iemand anders. Waarom de mevrouw niet meer leest heeft ze ons niet verteld.

Rudi Lavreysen
4 0

En...weg was ze!

Na lang aarzelen, had ze na twintig minuten een besluit genomen. Ze zou gaan! Al die tijd had ze ja en nee in de weegschaal gelegd. Ja, het is nog niet laat, echt moe ben ik nog niet. Nee, ik zal hem zien, die confrontatie kan niet goed verlopen. Ja, ik ga, ik ben tenslotte uitgenodigd. Nee, zijn vrouw zal me geen blik gunnen, dat zal me pijn doen. Omdat het buiten zacht was, trok ze een mouwloze jurk aan. Schoenen eronder, en klaar! De tijd van panty's was voorbij. Ze was overigens voorzichtig met nylon sinds die brand in het hotel. De kranten kopten toen iets over de Kerstboom maar verder in het artikel werden er vele woorden besteed aan de kousen en jassen die de brand hadden versneld. Het was al ver na achten toen ze vertrok. De massieve poort viel vanzelf wel dicht. Op het feest werd ze niet ontvangen door hem maar door een ingehuurde buitenwipper. Was dat nodig? Ze vroeg het zich af. Meteen kwam Ina naar haar toe, zoende haar op de wang met de woorden: wat fijn dat je toch bent gekomen. Ina's sterrenbeeld was boogschutter, zij twijfelde nooit zo lang vooraleer een besluit te nemen. Wanneer Roos bleef wikken en wegen, durfde ze al eens Ina op te bellen. Zal ik je helpen, vroeg ze dan. En Ina hakte de knoop door. Roos keek rond met de coupe champagne in haar hand maar zag weinig bekenden. Veel glitter, dat wel. Opvallend veel rood ook; rokken en oorbellen en lippen. Dirk zag haar en stak zijn hand op. Een glimlach, wist ze, is altijd een mooie reactie maar hij had zich al omgedraaid. Staat hij in een andere kamer te praten met zijn gasten? Zou hij zenuwachtig zijn om haar weer te zien? Jacob was nu wereldnieuws en zij, zij was niets bijzonders geworden, zij had niets gedaan om de mensheid enige vorm van geluk te brengen. Hij was zo goed geworden in zijn vakgebied waardoor hij rijen mensen kon helpen langer te leven, zij was daarentegen een onopvallende kantoormedewerker gebleven.  Een banaal gegeven, dat ben ik. Haar hart sloeg een tel over toen ze hem zag, nog een keer moest kijken om zeker te zijn. Het is Jacob! Wat nu? Ze keek naar Ina's mond die druk bezig was met praten, ze zag de bodem van haar glas. Ze begreep dat ze hem zou passeren op weg naar de lange tafel met drankjes.    wordt vervolgd...  

Ingrid Strobbe
3 0

De wolf en de drie pony's

Dit verhaal start met drie pony’s. Alle drie leven ze in hetzelfde dorp, in de straat die eindigt waar de bossen beginnen. Elke pony staat apart in zijn eigen wei maar vanuit bepaalde standpunten zien en horen ze mekaar. Hun mensen, Ariël, Ursula en Sebastiaan wonen in dezelfde straat.    Sebastiaan heeft nooit tijd, zijn agenda is zijn hoogste goed. Hij is niet lui, zijn prioriteiten zijn wat vervaagd. Dit gegeven uit zich in een slecht onderhouden omheining. De onderste draad heeft zijn stevigheid verloren en hier en daar zijn er gaten terug te vinden. Ursula doet het beter. Haar omheining staat strak gespannen. Die pony van haar, die kan geen kant op. Ariël volgt de raadgevingen voor wolfwerende omheining. Naast een stevige basisafrastering spant ze nog twee extra draden. Eén op 15 cm van de grond en één op 120 cm hoogte. Ze komen onder spanning te staan, 4500 V is genoeg voor de pony om in de wei te blijven en alles buiten te houden wat niet binnen hoort. De verschillen zijn ook de drie pony’s opgevallen en zijn voer voor een gesprek. Elke ochtend komen ze samen, ze zoeken de plek van hun weide op waar ze mekaar zien en horen. Het doorbreekt hun eenzaamheid en wekt hun kuddegevoel op. Ursula’s pony voelt zich beter dan de andere. Dat krakkemikkig geval van Sebastiaan, daar lacht ze mee. Die bunker van Ariël, is dat niet wat overdreven? Wanneer de pony’s voldoende sociale prikkels geabsorbeerd hebben is het tijd voor zelfzorg en gaan ze ieder hun eigen weg. Ze zoeken een plek in hun weide om ongestoord de biodiversiteit weg te grazen. Niet ver daarvandaan woont de wolf. Hij heeft een verlaten militair domein geclaimd als zijn territorium. Wanneer hij geen zin heeft in everzwijn of ree, gaat hij op zoek naar gemakkelijk te vangen vee. De wolf beslist om op jacht te gaan. Hij sluipt de dichtstbijzijnde straat in en ziet de drie pony’s. Hij komt dichterbij. Hij onderzoekt de drie weides en ziet de zwakke omheining met gaten. Hij moet niet eens moeite doen, hij kan er zo onderdoor. Sebastiaans pony is zijn prooi van de nacht. Wanneer enkele dagen later de wolf honger heeft wandelt hij rustig terug naar de Vrijheidsstraat. Hij maakt het zichzelf makkelijk en zoekt zijn slachtoffer op dezelfde plek. Deze nacht vraagt om meer moeite, de draden zitten strakker ineen. Eronder door is geen optie. Er tussendoor is moeilijk. De wolf, die niet schuw is van een uitdaging, neemt een aanloop en in één vlotte beweging springt hij over de omheining. Ursula’s pony ziet het gebeuren, galoppeert naar het huis van Ariël voor hulp, wordt al snel ingehaald en eindigt als hap voor de wolf. Zijn honger is niet gestild, Ursula’s pony is aan de taaie kant. Opportunistisch als hij is, besluit hij om ook deze nacht terug te gaan naar daar waar zijn eten zo voor het rapen ligt. De twee lege weides negeert hij, zonder omwegen loopt hij naar de grote graasvlakte aan de overkant. Hij kan niet wachten om te ontdekken wat daar te proeven valt. Hij nadert de omheining en wil er onderdoor kruipen. De elektrische schok gaat door zijn hele lijf.             “Verdomme, wat is dit. Dan maar erover.” Hij loopt aan en net wanneer hij wil springen ziet hij de extra draad die de omheining hoger maakt. Hij beseft het te laat en in zijn vlucht raakt een trilling van 4500 V hem aan.               “Scheisse, was ist das” Hij loopt nog een paar keer heen en weer en beseft dat hij zich beter snel uit de voeten maakt. Het is te laat. Aan de ene kant van de straat komen boze buren op hem af. Vanaf de andere kant, gewapend met riek en hooivork, ziet hij de leden van de ‘Weg Wolf’ facebookgroep op zich afkomen. Allen opgefokt door hun eigen commentaren vormen ze een grotere bedreiging dan de auto’s op de baan naast zijn territorium. Ontsnappen is onmogelijk. De wolf wordt gelyncht door de boze menigte. Hulp is er niet, zijn Europese bescherming heeft hij vorige nacht zelf opgepeuzeld.

Vera Eef
0 0

Chronische zandkastelen

Ik ben zestien wanneer ik het strand oploop. Ik bouw een zandkasteel waarbinnen het leven het mijne zal zijn. Want in overmate word ik continu teleurgesteld. En in eenzaamheid vind ik geen zelfrespect. In de duinen voel ik een frequentie dat elke cel van mijn bestaan ontspant. Haar ziel heeft een schoonheid dat haar lichaam niet dragen kan. Ik ben zeventien wanneer ik haar meeneem. Naar het kasteel van zand waarbinnen het leven het onze zal zijn. Het is de leeftijd waarop we met zekerheid niet meer veranderen zullen. Dus wij zingen en dansen tot wij onze persoonlijkheden onthullen. Tot wij de enige die ooit zagen zijn. Ik ben achttien wanneer ik er geshockeerd achter kom, dat niets minder waar blijkt. Dat mijn zandkasteel niet zo standvast is als een huis aan de zee. Want voor mij is het telkens binnenkomen, maar haar lichaam laat haar nooit buiten meer. Ik ben negentien wanneer zij me vraagt of ik in het lot geloof. Ik antwoord dat iedereen de les die hij uit een ervaring trekt als het lot aanschouwd. Zij zegt dat het lot ligt in de les die ze moeten leren. Ik zal twintig zijn wanneer ik mijn ogen sluit en weet dat ik nooit nog iemand anders nodig heb. In het zandkasteel waar we slapen, wanneer de duinen muziek maken. In ons leven waar ik me schuldig voel over een lichamelijkheid dat niet te vatten valt. Wat zijn wij met deze schoonheid als mijn taal dit niet uitdrukken zal? Ik zal eenentwintig zijn wanneer ik me niet eenzaam meer voel. Ik zal tweeëntwintig zijn wanneer zij mijn zandkasteel verlaat. 

Tess12
10 0