Zoeken

ik lees met Mees -- fiets

  Dit is mijn dorphier is mijn straatin die straat staat mijn huisin dit huis woon ik   dit is meesmees haar jurk is roosmees is zes jaarmees zit in mijn klasik speel vaak met mees   in ons dorp is een bosin het bos staat een hutnaast die hut zit ikmijn fiets is meeik maak me klaar   daar is mees-dag mees!mees zit op haar fietshaar fiets heeft een belTING TING doet de bel-ben je klaar?helm op en hupik ga meemee met mees   ik weet een spelwe doen een koersik rij een toerzo snel ik kanen dan mag mees1      -      2      -      3      -      START   ik rij mijn toerdoor het bosnaar de wegen weer naar de hutik ben snel   nu mag meesmees is ook snelze kent mijn toer:door het bosweer naar de wegen dan    - BOEM-   daar is een puteen put in het bosen daar ligt meesnaast haar fiets   mees weentmees heeft pijnpijn aan haar kniemees huiltze wint nietik troost haarde pijn gaat weg   mees staat ophaar jurk is viesmees wil geen koers meermees wil naar huis   daar is mijn huisen daar is mijn tuinmet een boomen nog een boomen aan de kant een haagik zet mijn fiets wegmees doet dat ook   ik weet nog een spelmees kent het ook-wat zie ik in de wolk?ik lig op het grasmees ookik kijk en zeg-het is een bolmees gilt-ik zie een bal   nu mag meesmees kijkt en toont-het is lang-een slangik zie de slang ook   nu mag ik weer-ik zie,    ik zie...dat is gekik weet niet wat ik zieik toon het aan meesmees is blij-ik zie,    ik zie,wat jij niet zieteen wielen nog een wielen een stuur-ik zie een fietseen fiets in een wolk   mees kijkt naar mij-ik weet van wie die fiets is-ik niet-het is jouw fietshoe weet mees dat?-die fiets heeft geen belja, dat is waarnet als mijn fiets   ik kijk en ziebal, slang, fietsen meeswie ben ik? WOLF

Rosemarijntje
7 1

ik lees met Mees -- buik-boek

Dit is de straat van Mees. Daar staat haar huis. Ik stap er heen. Ik ben er zó. Ik slaap daar straks. Mees is blij. Mee is blij. Ze zwaait al. Ze lacht naar mij. Ik hou van Mees. Mees ziet mij ook graag. -        Dag Mees, hier ben ik weer! -        Wat wil je doen? -        Ik weet een leuk spel: jij beeldt iets uit en ik raad wat. -        Of we doen gek.  -        Dat is ook tof. -        Ik zet een hoed op met een bloem. En ik draag een strik om mijn hals. -        Oh, en ik verf je neus rood! -        Wat kies jij? Een pruik? Dat klinkt leuk! Mees neemt mijn hand en trekt me mee de trap op. Ik ken de weg. Haar bed staat links. Het is groot en paars. Pop wacht op ons. Ze zit al klaar. Naast het bed staat een kist. Ik zie de hoed met de bloem. Mees zet hem op. Ik zoek iets voor mij. Ik kies een rok en trek hem aan. De sjaal sla ik om me heen.Na een uur zijn we klaar. Gek doen is leuk en fijn met twee. Het maakt ons moe. Mees wenkt naar me en sluipt de trap af. Ik glip mee het huis uit. Ik weet dat het mag. “Kom”, zegt Mees, “We gaan naar de bib.”Het is niet ver. We gaan te voet. De bib is groot. Rij na rij. Kast naast kast. Rek naast rek. Mees kiest een boek. Een boek met een draak. Op de kaft staat ook een man met een zwaard.Ik zoek nog. Ik wil ook een boek. Ik sla een gang in. Ik kijk in het rek naast het raam. Ik vind een boek dat me leuk lijkt. Het noemt “ In de buik”. We gaan naar huis. Elk met ons boek. Mees zit op haar bed. Ze lees uit haar boek. Ze leest luid. Zo hoor ik het ook. “De man gilt. De draak spuwt vuur. De man is bang.” Ik hou niet van dit boek. Het is voor mij te eng. Mees snapt het en knikt. “Lees jij maar uit jouw boek.”Ik zit naast Mees op het bed en start. -        Dit is mam en dit is pap. Pap heeft een snor. Die prikt.Mam haar buik is bol. Het lijkt wel op een ton. In die buik zwemt mijn zus. Ze is nog klein. Eerst was ze zo klein als een noot of een druif. Dan zo groot als een kool. Ze groeit snel. En toch te traag. Want ik wacht niet graag. Dus ik geef de buik een kus. SMAK.Soms voel ik mijn zus. Het lijkt of ze schopt naar mij. Ze rolt in de buik. Ik kan dat zien. “Hé”, zegt Mees, “Dat lijkt op jou! Jij krijgt ook een zus!”Dat is waar! Ik lach mee met Mees. Dit boek is leuk. Ik sta in het boek. En mijn zus ook. Ik lees nog meer. Niet luid, wel stil. Ik zoek de naam van mijn zus. Zou die hier in staan? Dan roept Roos. Roos is de mam van Mees. Het licht moet uit. Het is al laat. Het is tijd voor bed. Die nacht droom ik van pret met Mees. En ook van mijn zus. Ik hou nu al van mijn zus. Ik wil dat ze uit de buik komt.

Rosemarijntje
1 0

Proxx: Het Waterrijk

Hoofdstuk 1: De gestolen bubbel“Uwe majesteit, alles is in orde. De bubbel is nog veilig, het plein is volledig vol en iedereen wacht op het zien van uw dochter.”Maria knikte als antwoord naar haar lijfwacht. “Dank je, Pascal. Neem even een kleine pauze. Tony neemt het wel even over van je.” Pascal, een donkergrijze platvis, knikte en wandelde de troonkamer uit en werd al snel vervangen door een bruine platvis, Tony. Hij was een iets wat oudere vis, maar hield van zijn job. “Uwe majesteit, het is tijd.” Maria knikte en stond op. Ze volgde Tony naar het balkon dat uitkeek op het waterrijk en de menigte die zich verzameld had. De juichende vissen en waternimfen werden stil. “Mijn vrienden, familie. Welkom. Ik zou jullie willen bedanken voor jullie komst. Zoals jullie weten zal er spoedig een troonopvolgster zijn die het van me zal overnemen. Het is een moment van zowel vreugde als verdriet, want het markeert het einde van een tijdperk waarin ik deze kroon droeg met trots en vastberadenheid.Toen ik mijn plaats op de troon innam, was ik misschien niet klaar voor de verantwoordelijkheid die het met zich meebracht. Maar ik leerde dat leiderschap niet gaat over macht, maar over het dienen van de volgelingen die je hebt beloofd te beschermen. Het gaat niet over de rijkdom van de kroon, maar over de kracht die je vindt in de eenheid van je volk.Vandaag is een moment van overgang, maar ook van hoop. Het is met een hart vol trots en liefde dat ik jullie mijn opvolgster voorstel, de toekomst van ons koninkrijk. Mijn dochter, het nieuwe licht van ons volk, die geboren is uit de oceaan zelf.Zij is nog jong, maar haar ziel is sterk. Haar ogen weerspiegelen de diepste wateren van ons rijk, en haar stem zal de bries van de zee volgen. Haar pad is dat van de oceaan: een pad van mysteries, van kracht en van vreugde. Ze is een dochter van het water, verbonden met alle wezens die onder het oppervlak leven – de vissen, de nimfen, de zeemonsters die ons rijk in al zijn glorie bevolken.Met haar aan de helm zal de zee niet langer slechts een kracht zijn om te vrezen, maar een bron van inspiratie. Mijn dochter, die zich met wijsheid en moed zal tonen, zal in alles de balans bewaren hier in de oceaan. Ze zal ons leiden met een hart vol compassie, een geest vol vastberadenheid, en een ziel geworteld in de diepste oceanen.In deze tijd van verandering wil ik jullie geruststellen: de toekomst is in goede handen. De zee, die alles omhelst, zal haar leiden. Jullie zullen haar pad volgen, zoals jullie het mijne volgden. Haar leiderschap zal niet van mij zijn, maar van ons allen. Want het volk van de oceaan en het land is één, en in dat eenheid vinden we onze ware kracht.Laat ons niet in angst staan voor wat komt, maar in vertrouwen en vastberadenheid. De toekomst is als de oceaan: soms kalm en vredig, soms woelig en onvoorspelbaar. Maar met de juiste koers zullen we altijd blijven drijven, altijd vooruit.Laten we deze dag niet enkel zien als een afscheid, maar als een nieuw begin. De kracht ligt in jullie handen. De verantwoordelijkheid ligt bij jullie. En ik ben er trots op dat ik heb mogen dienen. Moge onze toekomst helder zijn en ons pad recht.”Terwijl koningin Maria haar emotionele speech gaf aan het zeevolk, ging Pascal de bubbel met de nieuwe prinses halen. Als een waternimf geboren wordt, wordt deze omhuld door een bubbel die de baby beschermd en warmte biedt. Pascal wandelde de kamer binnen en deed het licht aan. Zijn ogen vielen op het open raam. “Had ik die niet gesloten?” vroeg Pascal zich af. Hij liet een kreet horen, waardoor andere wachters naar hem toe renden. “Pascal, wat is het probleem? We hoorden je schreeuwen…” De wachter werden stil, paniek duidelijk in hun ogen. De bubbel met de nieuwe prinses was weg. Gestolen.“Verwittig de koningin. Er is geen reden tot paniek. De dader kan niet ver zijn. Wie dit op zijn geweten heeft zal hard gestraft worden,” zei Pascal streng tegen de andere wachters. Ze knikten en één van hen zwom naar de koningin. “Uh, uwe majesteit? We hebben een klein probleem,” fluisterde hij in haar oor. Maria stopte haar speech en keek de wachter aan.“Hoe bedoelt u?” “Geen paniek, mevrouw Maria. Mijn collega’s doen er alles aan om haar te vinden. Het lijkt erop dat er bij u ingebroken is.” De koningin keek vol angst terug naar het publiek vooraleer de wachter haar mee nam naar binnen. “U neemt mij te zeggen dat iemand ingebroken heeft en mijn kind gekidnapt heeft? Wie doet nu zo iets? Ze is nog maar een baby!” De koningin huilde. “We doen er alles aan om haar zo spoedig mogelijk terug te vinden.”Buiten was de menigte van vissen en waternimfen bezorgd. “Wat zou er zijn, denk je?” vroeg een kabeljauw. “Geen idee, maar het zag er niet goed uit. Heb je gezien hoe haar gezicht veranderde?” vroeg een waternimf.Vele vragen kwamen naar boven over wat er aan de hand zou zijn. “Wat als de koningin gewoon de rest van haar speech vergeten is en de wachters hebben haar script gevonden?” Enkele lachten met de grap van de zwaardvis. “Nee, ik denk dat dit is wat er aan de hand is. Het zag er wel nog serieus uit,” antwoorde een andere waternimf. Er was duidelijk lichte paniek bij de menigte. Hun koningin werd niet zomaar terug naar binnen begeleid door enkele van haar lijfwachters als het niets ernstigs zou zijn.Stevige voetstappen van 2 waternimfen renden door de hal, tot ze de troonkamer bereikten. Pascal, Tony en de koningin keken beide mannen aan. “Uwe majesteit, wij hebben uw oproep gehoord,” zei de groene waternimf. “En we zijn hier om u te vermelden dat vandaag onze vrije dag is…maar we een uitzondering maken voor u, gezien de ernst van de situatie,” zei de tweede, gele waternimf. “Ah, de gebroeders Oscar en Paul,” zei de koningin. Oscar en Paul waren zeer bekend in het waterrijk om het obsessie met de mens “Sherlock”. Zo erg zelfs dat ze dezelfde job op hun genomen hebben. Ze waren erg goed in hun vak. Alles wat vermist was, werd teruggevonden. Tenminste, als het niet ging over eten."En jullie zijn zeker dat jullie mijn 2 kilo zeekraal zullen vinden? Ik weet enkel dat de dief die richting uit ging," zei een jonge waternimf tegen de twee broers, haar stem trilde van ongeduld. Haar handen kniknepen om de mand met zeesterren die ze droeg, terwijl ze haar ogen op de horizon fixeerden."Geen zorgen, jongedame," antwoordde Paul met een geruststellende glimlach. "Uw eten zal zo spoedig mogelijk bij u terug zijn."Oscar knikte vastbesloten. "We zullen de dader vinden en de zeekraal veilig terugbrengen."De waternimf keek hen nog een keer van top tot teen aan, alsof ze hen zonder woorden beoordeelde. "Ik vertrouw jullie. Maar wees snel," zei ze voordat ze zich omdraaide en in de schaduw van de rotsen verdween.Zonder verdere woorden doken de broers het koele, diepe water in, hun ademhaling al rustig en kalm, hun ogen scherp op de omgeving. Het onderwaterbos van zeewier was dicht begroeid, de paden werden moeilijker en de rotsen lagen overal in de weg. Maar ze volgden de aanwijzingen van de nimf, tot ze een oud, gezonken schip bereikten. De boeg was bedekt met een dikke laag zeepokken, en de zeewier slierten lagen over het wrak als een bed van roestige veren."Je denkt niet serieus dat iemand hier zijn buit heeft verborgen, hè?" vroeg Oscar, zijn stem klonk een beetje sceptisch terwijl hij door de roestige planken van het schip ploeterde."Dit is de perfecte plek om iets te verstoppen. Als iemand weet hoe je een schip kunt verstoppen, is het wel iemand die zich met diefstal bezighoudt," antwoordde Paul. "Blijf zoeken."En daar, in de schaduw van een instortende mast, vonden ze de dief. Hij was niet bepaald de grootste of de snelste, maar zijn tas zat vol met wat duidelijk de gestolen zeekraal moest zijn."Aha!" riep Paul, zijn ogen glinsterend van vastberadenheid. "We hebben je!"De dief probeerde te vluchten, maar de broers waren snel. Ze omsingelden hem, bonden hem vast en namen de tas met zeekraal in beslag."Je zult niet ver komen," zei Oscar met een grijns. "Het is tijd om terug te keren."De broers zwommen een tijdje in stilte, hun ogen gericht op het pad terug. Maar na een tijdje voelde Oscar een lichte rammeling in zijn maag. "Hé, Paul... van dat onderzoeken heb ik eigenlijk wel een beetje honger gekregen," zei hij, terwijl hij zijn handen door het water bewoog.Paul keek naar zijn broer en rolde met zijn ogen. "Jij niet alleen, broer. We hebben hard gewerkt."Ze vonden een rustige plek tussen de rotsen, waar het water kalm was en het zonlicht door de wateroppervlakte scheen. Ze hadden de tas met zeekraal bij zich, en hoewel het misschien geen royale maaltijd was, was het genoeg om even hun honger te stillen."Waarom wachten? We hebben het verdiend," zei Oscar, terwijl hij een hand vol zeekraal naar zijn mond bracht. Paul volgde zijn voorbeeld, en binnen een paar minuten waren ze de hele tas door aan het werken. Het was misschien niet ideaal, maar het smaakte goed genoeg voor hen.Ze gingen pas verder toen de tas leeg was en hun honger gestild was.Toen ze uiteindelijk terugkwamen bij de jonge waternimf, stond ze daar, duidelijk nerveus en vol verwachting. Maar zodra ze hen zag aankomen, viel haar blik meteen op de lege tas in hun handen, en haar gezicht veranderde onmiddellijk van bezorgd naar woedend. "Wat... wat hebben jullie gedaan?" vroeg ze, haar stem scherp van ongenoegen.Oscar zuchtte en maakte een verontschuldigende gebaar. "Jongedame, we hebben goed nieuws… en niet zo’n goed nieuws.""Het goede nieuws," zei Paul, "is dat de dader is gearresteerd en achter tralies wordt gezet.""Het slechte nieuws," vervolgde Oscar, zijn ogen ontwijkend, "is dat we op weg naar u… een beetje honger kregen."De nimf fronste, haar lippen trilden van frustratie. "Je hebt wat gegeten?" zei ze, haar stem veel strakker dan tevoren. "Mijn zeekraal?"Oscar probeerde het goed te maken. "Het was gewoon een beetje… je weet wel, een noodzaak. We hadden echt geen andere keus."De waternimf keek hen met een blik die scherp genoeg was om schelpen in het water te laten barsten. "Jullie twee..." Ze sloeg haar handen in het water, wat een plas schuim deed opborrelen. "Ik had speciaal voor die zeekraal gezorgd!"Oscar krabde ongemakkelijk achter zijn oor. "We weten het, we weten het. Het was fout van ons. Maar hé, we hebben de dief wel gevangen, toch?"Oscar glimlachte bij de oude herinnering en nam een blad zeewier en een kleine tritonshoornschelp en begon met schrijven. “Dus, we zijn op zoek naar een lichtblauwe bubbel met een baby.”“Een koninklijke baby,” verbeterde Paul hem. “En meneer Pascal, u kwam in deze kamer en zag dat het raam open stond?” Pascal knikte op de vraag van Oscar. “Interessant,” antwoorde hij en schreef dit neer op het stuk zeewier. “Was het enkel de baby die gestolen werd, of zijn er andere voorwerpen ook vermist? Want dat rekenen we apart op onze factuur,” grapte Oscar. De koningin lachte niet. Haar blik ijzig en killig. “Nee. Enkel mijn kind is verdwenen,” antwoorde ze de twee broers serieus. Ook dat werd genoteerd. Terwijl Oscar de notities schreef ging Paul kijken bij het raam. “Ah! Het raam is open getrokken.” Zijn broer schreef ook dat op. “En schrijf ook op dat het glas uit het raam weg is, vermoedelijk door de dader.”Ook dat schreef de broer neer. Al snel had Oscar alles neergeschreven op het stuk zeewier. “Zoals ik het zo een beetje bekijk…” startte Paul en keek naar Pascal en de koningin. “…zijn jullie de pineut. Maar! We doen ons best voor u, majesteit.”Oscar stak zijn schrijfschelp weg en at het zeewier waar de notities op geschreven stonden op. “Laten we gelijk van start gaan. De dader kan niet ver zijn gekomen.”Terwijl de twee broers door het opengebroken raam zwommen, op zoek naar de dader, zuchtte Pascal. “We zijn verdoemd.”   Hoofdstuk 2: De zoektocht“Wie steelt er nu een baby? Ze krijsen, ze huilen en ze stoppen niet als je het hen vraagt,” zei Oscar tegen zijn broer. “En het ergste van alles, als ze een boodschap doen kuisen ze het zelf niet op.” Beide broers draaiden met hun ogen. Het was duidelijk dat ze de zoektocht niet naar hun zin deden, maar het betaalde wel goed. “Wel goed dat de koningin ons dubbel betaald ervoor,” zei Paul met een kleine lach.“Ach, al bij al is het zo erg nog niet. Kijk eens om je heen in wat voor een pracht we zoeken.” De omgeving was gevuld met vervuild water, afval, enkele botten en hier en daar een brokstuk. “Niets verontrustends aan,” zei Oscar sarcastisch voor hij stopte in zijn voetsporen. “Oh, en laten we niet vergeten dat dit de favoriete plek is van de Kraken. Echt, we moeten hem een naam geven…”Paul bleef stil staan. “Ja, we hebben ver genoeg gezocht, we gaan maar weer eens terug.” Zijn broer draaide hem om en keek hem aan. “Maar we zijn hier pas. Denk aan het geld, Paul.” “Maar,” startte Paul. “Kom nu toch,” antwoorde zijn broer hem.Paul wees naar waar hij iets zag bewegen in het donker. Ook Oscar keek naar waar zijn broer wees en nam enkele stappen terug. “Oh….hallo daar Henry,” zei Oscar bang en ging naast zijn broer staan. “Henry?” vroeg Paul zijn broer.“Ja. Ik dacht, geef ik hem nou maar de naam Henry.” Paul draaide met zijn ogen en antwoordde. “Ik denk dat we het geld mogen vergeten.”“Denk je? Tussen leven en kraken voer worden weet ik wel wat ik kies hoor…” zei Oscar bang. Het bewegend dier kwam langzaam dichterbij en bewoog al dansend over het zeebed. Een grote schaduw van het dier viel over hen en ze slikten in angst. “Ik denk dat we maar eens moeten gaan,” zei Oscar en nam een stap achteruit.Ook zijn broer knikte en volgde hem. Iets later verdween de grote schaduw kwam het dier in zicht.Een kleine octopus.“Ah, die is zo schattig!” Paul ging naar de kleine octopus en aaide hem. “Kijk dan toch! Dit is toch totaal niet gevaarlijk,” vroeg Oscar en ging ook op zijn knieën zitten om het dier te aaien.“Ik denk dat ik jou Henry De Kleine noem.” Zijn broer keek hem aan. “Serieus? Naar dat zeemonster,” vroeg Paul aan zijn broer.“Maar kijk dan toch!” riep Oscar met een brede lach.“Hij is zo schattig! Maar serieus? Henry De Kleine?” zei Paul serieus tegen zijn broer.“Hé, ik zag hem eerst, dus ik mag hem noemen.”“Maar wie zegt er dat het een jongen is, hm? Het kan ook een meisje zijn.” Paul gaf een kleine tik tegen het achterhoofd van Oscar. “Dan is het Henrina De Kleine.” Oscar lachtte. Al snel had de kleine octopus Oscar geadopteerd in plaats van andersom. Paul merkte al snel het grotere dier op die snel hun richting uitkwam. Oscar had de grote overlappende schaduw die over hem viel nog niet opgemerkt, en bleef de kleine octopus aaien.  “Wie is een flinke octopus? Jij! Ja jij!”Paul zag een beweging hun richting uitkomen. “Oscar…”Zijn broer keek op en zag de beweging nu ook. Hij liet de kleine octopus met rust en focuste. “Uh…nog een kleine octopus?”“Geen idee,” zei Paul, maar hij was op zijn hoede. Twee rode ogen keken hun aan en met een kreet renden beide broers weg. Oscar keerde nog even terug om de kleine octopus op te nemen om er dan terug schreeuwend vandoor te gaan.“Waarom heb je die kleine nu mee?!” riep Paul in volle paniek “Geen idee!” riep Oscar terug naar zijn broer. “Wat als dat het kind van dat monster is?! Wat dan?!” riep Paul zijn broer achterna.“Dan hebben we toch een baby vast?! Is dat niet waar we ook naar op zoek zijn?!”Paul stopte en keek zijn broer aan met een serieuze blik. “Maat, serieus? Ziet dit er uit als een bubbel? Ziet het er uit als een nimf? Nee? Zet het dan terug!” Door het hysterisch geroep van Paul kwam de kraken alsmaar dichter en dichter. Oscar zette de kleine octopus terug neer en zette het op een lopen. Achter hen konden ze het gelach van een kind horen. “Hé, denk je dat-“ “Kijk uit!” riep Paul naar zijn broer als een tentakel hem probeerde te pakken. Oscar kon net de tentakel ontwijken. “Nee, maar hoorde je dat net ook?” “Wat?!” Het was duidelijk dat zijn broer niet echt blij was hoe de situatie uit de hand gelopen is. “Dat gelach. Denk je dat Henrina ons uitlacht?” vroeg Oscar opeens serieus.“Doe niet zo onnozel! Het is een vis!” “Het is een G.O.W! Groot ongewerveld weekdier-“ Oscar corrigeerde zijn broer.Beide broers hadden het territorium van de kraken, die zij “Henry” noemden, verlaten en kwamen terug op adem.“Ik zweer het je, ik hoorde gelach.” Oscar bleef maar aanhalen dat hij het gelach van een kind hoorde. “Och, man. Je beeld het je gewoon in. Net als die keer dat je zweerde dat de held zeehond Rompus jou naam noemde wanneer hij zei dat iemand hem gered had van Bruno de Witte.”“Oké, ik geef toe….ik had dat verhaal wat veranderd om er goed uit te zien en over te komen dat ik een witte haai aankan,” vertelde Oscar als excuus.“Maar dat is het hem juist. Het is nooit gebeurd. Dat komt vanuit een film die de mensen gemaakt hebben voor hun guppy’s over hoe zij denken dat onze wereld eruit zien. Ooit al eens een carwash gezien hier? Wat is dat zelfs? Is het een dier? Een mensensoort?”Oscar keek zijn broer raar aan. “Hoe weet jij waar die film over gaat?”“Euh….een gokje? Kijk, het maakt niet uit hoe ik het weet. Het feit alleen al dat ik het weet-““Hé kijk daar. Een kleine.” Oscar onderbrak zijn broer en wees naar wat eruit zag als een kleine vis die net uit een pikdonkere kloof tussen twee hoge rotsen in het water zwom. Paul zuchtte. “Wat heeft dat nu weer te maken met-““Alles,” zei Oscar fluisterend en zwom naar de kloof. Zijn broer volgde hem. “Os, heb je wel enig idee welke kloof dit is?”Oscar zwom de kloof in. Paul riep hem nogmaals achterna. “Oscar, kom nou gewoon terug! Het is te gevaarlijk! Dat is de kloof van-““Van Leviathan, weet ik!” riep de andere broer terug. De kloof van Leviathan, gekend door twee uitstekende rotsen die leken op schedels. Dat alleen was al een stille waarschuwing. Wie betreed keert niet meer terug. Het water, in tegenstelling tot wat erbuiten was, was pikzwart. Het was als een doolhof in het donker waar enkel geluid je enige navigatiemogelijkheid is… alsook was het de slaapplaats van het oudste zeemonster. “Oscar! Keer toch terug, man!” smeekte Paul. “Ik weet wat ik doe hoor! Maak je nou geen zorgen,” riep Oscar terug en zwom dieper de kloof in. Paul, vanop het oppervlak van de kloof, schudde zijn hoofd. “Vader zei ons vroeger dat één van ons een genie is… en de ander is een banale clown. En ik begin stillaan te begrijpen wie wie is.”Paul’s stem werd alsmaar stiller en stiller, terwijl Oscar bleef praten tegen zichzelf. Er is geen zekerheid of het spreken tegen zichzelf hem een genie maakt om de weg terug te vinden… of een complete gestoorde malloot. “For every mile I walk, every race I lost-“ Hij begon het lied die gezongen werd door een mens genaamd Natalia op het oppervlak te zingen, tot een gegrom hem tot stilte bracht.“Niet jou smaak? Nou, smaken verschillen.” Opnieuw klonk een diepe grom. “Doe niet zo. Shark-ira heeft ook zo haar minpunten.” Shark-ira, een vrouwelijke haai die, in plaats van jagen op eten, het leven doorgaat als een zingende haai. “Als ik mezelf wil zijn, doe ik mee met de meerminnen. Pas dan ben ik wie ik ben,” zei de zingende haai ooit in een interview. Oscar begreep er niets van. Het bleek een trend te zijn, kennelijk. Hij wist nog dat hij de grap aanhaalde bij het interview door te zeggen “En ik voel me als een mens maar je ziet mij niet met voetkleren lopen,” waardoor hij kwade blikken kreeg van enkele andere zeedieren. Hij begreep er niets van, nu nog steeds niet. Het gegrom klonk nogmaals. “Hoe kan ik dat nou weten? Ik ben er zelf naar op zoek.” Een geheime gave van Oscar waar zijn broer niet vanaf weet is dat hij de taal van de oudste zeedieren geleerd heeft en het dus vloeiend verstaat. “Als je haar ook zoekt, waarom help je me dan niet?”Net buiten de kloof was Paul aan het ijsberen. “Tuurlijk! Laten we de kloof van Leviathan ingaan! Niets mis mee! Enkel dat we opgeslorpt worden door het donkere gat daarbeneden!” Paul liet een zucht horen. “Hé, vergeet het maar dat ik je kom zoeken! Hoor je me?! We hebben een job om te doen! Een goed betaalde job!”Hij riep in de kloof, maar er kwam geen antwoord voor een lange duur. Dat was tot Oscar terug opzwom. “Hé, je gelooft het nooit!”“Vergeet het! Ik ga de kloof niet in-“ riep Paul naar zijn broer.“Leviathan weet waar de baby is.” Dit zorgde ervoor dat Paul zweeg. “Wat…?” Paul keek zijn broer stomverbaasd aan. Zei hei nu net-“Ja! Leviathan-“ “Leviathan is onze god! Een mythe! Een verhaal dat ze aan guppy’s vertellen om hier weg te blijven omdat, wie erin gaat, er niet meer uitkomt. Leviathan bestaat niet. Hier een kleine geschiedenisles voor je. Punt één: Zeemonsters, behalve de Kraken, zijn uitgestorven samen met hun soortgenoten op het land. Punt twee: Leviathan heeft een enorme grootte, waarvoor deze kloof te klein is. En punt drie…“ Oscar zette een brede glimlach op. “Waarom lach je zo? Je lacht nooit zo. Stop daarmee-“ maar Paul werd onderbroken door een grote snoet die uit het donkere water omhoog kwam.“Wat op de donkerste plek in de zeven zeeën is dat?!” Oscar bleef zijn glimlach behouden. “Dat, mijn broer, is Leviathan.” Paul keek hem met een open mond aan. “Oh mijn Leviathan-“ Paul bewonderde de gigantische kop. “Exact! En hij weet waar de baby is. Of niet soms, vriend?” Het gigantische lichaam van Leviathan kwam nu helemaal tevoorschijn. Een lang, zwart lichaam met schubben zo sterk dat zelfs de sterkste wapens van het paleis het niet konden doordringen zwom de kloof uit. Vier grote ogen draaiden Paul’s richting uit en keken hem aan. Rond zijn hals had Leviathan zeven tentakels, één voor iedere zee. De twee grote tanden die uitstaken uit zijn mond waren de lengte van vier nimfen als die op elkaars schouders zouden staan. Leviathan gebruikte zijn volledige lichaamslengte om de kloof uit te komen.Wanneer zijn staart eindelijk, na een lange tijd wachten, de kloof uit was, merkte Paul al snel op dat iets of iemand de staart van Leviathan vasthield. Hij keek wat beter en keek zijn broer aan met grote ogen. Zelfs zijn snor strekte volledig uit.“Os,” begon Paul voor hij onderbroken werd door een diepe lange grom van Leviathan. “Kijk naar zijn staart.”Oscar luisterde naar het gegrom en keek zijn broer aan. Hij streelde over zijn stoppelbaard. “Leviathan zegt dat je hem gewekt hebt en dat je spijt zult hebben…”Leviathan gromde opnieuw, waardoor Oscar zichzelf corrigeerde. “Ah, mijn excuses. Hij zei dat we beiden zullen spijt hebben en beide zeven jaar ongeluk.”Paul wees naar de staart van Leviathan. “Os, kijk naar zijn staart…” Oscar keek naar de staart van het gigantisch zeemonster dat nu boven hem zwom. “Hé, daar hangt iemand aan. Het lijkt erop dat het Leviathan niet veel kan schelen.” Oscar riep naar de zeegod. “Levi! Er hangt iemand aan je staart!” Paul sloeg zijn hand in zijn gezicht vooraleer hij zijn broer bij de schouders nam en door elkaar schudde. “Dat is de prinses, jij malloot!”Leviathan pikte het geluid van het gelach van een kind op en met een soepele beweging sloeg hij zijn staart op en neer. De prinses verloor haar grip op de staart van het zeemonster en vloog het zeewier bos in.Beide broers slaakten een kreet. Paul was de eerste die zo snel als hij kon richting het zeewier bos zwom. Het lag op enkele kilometers van de kloof van Leviathan.Oscar volgde zijn broer, maar keerde snel even terug naar de nu kwade zeegod Leviathan. “Ons excuses, meneer Leviathan. Het was onze bedoeling niet om u te wekken uit uw zomerslaap. Maar we zijn op een missie. Een zeer speciale en dringende missie. We zoeken de dochter van koningin Maria Aqua die eigenlijk aan uw staart hing. U euh… gaat ons toch niet echt zeven jaar ongeluk toebrengen?”Leviathan richtte zijn vier ogen op Oscar en liet een grom horen. “Ah, u bent maar aan het dollen. Ik houd van uw humor, heer Leviathan. Het was een eer u te ontmoeten.”Paul riep hem achterna vanop een afstand. Oscar zwom zo snel als hij kon naar zijn broer en volgde hem het zeewier bos in.Het bos was zo dik dat Oscar het niet kon laten om er een grap over te maken. “Weet je… de menswezens hebben hier een gezegde over. Iets met een bos niet door bomen kunnen zien. Geen idee wat een boom is, maar het klinkt heerlijk.” Paul was stil en was gefocust op het vinden van de prinses.“De prinses is niet langer meer in haar bubbel, dus ze is vatbaarder voor de kou en het leven hier in de oceaan die haar iets willen aandoen. Dus Oscar, zou het nu werkelijk iets pijn doen om je wat te focussen? Je weet dat de koningin niet graag heeft dat er over die menswezens gesproken wordt.” Oscar zuchtte en draaide met zijn ogen. “Ja, ja. Ik weet het. Maar ze is hier niet. Dus hoe gaat ze controleren wanneer we erover spreken en wanneer niet? Heeft ze hier ergens wachters op post staan, ofzo?” Paul bleef door het zeewier heen zwemmen, hopende de prinses snel terug te vinden. “Als we nu maar niet te laat zijn.”   Hoofdstuk 3: Maria AquaTerug op het paleis was Pascal, de hoofdlijfwachter van de koningin, in gesprek met Tony, vlak voor de gesloten deur naar de kamer van de koningin. “Ik weet dat het geen goed idee was, maar die broers zijn de enige hoop die we hebben om de prinses terug te vinden. Hare majesteit heeft haar kamer nog steeds niet verlaten sinds er bekend is dat haar dochter gevisnapt is.”Tony knikte met een zucht. “Het was het beste dat je kon doen, weet je?” Tony keek naar de gesloten deur. Een donkerblauwe deur met een grote blauwe saffier in het midden. De edelsteen was een erfstuk van Maria Aqua’s moeder, Oceana Aqua. Het behoorde origineel in een sieraad die van de mensen kwam en op de bodem van de oceaan lag, tot deze werd verwerkt tot een symbool van statuut.De deurklink werd gemaakt van de gevonden goudmunten in één van de gezonken schepen van de mensen en versmolten tot een nieuwe vorm. Terwijl beide wachters buiten de deur hun conversatie verderzetten, ijsbeerde koningin Maria Aqua door haar kamer. Haar kamer was gedecoreerd met enkele foto’s. Enkele waren van haarzelf, anderen van haarzelf in haar kindertijd. Er was nog een andere foto bij haar bed waar ze samen met een man op stond. Beiden leken gelukkig. Aan de muur net boven haar bed hing een portret van haarzelf die ze liet maken door een schilder genaamd Piscasso. Aan de muur bij haar deur hing dan weer een schilderij van haar moeder, Oceana Aqua, gemaakt door dezelfde schilder. Iedere keer dat Maria Aqua naar het schilderwerk keek, kreeg ze koude rillingen. Haar moeder was een straffe tante. Alles moest gebeuren volgens het boekje. Had je een regel gebroken, werd je gearresteerd. Kwam Maria als kind te laat thuis van haar lessen kreeg ze onmiddellijk paleisarrest. Aan de eettafel werd gezwegen. En wie toch durfde een woord te spreken werd onmiddellijk door Oceana de mond gesnoerd door wachters die je uit de diner zaal verwijderden. Oceana had maar één koude blik te werpen met haar groene ogen naar haar wachters en iedereen wist dat er een persoon minder aan tafel ging zitten.Groene ogen, lange donkerblauwe haren, lichtblauwe schubben… het was een lichaam waar Maria als kind vaak jaloers op was.De koningin had al vaak de neiging gehad om het schilderij van haar moeder te verwijderen uit haar kamer, of het misschien gewoon om te draaien. Maar telkens ze voor het schilderij stond, kreeg ze opnieuw rillingen en besloot ze om het schilderij maar met rust te laten. Ze zag het aan als een koude herinnering aan haarzelf. Ze zou koste wat het kost doen om het waterrijk te beschermen tegen de wezens op het oppervlakte. De mens.  

Katrien L.
10 0

The Symphony of Life and Death: Trio prologue 'The War of Disobedience'

This is a first draft The War of Disobedience   Dolomius, Father of the Gods, had just fallen. Ripped apart by humans, stronger and wilder than they’d ever been.  “We must retreat, father”, Alponi begged the great Avandair. First brother to Dolomius, and in all rights and purposes, now King of the Gods, and Father of the Gods. “Too many are falling, too many have lost their connection to their domain. Something else is here, on the planet, it’s consuming not only our source of strength, but our magic as well”, the young God of the Mountains said.  “Where is Leorr?”, Avandair asked. “Where is your brother?”.  “The Silent Commander foresaw the attack. He warned us all, in the back. It’s thanks to him that we’ve survived, Lord Father”, Grivali, son of Creaturia said. “He left to the White City, taking the twins with him”. “I am not your Lord Father”, Avandair said.  “I’m terribly sorry, my King. But in this very moment, with all those who have fallen, you are our King, brother”, Brinse, Goddess of Winter, said.  “I .. I’ve no interest in being King”, Avandair said. “I .. have other plans, other goals..”.  “And now you must stand for us all, and lead us, brother”, Calavis, Goddess of the Fall, said. “They’ve noticed us, an army is coming this way”, Yorkal, God of Summer, shouted, from atop a tree.  “How many?”, Brinse shouted back.  “At least five thousand, possibly even more than that”, Yorkal, son of Creaturia, looked around, for signs of other life, other groups of Gods still standing and fighting. “Over there!”, he shouted. “Treebandum and Creaturia are ploughing their way through the human defences to rescue .. I think that’s Sealvy, and a few others as well”, Yorkal shouted.  “You all make your way to Treebandum and Creaturia”, Avandair told his fellow survivors. “I will hold the enemy here off for as long as I can”.  “No, you can not”, Brinse said. “Do not worry for me, sister”, Avandair said. “Now that Dolomius and his sons have all fallen, I have full control over my domain and my lightning”, the God of Truth said. “If I am to fall, I shall take them all with me”, he picked up a shield and sword from a fallen enemy and took two steps forward before stopping and turning back around to his sons, sisters and nephews; “Be safe, all of you”, he told them. That was the last anyone would ever see of Avandair, first brother to Dolomius and the God of Truth. A last stand that would earn him a status as a legendary hero, never to be forgotten, even thousands of years later.  “Quickly now”, Alponi urged on his aunts. “We can not let my father’s sacrifice be in vain. We must survive, we must honour him!”.  “I’ve lost track of my father and Treebandum”, Grivali shouted.  “I see survivors on the ledge, over there”, Calavis yelled. She pointed at a single rock in the middle of a field of raging humans. There was no path to reach the top, and the surface was too smooth to climb. The humans were stuck shouting angrily at them and trying to hit them using arrows, and other ballistic weaponry. “How the hell did they get up there?”.  “Treebandum must’ve placed them there, and the rock”, Alponi replied.  “And how do we get there?”, Brinse asked. “I’ve drained every ounce of magic I have left, I need to rest, I need to return to recharge..”, she looked at her sisters and nephews; “..and it looks like I’m not the only one”.  “Can anyone still use enough to fly?”, Grivali asked, but none answered.  “Maybe we should look for a different place to be rescued?”, Calavis asked.  “Where would we go?”, Alponi asked. “Look around”, he gestured at the battlefield, of which they now had a clear vision. “There are humans as far as the eye can see. The lights of the Gods are dying, one by one. Stormed by too many at once, too many for any single God to handle.  “But some are still fighting, for us, so we can survive”, Brinse said defensively. “Look at them, we can not give up and let their sacrifices be in vain.  The battlefield covered nearly thirty percent of the continent. What were once thousands of lights emanating from Gods, were now only hundreds, as more fell every few minutes. As if swallowed by a sea of black.  “Someone has control over this battlefield”, Yorkal, who had been quietly observing the fighting, finally spoke up. “We may have lost our immortality, and our connection to our magic may be weakened. But it is not normal for these humans to put up such a fight”.  “What do you mean?”, Grivali asked his younger brother.  “Look at them”, he gestured at the battlefield. “They are all clad in a dark armor, almost as black as the night itself. Their eyes are shimmering with a red colour, and they are ripping Gods to shreds with their bear hands, they’re unnaturally strong”.  “You’re saying someone is giving them strength and working against us?”, Alponi asked.  “But that would mean that someone wants to end God-kind”, Brinse said.  “Worse than that”, Calavis said. “It means that there’s a traitor among the Gods”.  “No”, Yorkal said. “It could be worse still .. When we left this planet, it was still rich in magic. What if .. what if humanity created their own Gods”.  “That’s ridiculous, humans can not create Gods”, Alponi laughed.  “Then how would you explain the disappearance of nearly all magic in the land, Alponi?”, Yorkal asked. “Do the mountains still whisper to you?”, he asked. “.. Yes, but there words are not as clear as they are in normal circumstance. Like a dying voice, begging to be saved, or released from its suffering ..”, Alponi said, his eyes looking sadly at his own hands, and then the mountains in the distance.  “Do any of you still hear the whispers of your domain and those that inhabit it?”, Yorkal asked. “Because I no longer do”, the God of Summer said. “Who else could do such a thing, but a God?”, he said.  “That does not necessarily mean that humanity created their own deities, brother”, Grivali said. “It could still be ..”.  “A traitor?”, Yorkal asked. “Does that sound more logical to you? That one of our own kin would betray us, and destroy us? That one of us would use darkness in .. such a way?”, he gestured again to the battlefield. “Who of us controls the dark?”, he asked.  “.. no one, right?”, Grivali asked the other, who all nodded.  “Exactly!”, Yorkal said, smacking his right fist on his left hand. “Which means something, or someone, was created that controls the dark, which means someone created thèm”, he paced back and forth. “None of the God-kin would ever create such a thing, which leaves humanity. Just look at how vile they are, how vengeful, evil, and murderous. They are like hungry wild beasts, strengthened even further by the darkness the clad as armour”.  “I .. I’m still not convinced”, Alponi said, quietly.  “I see Sealvy!”, Brinse shouted. “She has spotted us!”.  “Treebandum is coming from this way”, Calavis said.  “And I see Creaturia, he has seen us as well, we’re saved!”, Grivali cheered. “Is this all that is left of us?”, Treebandum asked, his normally serene tone had taken on a sad tune.  “Avandair .. he held the humans back so we could escape”, Brinse told her older brother.  “Perhaps we can still save him, if we’re fast”, Creaturia suggested.  “No”, Treebandum said. “He knew what he was doing, and how little time we have left to save others .. they all knew..”.  “It’s just like the others”, Sealvy said.  “The others?”, Calavis asked. “What others, sister?”.  “We’ve found several groups, on the run. Our kin, deprived of their magic, drained like dried meat”, Creaturia said. “They were all saved by those who still had their magic, holding off more than they could handle, let alone count.. We’ve lost many today”. “But we’ve saved many as well”, Treebandum said, serenely. “And now we have saved the last of our kin”.  “You can’t just give up on the others”, Alponi shouted. “You can’t just give up on my father”.  “We’re not giving up, nephew”, Sealvy said. “We too must recharge, we need to return to The White City, with the last of the survivors, once we are there, we can discuss what to do next”, she said.  “It is time we left this place”, Treebandum said. “It seems we’ve been spotted”. The God of Roots grew a flower from his hand, whispered to it in a language older than any, the language of the First Seed, created by Thime. Small glowing orbs fell from the flower and began to float towards the top of the rock on which the other survivors had been secured. “Everyone grab an orb”, Treebandum said, and as soon as they did, they were transported instantly to the top of the rock. Soon after, Treebandum opened the path towards The White City. It was such a spectacle to behold that the fighting had stopped, distracting nearly every human around, who were witnessing something they never before seen in their lives, giving the remaining Gods, who would later be named The Grounded Gods, time to escape. The War of Disobedience came to an end, leaving humanity victorious and hungry for more. Soon after, their War on Magic began; which birthed The Hunt. In which forces were specifically trained to sense, spot and kill God-kin. These powers they gained by drinking the blood of the Gods, and eating their flesh during their initiation. The Hunters would become addicted to God blood and flesh, and when deprived of it long enough, would lose all sense of reality and turn into wild vicious beasts. These beasts were highly sensitive to light, but thrived in the dark. They learned to feed on the dark, and the light of the moon. Eventually, they would transform even further, become even more monstrous. Cursed to live forever, they would later become known as Shadow Beasts. Hunters would use these beasts to sniff our magic and God-kin with even greater precision. It was only thanks to the sacrifices of both Treebandum and Creaturia that not all magic and Grounded Gods were erased from existence. However, their sacrifice came too late to save magic on Earth, leaving the planet with nothing. Eara lost her life, turning Earth into just a normal planet, and no longer a celestial body. The Tree of Thime was destroyed as well, but Thime herself had successfully escaped. Only The Free have ever seen Thime in her new form. Many truths will now unfold, new and old.  

K.L. Runaya
3 1

The Symphony of Life and Death Andante Prologue 'Creeping Madness and Magical Solutions'

This is a first draft Creeping Madness and Magical Solutions  Unknown Time; Unknown location; “You might be wondering where I’ve been all this time. Well, I’ve been looking for you. Guided by a feeling that I would see you again”, a young boy, sitting in the dark, was talking to himself. “What happened to me, you ask? Well, I lost everyone. Literally, I woke up in a different world, I think. I call it ‘The Dark Realm’, because it’s always dark here”, the boy looked around the darkness and sighed. “There are no people, not even a single sign of life. I’ve been here for, I don’t know how long, but it seems like forever. Somehow I never get hungry, or cold, or sleepy. I just am. I .. just don’t get it”, he sighed again. “One day though, just as I was about to lose my mind completely, I started to get visions. Visions of you! They told me where you were, what you were doing. I saw that you were also lost in a different world. It looked prettier than where I am .. more colorful as well”, the boy made a wry smile. “You looked happy too. For a minute there it made me angry, because I thought you’d forgotten about me and moved on with your life, while I’ve been trying to find a way back ever since I got to this dreary place”, he held his head in both his hands. “But as soon as I felt the anger, I felt an even greater feeling of guilt. I struggled with it .. hard. But .. that doesn’t matter, I’ve finally found you, and I’ve finally come for you. I’m just sorry that it took me this long, Brail..”, the young boy talking to himself was Kiya, “No, that’s no good. That’s way too long.”, he told himself. We need to change it, maybe .. make it more happy?”, the teen shrugged. “What? No, it’s not”, Reason answered. “It’s perfect just the way it is, it’s who we are”. “How is that who we are?”, Anger asked.  “..if you think you can do better, go ahead, do it, come on”, Reason responded, “Well? What’re you waiting for?”. Peace sighed, “Guys, can’t we all just get along, even if it’s just for a minute?”. “You know, I’ve been meaning to say this for quite a long time”, Kiya said confidently. “But this shit is getting pretty aggravating and seriously insane, to be honest”, Kiya said. “It’s bad enough already that we’re stuck in this .. Dark Realm, I don’t need to lose my shit too. Talking to my own emotions, what the actual fuck.”. “Weirdo”, Pleasure jested.  “Now”, he continued as he ignored his own insults directed at himself, “How do we get out of this place? It’s definitely been years because I’m growing hair on my face and balls now..”, Kiya thought for a moment, “Hmm, maybe that’s why I’m going crazy”, he shrugged. “No. It’s not”, an unfamiliar voice answered. “Who said that?”, Kiya asked, startled. “I did”, the voice replied back, rather simply, as if they were shrugging. “Who are you?”, Kiya asked.  “In a way, I am you”, the voice replied.  “Great, another voice in my head? And what emotion do you represent then?”, Kiya asked, annoyed.  “I am not a mere voice in your head, young Kiya”, the voice said, amused. “I am what came before you, I am what comes after you, and at the same time, I am always you, anywhere, any time, any place, any persona”. “What? What does that even mean?”, Kiya asked, irritatingly confused. “Again, who are you? Wait, did you.. did you bring me here?”. “I did”, the voice answered amused. “Okay, before I wrap my head around that, what the actual fuck? Why would you do something like that, and why'd you let me sit here by myself for so long?”. “I .. forgot. I do apologize”, the voice replied.  “You forgot?”, Kiya said angrily. “Are you fucking kidding me right now? How long have I even been in here?”. “Time does not flow in here”, the voice said. “This is the Dream Realm”.  “That .. that doesn’t answer my question”, Kiya answered, fearing he may have been here so long, everyone he knew may have died already. “It only raises more questions”, the boy said.  “In a way, you could say that you have been here several lifetimes already”, the voice said, calmly.  “Several .. several lifetimes!?”, Kiya asked. Shouted it, almost; and then he began feeling drowsy.  “But in your world, at most a few years”, the voice chuckled. “If I had to make a guess, I would say it has been about two years, maybe a little more, maybe a little less. But, give or take, around two years”.  “Then fucking lead with that next time”, Kiya said, his face turning red.  The voice did not reply to this. “Why did you bring me here?”, Kiya asked, after a few seconds of silence. “Are you still there? Hello?”. “I am here still”, the voice said, calmly. “You have been brought here to fulfill your purpose, your destiny. To train for what is to come”. “I’m sorry, what?”, Kiya asked, his voice an octave lower.  “You have a great destiny, young Kiya”, the voice said. “You, and two others, are part of a great prophecy. You will bring a change to this universe, one unseen by all”.  “Ok, slow down there, buddy. What!?”, with every word said to him, Kiya only felt more and more confused. “Am I being pranked? Wait, is this a dream? Did I die, is that it? I’m dead, aren’t I?”. “You are me, and I am you. We are one, and we always have been. You have merely forgotten, and I am here to remind you of who you truly are. I have brought you back to our Kingdom, so that you may take the throne once again”, the voice replied.  “Okay, what the actual fuck?”, Kiya shouted out.  

K.L. Runaya
0 0

The Symphonies of Life and Fantasy: Allegro/Shadows Prologue 'The Rule of the Shadow'

The Rule of the Shadow   Long ago. In a world before yours. In a reality now long gone. There was the Age of The Dark. The Ancient Times were ruled by three overseeing powers. Entities born from nothing, but meaning everything. The Darkness was the first. It is the eldest form of intelligent life in all of existence. The Universe came second, bringing with it hope in the dark. The Darkness and The Universe fell in love and they created The First Light. Chaos, Neutrality and Goodness were their monikers. But, The Darkness grew bored quickly. It began to experiment with its powers, its reach. It took over the mind of a small creature, and caused the downfall of a small planet. Intoxicated with this new way to pass his time. The Darkness repeated his unforgivable act twelve more times. It was only after the thirteenth time that The Universe finally confronted her beloved. But The Darkness did not care for the words of the one he loved .. once. Now he was enamoured by power. Without anyone at hand to stop him, The Darkness swallowed all. Every planet. Every creature. Every living thing. By the end of his great hunger there was nothing left. Only he, his love and their child. Out of fear that her love would repeat his atrocious act over and over again; The Universe decided to turn against her love. She concocted a special potion, of sorts. That would force The Darkness into a deep and eternal slumber. Once The Darkness was put to rest, The Universe and The First Light joined hands and created Life and Death, though the latter would often refer to himself as ‘Fantasy’. And it was in their hands that they left responsibilities to create new life, new planets and their symphonies that you have come to learn. But, forever looming in an eternal slumber laid The Darkness. Plotting his revenge. And what a revenge it would be.  The Darkness had been a captive for several millennia when cut off a small piece of himself and managed to slip it out of his prison. The small patch of shadow, embedded with its master’s essence, turned into a small creature. Its task was simple. “Eara is your destination. Find me a Champion. Create for me an army!”. The small creature would find a young God, brother to another God, a hero even among the deities. A selfless man with no wish to rule. Eager to prove himself the better, the young God always challenged his perfect brother. But was always defeated. The shadowed creature approached the young God one fateful night. Convincing the young God with promises of greatness. And so it happened. The young God forged a pact with the creature. He defeated the perfect brother in battle and then crowned himself King of the Gods, and Father of the Gods. He declared himself ‘The first born God of Eara’. His strength had grown tenfold. The young God then created four sons. From rock, stone, thunder and lightning. To serve as his guardians. But then the young God did something the shadowed creature could not foresee. He grew arrogant and lazy. Conceited. Fat and drunk. No longer the warrior he once was, but still possessing over the immense powers the shadow had bestowed upon him. The shadowed creature decided to end their contract prematurely.  “Agreed”, King Dolomius agreed rather easily. “But on one condition”, he added. “I keep my strength, and if I do not, Solara shall be your final destination”. The King of the Gods signed a contract of his own making. He no longer had any use for this creature. His powers were his might. Without them, he would not be able to rule over the other God-kin. He wouldn’t be able to control them. The creature only contemplated the choice for a brief few seconds. Then signed the contract using its tail. The pact between the shadow creature and the young God had come to an end. Instantly the young God tested his might. It was all still there. Every power at his command. He chuckled and then cackled. While the small creature went on its way to find a new host. One he would be able to control better. One who wants war. Who wants to rule all, not just fill their bellies and wet their cocks. The search was short. Surprisingly short. The creature sensed a deep and dark rage. A caged monster begging to be released. Howling for carnage. The shadowed creature was instinctively drawn towards it and at the end of its run it found another young God. He was by himself.  

K.L. Runaya
0 0

aPUNKalypse chapter 1 'The Kids of Tomorrow'

The Kids of Tomorrow      We begin in 1989. 10 years ago the world “ended”. Society was no more. The streets cracked open, lava spit out. Nuclear bombs fell into the earth causing mass destruction. The leaders of the earth abandonned their people, causing mass panic. Rather than work together, some leaders thought they could make use of the situation to eliminate certain opposing countries. World War III broke out but didn’t last very long due to toxic gasses spreading in certain parts of the world. The closer to the gass, the more deadly it was. Causing instant death within a radius of 3 kilometers. Stories arose, at first, when humanity was still fighting, that the dead that were within those 3 kilometers had all come back to life. Zombies, Z’s short, now roamed the earth. Nuclear waste created mutated humans, over time they became known as Mumans, and animals, Manimals who then created mutated halfbreeds, Molestors . Of which most have gone insane and cannibalistic, only few can still speak. Humanity gave up shortly after. Communications fell out, adults who had survived left the group of orphans who then had to learn to fend and fight for themselves. Survival was key. Joey, Debby (already his gf), Michael (his best friend), Milo, Joe and Sid had all snuck out of the orphanage to go to a punk rock party in 1979 when it all happened. As soon as it started the group ran back to the orphanage to save the younger kids. Shortly after they were picked up by soldiers in busses. When the war began, 1 week later, the army left the orphans. They were met again with a group of hippies, learned from them for a year. The hippies left one day, hunting for food, but never came back. They then survived on the streets for 9 years thinking they were the last humans, the last non-mutated beings, on the planet earth. This is where our story begins.   High on top of the highest point of Breakneck Ridge, the outpost sat Joe, technically 4th in command of the Never Generation. - Or, at least, that is how they liked to refer themselves as. It was both a mocking and an ode to the orphanage they all grew up in called ‘Newer Generation’. - But acted more as 3rd in command because Michael liked to be alone. Joe was also the best fighter and could easily defeat Milo, Michael and Joey in one-on-one fights. And nearly as smart as The Twins. But Joe was a simple guy. He didn’t enjoy the attention, or responsibility. He liked to be free and loose. Act like a child when he felt like it and grab a snack when he needed one. A no-worry life in the apocalypse. But unfortunately Joey had other plans and saw Joe’s potential. So he was named Head-Scout. A job, Joe argued, was more suited to a loner like Michael. But Joey wouldn’t hear it. Tch , Joe clicked his tongue thinking about it.  It was a beautiful day, for the apocalypse. Or is it the New World now? He thought, the young slender man looked around with his dark blue eyes, filled with sadness and mystery. Peering into the distance, his hand over his head to shade away the sun. A top of Breakneck Ridge Joe had eyes in all directions and could see anything coming. But all he saw was more of the same. Trees, water and rocks. He rolled his eyes. “Time to head home, nothing to see.” He grabbed his backpack, pulled his hood over his head and started heading South, towards home. “Only a fifty minute walk.” He said, sarcastically cheerful.  You’re too honest for your own good. The thought just sprung in his head. A faint smile appeared around Joe’s lips thinking back to his first day as a scout. His first day as scout had probably been the worst of them all. By now he’s become used to it. But then, then he was afraid to be alone because of the nightmares that haunted him at night, and during the day. He didn’t want to bother his surrogate family with his troubles, Joe always thought, mostly out of shame. One of his lesser qualities. He always wants to carry everyone’s load of off their shoulders, but never asks, or accepts, help in return. He’d just smile and comfort them with an easy-to-believe lie. He hates that. Lying. Makes his stomach twist. A quality Joey greatly admires. But he would rather lie and say he could handle it, than put his story in the hands of his real family. Afraid to be outcast or scared off, to be mocked or treated differently. And so he stayed quiet about all his past misfortunes and focused on his job and newfound responsibility. Being the look-out and scout. The defense and the alarm. Together with Michael he had build the outpost that day. Michael had been silent the entire day, so work went by fast but the day seemed to last a lifetime. But then, when the sun was getting ready to set, the friendly ogre spoke, “You’re too honest for your own good. Do you know that?” He paused for a moment, Joe wondered if he was waiting for him to answer. But before he could think of a response, Michael continued. “And why do you act like you’re dumb and weak? What is it that troubles you? What did you live through before you reached the orphanage, Joe? You’re the only one who’s past is unknown. At some point the others will notice it as well, The Twins probably already have.” And as sudden as he had started, he stopped. “Well, fuck me. When it rains it pours with you, huh?” He laughed, “I’ve known you for 11 years, Michael, and I’ve never heard you speak as many words in those eleven years than I heard you speak just now.” His hands went to his head and he emulated the sound of an explosion, “mindblown”, he concluded.  “That doesn’t answer my question.” Michael reputed. Joe jumped on one foot, balanced himself and jumped back on both. “I’m well aware.” He said, smiling. His eyes sparkling with joy.  . 

K.L. Runaya
3 1