Zoeken

Hoog in de bergen

                                                                                                             foto: Weylin Tracking                                                     Nog honderd meter steil naar boven, wij moeten voor het duister de blokhut bereiken. Donkere dreigende wolken stapelen zich rond de bergtop. Als we hijgend de zware eikenhouten deur van de hut openduwen begint het te stortregenen. Net op tijd. Mijn kompaan doet snel de houtkachel branden en ik sluit zorgvuldig de luiken aan de ramen. Wij spreken onze proviand aan en na een warme thee vallen wij beiden in een diepe slaap op de britsen.In het midden van de nacht schiet ik wakker. Buiten lijkt het of de wereld vergaat. Het is net of iemand foto’s maakt met een superflits die onophoudelijk door de spleten van de houten luiken dringt. De bulderende donder lijkt mijn vriend niet te deren. Hij slaapt lekker verder. Felle windstoten dreigen de zware deur uit haar hengsels te lichten. Ik ben klaar wakker. Als de storm even luwt, hoor ik plots een geluid dat ik niet kan thuiswijzen. Het is net of iets tegen de deur schuurt en een soort gemekker voortbrengt. Het geluid zwelt aan en nu wordt er zowaar aangeklopt. Ik kijk naar mijn reisgenoot om hem raad te vragen, maar die vertoeft duidelijk nog in dromenland. Ik waag het erop en open de deur op een kier. Meteen steken twee hoorns door de opening die mij beletten de deur weer dicht te doen. Dan zie ik de kop van het dier dat zijn lijf tegen de deur drukt waardoor deze verder opengaat. Het is een gems.“Dat werd stilaan tijd dat je die deur opende”, zegt het op een mekkerige toon.Ik schrik, hoor ik dit goed? Dat beest kan praten.Het dier merkt mijn verbazing en mekkert verder: “Geen angst, mensenkind, wij gemzen praten doorgaans nooit behalve vandaag. De bergkoning die tevens een magiër is en in het hart van deze berg woont, geeft ons eens per jaar de gave om met mensen te kunnen converseren.”Met opengesperde ogen bekijk ik de berggeit en stamel: “Dus alleen vandaag kan je spreken?”“Correct, wij weten nooit bij voorbaat wanneer ons dit voorrecht te beurt valt, maar de koning schept er een immens genoegen in om het moment aan te kondigen met een nooit geziene helse storm. Tja, ieder zijn pleziertje.”“Wat voert je naar deze plek?” vraag ik beduusd.“Op deze hoogte is dit zowat de enige plaats waar men jouw soortgenoten kan ontmoeten. Zeg, wat is het hier warm binnen. Ik ben zulke temperaturen niet gewend. Het is niet verwonderlijk dat het andere mensenkind daar in een diepe slaap is gewikkeld.”“Jij bezit wel een uitgebreide woordenschat om maar eens per jaar te kunnen praten”, plaag ik het dier.“In onze kudde hebben wij een paar geiten die zich vervolmaakt hebben in de taal. Onderling kunnen wij het ganse jaar door met elkaar kletsen en de dag dat wij met de mensheid spreken, hoor je het resultaat.”“Zo, wat heb je nog meer te vertellen?”“Kijk, mensachtige of beter geachte mens, ik heb een boodschap. Jullie komen in steeds grotere getale naar deze berg om hem te beklimmen. Zelf doen wij dat ook, maar wij hebben daar niet zoveel tuig en rommel voor nodig als jullie. Langzaam maar zeker wordt deze bergstreek een vuilnisbelt door wat hier allemaal wordt  achtergelaten. Doen jullie dat thuis ook? Oké, dat jullie af en toe wat etensresten laten liggen. Dat is niet te versmaden. Ik lust wel eens wat anders dan wat er hier groeit en mijn vrienden roofvogels zijn ook dol op een vergeten Zwamworstje of een boterham met kaas. Maar de verpakking, de blikjes, de plastic en andere rotzooi mogen jullie weer meenemen. Hier zijn geen ploegen om het vuilnis op te ruimen.”“Dat is een mooie boodschap, mijnheer Gems, maar die schone slaper daar en ikzelf zijn zeer begaan met de natuur en wij letten er heus wel op geen troep achter te laten.”“Goed zo, mens, gefeliciteerd. Kijk, er hangen rond mijn nek een aantal amuletten met de beeltenis van onze bergkoning. Jij mag er een nemen en pak er voor je vriend ook maar een.”“Dankjewel.”“Zo, dan stap ik maar eens op. Misschien kom ik nog andere mensen tegen, alhoewel mij dat zou verbazen met dit hondenweer.Tot ziens.”“Daaag en bedankt.”Als mijn reisgenoot eindelijk wakker is, gelooft hij geen sikkepit van mijn verhaal, tot ik hem het amulet overhandig. Ondertussen is de storm volledig geluwd en kleurt  de opgaande zon de hemel boven de bergen goud. Op de deur van de blokhut is een groot groen ‘V’-teken aangebracht.

Vic de Bourg
6 2

Gevouwen geluiden (Hoofdstuk 10/10)

De nacht viel als sneeuw. Niet bruusk, niet volledig. Maar in vlokken.Vlokje duister na vlokje duister.Traag dwarrelend — het donker wilde zich niet opdringen, maar verlegen zichzelf uitnodigen. Een zachte val. In de woonkamer, waar boeken half geopend op planken lagen, nauwelijks hoorbaar nagalmend van hun eigen woorden, bracht kaarslicht de sfeer in de juiste stemming. De kaarsen weerstonden het donker niet heroïsch, wel koppig, elk omsingeld door hun eigen kleine kring van licht. Het was geen strijd, eerder een soort van verdrag tussen licht en nacht. Lys en Mauro zaten verstopt in een sofa die duidelijk niet gewend was aan dramatiek. Een blozende sofa. Met ervaren plooien en zachte kussens die zich graag stilhielden. De sofa wist: Dit is niet mijn scène, ik ben slechts de omarming. Ze zaten dicht. Nog net niet tegen elkaar. Via de geringe lucht tussen hen in voelden ze elkaars temperatuur. Hun schouders: dichte buren. Hun knieën: toevallige passanten. De stilte tussen hen was geen leegte. Ze was geladen, net als de wolken voor een zomers onweer dat nooit echt losbarst. “Het is vreemd,” fluisterde Lys, zonder te weten waarom ze precies fluisterde. Misschien wilde ze met haar stem de kaarsen niet laten uitdoven. Mauro keek haar aan. Niet rechtstreeks. Diagonaal. In een poging haar dubbel te zien. Een hartendame. “We zijn een beetje…” Hij zocht het juiste woord. “…heel zwakke magneten.”Ze knikte traag, overtuigd van het feit dat ze haar hoofd nog maar pas kon bewegen.“Zwakke magneten… zonder pool.” De sofa, zijn discrete zelf, haalde diep adem, werd een fractie zachter. Een verre herinnering ophalend aan hoe het voelt om geliefden te dragen. Toen gebeurde het.Niet gepland.Niet als besluit.Wel als nachtvlinder. Een eerste kus.Hij fladderde binnen.Werd niet gezocht.Werd niet gevangen.Maar vond een plek. Op haar lippen, tegen zijn bovenlip. Een aanraking die zachter was dan elke stof. Minder tastbaar dan een droom, veel duidelijker dan welke taal dan ook. Een stoel keek beschaamd weg. De plant naast de sofa begon iets sneller te ademen. Een boek viel dicht, zonder wind. Ze bleven daar, hun voorhoofden tegen elkaar, in het midden van iets wat nog geen naam had. De ademhaling synchroon, handen als nieuwsgierige diertjes op zoek naar een plek om te rusten. De sneeuw van de nacht bleef vallen.Onhoorbaar.Onmerkbaar.Bescheiden echt.En in die langzaam dichtvallende wereld waren Lys en Mauro een kleine stille vlam, omsingeld door elke mogelijke toekomst.

Piet V.
151 2

Gevouwen geluiden (Hoofdstuk 9/10)

De afwas begon halfhartig. In het oranje licht van de ondergaande zon leek de keuken van Mauro zich te transformeren. Alles kreeg een zachte gloed, omdat er niets meer te bewijzen viel. De besmeurde pan, de vuile borden, de druipende kraan — ze werden plots geen taken meer, maar decorstukken. Alles was doordrenkt met dat melancholische licht dat niet verdrietig was, maar wel zachtjes afscheid nam. Zacht zuchtend: Ik was hier graag, maar moet nu echt weg. Lys stond aan de wasbak, haar handen in het warme water, haar armen glinsterend van spetters. Mauro droogde af. Hij hield de vaatdoek meer vast als een vergeten accessoire dan als iets functioneels. Er waren nog borden, er waren nog glazen, bestek. Maar de tijd had zich ergens tussen hen opgerold en lag nu te slapen op het aanrecht. Toen klonk er geen muziek, maar wel iets anders. Een geluid dat je eerder voelt dan hoort: het schrapen van voeten op tegels, het zachte glijden van een ademhaling langs een nek, het magnetisch klikken van blikken die blijven hangen. Mauro legde de vaatdoek neer op een stoel. Lys veegde haar handen af aan haar broek, haar ogen op zijn borst gericht, alsof ze daar iets wilde lezen dat ze niet hoefde te onthouden. Ze begonnen te bewegen. Niet synchroon, wel als twee kinderen die vergeten waren hoe gêne werkte. Eerst was er een halve draai.Dan een stap achteruit.Mauro stak zijn hand uit, zonder verwachting.Lys legde haar vingers erin, alsof ze water proefde met haar vingertoppen. Een soort wals vormde zich, maar alleen in hun knieën. Een tango, alleen in hun blikken. Zijn rechtervoet streelde haar linker scheenbeen. Zij excuseerde zich door hem dichter naar zich toe te draaien. Haar haar raakte zijn kin. Zijn neus haar slaap. Ze dansten niet op ritme, maar op herinnering. En dan… in één beweging die nergens op leek, maar alles betekende, tilde Mauro haar hand op en draaide haar langzaam rond. Ze lachte. Niet luid. Diep. Verankerd in haar borst. Lys begreep op dat moment exact wat zijn grootmoeder bedoelde met 'portulana'. Terwijl ze draaide, haperde het zonlicht even. Het strekte zich languit voor een laatste zucht. De keuken vulde zich met lange schaduwen die niet donker waren, eerder zacht als kussens. Tussen een halve afwas en een halve dans bestond niets meer buiten wat hun voeten, hun vingers en hun adem besloten samen te doen. Buiten stond de wereld op pauze. Binnen was er alleen het geritsel van warmte die langzaam haar plaats vond in twee lichamen die elkaar voorzichtig begonnen te raken.

Piet V.
77 1

Gevouwen geluiden (Hoofdstuk 8/10)

In het schemerlicht van Mauro’s keuken, waar de muren net niet wit genoeg waren om steriliteit uit te stralen en de vloer zachtjes kraakte bij elke stap, stonden Lys en Mauro tegenover elkaar. Tussen hen in lag een houten snijplank waarop tomaten, basilicum en een handvol bonen lagen als schuchtere figuranten in een scène die nog niet geschreven was. “Wat dacht je van iets eenvoudigs?” stelde Lys voor terwijl ze een tomaat doormidden sneed. “Zo’n gerecht waar je achteraf niet van weet of het ontbijt of avondmaal was.” Mauro knikte. “Perfect. Tijdloos voedsel.” Hij trok een kleine, vierkante tinnen doos uit een kastje boven zijn hoofd. Op het deksel stond niets. Geen merk, geen opschrift. Alleen een lichte deuk in een hoekje. Hij opende het met een soort voorzichtigheid die men normaal voorbehoudt aan oude brieven of libellen met fragiele vleugels. Binnenin lag een stof, korrelig en okergeel. Schijnbaar een samenvloeiing van tedere kurkuma en zachte kaneel. Mauro schepte een halve theelepel op en liet het poeder haast achteloos in de pan glijden waarin de bonen al zachtjes sisten. Lys keek op. “Wat is dat?” Hij glimlachte. Zijn mondhoeken één halve graad hoger dan gewoonlijk. “Een familieding. Mijn grootmoeder noemde het ‘portulana’.” Ze liet haar mes even rusten. “Is het… pittig?” “Niet op je tong,” sprak Mauro zacht. “Meer… in je hoofd. Het opent dingen.” Lys lachte, maar voelde een lichte spanning achter haar ogen. Net alsof haar pupillen zich wilden uitstrekken als kattenpoten in zonlicht. “Wat voor dingen opent het?” “Soms ramen. Soms deuren. Soms hele gangen waarvan je niet wist dat ze bestonden,” haalde Mauro zijn schouders op terwijl hij de pan televisiekok-gewijs even opschudde. Toen ze even later samen op de vloer zaten, hun bord balancerend op hun knieën, stoelen ongebruikt, proefden ze samen hun creatie. Het gerecht was warm en aards, met een onbestemde diepte. Smaken die zich heel ver uitstrekten naar vroeger, naar hun kindertijd. Traag glimlachte Lys. “Mauro… ik herinner me ineens hoe mijn moeder vroeger haar vingers aflikte na het snijden van sappige perziken. Ik proef die perziken. Hoe kan dat?” Mauro keek haar aan, zijn ogen een seconde langer rustend op haar gezicht dan zijn woorden. “Soms liggen herinneringen verborgen achter deuren die nooit open gaan. Tenzij je niet probeert ze te openen.” “En jij probeert niet?” “Soms weet ik hoe ik niet moet proberen,” prevelde Mauro. Ze keken elkaar aan. Er klonk een zacht ‘klikje’ van het raam boven de gootsteen. Het stond nu op een kier. Niemand had nochtans iets aangeraakt. Niets geprobeerd.

Piet V.
70 1

Gevouwen geluiden (Hoofdstuk 7/10)

Zo stonden ze ineens weer op vaste grond. Een flard vislucht was het enige dat deed doorschemeren dat er net iets onverklaarbaars gebeurd was. Het stoepkrijt was verdwenen. De cirkels opgelost in het vloerpatroon van wat nu onmiskenbaar was: Mauro’s appartement. Of toch een versie ervan. Want niets was exact zoals het hoorde. De planten leken net iets te aandachtig te luisteren. Het raam open, alleen maar stilte binnenlatend. Uit de koffiezet ruiste een kabbelend beekje, alsof Mauro ooit vergeten was de instellingen van zijn realiteit aan te passen. Lys keek rond. Schijnbaar een kamer binnenglijdend die ze nog niet kende, maar waarvan ze op de een of andere manier de geur herkende. “Is dit … je huis?” vroeg ze. Mauro knikte. “Min of meer toch.” Ze dwaalde naar de boekenkast. Haar hoofd schuin. “Je boeken staan niet alfabetisch,” fluisterde ze. “Ze staan op geur. Wil je ruiken?” Hij reikte haar een boek aan. De kaft was oudroze, met een titel die zich weigerde te tonen. Lys opende het, rook eraan. Een mengeling van asfalt, sinaasappel en lichte melancholie. “Dit ruikt naar oktober,” ademde ze met woorden. Mauro glimlachte. “Exact.” Ze namen plaats, zittend, op de vloer. Tussen een verzameling aan vinylplaten en cassettebandjes die zich langzaam groepeerden, als waren ze ook nieuwsgierig naar het vervolg. En daar, zonder veel ceremonie, begonnen ze samen iets te doen wat ze nog nooit eerder samen deden: zwijgen. Geen lege stilte. Vol. Zwijgen als een bord soep op een koude dag. Als kruimels op de grond en niemand in de buurt om ze op te ruimen. Mauro stond op. Bewoog door de stilte naar een kast. Hij nam een grote jampot en opende die. Zacht gefluit ontsnapte. Een melodie van ergens ver weg. “Wat is dat?” vroeg Lys zacht. “Een herinnering die ik had gevangen. Ik weet alleen niet meer van wie.” Ze luisterden. Aandachtig. Dit was het moment waarop de vis, die al die tijd als stille getuige op de vensterbank had gelegen, de lucht in dook, door het open raam. Zonder geluid. Zonder afscheid. Hun blikken kruisten en raakten elkaar. “Hij vindt ons wel terug,” zuchtte Lys. Mauro knikte. “Of wij hem.” De lucht in de kamer vergeelde tot een oude foto van zachte wolken. Lys stond op en begon de boeken te herschikken. Niet op geur. Niet op kleur. Op het geluid dat ze maakten als je ze opensloeg. Ergens wist ze, voelde ze: dit is misschien nog niet het echte begin, maar het was een hoofdstuk dat zichzelf heel graag zelf wilde voorlezen. Opnieuw en opnieuw.

Piet V.
52 1