Zoeken

Koers in ‘t dorp

We moesten sneller zijn. We moesten als gekken door de grauwe steeg rennen voordat het peloton draaide aan de oude maalderij. Bij de vorige ronde kwamen we te laat in de Maria Sterckxstraat en zagen we enkel nog de gelosten, de achterblijvers, de sukkels. Met die mannen wilden we niks te maken hebben. Deze keer moesten we rapper zijn. Jokke struikelde in de steeg maar Dafkes trok hem mee. Wij lieten niemand achter. Daar was het licht, aan het eind van de grauwe steeg, maar godverdomme, we zagen de eerste fietsen al. De titanium frames weerkaatsten de onzichtbare zon tot op de mossige keien van de steeg, recht in onze ogen. Godver… Omkeren! Onmiddellijk naar de Vlooikenslei, langs de koer van bakkerij Vleesbuyk. Dat moest toch lukken. De was hing uit op de koer. Tuur snokte hem opzij, een paar witte slipjes vielen op de vuile stenen. ‘Hé, moeten we dat niet oprapen?’ vroeg ik. ‘Kop toe, Makke!’ En we waren weer weg, op naar de Vlooikenslei. Zweet in de nek, kramp in de kuiten, maar ditmaal zouden we het halen. We zagen de vadsige ruggen en de roestige nadars, maar er was nog geen onrust. Enkel spanning. De renners moesten nog komen. We smeten ons tussen de ruggen en tegen de nadars en daar waren ze! Was het de afstand, het tegenlicht, onze eigen uitputting? Dat wisten we niet, maar het leek dat de kopgroep – die eerste zeven, acht met hun voeten in de trappers geklemd – in slow motion de bocht nam, als om ons te belonen voor onze inspanning. Toen werden ze de straat in gekatapulteerd en schoten sneller voorbij dan onze koppen en oogballen konden volgen. Maar hem zagen we wel, onze held, in voorlaatste positie: De Smyter. We riepen, brulden, tierden zijn naam naar zijn gekromde rug en lycra achterwerk. Ha, hij hield zich in, natuurlijk, spaarde zijn krachten voor de laatste ronde. Goed bezig, Smyterke! En nu? Binnendoor, langs de school naar de brug, dan konden we ze van boven zien. Ja! Goed idee! Van wie? Dafkes natuurlijk. Lopen, mannen! We klommen over de poort, een twee drie en voort, komaan! Shit, Jokke was weer gevallen. Alles oké, gast? Ja ja, wij gaven niet op, wij waren zoals De Smyter. In volle vaart over de speelplaats, alleen Tuur bleef even achter. Wat nu weer? Hij had een losse kei gevonden en gooide die door een ruit. ‘Stomme rotschool!’ Lachend, de bek helemaal opengesperd, sloot hij weer aan. ‘Was dat nu nodig?’ vroeg ik. ‘Kop toe, Makke!’ We waren bijna op tijd. De eerste drie zaten al onder de brug. Eerste drie? Ja, de rest was gelost, de volgende drie zagen we nu komen, en daarachter… ‘t was niet waar… Komaan, De Smyter! Laat u niet doen, Smyterke! Zijn lijf was gespannen als een boog, zijn neusvleugels stonden helemaal open. Hij had nog over, ja, maar mocht niet meer te lang wachten. En zag je dat? Wat? Rond zijn oren? Nee, wat? Hij begon grijs te worden. Daar moesten we even van bekomen. De Smyter grijs? Ja, en dan, bij sommige mannen begon dat vroeg. Andere werden snel kaal, hè, Jokke? Maar we verloren tijd, weg van die brug, of nee, de brug over, we moesten de spoorlijn volgen, dan waren we direct bij de maalderij. Was dat niet gevaarlijk? Gast! Als ‘t koers in ‘t dorp was, werd de spoorweg afgesloten, net zoals de andere wegen. Niemand kon erin of eruit op een dag als vandaag. ‘Zeker dat er geen trein rijdt?’ vroeg ik. ‘Kop toe, Makke!’ We renden tussen de spoorstaven, bij elke stap voelden we de stenen door de dunne zolen van onze schoenen. Ballast, zo heetten die stenen. Wie zei dat? Wie wou er de slimme uithangen? Geen zever nu, mannen, we moesten op tijd aan de maalderij zijn. Het was de laatste ronde! Auw! We keken om, maar dat was niet nodig, we hadden het kunnen weten. Jokke was achter een van de bielzen blijven hangen en lag nu met zijn smoel tussen de andere ballast. We keken voor ons: de maalderij. We konden het nog halen. Achter ons: Jokke, die recht krabbelde. Het lukt wel, jongens, niet wachten, denk aan De Smyter. Niks ervan, we pakten hem samen op en trokken ons weer op gang. Rond de maalderij hing, zoals altijd, een dikke stofwolk. Tussen de bakstenen torens zocht een duif haar weg door de bleekgele mist. De zon kwam er amper door, net genoeg om de witte finishlijn op te blinken. We waren op tijd! Vanop de spoorheuvel hadden we een perfect zicht. High five! We hoorden het peloton komen, we voelden het in onze lijven. Nee, dat was iets anders. Dat was… dat was… gezoem van de sporen, geknetter van de bovenleiding. We keken naar elkaar. Wie had gezegd dat er vandaag geen treinen reden?  De afrastering tussen het spoor en het talud was zeker twee meter hoog. Moest lukken! Bovenaan zat prikkeldraad. Zou ons niet tegenhouden! Maar hoe kregen we Jokke erover? Godver… En als we ons nu gewoon tegen de draad duwden, dan konden we de finish toch nog zien? We keken naar elkaar, naar de ballast, de sporen die al leken te bewegen. Nee, dat konden we niet maken. Jamaar, De Smyter, hij zou zometeen uit de mist komen. Hiervoor hadden we het toch gedaan? Jokke beefde. Was het pijn, angst of de trilling van de sporen? Zijn mond ging open maar hij zei niks. ‘t Was zijn schuld. ‘We moeten het spoor oversteken en langs de andere kant naar beneden,’ zei ik. ‘Kop toe, Makke!’

R.F.G. Vandenhoeck
11 0

Het printertje

Bent u een veeltevroeger, een netoptijder of een altijdtelater? Wij behoren meestal tot de eerste categorie. In het Gare du Nord van Parijs stonden we een uur voor het vertrekuur klaar. We hadden iedereen in het station, van toerist tot treinpersoneel, al drie keer ontmoet omdat ik van het stilstaan (er was geen vrijstaande stoel te bekennen) pijn in mijn rug kreeg. Met een kleine vertraging spoorden we eindelijk huiswaarts. Ik stelde voor om de verse chaussons aux pommes - gewoon appelflappen - meteen vrolijk te verorberen. Iets over de grens met België verdween die vrolijkheid. Net zoals toen ik in het derde middelbaar met Pasen mijn punten zag: een drama. De trein stond zo stil als de Zwitserse garde bij het Vaticaan. Geen beweging. Een bericht door de luidspreker over een technische storing voorspelde niet veel goeds. Twintig minuten later kwam er eindelijk beweging. De conducteur verzekerde ons dat we de aansluiting in Antwerpen, weliswaar een uurtje later, zouden halen. Om de ‘pijn wat te verzachten’ printte hij een bonnetje uit. Het printertje hing zowaar aan zijn broek. “Hiermee kan je in de bar iets drinken”, zei hij. Maar omdat we niet zover van Antwerpen waren en ik van dat drankje misschien naar het toilet zou moeten, zagen we daar van af. De Nederlanders van drie stoelen verder deden dat niet. Net toen we onze koffer van het bagagerek hadden gehaald, stonden zij in het midden van het gangpad recht. “Jij ook een biertje Frits?”, vroeg de ene. Het was misschien niet fatsoenlijk, maar ik heb de mannen lichtjes naar hun plaats geduwd om snel aan de uitgang te zijn. We sprintten als ervaren hordelopers over de roltrappen en haalden nog net de aansluitingstrein. Daar moest ik toch aan het biertje van Frits denken. Wat zou het nu hebben gesmaakt.

Rudi Lavreysen
9 1

Monsieur le roi

"Ik eet het graag", zei ik tegen mijn vrouw. "Maar ik ben het niet graag." "Sardientjes", vervolgde ik vooraleer ze kon zeggen dat ze in de tram geen zin had in raadsels. We stonden als sardientjes op elkaar geperst. Sommige mensen waren behoorlijk aan het zweten. De olie in het sardienblikje. Een man achter ons was druk pratende met de vrouw naast hem. Hij sprak Frans, droeg een kleurrijk joggingpak en had een hese stem. Op korte tijd vertelde hij drie keer hetzelfde. Hij leek me een ietwat verward. Hij zag dat ik naar hem keek en sprak me aan. Ik meende te begrijpen dat hij vroeg waar ik uitstapte. "Qui? Moi?", vroeg ik. "Non pas vous. Moi", antwoordde hij. "Ah, je ne sais pas monsieur", zei ik. Een man in een net pak die er twee stoelen naast zat, lachte hartelijk. Hij had grijs golvend haar en droeg witte sneakers. "Hij stapt aan dezelfde halte uit als ik”, zei hij. “Nog drie haltes.” Wij gingen er al aan de volgende halte uit. Een wandeltocht en dan naar de nieuwe zaak op de zeedijk voor een verfrissing. We zuchtten tegelijk. Blij dat we twee bevrijde sardientjes waren. Op het terras riep ik de ober. Het was zowaar de man met het kostuum en het grijs golvend haar van op de tram. Hij lachte om de toevalligheid. “U zegt het juist”, zei hij. “Ik hoor liever ober dan garçon. Wist u trouwens dat er een verschil is tussen een kelner en een ober? Kelner is afgeleid van keldermeester, want daar stond de voorraad. En de ober was de oberkelner of hoofdkelner. Kortom, de baas”, lachte hij. “Maar de klant is toch de koning, niet?”, zei ik knipogend. “Helemaal juist monsieur le roi”, zei hij. Nog luider lachend stapte hij naar binnen.

Rudi Lavreysen
8 0

Routeplanner

Mijn vrouw heeft de koffers gepakt en ik mag ze in de auto dumpen. Vandaag staat de vakantie voor de deur naar Engeland. We kijken veel naar de televisieserie ‘Escape to the country’. Mijn Engels is niet zo goed en ik spreek het gebrekkig. Yes en no is niet zo moeilijk en bonjour en au revoir kan ik ook nog wel verstaan. Alle papieren moeten in orde zijn en dat vraagt veel van mijn Engelse woordenschat. De ferry zorgt voor wat schommelingen door de harde wind. We zijn bijna aan de overkant en zien Dover al voor ons. De krijtrotsen is een teken van de aankomst in het mooie Engelse landschap. Engeland staat bekend om zijn prachtige tuinen, kastelen en natuurlijk English breakfast. We krijgen het sein van de ferry om naar de auto te gaan en wachten op het teken dat we van boord mogen met de auto. We rijden het licht tegemoet en het welkom is prachtig, beelden die voor zich spreken. De zon schijnt en de lucht is blauw met prachtige wolkenpartijen, een warm welkom. Mijn vrouw is lekker ouderwets en kijkt graag op de opengevouwen landkaart die veel ruimte in beslag neemt. Het links rijden gaat mij aardig af. Voor mij rijdt een auto met op de achterruit een sticker met wat letters. ‘Ik ga deze auto volgen want volgens mij brengt hij ons naar de plaats van bestemming’ , zeg ik tegen mijn vrouw. Woest gooit ze de landkaart door de auto. Mijn blik is gericht op de blauwe Nissan. We rijden langs hoge struiken en prachtig landschap. De Nissan is soms onnavolgbaar en ben de coureur geregeld kwijt. Wonder boven wonder sluit ik elke keer achter hem aan. De man van de Nissan zal wel een vreemd voorgevoel krijgen, achtervolgd worden door een auto met een Nederlands kenteken. Soms maakt hij manoeuvres die zelfs Mr. Bean niet kan volgen. Ik hou het gas erop en wijkt niet van zijn nummerbord. Het blijft moeilijk om de Nissan te volgen maar ik geef niet op. Na een uur achtervolging komt er toch geen schot in. Ik zeg tegen mijn vrouw ‘Wat betekent eigenlijk die nietszeggende sticker met twee zinnen op zijn achterruit. Volgens mij rijden we helemaal verkeerd. Lieve vrouw, wil jij deze zinnen even vertalen op google translate.’ Veel vrouwen kunnen een paar dingen tegelijk, mijn vrouw is weer eens een uitzondering. Ze pakt gepikeerd haar telefoon en typt in wat ik zeg. Mijn vrouw zet google translate aan. ‘De 1e letter is een hoofdletter D-o-n-komma in de lucht- t-spatie-f-o-l-l-o-w- spatie-m-e- en een punt. De volgende zin luidt hoofdletter I-komma in de lucht-m-spatie-hoofletter l-ooooooh’. Mijn vrouw roept ‘hoeveel ooo’s.’ Ik in mijn beste humeur, ‘nee joh ik moet ineens met de bocht mee, weer zo’n dwaze actie van Nissan. Het is maar 1 o-s-t- en een punt.’ De uitkomst is niet in ons voordeel en ze begint te schaterlachen, ‘Jij altijd met je goede ideeën.’ Mijn vrouw vertaalt de nietszeggende sticker van Nissan ‘Volg mij niet. Ik ben verdwaald.’ De Nissan ‘Don’t follow me. I’m lost.’ slaat rechtsaf en wij rijden rechtdoor op zoek naar ons verblijf voor de komende twee weken. We zoeken een nieuw aanknopingspunt om ons hotel te bereiken.

Jan Sluimer
29 0

SYMBIOSE

symbiose tussen, tomaat, acryl verf en geraspte kaas die een beeld vormt. ************************************************************************************ FOTO GALLERY verf ed  https://www.2dehands.be/q/verf+ed+/   *********************************************************************************************** Foto: symbiose tussen, tomaat, acryl verf en geraspte kaas die een beeld vormt. https://www.2dehands.be/seller/view/m2074755070 SYBIOSE ****************************************************************************************   Rond 1995 heb ik dat werk gemaakt. Ik noem het "altaar der culturen."Links ziet men een tv, onze gemeenschappelijke identiteit valt van het - silicium - glas - zand.De gemeenschappelijke informatiebronnen zijn verdwenen.De wijzen van vroeger opgevolgd door radio en uiteindelijk als laatste de tv die een ongeveer gemeenschappelijke boodschap uitdragen is niet meer.De informatie is versplinterd.Rechts ziet men een gietijzeren kandelaar daar in een mensenhoofd in papier. Stukken teksten. Krantenpapier "De encyclopedische mens".Gietijzer = nationalistenKandelaar = religieIn het midden staat de hedendaagse mens. Opgesloten. "de encyclopedische mens".Dit deel is gemaakt van een reclame voor lippenstift.Regeneratie KosmetikIn de dubbele wand gaan luchtbellen in het water de hoogte in.In die dubbel - transparantie - plexiglas zit diezelfde "encyclopedische mens".Het geheel staat op dunne platen, glas = chips = zand = silicium.Het geheel steunt op een gietijzeren pilaar = industriële cultuur.De gietijzeren plaat staat op de grond = landbouwcultuur.HET ALTAAR DER CULTUREN. Ik woonde toen in de Aalmoezenierstraat in Antwerpen. De jaren 90 tig. http://www.anamorfose.be/verf/misc-images/verf-t-i-r-e

verf ed: Contemporary ArtTIST
0 0
Tip

Mevrouw Maribeau en het meisje

Ze stormde de winkel binnen, vijf minuten voor sluitingstijd. Haar haren waren helemaal door elkaar gewaaid, haar wangen knalrood van de inspanning. Ze had het hele stuk gelopen, gelopen, en stond naar adem te happen bij de auberginekleurige fluwelen zeteltjes die aan de deur stonden. Mevrouw Maribeau had net het laatste paar handschoenen in wit vloeipapier gewikkeld en stond op het punt ze op te bergen in een rechthoekige kartonnen doos. Ze keek verstoord op van achter de toonbank. Dit was geen alles-aan-1-euro-shop waar je als een wildeman kwam binnenvallen. Dit was een zaak met cachet, en dat wilde mevrouw Maribeau ook graag zo houden.Met veel zorg en smaak had ze het pand ingericht tot een stijlvolle boetiek, die zich duidelijk op een select cliënteel richtte. Een gedistingeerd cliënteel, van het soort dat niet wandelde maar schreed, en met gedempte stem sprak. Meestal waren het jongedames die samen met hun moeder langskwamen. Samen keurden en pasten ze, wikten en wogen ze, en wandelden ze uiteindelijk naar buiten met een aankoop die zowel moeder als dochter tot tevredenheid stemde. Een compromis tussen moeders chequeboekje en de inlossing van dochters jongemeisjesdromen. Een enkele keer leidden zulke bezoekjes tot onenigheden en discussies, maar nooit in die mate dat er met deuren geslagen werd of stemmen werden verheven.Heel af en toe gebeurde het dat een meisje niet haar moeder, maar een even jonge vriendin meebracht voor advies bij deze toch wel belangrijke aankoop, wat gegarandeerd gegiechel in de paskamer betekende. Tot daaraan toe, mevrouw Maribeau was ook jong geweest. Maar over het algemeen waren haar klanten voornaam en deftig.Iets wat je niet echt kon zeggen van de jongedame die op dit moment aan de deur stond.Haar mantel hing slordig rond haar smalle schouders. En zelfs nadat ze haar kapsel wat had proberen te fatsoeneren, bleven de lokken weerbarstig voor haar donkere ogen vallen. Haar nagels waren kort en ongelakt maar wel verzorgd. Het vaalgroene jurkje paste niet bij haar donkerbruine schoenen, die er bovendien eerder comfortabel dan elegant uitzagen, iets wat zelden gold voor schoenen die mevrouw Maribeaus winkel betraden.Kortom, ze zag er een beetje misplaatst uit. Assepoester op het bal van de prins, maar dan voordat de goede petemoei haar onder handen had genomen. In weerwil van haar stormachtige intrede, leek het meisje nu even te aarzelen. Ze keek een ogenblik onwennig om zich heen in dit oord van luxe, kant en tule.Schoenen, tasjes, hoeden en sjaaltjes vulden één grote wandkast aan de linkerkant van de winkel. Op een lage tafel in het midden lag een verzameling halskettingen en armbanden tentoongespreid. Het meisje wandelde er een beetje onzeker naartoe, bedacht zich en stapte toen naar de rekken waar de lange witte en crèmekleurige jurken uitgestald hingen. Japonnen met elegante topjes en wijde hoepelrokken hingen naast ingewikkeld gedrapeerde constructies, en jurken met sluiers van vele meters lang.Haar handen streelden de stoffen, het glanzende satijn en de zachte zijde. Ze gleden over de zilveren pareltjes en kleine pailletjes die sommige kledingstukken versierden. Elke bruidsjurk was zo prachtig, zo sprookjesachtig, zo hemels... Mevrouw Maribeau zag hoe haar ogen even groter werden, lichter, alsof ze aan iets moois dacht.Maar onmiddellijk daarna was er terug dezelfde onrust en gejaagdheid waarmee ze was komen binnenwaaien. En nog iets anders. Een enorme tristesse die mevrouw Maribeau eerst niet had opgemerkt. Op het ogenblik dat het meisje aanstalten maakte een jurk van de hanger te nemen, besloot ze in te grijpen.“Excuseer”, sprak mevrouw Maribeau haar aan, “we sluiten zo meteen. Mag ik je vragen een afspraak te maken zodat we op een later moment kunnen bekijken waarmee ik je kan helpen?” Het meisje keek op, keek haar aan. Haar blik was zo oneindig droevig dat mevrouw Maribeau ervan schrok. Haar vingers sloten zich wat nauwer rond de kostbare stof van de weelderige jurk die ze in haar handen had, alsof ze zich er letterlijk aan vastklampte. Toen ze sprak, smeekte ze, de tranen stonden in haar ogen. “Alsjeblief, vlug, het is zo dringend. De dokters geven hem hooguit nog tot morgenvroeg.”

KC and the moonlight band
115 6

Cirkelend

Het kan een maandagochtend zijn. Of een zaterdagochtend. Of eender welke dag. De voorwaarde is dat het een warme dag is en dat je nog iets merkt van het dorpsfeest van de avond voordien. Er wordt opgeruimd, de brouwer levert, het maakt niet uit. Het geeft een gevoel zoals in het kustdorpje waar we jaarlijks verblijven. De glazenwassers, de visgroothandel waarvan de meeuwen de bestelwagens herkennen, ze zijn er voor de toeristen komen. Zo voelt het vanochtend in ons stadje. Maar de meeuwen en de zee zijn ver weg. Aan het dorpsplein draait een esdoornblad naar beneden, zoals de schroef van een helikopter. Daar speelden we vroeger mee op de bank aan het voetbalterrein. We stonden op de bank, gooiden de blaadjes naar omhoog en keken wie het langst in de lucht bleef hangen. Bij de bakker stopt een mama met haar zoontje. Hij zit op het fietsstoeltje aan het stuur en praat honderduit. Dat is misschien wel het mooiste wat er bestaat. De mama draagt een oranje jurk. De kleur van de ondergaande zon. Ze staan voor een gesloten bakkersdeur. Ook de automaat geeft geen brood. Dan maar terug huiswaarts. Ik volg ze in gedachten, erboven cirkelend zoals een helikopter. "Wat gaan we dan eten mama?", vraagt de jongen. "Er is nog een beetje brood van gisteren", antwoordt ze. Als ze na een tijdje, de wind op de fiets geeft verkoeling, vlakbij hun huis zijn draait de jongen aan het handvat van het stuur. Daar zit de bel. Dat heeft zijn mama hem geleerd. Hij mag het alleen doen als ze bijna thuis zijn. Thuis steekt de jongen zijn hand in het blauwe opblaaszwembad. Hij voelt of het water nog te koud is. Zijn mama staat in de keuken en kijkt ernaar. Wat zullen we straks eten, denkt ze.

Rudi Lavreysen
5 0