Herbegast
"Moet ik dan helemaal herbeginnen.."
De gedachten komen traag op gang, botsen tegen mekaar aan en donderen weer neer.
Een kille lentenacht. Boven het buitenterras fladdert een kaneelbruine vleermuis, de laatvlieger.
Een man hangt in de slaapkamer flodderig op bed. Licht brandt er al lang niet meer.
Buiten hangen slierten nog van toep boven de asbak.
De laatvlieger zwaait af.
Veertien nachten eerder is het boek opengegaan. Het geruite boek van Bloedhaen.
Er wordt niet in gesproken. Het boek bleef altijd stil.
Het boek blijft altijd dicht, om daarmee te beginnen.
---
Kilometers verderop zoekt zijn ontschminkte, maanblonde nichtje opnieuw een gewiekste manier om zich tot rust te brengen, zichzelf tot kalmte te beliegen, zo omschrijft ze het, docerend als ze doen kan over de kunst van het bedrog en de leugen die haar mateloos intrigeert en boeken doet lezen waaruit te stelen valt, waaraan ze haar listen kan slijpen.
Spitsvondige lievelingsboeken -Het Verdriet van België en de romans van Daniel Wallace als oudere oma's aan de top- slingeren overal bij haar nabij rond in de buurt. Besnuffeld, beduimeld, beplekt en zo bemind.
Wiene ligt uitgestrekt en gespannen op bed, niet te verbuigen, als een mes in een bestekset.
Ze laat de adem los.
“Ge zijt weer aan het mieren door uw kop. Relax, Wickie, relax..” denkt ze temmend, “Denk aan hem ofzo. Die keer toen op de kermis, bijvoorbeeld, toen de kots er spuiend uitvloog. Een kalfke leggen! Hi-hi.. Wij zijn toch allemaal kastaars, wij samen.”
Met dat laatste zou hij ongetwijfeld akkoord gaan. Hij geeft haar doorgaans zwijgend een akkoord. Meestal omdat hij het eens is met haar, voldoende om in haar uitspraken te berusten.
---
Vannacht echter denken ze ogenschijnlijk heel anders.
Hij, een geschaafde boordevolle kop, dronken, droefgeestig, landerig, houdt vast aan de hurley die vertrouwd ligt in zijn hand, minzaam langs het heft strijkend, tobbend, tot zijn vingers het blad bereiken, waar vege bloedvlekken het bleke hout beplekken.
Hij ontwaakt uit de nevel. “Kakhout toch, dat essenhout. Schandvlekken zijn dat. Of zou het ‘eshout’ zijn? Nee. Het wringt, dat woord. Moet ik die hurley dan echt beginnen vernissen?”
Hij gromt. Kijkt naar buiten, de nacht in. Hij kapt een vers glas Beaujolais naar binnen. Leegt de fles.
Wiene ondertussen ligt onrustig te verzenuwen, almaar te herpeinzen op al die vreemde zaken die zomaar zouden durven gebeuren.
Op de wereld durft er veel gebeuren. Ze zouden realiteit kunnen worden, die dingen, tenminste: mocht de zwarte doemregen van haar angsten uit de hemel komen vallen om ook de echte wereld te doordrenken.
Dat blijft voorlopig uit. De wereld wil niet mee, altijd, in drenkelinggedachten.