Zoeken

Daniel Defert is overleden.

In Frankrijk is op 7 februari de socioloog Daniel Defert gestorven. De naam zegt u allicht niet veel maar als we vandaag onze rechten en onze volmondige inspraak als patiënt bij de dokter en in het ziekenhuis kunnen laten gelden, als gevangenen vandaag ook hun stem kunnen laten horen, hebben we dat ook aan hem te danken. Defert was ook de oprichter van het Franse Aides, de grootste aidsorganisatie in het land. Defert was de compagnon van de Franse filosoof Michel Foucault die op 25 juni 1984 is gestorven aan de gevolgen van aids. Met Foucault richtte hij in 1971 een onderzoekscommissie op over de situatie in de Franse gevangenissen. Duizenden gevangen werden ondervraagd over de erbarmelijke wantoestanden in de gevangenissen. Voor het eerst in de geschiedenis konden gevangenen getuigen over de praktijken die tijdens hun detentie gebruikelijk waren. Defert en Foucault creëerden de mogelijkheid om de eigen regie te voeren onder een machtsstructuur zoals de gevangenis en tekenden hiermee de eerste lijnen om ook de macht in de medische wereld in vraag te stellen.  Na de dood van Foucault, was voor Defert het verzwijgen van de waarheid rond de dood van zijn partner met wie hij gedurende 20 jaar zijn intimiteit, zijn ideeën en zijn politiek engagement deelde, ondraaglijk. Vanuit deze woede en vanuit zijn rouwbeleving, richtte Defert Aides op. “Een manier om met hem (Foucault) te blijven was om te blijven doen wat we altijd al deden: samen handelen.” Rond aids heerste in de jaren ’80 van vorige eeuw een zwaar taboe en dat wou hij doorbreken. Hij creëerde de ruimte en de steun die mensen, betrokken bij of getroffen door het aidsvirus, konden bezetten zodat hun woorden, hun belevenis, hun grieven en pijnen in de maatschappij gehoord werden. Defert brak taboes, haalde muren neer, brak met stiltes en bestreed stigma rond mensen met aids. De macht van medische structuren verhinderde aangepaste en oplossingsgerichte strategieën. Zo ontstond een communautaire benadering waarin alle lagen van de bevolking zich konden profileren als expert van de eigen gezondheid. Patiënten creëerden hun eigen preventiestrategieën daar waar politiek en dokters het terrein verloren hadden. In zijn discours op de aidsconferentie van 1989 in Montréal spreekt hij over ‘le patient réformateur’, een reformateur die tot op vandaag nog steeds vruchten afwerpt, die we moeten bewaken, die we moeten omhelzen in een universele benadering van gezondheid en welzijn, met respect voor iedere gemeenschap. In 1994 was ik 26 jaar, ik leefde in de politieke erfenis van het Franse en vooral Parijse 1968. Ons activisme bracht machtsstructuren van hun sokkel. Ontrafelen, deconstrueren, uithollen, dat moesten we doen. Die machtsstructuren, dat waren (en zijn nog steeds) de politiek, de religie, het onderwijs, de medische wereld, de labo’s, de psychiatrie, het staatsapparaat, de politie, de wet, de media en vandaag evenzeer jouw Facebook, Twitter, Instagram en Tik Tok. In ons activisme gingen we sociologie, recht, psychologie, economie, biomedische en farmaceutische wetenschappen studeren, niet om beleerd en geleerd te zijn, maar om onze lichamen, onze seksualiteit en onze identiteit te kennen, om het dokterstaaltje te begrijpen, om recht te staan en om ons te laten horen. We wisten hoe en welke woorden te gebruiken. We gingen netwerken avant l’heure. We hanteerden de media. Wij waren geen salonactivisten, wij zaten in een raad van bestuur, wij kwamen op straat, wij organiseerden ons in vzw’s, in politiek en in syndicaten. We maakten bondgenoten, we verenigden onze krachten. We maakten lawaai, veel lawaai. We waren ‘le patient réformateur’. En ja, de wereld veranderde.  Deze benadering legde falende politieke en medische machtsstructuren bloot. Homo’s, druggebruikers, transgenders, sekswerkers, migranten maar ook andere minderheden die nooit gehoord werden door de politiek, eisten via Aides – en later ook Act Up Paris – het recht op gezondheid, het recht op medicatie, het recht op seksualiteit, het recht op waardig sterven, het recht op arbeid, het recht op huisvesting op. We streden voor onze liefdes, voor onze levens, voor onze lusten omdat niemand ooit een tweederangsburger mag zijn. We verklaarden de oorlog aan de labo’s omdat we onze medicatie nodig hadden.  15 jaar lang heb ik gewerkt bij Aides. Deze unieke belevenis, onder impuls van Daniel Defert, heeft me geleerd wat activisme is, wie die ‘patient réformateur’ is en heeft me vooral een universele kijk op de wereld bijgebracht. Het is onze plicht om een ‘patient réformateur’ te zijn maar polarisatie en identiteitspolitiek verhinderen ons om in verbinding te staan met de andere. Activisme lijkt vandaag herleid tot her en der een column schrijven of een mening publiceren.  De strijd die Defert tegen aids initieerde blijft een unicum maar we kunnen zijn strategieën hanteren om te strijden tegen racisme en voor het klimaat. We moeten bondgenoten zijn, we moeten stoppen met onderling elkaar af te rekenen op huidskleur, op seksuele identiteit of op genderidentiteit. Een strijd waar mensen en gemeenschappen met de vinger gewezen worden omwille van wie ze zijn, is een strijd van de hele gemeenschap. Een universele gemeenschap. Een gemeenschap die zich verzet tegen een gelijkwaardige gemeenschap is er maar voor het eigen gelijk.  Erwin Abbeloos, socioloog en seksuoloog.

Erwin Abbeloos
0 2

Ulysses, Ithaka

Wat is Ithaka? Ithaka is het voorlaatste hoofdstuk van James Joyce’s Ulysses. Het beschrijft Stephen Dedalus en Leopold Bloom die naar het huis van Bloom gaan en het gesprek dat ze daar hebben. Het hoofdstuk wordt verteld in de vorm van vraag en antwoord uit de christelijke catechismus. De vragen worden methodisch en tot in de details beantwoord. Waarover spreken Stephen en Bloom? “Music, literature, Ireland, Dublin, Paris, friendship, woman, prostitution, diet, the influence of gaslight or the light of arc and glowlamps on the growth of adjoining paraheliotropic trees, corporation exposed emergency dustbuckets, the Roman catholic church, ecclesiastical celibacy, the Irish nation, jesuit education, careers, the study of medicine, the past day, the maleficent influence of the presabbath, Stephen’s collapse.” Wat is Ithaka? Als je de tocht aanvaardt naar Ithaka,  wens dat de weg dan lang mag zijn, vol wederwaardigheden, vol belevenissen.  De Kyklopen en de Laistrygonen, de woedende Poseidon hoef je niet te vrezen, zulke ontmoetingen zul je nooit hebben op je weg wanneer je denken verheven blijft, verfijnd de emotie die je hart en lijf beroert. De Kyklopen en Laistrygonen, de woeste Poseidon zul je niet tegenkomen wanneer je ze niet in je eigen geest meedraagt, wanneer je geest hun geen gestalte voor je geeft.   Wens dat de weg dan lang mag zijn. Dat er veel zomermorgens mogen komen waarop je heel dankbaar, heel blij onbekende havens zult binnenvaren; dat je mag pleisteren in Fenicische handelssteden om mooie dingen aan te schaffen van parelmoer, koraal, barnsteen en ebbenhout, en opwindende geurstoffen zoveel je krijgen kunt; dat je talrijke steden in Egypte aan mag doen om veel, heel veel van geleerden op te steken. Blijf wel altijd denken aan Ithaka. Daar aan te komen is je doel. Maar overhaast de reis in geen geval. ’t Is beter dat die vele jaren duurt en je pas als oude man bij het eiland afmeert, rijk door wat je onderweg verwierf, zonder verwachting dat Ithaka je rijkdom schenken zal. Ithaka schonk je de mooie reis. Bestond het niet, dan was je nooit vertrokken. Maar méér heeft het je niet te bieden.   En vind je het armzalig, Ithaka bedroog je niet. Zo wijs geworden, met zo veel ervaring heb je al wel door waar Ithaka’s voor staan. Van wie is dit gedicht? Van de Griekse dichter K. P. Kavafis van Alexandrië, uit zijn verzameld werk vertaald door Hans Warren en Mario Molegraaf. Wat is Ithaka? Ithaka is het eiland waar Odysseus uit de ‘Odyssee’ van Homerus de koning van is. Hoewel er één van de eilanden in de Ionische zee nu Ithaka noemt is het niet zeker dat dit hetzelfde eiland is van Homerus. Waar is Ithaka? Ithaka ligt in de collectieve verbeelding van de literatuur. Hoewel je Ithaka op een kaart kan aanduiden weet je dat het daar op die coördinaten niet ligt. Er is daar een eiland genaamd ‘Ithaka’, maar het is niet de Ithaka waarvoor we op die kaart kijken. De Ithaka die we zoeken, die we doorheen de literatuur, filosofie en kunst herhalen, ligt in de zoektocht, in de blik die we werpen op de kaart en waarschijnlijk een reden van velen om een eiland in de Ionische zee te bezoeken. Op diezelfde wijze is er Dublin. Een stad waar James Joyce na 1912 nooit meer in zal komen. Gedurende de jaren dat hij aan ‘Ulysses’ werkt zal hij brieven sturen naar vrienden en familieleden met vragen over die stad, hij zal een gedetailleerde stratenindex hanteren. Zo bouwt Joyce zijn Dublin op Dublin. En we kunnen zoals Schliemann in Troje door de verschillende lagen graven om het echte Dublin te ontdekken. En het is aangenaam dit te doen. Maar finaal ligt Dublin naast Ithaka op de kaart van onze collectieve verbeelding. En wanneer we ‘Ulysses’ ten hand nemen, het boek openslaan. Vertrekken we naar Ithaka.

V. Debeerst
2 0

Met Faverey in Italië

De ober van het café op de binnenplaats van het paleis van Capodimonte doet mij denken aan de achtergrondpersonages van Visconti’s Death in Venice. Zijn slungelige gestalte met flaporen en haartjes die moeten doorgaan voor een snor zitten verborgen in een ouderwets oberspak dat hem zeker twee maten te groot zit en waarvan hij de mouwen heeft opgerold in een symbolisch verzet tegen de hitte waarin Napels schroeit. ‘Napels zien en dan sterven’ klinkt redelijk realistisch, als het niet de temperatuur of het verkeer is, dan is het wel de afvalgeur die je de nek om doet. Dus zoals de Bourbons voor ons beklimmen mijn vriendin en ik de heuvel van Capodimonte met zijn park en paleis om er rust en verkoeling te vinden terwijl de stad die er zich rondom uitstrekt hitsig blijft koken. Voor we het museum bezoeken in het paleis besluiten we ons onder de bomen neer te leggen. En terwijl alles verzinkt in het geluid van de cicaden slaan we onze boeken open. Het boek dat ik heb meegenomen op reis is Verborgen in het zichtbare, een bloemlezing van gedichten van Hans Faverey samengesteld door Marita Mathijsen. Ik heb nog nooit iets gelezen van hem buiten Man & Dolphin/ mens en dolfijn dat is opgenomen in Pfeiffers De Nederlandse Poëzie in 1000 en enige gedichten en wanneer de kans zich voordoet ik voordraag aan vrienden en onbekenden tot vermaak en irritatie. Hoewel hij in bijna elke biografische tekst die er is wordt beschreven als één van de grootste en invloedrijkste dichters uit de twintigste eeuw in het Nederlands taalgebied is zijn werk niet meer in druk. En dat is zo weer één van de klein schandes van de Nederlandse letteren. Geboren in 1933 in Paramaribo kwam Hans Antonius Faverey in 1939 naar Nederland met zijn moeder en broertje. Zijn Surinaamse vader ging normaal achter komen, maar met het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog lukte dit niet. Faverey zal hem pas in 1980 terugzien in Suriname. Zijn vader zal enkele weken na de ontmoeting overlijden. Faverey studeerde psychologie en werkte als klinisch psycholoog verbonden aan de universiteit van Leiden. In 1962 zal hij na verschillende afwijzingen debuteren in het tijdschrift Podium en in 1968 publiceert hij zijn eerste bundel, Gedichten.In het begin had een klein publiek interesse in zijn gedichten. Men wist niet goed wat men met zijn werk moest aanvangen. Maar wanneer Faverey de Jan Campertprijs krijgt voor Chrysanten, Roeiers van 1977 breekt hij door naar een breder publiek. Hij zal nog enkele bundels publiceren en in 1990 overlijden na een korte ziekte te Amsterdam. De wind valt stil, het wordt laat en we moeten de heuvel afdalen. In de verte ligt de baai van Napels waar er blijkbaar sinds corona weer meer dolfijnen worden gespot.   Ball; say: ball.   (Bal; zeg: bal). Je moet ‘bal’ zeggen. Dolfijn, zeg eens bal B/a/l: bal. Hé,   Dolfijn, zeg nou eens ‘bal’.  Ischia, Ischia is de bevrijding. Het vulkanisch zand schroeit de voetzolen maar het heldere water van de Middellandse Zee brengt een verlichting van de hitte en spoelt de afvalgeur die Napels beheerst van je af. W.H. Auden zei het best in 1948:   “I am presently moved by sun-drenched Parthenopea, my thanks are for you, Ischia, to whom a fair wind has brought me rejoicing with dear friends   from soiled productive cities. How well you correct our injured eyes, how gently you train us to see things and men in perspective underneath your uniform light.”  Maar het is Faverey die ik lees tussen het zwemmen door. Er heerst een klinische helderheid in zijn gedichten. Elk beeld dat hij schetst is direct en zonder metaforische geladenheid en tegelijk duidt hij erop dat het beeld maar een beeld is. Het is taal, los van de betekenis in de wereld. Faverey omschreef zijn gedichten als ‘onthechtingsoefeningen’ waarin het poëtische boven de medegedeelde boodschap komt te staan. De ‘ik’ in de gedichten is een afwezigheid, het is niet de dichter die spreekt of een personage maar een concept dat zich hiervan heeft losgerukt en zich enkel in de taal voortbeweegt opzoek naar vormelijke bouwsels om vreemde nieuwe werelden onder woorden te brengen door de taal op zichzelf te keren waarin een gedicht een spel wordt tussen herkenning en verdwijning van betekenis.   De chrysanten, die in de vaas op de tafel bij het raam staan: dat   zijn niet de chrysanten die bij het raam op de tafel in de vaas staan.   De wind die je zo hindert en je haar door de war maakt,   dat is de wind die je haar verwart; het is de wind waardoor je niet meer gehinderd wilt worden als je haar in de war is.   Het Colosseum, het Forum, de Palatijnse heuvel en de Vaticaanse Musea, we komen voor de overschotten van het rijk. De eeuwige wake waar we ons allen toe verbinden sinds enkele eeuwen. Hordes nonnetjes doorkruisen de stad, mijn vriendin moet haar schouders bedekken in de meeste kerken. En in de Sixtijnse kapel staan de bewakers te tieren door een microfoon dat men stil moet zijn want het is een heilige plek. Maar iedereen weet eigenlijk dat het ware geloof op het forum ligt. Waar we allen komen om de droom van Rome in stand te houden. De tijd van Rome is stopgezet bij het verval. Hoewel sommigen misschien dromen het herop te bouwen en zo de nachtmerries van anderen zijn. Weten we allemaal diep in ons binnenste, waar Willem Kloos het beste over zei, dat we nooit terug kunnen en willen gaan. We dromen van Rome, maar daar moet het bij blijven. Wanneer ik voor de zoveelste maal de drinkbus aanvul met fris water in de buurt van het huis van Augustus moet ik plots denken aan Het sneeuwt.   Het sneeuwt             maar het sneeuwt niet meer. Toen het begon te sneeuwen ben ik naar het raam gelopen;             heb ik mij verloren gelopen.   In die tijd ongeveer,             vlak voor de sneeuw weer begon te vallen, grote, steeds langzamere vlokken in, moet het opgehouden zijn   ook met sneeuwen.  Dit is de kracht van Faverys gedichten. Zelfs in de overdonderende hitte sneeuwt het, en ook weer niet. Op de achterkant van de bloemlezing staat er een citaat van Coetzee dat het al zegt: “Hans Faverey was de zuiverste poëtische geest van zijn generatie, de auteur van gedichten met een kernachtige schoonheid die nog lang nadat het boek is dichtgeslagen blijven na-echoën.”   Geen metafoor   Komt hier aan te pas. De lucifer,   Conform zijn opdracht, Communiceerde verbrandend.

V. Debeerst
0 0

klimaatcrisis

Als de geschiedenis van de wereld één jaar is, vind de industriële revolutie plaats anderhalve seconde voor middernacht. Wij zijn middernacht. Op anderhalve seconde tijd zijn we erin geslaagd de aarde zo te veranderen dat er al honderden soorten die samen met ons leefden zijn uitgestorven. Hun pech was dat wij er waren. Op anderhalve seconde tijd hebben we de aarde al 1,2°C opgewarmd. We zijn goed op weg om op anderhalve seconde tijd de aarde volledig te vernietigen.  We zijn goed bezig met op anderhalve seconde tijd onze toekomst te vernietigen. Als we nu niet ingrijpen, is de mensheid gedoemd om op korte termijn uit te sterven. We tekenen onze eigen dood. Onze pech was dat wij er waren.  In de wereldgeschiedenis waren er al vijf massa-extincties, meer dan 75% van alle soorten sterft dan uit. We zijn bezig met een nieuwe massa-extincties te creëren. De eerste niet-natuurlijke. Wij zijn dan verantwoordelijk voor het uitsterven van al deze soorten. Iedereen zit dan op Mars, en op aarde laten we alles en iedereen doodgaan. Bewust! Willen wij deze verantwoordelijkheid dragen? In 1990 wisten we al wat de gevolgen gingen zijn van de klimaatcrisis, en wat hebben we gedaan? Niets! In 1990 verscheen het eerste IPCC-rapport. Het rapport vertelt ons gedetailleerd welk gevolgen dat klimaatverandering heeft op ons, en wat deden we? Niets! Pas in 1997 kwamen de politici samen voor het Kyoto-protocol. Er werden afspraken gemaakt, om de uitstoot van alle landen ze verminderen. Toen duidelijk werd dat de doelen niet gehaald werden, werd de deadline verlengd tot 2020. De doelen werden niet gehaald, en de deadline werd gewoon weer verplaatst. Zo werk het niet. We moeten onze doelen halen tegen de deadline! Als we het niet halen, is onze laatste kans verkeken. Hoe komt het dat er al meer dan 30 jaar door de wetenschap wordt gewaarschuwd voor de klimaatcrisis, en er nog altijd niets aangedaan werd? Het veruit meest voorkomende antwoord is ‘bekijk het niet allemaal zo zwart-wit.’ Dat moeten we wel! Alles is zwart-wit. Vergelijk het met over dun ijs lopen. Het ijs breekt en je zakt erdoor, of het ijs breekt niet en je zakt er niet door. Dat is ook zo met de klimaatcrisis. Hoe warmer we het laten worden, hoe dunner het ijs wordt, hoe meer kans om erdoor te zakken.  Velen van ons hebben al gehoord van de klimaatcrisis. Maar krijgt iedereen wel de juiste info? Weet iedereen wat er gaat gebeuren bij een opwarming van 3,7°C tegen 2100. We zijn daar nu naar op weg. Weet iedereen hoeveel keer vaker we extreem weer krijgen? Weet iedereen hoeveel de zeespiegel dan stijgt? Weet iedereen dan wat de gevolgen zijn? Nee! De optimisten geloven dat de gevolgen overdreven worden, de realisten hebben nood aan hoop. Hoop, vier letters met een enorme betekenis. Maar kan je hoop hebben als je weet hoeveel gevolgen de klimaatcrisis nu al heeft? Kan je hoop hebben als je altijd naar de wetenschap luistert? Misschien moeten we ook eens naar de slachtoffers luisteren. Misschien kunnen we dan onszelf en elkaar dan een beetje hoop geven. Misschien… Als het niet lukt om hoop te krijgen als we met de slachtoffers spreken, gaan we op zijn minst beseffen welke gevolgen onze samenleving heeft op de aarde, en op onze mede-aardbewoners. Dan gaan we beseffen dat we nu actie moeten ondernemen willen we nog iets doen.  Want wij hebben een historische verantwoordelijkheid om de toekomst te redden. Jij en ik hebben die verantwoordelijkheid. Het is nog niet te laat om een ramp te voorkomen, maar dan moeten we nu ingrijpen. Samen kunnen we het onmogelijke bereiken. Maar vergis je niet, niemand anders kan dit doen. Enkel jij en ik. Samen kunnen we de toekomst redden. Onze toekomst.

buitencirkel
0 0

Veto der (geïnformeerde) publieke opinie

Veto der (geïnformeerde) publieke opinie   De evolutie naar een geïnformeerde burgerlijke controle op de achterhaalde absolute representatieve democratie                       Kevin Meyvaert                                                                    Inleiding  Dit essay heeft als doel een inspiratiebron te zijn voor de politieke orde van de toekomst. Het heeft als finaliteit een ware paradigmashift te bewerkstelligen in de Belgische en Europese politiek. Weg van de absolute macht der representatieve democratieën. Het moet een nieuwe moderne weg plaveien voor de evolutie van onze politieke systemen in Europa. De representatieve democratie heeft in de twintigste eeuw zijn nut bewezen voor Europa. Het gaf de landen ten westen van ons continent decennialang stabiliteit na de Tweede Wereldoorlog. Het gaf de landen ten oosten van ons continent een referentiekader waar tot op vandaag voor gevochten wordt. Het was een noodzakelijke vulgarisering van een publieke opinie die nog moest leren omgaan met de democratie. Die tijd zijn we in West-Europa voorbij. En ook Oost-Europa zal snel inzien hoe het representatieve paradigma niet gemaakt is om ten volle de publieke opinie te volgen en te respecteren. Vandaag en de komende jaren zal de druk om het systeem te hervormen steeds luider klinken. De opkomende generaties zullen doordrenkt zijn met een vraag om betere democratie en/of een betere, sterkere staat. De hervorming van het democratisch systeem zal het lot van de Europese democratieën bepalen. Met een nieuw systeem waarbij gebruik gemaakt wordt van een Burgersenaat kan in Europa een nieuwe democratische periode floreren. Een periode waarbij alle burgers, voor welke partij zij ook stemmen, zich weer zullen verbonden voelen met hun staat en de politiek. Dit systeem is niet revolutionair. Het tracht enkel de huidige democratieën te verbeteren opdat de publieke opinie beter wordt gerespecteerd. In een particratisch land als België is dit een absolute noodzaak. Het essay bestaat uit twee luiken. Het eerste luik behandelt het nieuwe institutionele systeem waar we naartoe moeten. Namelijk een (geïnformeerde!) Burgersenaat die elke wet of beslissing van het parlement (en de regering) kan blokkeren. Het tweede luik behandelt de strategie en de tactiek die zal worden gehanteerd om de huidige politieke klasse onder druk te zetten om tot een dergelijke Burgersenaat te komen. Dit systeem is anders dan alle voorgaande ‘schijnpogingen’ tot burger besluitvorming in de politiek. Het gaat veel verder en kan bijgevolg burgers over het hele politieke spectrum bekoren. Burgerinitiatieven hebben nog te vaak enkel succes bij de eerder progressieve publieke opinie. Met dit voorstel zullen burgers van rechts tot links hun gading vinden.                                                   De Burgersenaat  Probleemstelling We gebruiken de Belgische casus - en zijn federaal niveau - om het huidige probleem van de representatieve democratie te illustreren. België is, met zijn particratie, het voorbeeld bij uitstek van hoe een representatieve democratie zijn democratische legitimiteit zelf begraaft.   België Ons land heeft een proportioneel kiesstelsel en een kiesdrempel van 5 %. Dat betekent, in het kort, dat de zetels worden verdeeld naar gelang het aantal stemmen dat de partijen halen in een kiesdistrict. Dat geeft, in tegenstelling tot de meerderheidskiesstelsels, een degelijk beeld van de publieke voorkeuren voor de partijen in het parlement. Al moeten de partijen wel in totaal 5 % van de stemmen halen om aanspraak te kunnen maken op zetels in het halfrond. De kiesdistricten zijn provinciale kiesdistricten voor de regionale en federale verkiezingen (en het Brussels Gewest). Politici gaan dus op een lijst staan van hun partij in de provincie waar ze wonen en worden er verkozen. Het zou bij deze logisch zijn dat diezelfde politici in het parlement de belangen van hun provincie en hun kiezers vooropstellen. En daar ligt al jaren het grote democratische probleem in België. Politici worden verkozen, maar krijgen geen enkele individuele vrijheid één keer in het parlement. Ze moeten allemaal trouw zweren aan de partij die hen die zetel heeft opgeleverd. Als de partijvoorzitter zegt dat je A moet stemmen, dan zal je ook daadwerkelijk A moeten stemmen. Ook al gaat A in tegen je eigen principes of tegen de belangen van jouw eigen kiezers. Je zal de partijlijn moeten volgen of je ligt er de volgende keer uit en dan kan je jouw politieke carrière vergeten. Dat is wat we in de Belgische politiek ‘particratie’ noemen. Het feit dat je één keer in een partij je eigen individuele ideeën zal moeten opbergen om die van de partij te dienen. Mensen stemmen bijgevolg niet echt voor personen, maar enkel en alleen voor een partij en haar programma die ze al dan niet steunen. Iedereen kan inzien dat dit een enorm probleem is voor de werking van onze democratie en het respect voor de echte publieke opinie. Die wordt hierdoor niet vertaald in het parlement, omdat elke stem voor een partij wordt aanzien als een legitimering van het hele partijprogramma. De meerderheid van de burgers stemmen op partijen op basis van enkele partijpunten, nooit door het hele programma te hebben doorgenomen. Het is van groot belang de burgers hiervan bewust te maken. Eén keer die bewustmaking er is, wordt de hervorming van het politiek systeem een logisch gevolg.   Trias politica Door dit systeem van particratie verzaakt de huidige Belgische democratie om de filosofie van haar machtsevenwicht te respecteren. De zogenaamde ‘Trias Politica’, ontworpen door de Franse filosoof Charles Montesquieu. Die vraagt namelijk dat de macht wordt verdeeld in drie componenten, waarbij geen enkel component (theoretisch) een ander mag beïnvloeden of onder druk zetten. Ze zijn, met andere woorden, alle drie onafhankelijk van elkaar. De drie machten zijn de volgende: -  De rechterlijke macht: Dat zijn heel simpel uitgelegd alle rechtbanken en hoven van het land.    -  De wetgevende macht: Dat is in de meeste landen het parlement. Het beslist over de wetten van het land. In een bicameraal systeem moet je daar ook nog de senaat bij tellen.    -   De uitvoerende macht: Dat is in Westerse democratieën de regering. In België is het officieel de koning die de uitvoerende macht uitoefent. Maar die heeft in werkelijkheid geen echte macht. Het zijn de regeringen die de wetten ‘uitvoeren’ via ministeriële en koninklijke besluiten.   In België hebben we hierbij een probleem. Oorspronkelijk moest de wetgevende macht een controleorgaan zijn op de uitvoerende macht. Zodat de regering niet zomaar alles kon doorduwen zonder het akkoord van de vertegenwoordigers des volks. Zij belichaamden wat het volk wilde. Dat is door de particratie steeds meer onder druk komen te staan. Je hebt een meerderheid nodig in het parlement om een regering te kunnen vormen. En daar ligt op dit moment net het probleem. Door de particratie krijg je als regering vrij spel in het parlement. De partijen van de meerderheid zullen al hun partijleden altijd alle beslissingen en wetsontwerpen van de regering laten goedkeuren. De regering kan dus zowat alles beslissen zonder zich echt vragen te stellen of dat wel door het parlement (en de senaat) goedgekeurd zal worden. Er is hier duidelijk geen parlementaire controle meer. De wetgevende macht en de uitvoerende macht zijn één en dezelfde macht geworden. Met de wetgevende macht als schijncontrole op de uitvoerende macht. De Trias Politica is verworden tot een duas politica met de uitvoerende-wetgevende macht aan de ene kant en de rechterlijke macht aan de andere kant.   Er is met andere woorden nood aan een institutionele hervorming die ons een echte derde macht en controleorgaan op de uitvoerende-wetgevende macht geeft. Die vinden we terug in een doordachte nieuwe senaat: een geïnformeerde Burgersenaat.   De macht der (geïnformeerde) publieke opinie De antipolitieke gevoelens in de Belgische samenleving nemen elk jaar toe. Dat is nu al verschillende jaren zeer duidelijk. De burgers geven aan zich niet meer betrokken te voelen door de politiek en hebben desgevallend hiertegen een desinteresse ontwikkelt. Het is bij deze van primordiaal belang om de burger weer centraal te stellen binnen ons institutioneel politiek systeem.   Veto De burgersenaat mag niet zomaar een tigste slappe poging zijn om de burgers bij de besluitvorming te betrekken. Die senaat kan enkel betekenisvol zijn als die een duidelijke en directe invloed heeft op de besluitvorming van de regering en het parlement die beiden doordrongen zijn van particratische invloed. Daarom zal de Burgersenaat noodzakelijkerwijze een veto voor alle beslissingen van het parlement moeten hebben, en dus ook op die van de regering. Dankzij dat veto zullen de burgers echte en reële invloed hebben op de Belgische politieke besluitvorming. Het zal iedereen weer het gevoel geven dat ze weer tellen in deze samenleving. Het is niet de bedoeling burgers meteen de mogelijkheid te geven om zelf helemaal autonoom wetten te gaan schrijven of staatsbelangrijke beslissingen te nemen. Zo’n evolutie zal tijd vergen en dient zeer grondig onderzocht te worden op zijn effectiviteit en zijn wenselijkheid binnen de samenleving. Dat dit er in de toekomst komt of niet moet de samenleving zelf beslissen. Dit is hoe dan ook niet het opzet van de Burgersenaat. Het enige doel van de burgersenaat is om een burgercontrole te organiseren op de huidige representatieve democratie in België. Door de particratie worden de kiezers niet meer vertegenwoordigd door hun ‘vertegenwoordiger’. Daarom is het noodzakelijk om elke beslissing door het parlement en de regering te toetsen bij een representatieve steekproef van onze samenleving. De burgersenaat zal werken met een normale meerderheid om een beslissing van het parlement goed te keuren of te verwerpen. Dit kan uiteraard vatbaar zijn voor uitzonderingen (vb. staatshervormingen).   De overgrote meerderheid van de burgers stemt op een partij op basis van enkele punten van haar programma, nooit op het hele programma. Toch beslist ons politiek systeem dat een stem op een kandidaat van één partij een steun en goedkeuring is voor het hele programma van de partij. De stem van de kiezers wordt hiermee gebruikt om met een vals gevoel van legitimiteit zaken te stemmen in het parlement waar de kiezers eigenlijk niet voor hadden gestemd. En waar misschien zelfs geen meerderheid voor is binnen de publieke opinie. Met de Burgersenaat kan je deze valse legitimiteit ongedaan maken en de partijen meer verantwoordelijkheid geven.   Representatieve Burgersenaat De Burgersenaat zal een representatieve weerspiegeling moeten zijn van de Belgische samenleving. Het is dus de uitdrukkelijke bedoeling om ervoor te zorgen dat alle groepen binnen de samenleving er goed worden vertegenwoordigd. Dat zal in eerste instantie gedaan worden door middel van een lukrake steekproef (en de daarbij horende ‘wet van de grote getallen’). Om daarna zeker te zijn dat alle groepen proportioneel goed worden vertegenwoordigd, zal er, indien nodig, een gestratificeerde steekproef worden gedaan om zo aan onze representativiteitscriteria te voldoen. Hoeveel burgers er in totaal geselecteerd zullen worden voor die burgersenaat moet nog worden beslist en onderzocht. Toch zie ik liefst een 200 à 250 burgers in de senaat opdat de representativiteit zo goed mogelijk wordt gerespecteerd. De Burgersenaat zal door een nieuwe steekproef vervangen worden na een vooraf bepaalde termijn.   Geïnformeerde burgers Dit is het belangrijkste luik van het model van een burgersenaat: geïnformeerde burgers die een geïnformeerde beslissing nemen in de senaat. De leidraad in mijn kijk op de samenleving is al verschillende jaren de volgende: “De mensen zijn niet dom, ze zijn enkel slecht of niet geïnformeerd”. Dat moet dankzij de Burgersenaat verholpen worden. Het doel van de Burgersenaat is, zoals hiervoor herhaaldelijk gezegd, om een burgercontrole aan te bieden op de particratische representatieve democratie. Daarnaast is het ook een middel om weer te werken aan een echt publiek debat, dat vandaag nog amper bestaat. De overgrote meerderheid van de beslissingen in het parlement worden genomen zonder dat daar in de samenleving een echt publiek debat over is geweest. Mensen worden bij deze dus helemaal niet geïnformeerd over de gevolgen van mogelijke beslissingen binnen het parlement. De mensen slikken wat de pot schaft. Hier komt dan de informatiestrategie in werking. De informatiestrategie van de Burgersenaat kent twee luiken: 1.   Het eerste luik betreft de partijen zelf: Elke partij aanwezig in het parlement zal een vooraf bepaalde tijd hebben om de mensen in de Burgersenaat te overtuigen om de beslissing van het parlement (en de regering) goed te keuren of ongedaan te maken.  Dankzij deze verplichting zullen de partijen dus een grondige argumentatie moeten ontwikkelen om zich te verzekeren van de steun van de burgers. De partijen zullen niet meer ‘vlug vlug’ iets door het parlement kunnen jagen. Ze zullen hun beslissing heel goed moeten onderbouwen en dat zal het intellectuele en publieke debat alleen maar ten goede komen. Het publieke debat zal hiermee ook veel meer worden aangewakkerd, omdat de burgers zelf dienen geïnformeerd te worden. Het mediatiseren van de argumentatie van de partijen in de Burgersenaat zal hier van groot belang zijn.   2.   Het tweede luik betreft experts:  Over elke kwestie, elk probleem of elk onderwerp bestaat er binnen de wetenschap of de academische wereld discussie. Er zullen altijd verschillende visies zijn, ook bij experten in het vakgebied van een bepaald probleem of onderwerp. Daardoor is het noodzakelijk om elke visie binnen de academische en wetenschappelijke wereld aan bod te laten komen in de burgersenaat. Zo krijgen de burgers alle mogelijke visies op een probleem om later hun beslissing te nemen. Ook dit zal het publieke en intellectuele debat versterken, doordat experten zo goed mogelijk hun eigen visie zullen moeten onderbouwen om de burgers te overtuigen. Op basis van dit tweeluik aan informatie gaan de burgers uiteindelijk beslissen of ze een beslissing van het parlement en de regering goed keuren of ongedaan maken.   Aantrekking burgers  Burgers warm maken om te participeren, en zeker de meest kwetsbare groepen, is een enorme uitdaging. Daarom wordt er het allerliefst gewerkt met een verplichte participatie in de Burgersenaat. Mocht dat niet (meteen) mogelijk zijn, dan moeten we vooral hopen dat het parlementairloon (ongeveer 7000 euro per maand) genoeg mensen zal stimuleren om te participeren. Dit loon is alvast voor de lagere sociale klassen en de middenklasse in onze samenleving zeker een stimulans om te participeren in de Burgersenaat. Daarnaast werk ik het liefst met een anonimisering van de burgers aanwezig in de Burgersenaat. Zo vermijd je (politieke en sociale) druk op de geselecteerde burgers.                                                      De apolitieke beweging  Hoe deze institutionele evolutie te bewerkstelligen kan voer voor discussie zijn. Het zou kunnen door externe druk uit te oefenen op de bestaande partijen om dit nieuw institutioneel model mogelijk te maken; door te lobbyen bij bepaalde partijen om dit model op te nemen in hun partijprogramma’s; door een partij te vervoegen om dit idee te doen groeien binnen de politiek zelf. Dat zijn allemaal pragmatische manieren om het te verwezenlijken en geen enkele strategie kan op dit moment worden uitgesloten. Ik verkies in dit essay om de meest gewaagde en moeilijkste strategie aan bod te laten komen : de strategie van de  ‘apolitieke beweging’. Dat is de meest ideale strategie, omdat je je hiermee zeer duidelijk afzet tegen de particratische partijen en makkelijker kan spreken over een ‘nieuw politiek tijdperk’.     Ideologische diversiteit door bindmiddel  Binnen deze apolitieke beweging zal er geen partijlijn bestaan. Elk lid van de beweging zal zijn eigen ideeën en ideologie mogen verdedigen. Elk lid zal zijn kiezers voor de volle 100 % mogen vertegenwoordigen. Elk lid zal bij gevolg individueel campagne voeren voor zijn eigen ideeën. Nooit zal de beweging een ideologische of politieke beslissing of stemming opleggen aan leden die verkozen raken in een parlement of gemeenteraad. Wat de beweging wel zal vragen is totale loyauteit aan het hoogste doel en bindmiddel van de beweging: het tot stand brengen van de Burgersenaat. Elk lid van de beweging zal bij het vervoegen van de beweging op eed beloven dat het de Burgersenaat altijd zal opleggen bij onderhandelingen met een mogelijke meerderheid: het zij een regering of het zij een gemeentebestuur.     Drukkingsmiddel bij uitstek Door van de Burgersenaat altijd een breekpunt te maken voor het vervoegen van een meerderheid zal het op de politieke partijen heel veel druk zetten. De partijen zullen door die druk de eerste grondwettelijke stappen neerpennen in het regeerakkoord om zo te kunnen komen tot de eerste noodzakelijke constitutionele stap voor een Burgersenaat. Dat moet de conditio sine qua non worden van onze leden als ze een meerderheid willen vervoegen of steunen. Wordt dat niet opgenomen in een regeerakkoord, dan zullen onze leden niet volgen en is er bijgevolg geen regering. Deze strategie laat je toe om met een beperkt aantal zetels in het parlement boven je gewicht te boksen en de partijen heel hard onder druk te zetten. Voorbeeld: Een mogelijke meerderheid heeft net drie zetels nodig om een regering te kunnen vormen en onze beweging heeft vijf verkozenen in het parlement. Van die vijf verkozenen zien vier verkozenen het zitten om de meerderheid te steunen of te vervoegen om een regering te vormen, omdat die ideologisch wel iets zien in die partijen en hun beleidsvoorstellen. Door van de Burgersenaat dan een breekpunt te maken zullen de partijen de noodzaak voelen om dat toch in het regeerakkoord neer te schrijven, om zo een regering te kunnen vormen. Het is het enige wat onze leden op dat moment vragen en het zal bij het publiek een zeer negatieve indruk nalaten als je als partij de facto zegt: “Die burgers die ons controleren, dat zien we toch niet zo zitten. We houden liever zelf de macht volledig in handen”.   Dubbele controle Onze leden die een meerderheid vervoegen of steunen betekent ook dat de meerderheid niet zomaar een particratische meerderheid zal zijn. Onze leden zijn niet gebonden aan een partijlijn of partijstandpunt. Daardoor kunnen ze in het parlement nog altijd stemmen tegen beslissingen van de regering indien ze die niet goed achten. De meerderheid zal dus ook onze leden, indien nodig, moeten overtuigen met goede argumenten. Dat maakt dat je een zekere dubbele controle hebt op de regering vanuit het parlement enerzijds en vanuit de Burgersenaat (als die er later komt) anderzijds. Stel dat onze beweging op een bepaald moment meer dan 50 % van de stemmen haalt, dan heb je de facto de particratie omvergeworpen. Want op dat moment zal je een meerderheid aan mensen hebben in het parlement die niet gebonden zijn aan een partijlijn. Dan zal ook het parlement weer in ere hersteld zijn, met name in zijn functie als controle op de regering.                                                                Conclusie  Dit essay heeft als doel een nieuw paradigma tot stand te brengen in de Europese en Belgische politieke wereld. Een paradigma weg van de absolute representatieve democratie. Een paradigma die een plaats geeft aan volksvertegenwoordiging en aan volkscontrole op zijn eigen vertegenwoordigers. Via een systeem van geïnformeerde Burgersenaat, is het de bedoeling om de Trias Politica weer te herstellen in België en in Europa. Het is voor de gewone burger niet veel gevraagd, maar voor de huidige politieke partijen zal dit een grote mentaliteitswijziging vergen. Hoe we dit ook draaien of keren wil, een hervorming van ons politiek systeem is nodig om de afschuwelijk ondemocratische particratie omver te werpen. Wat er ook komen zal in de toekomst, de limieten van de absolute representatieve democratie zijn bereikt. Dit model van de Burgersenaat is daar een poging tot antwoord op.

Kevmey
54 0

Een schat die blikkert in de zon

  Overpeinzingen bij een weggegooid blikje RedBull  “Il faut cultiver notre Jardin” Voltaire   Als ik goed keek, was het blikje RedBull dat zo schitterde in de zon niet het enige blikje dat ik zag liggen. Van al het afval dat ik op mijn dagelijkse wandelingen tegenkwam, waren weggegooide blikjes ruim in de meerderheid. Meestal waren het blikjes waarin energiedrankjes hadden gezeten. De vreemde logo’s en felle kleuren suggereerden een hallucinogene drug, maar het was niet veel meer dan een stevige koffie met veel suiker. Ik kon niet anders dan me vragen stellen over de gezondheid van degenen die zulke blikjes dronken, zeker als ik van die grote halveliterblikjes zag liggen. Hoeveel cafeïne en suiker werkten sommige mensen naar binnen? Niet normaal. Dat zag ik al in de leraarskamer van de school waar ik lesgaf. Niet dat daar energiedrankjes in de automaat zaten, maar koffie wel. Ik kende collega’s die per dag wel zes mokken koffie naar binnen werkten. Hoe konden die ’s nachts in slaap geraken? Zelf dronk ik enkel nog deca’s, of ja, thuis wist ik nogal zeker dat er geen of weinig cafeïne zat in de espressomachine, maar op café was dat iets minder zeker. Zelfs als ik een deca bestelde, voelde ik soms aan de spastische bewegingen van mijn darmen dat er misschien wel een deca’tje besteld was, maar niet geserveerd. Dan moest ik me vaak haasten om bij de wc te geraken. In brasserie ’t Sujet was dat bijvoorbeeld het geval. Voor mij waren koffie en energiedrankjes een garantie op een slapeloze en opgejaagde nacht, maar dat nam niet weg dat ze, voor mij onbegrijpelijk genoeg, heel populair waren. Energiedrankjes had ik na mijn eerste en enige ervaring ermee zelfs volledig afgezworen. Als student had ik een blikje van het nieuwe product “Red Bull geeft je vleugels” in het station van Leuven als reclame in mijn handen geduwd gekregen. Daarna, op de tweeëneenhalf durende treinrit naar huis, had ik een boek als een razende TGV uitgelezen. De volgende dag wilde ik aan het boekverslag beginnen en lukte dat voor geen meter. Het boek De donkere kamer van Damocles heb ik grotendeels opnieuw kunnen lezen. Ik was er in een rotvaart doorheen geraakt, maar ik had er veel te weinig van onthouden. Cafeïne of oppeppers waren geen goede studiemethode, besloot ik. Ik dronk zelfs geen cola meer onder de examens, zo was ik onder de indruk van de ervaring. Dat ik geen koffie, cola en andere cafeïnehoudende dranken dronk, zorgde ervoor dat mijn maag- en darmsysteem, dat nogal gevoelig was voor stressprikkels, veel minder vaak in de knoop lag, net zoals mijn lakens en dekens ’s morgens ook veel minder overhoop lagen. Als ik dat vergeleek met Wouter… Die kon als we nog iets gingen drinken na het zwemmen, om tien uur ’s avonds nog doodleuk een koffietje als afsluiter bestellen en toch slapen. Niet iedereen heeft hetzelfde gestel, zullen we maar zeggen. Door al die blikjes langs de weg had ik een negatief beeld ontwikkeld van degenen die zwerfvuil veroorzaakten. In mijn hoofd leek het alsof alle nuttigers van energiedrankjes de gewoonte hadden om hun blikjes uit het raam van de auto te gooien. Dat was natuurlijk niet zo. Zo lagen er een paar jaar geleden ontzettend veel blikjes Cara-pils in de berm bij ons in de straat. Ik werd kwaad op alle vuile alkoholiekers tot ik besefte dat als er één iemand bij het naar huis fietsen van zijn werk elke dag een blikje dronk en dat bij ons in de straat de kant in ketste, dan lagen er op jaarbasis 364 blikjes, of ja, toch rond de 230, want er waren 260 werkdagen en als die naar huis fietsende alcoholicus wat vakantie nam – om zich, wie weet, eens echt te kunnen bezatten – dan kwamen we natuurlijk aan wat minder blikjes, maar 230 was nog steeds heel veel. Het afvalprobleem in een straat kon met andere woorden veroorzaakt worden door één persoon. Eén specifieke groep viseren had geen zin en zou weinig tot niets bijdragen aan de oplossing van het probleem. Wat echt zou helpen, was dat er iets potentiële blikjeswerpers zou weerhouden om gevolg te geven aan hun reflex. Even stilstaan bij het effect van hun daad kon al genoeg zijn. Door opvoeding en preventie kon je mensen aanleren om ‘even stil te staan’, maar er waren helaas ook slecht opvoedbare individuen, die zich amper of niet verbonden voelden bij hun omgeving. Zolang er geen statiegeld op blikjes kwam, en zelfs dan, zouden zij hun afval uit de auto kieperen. In mijn handen hield ik een half opgegeten appel. Vijftig meter voor mij zag ik hoe een blikje uit een auto gegooid werd. Het belandde tussen de bramen. Fijn, dacht ik, dat krijg je er ook nog zomaar niet uitgevist. In een opwelling wierp ik de halve appel naar de auto toen hij voorbij reed. Hij belandde door het open raam in het interieur van de uitgebouwde Volkswagen Golf. Of nee. Ik had een steen in mijn hand en mikte die driftig door de achterruit van de voorbijrijdende BMW. Het glas veranderde onmiddellijk in een spinnenweb. De auto slipte zich tot stilstand. Twee zwarte sporen op het wegdek. Ik had er nog graag een klapband bij gehad, dus ja, doe dat ook maar. Stond hij ook nog op een velg, net goed. Een klein geblokt manneke stapte uit de auto, liet de portier open staan en brieste op mij af. Hij riep. Of ik zot was ofzo. Ik behield mijn kalmte. Ík, zei ik, waarom? Ik had toch niks gedaan. Gingen we het zo spelen. Hij ging de politie bellen. Doe maar, ik heb niks gedaan. En die steen door mijn ruit dan. Was ik niet. Doe niet onnozel. Hij kreeg een rood en roder hoofd. Even dacht ik dat hij met zijn gsm naar mij zou gooien, maar dat deed hij niet. In plaats daarvan stak hij hem terug in zijn achterzak en kwam nog verder mijn richting uit. Tot vlak bij me. Hij duwde me, of beter, hij probeerde me te duwen. Net op tijd zette ik een stapje opzij waardoor hij bijna zijn evenwicht verloor. Met mijn 1m88 was ik ruim een kop groter dan hij en in vergelijking met zijn gespierde armen en schouders leek ik een lange slungel. Maar dan wist hij natuurlijk niet alles. Hij probeerde me tegen de schenen te schoppen, maar weer miste hij doel. Zijn driftige natuur steeg hem ten top en hij wilde me vastnemen. Voor hij besefte wat er gebeurd was, lag hij met zijn gezicht tegen het tarmac met een knie in zijn nek. Dat was natuurlijk allemaal erg onwaarschijnlijk. Zoiets kon ik helemaal niet. En trouwens, wat daarna? De driftkop zou niet zomaar afdruipen en nooit meer blikjes uit zijn auto gooien. Al had ik wel eens zo iemand terug in zijn auto willen zien kruipen en willen zien vertrekken, hobbelend op drie banden en een velg, met een erg beperkt achteruitzicht. Het waren idiote heldendagdromen, maar ik kon ze niet tegenhouden en meestal liet ik ze maar wat passeren. Het was een oermenselijke drang om problemen met geweld op te lossen, om onrecht met geweld op te lossen. Vandaar al die supermanverhalen die het zo goed deden in strips en in films. Misschien moest ik het ook allemaal eens in een verhaal verwerken, of een echt supermanverhaal schrijven. Het liefst zou ik een Neo-achtige figuur - uit de Matrixfilms, je weet wel - opvoeren, die zo snel bewoog dat hij zelfs kogels kon ontwijken. Nog voor het blikje uit de auto de grond raakte, zou het alweer in de auto liggen. Veel minder geweld, trouwens, en misschien ook wel een veel bevreemdender effect bij de overtreder. Die zou niet weten wat hem overkwam en zou nooit zo driftig kwaad worden, want iemand die driftig kwaad werd die geloofde nooit dat hij ongelijk had, hoogstens kreeg hij spijt dat hij zo driftig kwaad was geworden. De steen in zijn achterruit zou hij nog steeds onrechtvaardig of buiten proportie gestraft vinden. Misschien zou ik wel de schuld krijgen van zijn klapband ook. Dat bracht dus niks op. Als ik zo’n supersnelle superheld was, kon ik op een heel andere manier het afvalprobleem hier in de omgeving oplossen. Ik zou weten wie hier in de zomermaanden zijn tuinafval in het bos komt droppen en nog voor die man met zijn aanhangwagen terug thuis was, zou hij het gemaaide gras en snoeisel gewoon weer in zijn voortuin zien liggen. Het blikje van het kleine geblokte manneke zou niet eens tussen de bramen geraken, maar als een weerlicht terug op de passagierszetel terechtkomen. Ik zou het hele procedé oneindig keer herhalen, zo lang als nodig. Zo lang dat sluikstorters niet meer zouden weten wat echt was en wat niet, ze zouden huilend op hun stuur kloppen en om hun moeder roepen. Ik denk niet dat ze daarna nog zouden sluikstorten. Of zouden ze? Het was een leuk idee, maar ik was geen superheld, en ik twijfelde of ik dit blikje zou laten liggen of oprapen. Ik kon niet elke keer dat ik een wandeling deed al die blikjes oprapen. Eén of twee keer per maand was meer dan voldoende. Dan nam ik de kindjes mee en een bolderkar om de vuilzakken in te doen. De kindjes kregen handschoentjes aan en knijpertjes mee. Dat vonden ze fijn. Zeker Karel vroeg er soms achter. Wanneer gaan we nog eens vuil oprapen, papa? Ook al deed hij het graag en waren het goede werken, toch hield ik me ervan om het te veel te doen, want de auto’s op de weg hier reden soms snel en in hun enthousiasme keken de kindjes niet altijd even goed uit. Een plastiekje was voldoende om ze zonder omzien de straat te doen oversteken om, competitief als ze waren, als eerste bij dat stukje zwerfvuil te komen. Ze vochten er soms om en dan moest ik een beurtrol opstellen. Voortdurend moest ik op mijn qui-vive zijn en al des te meer omdat er her en der aan de bosrand restanten van een oude prikkeldraadafsluiting lagen. Mijn oudste broer was als achtjarige ooit met zijn gezicht in zo’n verroeste prikkeldraad gelopen. Het litteken liep nog steeds, zelfs na wat plastische chirurgie tijdens zijn tienerjaren, van onder en over zijn kin, langs zijn lippen tot op zijn wang. Ik wou niet dat dit met één van mijn kindjes zou gebeuren. Vorig jaar had ik een lange tekst geschreven over hoe er in onze buurt een meervoudig afvalprobleem was. Enerzijds was er het ‘gewone’ zwerfvuilprobleem langs de straat, er was het typische aan-de-rand-van-het-bosafvalprobleem, namelijk grotere stukken huishoudelijk afval, zoals zetels, tuinafval en dergelijke. Anderzijds had je ‘toeristisch’ afval van alle jongeren die hier in de zomermaanden aan de rand van het meer kwamen drinken, barbecueën, zwemmen, vissen… En omdat het meer ontstaan was door zandwinning en dit dus een oude zandgroeve was, had je daarbovenop te maken met achtergelaten industrieel afval: stukken muur, ijzeren palen in de grond, prikkeldraad, stukken omheining… En toch, toch werd dit gebied als een van de mooiste stukjes natuur uit de omstreken beschouwd: het Parelstrand. Ideaal om te komen genieten en om te komen wandelen met je hond. O, dat is waar, dat had ik nog niet eens in die lange brief vermeld, dat de eerste driehonderd meter voorbij de parking aan de rand van het bos, stonken naar de hondenuitwerpselen. Aan beide zijden van het brede pad had je een meter tot anderhalve meter waar je geen stap kon zetten zonder in een hondendrol te schuiven. Hoe vaak had ik al stront van onder de zolen van kinderschoentjes moeten poetsen. En hondendrollen zijn ook een vorm van afval, zeker in de hoeveelheden zoals je ze hier aantreft, en zeker als het baasje de hondendrol toch in een poepzakje gevangen had, maar het daarna het bos in gekeild had. Soms hingen die zakjes laaghangende takken. Dat was écht geen zicht. Tijdens de barbecue van de ‘mooimakers’ uit de stad had ik in een discussie wat te luid opgeroepen om rond het meer geen afval meer op te ruimen. Laat die vervuilers maar in hun eigen vuilnis zitten, was de redenering. Ik schaamde me achteraf wat over die stoere uitspraken. Vuil trok alleen maar meer vuil aan, en op de lange duur had je een openbaar stort in het midden van een erkend natuurgebied liggen. Ik had trouwens in de zomer nooit afval geruimd rond het meer. Dus wat ik had gezegd op die barbecue had niet eens betrekking op mezelf. Het geroep en de veel te lawaaierige muziek, de geur van sigaretten en joints, deden me het strandje rond het meer mijden en ik wandelde langs een ander pad het bos in. Tot ver in het bos kon je een mix horen van de boomboxen die de groepjes jongeren met een verschillende muzieksmaak tegen mekaar opgesteld hadden. Mooi weer en lange zwoele avonden stonden hier gelijk aan veel decibels. Die ene lange brief over het afval hier in de buurt had ik nooit opgestuurd naar een krant of het stadsbestuur, omdat hij wel erg lang was geworden en ik dus zeker wist dat niemand hem echt ging lezen. Nee, ik maakte me geen illusies, als ik dit probleem wou oplossen, dan zou ik het anders moeten aanpakken. Ik kon geen superheld zijn en ook met lange klachtenbrieven zou er niks bereikt worden. Er moest een andere manier zijn, alleen wilde ik niet meer dat soort negativist zijn en enkel nog een klein beetje een deel van een oplossing zijn. Met de kindjes af en toe wat zwerfvuil oprapen, was fijn en goed, meer moest dat niet zijn. De rest was politiek en daar werd ik zo moedeloos van. In ieder geval blonk dit blikje nu mooi in de zon. Het zag er, als je er met wat fantasie naar kon kijken, uit als een stukje zilver of goud dat hier zomaar voor het oprapen lag. Ik bukte me en stak het toch in mijn jaszak bij het klokhuis van mijn appel, ook al vond Tine dat een verschrikkelijke gewoonte en ook al wist ik dat de kans groot was dat als ik morgen of overmorgen mijn hand in mijn jaszak zou steken, ik er een halfvergaan plakkerig klokhuis en een uitgedrupt blikje in zou vinden.

Hans Van Ham
5 0

Ingroeien

Als een halfeeuwige ouder, kijkend naar de langsgillende basisschoolkinderen, heb ik ingroeivragen.    Kinderkleding past vaak prima. De broek zit vanaf het moment dat het kind op het schoolplein laat zien welke nieuwe, mooie kleuren het aan de kont heeft hangen, perfect. De jasmouwen sluiten netjes aan op de hand en de trui valt netjes over de buik.   Dat was in mijn kinderjaren anders, daar werd kleding ‘op de groei’ gekocht. Je liep maanden met opgerolde broekspijpen rond, niet als modeverschijnsel, maar als noodzakelijkheid. Een trui begon te slobberig en eindigde nét te strak, om later, na een goede wasbeurt en een korte tijd verpozen op de bovenste plank van de kledingkast, aan de schouders van je broertje te slobberen. Indien noodzakelijk aangevuld met stukjes leer of ribfluweel op de ellebogen.   Waarschijnlijk wordt er nog steeds doorgegeven op de hedendaagse schoolpleinen. Dit blijkbaar perfect passend, geen maat wordt ingegroeid en uitgegroeid om tussenmaten over te kunnen slaan.    Naarmate de kinderen richting de basisschooluitgangsleeftijd gaan, lijken de kleren overigens nieuwer en minder doorgegeven. Mode wil ook wat en de Aziatische kinderhandjes Terstaleren en Zeemannen de shirts, broeken en jassen jaarlijks binnen het bereik van de kleinere beurs. Het enige waar kinderen ingroeien is een fiets. Aan het begin of tijdens het laatste jaar van de basisschool staan ze met de teenpunten op te trappers en hupselen ze sprongsgewijs op het zadel. Hier druppelt de hoop van ouders door: laat de tiener voldoende groeien om volgend jaar zonder al te veel zwalken de weg naar de middelbare school te vervolmaken. Een goede tweede is, bij een achtergebleven hoeveelheid groei, het opdoen van zoveel ervaring in fietsen met de zadelhups en teenpunten, dat het nét veilig genoeg is om de brugklasser en zware tas mee te voeren. Laat ze, zo hoopt de ouder, deze puberomspannende schoolcarrière doen met dezelfde, kostbare fiets.   Deze fietsen zijn vaak nieuw, blijkbaar wordt een rijwiel niet van broer tot broer of zus tot zus overgeleverd. Waarschijnlijk komt dit doordat de rijwielmode snel verandert, niet broeks- en truigewijs jaarlijks, maar met een cyclus van een jaar of vijf. Voldoende om van net met de tenen op de trappers, door te groeien naar zadel op zijn hoogst en de knieën tegen het stuur.

MCH
8 1

Over dialogen

Ik leg geërgerd een boek weg. Geen gewoon boek, het is een bestseller (New York Times Best Sellers List!), geschreven door een bestsellerauteur. En ik lees geen woord meer.    De schildering van het decor is fraai en vakkundig, ik zie geregeld goede actie afgewisseld met nuttige achtergrondinfo en over de bladzijden trippelen redelijk tot best wel interessante personen die worstelen met spannende problemen op weg naar een ongetwijfeld spetterende ontknoping op pagina vierhonderdeenenzestig.   En toch, bij pagina eenenveertig, na de eerste alinea van hoofdstuk drie, zucht ik en sla deze pagina op pagina veertig. Ik schuif het boek weg, pak mijn telefoon en scroll naar mijn bankrekening, dit was weer zonde van mijn geld.   De reden? Tenenkrommende dialogen. Vanaf pagina 3, de tweede pagina van het eerste hoofdstuk, is het jeuk-aan-de-ruggengraat-gevend erg. Opvallend dat ook bestsellerschrijvers soms de personen verschrikkelijk laten praten. Je vraagt je soms af waarom ze hun mond open trekken. Een of twee keer in een boek, daar kan ik overheen komen. Maar bijna elk gesprek is niet te lezen. En ik erger mij zo, dat ik het hier van mij af schrijf.     Dialogen: basics in elke lesboekje over schrijven.    U hoeft niet verder te lezen als u bekend bent met de principes van het schrijven van een goede dialoog. Dit schrijfsel voegt niets toe aan wat u weet (of zou moeten weten) over gesprekken op papier. En toch, blijkbaar denkt menig verhalenschrijver: die basistheorie (in elk schrijfboek herhaald) is niet voor mij, mijn geneuzel is wél belangwekkend. Nou, nee dus. 1 Dialogen zijn ongezond strak afgetrainde uittreksels van de gesproken werkelijkheid. Uitspreeksels zonder een greintje vet, en als je het goed beschouwd onnatuurlijk. 2En deze afgetrainde uitspreeksels houden een hete bal vast. Ze pakken de bal, laten even de spieren zien of doen een klein kunstje en gooien zo snel mogelijk de bal door, voordat de handen verbranden. De ontvanger wil zo mogelijk nog korter een pirouette doen en voordat de draai volledig is, pakt de eerste de bal weer af. Dit wordt een wedstrijd. Een echte wedstrijd van de bal pakken, een kunstje doen en doorgeven die handel.    Wij lezers, als kijkers naar het spel, willen een echte strijd, geen demonstratiepotje van klunzen die op een mooie zomeravond voor de ontspanning een balletje hooghouden. Nee, een strijd tussen deze uitspreeksels op het scherpst van de snede . Altijd vlijmscherp. Elk woord en elke reactie snijdt door het papier. Alsof je leven ervan afhangt.  3De uitspreeksels hebben verschillende kleren aan, afhankelijk van de situatie. Een vrolijke rok, serieus kostuum, grappige hoed, droevige pandjesjas, oppervlakkig T-shirt met krullend borsthaar of decolleté, diepzinnig gewaad, of wat voor broek, shirt of sok dan ook. Maar altijd nauwsluitend, zonder franjes: de spieren en opgezwollen aderen blijven zichtbaar. Een ruimzittend kledingstuk laat de drager struikelen.    Struikelende zinnen, of een fladderend loszittend stuk gesproken stof beneemt de lezer het plezier van de strijd. Een lezer wil geen gefladder, de lezer wil de bal zien schieten. 4De dialoog, net als bij een wedstrijd, wordt boeiend voor de lezer vanaf de aftrap of service (of welke sportvergelijking u wilt maken). Het inspelen en warmlopen is volledig oninteressant. Voor de wedstrijd zijn de lichamen gehuld in trainingspakken, soms zelfs met een gekleurd hesje en praten met de trainer, geven een hand aan de scheidsrechter en rommelen in de tas op zoek naar de waterfles. Slaapverwekkend en een onnodige afleiding van je verhaal en de voortgang stopt, alsof je met je racefiets in de modder vast komt te zitten.    Elke eerste uitgesproken zin is een snoeiharde service van de hete bal, de kale spieren bollen en geven een zwieper waar het uitspreeksel aan de overzijde van het net niet van terug heeft.   Hebben ze ruzie? Voor de eerste zin die u schrijft hebben de personages de inleidende beschietingen al gedaan. U begint bij de hoogtepunten. Vraagt uw personage een lening? De voorstelrondes, achtergrond checks zijn gedaan en het kopje koffie is neergezet: U begint met de afwijzing. Alles daarvoor is geneuzel. 5De lezer wil ook maar één wedstrijd per keer bekijken. Beschrijf wat de afgetrainde uitspreeksels belangrijk vinden en hou je hieraan. Bij teveel verschillende ballen die alle kanten opvliegen, waarbij de spelers tussen-hupjes maken en een spagaatje hier-en-daar, verliest de lezer het overzicht en de aandacht. De lezer staat halverwege op en loopt naar de kantine om het op een zuipen te zetten.    Dat de fiets van de hoofdpersoon onder het raam bij de bank staat wil niet zeggen dat het merk en het genot van wielrennen een onderwerp van gesprek moet zijn: De afwijzing van de lening, daar gaat het om. 6Wat wel leuk is, als je met de bal tovert. Soms is het balletje weg, je leest aan de bewegingen af dat de bal ergens is, en waar. Een schaduw vliegt langs en achter de rug wordt iets opgevangen. Maar de bal direct zien, nee, dat lukt niet. Om dit te bereiken, moeten de uitspreeksels nog strakker en nog onnatuurlijker zijn afgetraind.    Dat de lening wordt afgewezen omdat de beoogde lener de vrouw van de bankdirecteur heeft genomen op het toilet van het dorpshuis, terwijl de directeur in de grote zaal Sinterklaas speelde voor de kinderen uit de buurt, wordt slechts gesuggereerd, niet gezegd. Zo, ik ben het kwijt.  Als u het tot hier hebt volgehouden, hoeft u geen slecht gesprek meer op papier te zetten en stopt u, net als ik, met lezen bij tenenkrommende dialogen.    En als u denkt, "wat ik aan uitweidingen, stopwoorden en extra's in mijn dialogen stop zijn wel geslaagd," of "iedereen zit er wel op te wachten," of "het is echt belangrijk om te weten wat er allemaal vooraf gebeurde," of "zo laat ik karakter zien," of "zie mij nou eens die personages literair laten praten" .  .  .   Wordt wakker! Het boeit helemaal niemand!

MCH
11 0

Mysterie in de bibliotheek

Het mysterie in de bibliotheek Hanengekraai en hondengeblaf begeleiden directrice Adèle om zeven uur s ’morgens naar haar school. De weg is stoffig en droog. Ook het openen van de grote metalen schoolpoort produceert een gekrijs dat je dagelijks hoort. Elke ruimte in de school heeft een naam, die mooi boven de deur is aangebracht. Keuken, bureau directrice, klas 1, klas 2, klas 3, toilet en bibliotheek. Buiten klas 1, 2 en 3, zijn alle ruimten volgestouwd met allerhande pluralia. De keuken bezit naast kookpotten en pannen ook tuingerief, borstels, een stofzuiger en vuilbakken. Alle administratie van de school bevindt zich in het kantoor van de directrice. Haar bureautafel is bedekt met stapels papier, farden met gekleefde etiketten, geopende brieven en opgerolde plannen van de nieuwe te bouwen school. Vijf computers van de eerste en de tweede generatie liggen als een puzzel op elkaar gestapeld. In de hoek naast het venster staan twintig oude landkaarten opgerold op houten stokken. Bij het verlaten van het bureau van de directrice, kijken we omhoog en zien we aan onze rechterkant het opschrift bibliotheek boven de deur. Bevinden zich nog boeken in deze ruimte? Zo groot als een klaslokaal, met drie rijen rekken in het midden en tegen elke muur. Al het schoolmateriaal dat nergens anders terechtkan is hier op de rekken geplaatst. Speelgoed, telramen, leien, brooddozen, verfmateriaal, atlassen en twee boeken. Buiten de vijf atlassen en de twee boeken vind je geen ander boek in deze bibliotheek. Twee boeken met de ronkende titels: Musique de l’Afrique en Handboek Aardrijkskunde Belgisch Congo. De gemeente zal de school sluiten wegens een gebrek aan fondsen. Ze zal ze dan op haar beurt zijn gang laten gaan. De opschriften boven de deuren zijn gebleven en het bureau van de directrice is kaalgeplukt. Eenmaal per week, op zaterdag opent de directrice de bibliotheek voor de omwonenden in de wijk. De bewoners snuisteren dan in tussen het schoolmateriaal, de atlassen, het speelgoed en de oude VHS-banden. Een week kunnen ze dan genieten van hun leenproducten.De twee boeken ‘Musique de l’Afrique en Handboek Aardrijkskunde Belgisch Congo zijn nog nooit uitgeleend. Is deze bibliotheek de voorloper van de hedendaagse bibliotheek, zoals we ze nu kennen.Als ik binnenstap in de bibliotheek waar ik bijna wekelijks binnenspring, merk ik dat het oude, sacrale en rustige van de bibliotheek uit mijn studententijd verdwenen is. De bibliotheekgangers lezen de krant, terwijl ze even de knop van het koffieapparaat indrukken voor een machinale koffie met melk. Jonge moeders komen binnen en doen een praatje met een collega, alsof de schoolpoort zich tot in de bibliotheek heeft gewurmd. Kleuters en lage schoolkinderen rennen door de bibliotheek, ploffen neer in de diepe zitzakken, met de nieuwste commerciële bestseller voor kinderen, aangeprezen door de Sint en de Kerstman. Even dwalen mijn gedachten terug naar de school van directrice Adèle. Ik zie en hoor haar de schoolpoort openen, gekrijs, blaffende honden en hanengekraai. Ze stapt door de halfdonkere gang rechtdoor naar haar bureau. Al openend bemerkt ze dat haar bureau leeg is. Ze sluit teleurgesteld de deur en stapt dan naar de deur met opschrift ‘bibliotheek’. Lichtjes bevend opent ze deur. Haar blikken dwalen door de ruimte, tot ze verschrikt merkt dat haar twee boeken verdwenen zijn. Op dat moment kijk ik naar het boekenrek met de nieuwste titels in mijn bibliotheek, Musique de l’Afrique en Handboek Aardrijkskunde Belgisch Congo.

Etienne
0 0