Vreemde Stilte
terwijl ik ontstaan uit niemands tijd, ben jij wat nog niet is genoemd. Achter het einde van de oorsprong zweeg de eerste schreeuw, om vergeten te blijven, rijst een naam die geen echo heeft, en toch herhaalt.
Blijf weg en nader. Ik besta nog niet, en dat… dat is de wording. Zij verklaren niets, en toch begrijp jij de oorzaak zonder gevolg, het licht zonder lamp. Dat is niets. Je beseft alles als een ongeschreven blad.
Schaduw is licht, als het omgekeerd verschijnt… ik adem daarin zonder vorm. En je kunt ontwaken in mijn niet-zijn. Draag me niet, maar vang mij. Raak niets aan zoals wat mij nog niet gemaakt heeft, de ander in jouw nooit begonnen tijd.
Ik voel geen stap, maar richting. Nadat wij nooit bloeiden, maar toch zaad droegen. En niets is klaar, dus meten wij het niet. Dit is het nu dat nooit was, maar wel wacht. Jij had niets, en daarom alles. Jij zweeg in geluid, en ik zong in leegte. Het bracht mij niet naar dood, niet naar leven.
Nog een glim op mijn naamloze bestaan, dus je mag niet mogen, maar bent. Ontwijk de middag in de ochtend, en kijk achterwaarts naar voren. Het leven is onzichtbaar, en raakt zonder aanraking.
Daar, precies daar, vloeit geen bron — maar oorsprong. Ik ben wat nog niet eindigde. Ik adem niet, maar besta tussen jouw weten.
En straks? Is reeds geweest. En nu? Is niet begonnen. Omdat jij alles was in niets, open mij niet, maar weet dat ik er nooit was. Dat uur waarin geen dier riep, is van niemand.
Jij bent geen vriend, geen vijand, maar ogenblik. Geen zegen, geen vloek. Niet droom, niet herinnering. Geen knop, geen kleur. En zo telt niets iets, en dalen wij omhoog als niemand.
Ik ken geen ander, en de wereld is leeg van mij. Mijn lichaam voelt niet, want jij bent heel. Jij brak niets, want niets viel. Onder het nooit-geweest-zijn, vraag je naar het sterven dat nooit begon.
En zo leef ik in niet-zijn, en jij blijft verdwijnen, en dat is jouw spiegel, nooit herhaald.