Zoeken

Het eren van mijn waarheid

Waar ik in geloof, daar hangt mijn levenskwaliteit vanaf. Mijn waarheid is de vorm die ik aan mezelf en mijn realiteit geef. Het zijn de overtuigingen waarmee ik me voed of schaad. Het bepaalt de kleur en invulling van mijn leven. Mijn waarheid is alles dat ik heb. Ieders waarheid is uniek, gevormd via een persoonlijk parcours. Iemands waarheid kan psychotisch genoemd worden als deze sterk afwijkt van wat maatschappelijk aanvaard is en als deze afwijking bovendien (zelf)destructieve gevolgen heeft. Mensen hebben de neiging om elkaars waarheid (af) te keuren. Of interpreteren andermans waarheid aan de hand van fragmenten die men erover opvangt. Iemand goed kennen, staat synoniem voor bewust zijn van de reikwijdte en grenzen van iemands waarheid. Aangezien er geen handleiding voor het leven bestaat, zijn we allemaal op onszelf aangewezen om er één te schrijven. Soms ontbreekt daarvoor de moed en zelfvertrouwen en nemen we liever de handleiding van een ander over. We leven dan ook in een maatschappij die het creatief uitschrijven van een persoonlijke handleiding of waarheid ontmoedigt. Tal van verdoken alsook openlijk getoonde strategieën en systemen trachten ons af te leiden van de kern in ieder van ons. De kern waar onze persoonlijke waarheid huist. Een waarheid is iets dat gaandeweg, doorheen het vergaren van ervaring, wordt opgedaan. Het behelst een pakket aan conclusies en getrokken levenslessen. Hoe intenser of traumatischer de ervaring, des te stellig de waarheid zal zijn die zich eruit destilleert. Een waarheid is echter nooit definitief of statisch. Het uit zelfbehoud star vasthouden aan een waarheid werkt beperkend. Het proces van zelfontwikkeling of bewustzijnsverruiming bestaat uit de natuurlijke expansie van persoonlijke waarheden. Het groeiende besef dat in essentie alles waar is en dat er tegelijk geen absolute waarheid bestaat, is daar onderdeel van. Maar om vanuit eigenliefde te handelen en het leven iets minder verwarrend te maken, is het noodzakelijk om achter een persoonlijke waarheid te staan. Om die te eren en daarnaar te leven. Het telkens opnieuw op losse schroeven zetten van de eigen waarheid is zelfdestructief. Er is namelijk een wezenlijk verschil tussen zelfreflectie en zelfkritiek. Zelfreflectie houdt in dat er de bereidheid is om de reeds opgebouwde waarheid constructief aan te passen en uit te bouwen. Zelfkritiek doet het omgekeerde daar het gaat over het afbreken en verwerpen van de eigen waarheid. Het verschil tussen zelfreflectie en zelfkritiek laat zich voelen in het lichaam. Zelfkritiek is het bijtend zuur dat eigenliefde wegvreet. In mijn pakket van persoonlijke waarheden vind je de vanuit de ervaring opgedane overtuiging dat chronische zelfkritiek ook chronische fysieke kwalen kan veroorzaken. Ik heb er het raden naar welke (ongetwijfeld goedbedoelde) beweegredenen mijn innerlijke criticus heeft om mijn waarheid telkens tegen de vlakte te gooien. Die criticus is  geprogrammeerd door het onderbewustzijn en reageert primair vanuit angst voor oordeel en uitsluiting door anderen. We zijn immers als mens evolutionair geprogrammeerd om op de aanvaarding en bescherming van de groep te rekenen. De persoonlijke waarheid al dan niet durven uitspreken, draait om veiligheid. Zwijgen en een deel van onszelf verloochenen, wordt vaak als veiliger en gemakkelijker beschouwd. In bepaalde gevallen is dit inderdaad de beste optie. Maar in veel andere gevallen brengt het onderdrukken van de eigen authentieke waarheid heel wat ellende. De kans zit er echter in dat er bij het uitspreken van de persoonlijke waarheid op een muur van onbegrip of misinterpretatie wordt gebotst. De meest liefdevolle en verbinding zoekende inspanningen kunnen als onzin of manipulatie worden afgedaan. Soms moet je besluiten dat jouw waarheid geen bodem vindt om in te wortelen of niet gezien kan worden door een ander. En dat het geen zin heeft om jezelf en je goede intenties te bewijzen. Dan rest er niets anders dan te aanvaarden dat je niet gezien wordt zoals je werkelijk bent en daar vrede in vinden. We noemen ons gelijkgestemd met iemand als de persoonlijke waarheden overeenstemmen. Als er bevestiging en herkenning gevonden wordt, wat een gunstig effect heeft op het zelfbeeld en zelfvertrouwen. Gelijkgestemdheid voelt daarom aan als helend en opbeurend. In tijden dat de natuurlijke dualiteit als polariteit wordt opgevoerd en vanzelfsprekendheden wegvallen, kunnen we ons daaraan optrekken. Uit respect voor mezelf wil ik achter mijn zelf- en wereldbeeld staan en ernaar handelen. Als ik niet gebukt wil gaan onder zwaarte en kwalen, dien ik dat te doen. Op een gegeven moment moet er een streep getrokken worden onder de som aan conclusies en levenslessen, met een persoonlijke waarheid als resultaat. En is het niet meer nodig om te twijfelen aan die uitkomst. Wetende dat er verder gebouwd kan worden vanaf dit punt. Maar wees maar zeker dat ik hierin word uitgedaagd. Dat er telkens als ik denk te weten wie ik ben een test op mijn pad gegooid wordt waardoor ik weer begin te twijfelen. En de angst voor verlies en afwijzing de kop op steekt. Nu wil ik mezelf voornemen om te stoppen met de zelfsabotage, met die energievretende zelftwijfel. Ik wil mijn waarheid zien als een uniek perspectief dat evenwaardig is tussen alle andere. Ik wil in mezelf blijven geloven wanneer anderen dat niet meer doen. Het is allemaal gemakkelijker gezegd dan gedaan, maar ik heb vertrouwen in de nieuwe oefeningen en kansen die zich aandienen om hierin te groeien. Moeilijke uitdagingen zoals conflicten met naasten maken in mij de vastberadenheid wakker om dit te doen (en schrijven).

KarolienDeman
15 2

VOIL Jeanet VOIL MAKAK.

  soms zei hij tegen mij"VOIL Jeanet"waarna ik hem toeschreeuwde"VOIL MAKAK"soms ik tegen hem...... zolang we er kunnen mee lachenzolang de belediging onze ziel niet raaktdoor het schild van onze vriendschap raaktzolang dat we spontaan in lachen uitbarstenzolang zullen we weten dat we vrienden zijn maar moest een blik bevroedendie angst/haat uitstraaltdan weet ik zekerhet is gedaande magie is niet meer maar in deze testdie we op de meestonmogelijke momentenen plaatsenop elkaaruittesttenschoten we altijdin een warm en spontaan gelach de omstanders verwachtenniet die uitslag maar ons wat kon het ons schelenonze lach was onze giftde lach was onze banddie nooit nimmer is verbroken soms zei hij tegen mij"VOIL MAKAK" waarna ik hem toeschreeuwde"VOIL Jeanet"   FOTO GALLERY verf ed https://www.2dehands.be/q/verf+ed+/   Rond 1995 heb ik dat werk gemaakt. Ik noem het "altaar der culturen."Links ziet men een tv, onze gemeenschappelijke identiteit valt van het - silicium - glas - zand.De gemeenschappelijke informatiebronnen zijn verdwenen.De wijzen van vroeger opgevolgd door radio en uiteindelijk als laatste de tv die een ongeveer gemeenschappelijke boodschap uitdragen is niet meer.De informatie is versplinterd.Rechts ziet men een gietijzeren kandelaar daar in een mensenhoofd in papier. Stukken teksten. Krantenpapier "De encyclopedische mens".Gietijzer = nationalistenKandelaar = religieIn het midden staat de hedendaagse mens. Opgesloten. "de encyclopedische mens".Dit deel is gemaakt van een reclame voor lippenstift.Regeneratie KosmetikIn de dubbele wand gaan luchtbellen in het water de hoogte in.In die dubbel - transparantie - plexiglas zit diezelfde "encyclopedische mens".Het geheel staat op dunne platen, glas = chips = zand = silicium.Het geheel steunt op een gietijzeren pilaar = industriële cultuur.De gietijzeren plaat staat op de grond = landbouwcultuur.HET ALTAAR DER CULTUREN. Ik woonde toen in de Aalmoezenierstraat in Antwerpen. De jaren 90 tig. http://www.anamorfose.be/verf/misc-images/verf-t-i-r-e

verf ed: Contemporary ArtTIST
7 0

Gustaaf gaat naar een lezing

Gustaaf drinkt zijn vierde en laatste tas koffie van de dag. Rond zeven uur doet hij zijn zware, leren jas aan. Hij twijfelt tussen zijn gele petje en zijn grijze petje. Hij gaat naar een lezing. Misschien wordt het een soort van gesprek. Het onderwerp: schoonheid en toeval.   Marie start vroegtijdig met een anekdote over een duif die op Art Brussels kunstwerken in een Japanse galerij ondergescheten heeft. Ze voegt eraan toe: ‘Hier gebeuren dingen.’ Ze bedankt de bib van T. voor het mooie salon en de ontvangst. Haar gesprekspartner tijdens deze lezing is kunsthistorica Leen die op haar beurt ook start met een dankwoordje. ‘Dank u voor de uitnodiging.’ Ze feliciteert Marie ook met haar lichtvoetige boek. Na roze, lichtblauw en rococo is het de beurt aan Marie om felicitaties te geven. Ze feliciteert haar gesprekspartner met een ‘Proficiat’ omdat ze in Basel echt getroffen werd door een kleine Vincent van Gogh. In tegenstelling tot bij Rubens stonden er geen mollige mensen op. ‘Opeens snap je het,’ zegt Leen. Naadloos gaat het over naar de Lentefee.    Na een uitgebreide uitweiding over Breughel, details, de papieren krant, traagheid, de Altiora-uitgeverij, ophouden, Eugène van Mieghem, concentratie en observeren doet Marie een bekentenis. ‘Ik ga niet naar de coiffeur. Ik doe dat zelf. Kijken, observeren kan een tekst worden. Het doelloos tot iets komen.’ Daarna heeft ze een vraag: ‘Is dat toeval?’ Leen negeert de vraag en gaat door over erotische en esthetische maniëristen die akelig perfect schilderijen fabriceerden, waardoor ze in Firenze belandde. Via de Kempen en een groot oom kunstenaar komen ze tot de lievelingskleur van Leen: geel. Marie geeft toe: ‘Ik had bijna mijn geel kostuum aangedaan.’ Gustaaf heeft Marie al een keertje in dat ribfluwelen, kanariegele kostuum gezien. Langs rododendrons, de tuin van het ouderlijk huis, natuurfragmenten, een atleet-verzetsman uit 1899 en zo meer komen we bij een order van een overleden vader: ‘Kom we gaan wandelen!’ Leen is het niet volledig eens met de opvatting van Marie dat de natuur een troostend effect heeft en ja, ook rustgevend is.  De kunsthistorica doet een filosofische bekentenis: ‘Binnen de week ben ik opgegeten!’ Het verbaast Gustaaf dat Marie daar geen humoristisch kwinkslag aangeeft, maar hij vindt het wel een leuk gesprek.   Marie laat erg rustig en aandachtig haar gesprekspartner aan het woord die nog meegeeft dat ze: ‘in de lente altijd vogels hoort.’ Hoe ze beiden tot het volgende onderwerp komen, weet Gustaaf niet meer; de zee en het verhaal van Tristan en Isolde die niet per toeval liefdesdrank drinken, maar per vergissing. In een boek met een weinig originele titel ‘La plage d’Ostende.’ komt een personage voor, een jonge vrouw die verliefd wordt op een oudere kunstschilder. Om hem te verleiden gaat ze zich kleden in zijn kleurenpalet. Ze doet dat heel slim en geraffineerd. Uiteraard loopt het slecht af. Gustaaf vindt het een leuk idee voor een prozastukje of een kortverhaal, maar twijfelt of dat boek een goed boek is. Hij fantaseert even, maar blijft luisteren.    Ondertussen zijn we wel aan een leuk onderwerp toegekomen: kledij. Na een biezonder korte opmerking over de Lentefee volgt een hilarische anekdote over de koningin van Denemarken, Margerete, een kettingroker, maar dat wordt niet vermeld. De koningin had een keer een eigen regenkostuum ontworpen door twee toile cirées, een geel en één met een bloemetjesmotief, aan elkaar te naaien. ‘Het zag er goed uit,’ weet Leen. Marie merkt laconiek op: ‘Als ge dan toch koningin zijt? Wat houdt u tegen?’ Gustaaf vindt dit het hoogtepunt tot nog toe. Hij zit al gans de tijd lichtjes te gniffelen, nu moet hij even hardop lachen. Leen houdt van goed geklede mensen op straat. Opnieuw heeft ze een leuke opmerking in petto. In het Victoria en Albert museum in London zag ze een keer een collectie van een dame die uit elke haute couture presentatie het lelijkste stuk had gekozen. Gustaaf glimlacht. Er volgt een kort woordje van Marie over het kostuum dat ze vanavond draagt en dat Gustaaf al weet. Wat hij niet wist is dat kunstenares Frieda zelf in eerste instantie reageerde met een: ‘Is dat niet een beetje overdreven?’ Waarop Marie toegeeft: ‘Ik had er in die mate zin in …, Ik vind dat zo plezant …, Er zal zich een speciale gebeurtenis voordoen.’ Gustaaf vindt het magnifiek. Hij zit opnieuw te gniffelen en amuseert zich. Leen meldt nog even dat er in Afrika stammen zijn die het fenomeen ‘kledij’ niet kenden.   Via een korte omweg over boeken, ‘Lolita’ van Nabokov en ‘Oud papier’ van Leen, komen we bij het onderwerp: het tot leven wekken van personages en het belangrijkste boek van de avond: ‘Het boek van schoonheid en toeval’. Leen bewierookt dat; ‘je durft dat!’, ‘Goed gedaan op een onnadrukkelijke en natuurlijke manier’, ‘ik hoor AMVK praten’, ‘geen notities en je kan dat allemaal onthouden!’, poëtisch, … Gustaaf weet dat het een biezonder boek is, want het is het enige boek in de bib van T. waarvan er een exemplaar bij Nederlands Romans staat en een exemplaar bij Non-Fictie Kunst. Dankzij Liliane Saint Pierre komen we bij religieus textiel en de drijfveren van Marie om dat boek te maken. Gustaaf begrijpt het als volgt. Als kind moest Marie zich regelmatig verdedigen in de familie. Doordat de omgeving rustiger werd, en zijzelf misschien ook, durfde ze onbevreesd al die mensen te benaderen. ‘Uw vraag richten tot iemand’, ‘Wat heb ik te verliezen?’, en een overtuigd: ‘Ik ga dat proberen.’ Leen luistert niet aandachtig, want ze vervolgt met een detail over de huwelijksjurk van Fabiola, een ontwerp van Balenciaga. Gustaaf wordt ook een beetje onaandachtzaam, want er volgt een lang relaas over familienamen en meer bepaald die van Leen. We komen tot een middeleeuwse mystica die op extreme wijze pestlijders verzorgde, Danny Devos, een Ursullinnenklooster, een fichebak, revolutionaire heilige-levens, de vraag: ‘Geen kamelen?’, een boekenkast uit de jaren zeventig, tekeningen met een BIC die mooi, blauw produceert, en tot slot de vaststelling: ‘we kunnen nog uren doorgaan.’ Gustaaf is blij dat het einde in zicht is.    Marie gaat een stukje voorlezen uit haar boek. Mooi zo, denkt Gustaaf. Er staat een lampje en Leen vraagt zich hardop af of lezen bij zo weinig licht wel kan. Marie zegt gedecideerd: ‘Het gaat lukken.’ En ‘Ik zoek het stukje in het park.’ Eerst is er nog een leuke intro over Liliane Saint Pierre, die na wat twijfelen zelf ook vol overgave had gemeld: ‘Ik kom naar Willebroek!’ Gustaaf legt zijn notitieboekje weg en luistert ontroert en aandachtig. Het is inderdaad poëtisch, met oog voor detail, een beschrijving van een natuurlijk verloop van een eenvoudige en oprechte ontmoeting tussen twee mensen. Opnieuw denkt Gustaaf: ‘mooi zo!’ en ‘ik hoop dat ik op een dag dat boek kan ruilen tegen een dwaas kunstwerkje van eigen hand.’ Hij weet niet goed hoe zich te gedragen en vraagt zich af of hij de twee gesprekspartners nu uitgebreid moet begroeten, feliciteren en danken. Het beperkt zich tot een wat weifelend handjesgeschud en een sociaal verantwoord: ‘Ik kijk er al naar uit!’ Het compliment als zou hij veel verbeelding hebben heeft hij niet verstaan. Bij het passeren van café Barzoen hoort hij live rock ’n roll muziek. Hij verlaat het cultuurhuis rokend met nog steeds een glimlach op de lippen.                    

Hubert Grimmelt
7 0

Aimabel immobiel

Een krab met jeuk is nooit grappig. Een mug evenmin. Sinds ik een draagdoek rond mijn pijnlijke linkerarm en -schouder gedrapeerd heb, zijn een aantal kriebelige plaatsen van mijn lichaam quasi onbereikbaar geworden. Bijgevolg (nee, bijen vind ik ook maar niks) lijd ik sinds kort aan acarofobie, de angst voor jeuk of insecten die jeuk veroorzaken. Het feit dat ik even lenig ben als de houten hark uit de negerhut van oom Tom speelt uiteraard ook een rol. Snotverdorie, weer niet woke. Gelukkig heb ik niet negerkut of drol gezegd.  Snot wel. Ik moet echt opletten voor verkoudheden en infecties. Hoesten of niezen met een sleutelbeenbreuk is geen lachertje. Zelf ben ik dat wel degelijk, een lachertje. Prettig maar niet gestoord zit ik hier helemaal in mijn uppie vrolijk en innemend te zijn. Dat laatste slaat dan vooral op een paracetamolletje ’s middags en ’s avonds. Voor de rest geen enkele reden om de droeftoeter uit te hangen. Ik leef nog en dat maakt me blij. Ik voel me herboren en leer elke dag weer nieuwe woordjes.  Zo heb ik ook een nieuwe vriendin. Mitella heet ze. Sinds ik haar heb leren kennen, kan ik haar geen moment meer missen. Is het wederzijds, vraag je je niet geheel onterecht af. Ja, dat denk ik wel. Ze heeft het zelfs nog zwaarder te pakken dan ik. Hele dagen hangt ze rond mijn nek. Slapen doen we wel nog apart. Voor je mijn vrouw gaat bellen: Mitella is een synoniem van draagdoek, net als sling. We leven om te leren. Vreemdgaan zou voor mij trouwens onmogelijk zijn. Ik heb hafefobie. Die acute angst om aangeraakt te worden ervaar ik sinds eergisteren, toen iemand die ik al een tijdje niet meer gezien of gehoord had en die bijgevolg niet geheel op de hoogte was van mijn schouderprobleem me net op de plaats van de breuk aanstootte om te vragen hoe het tegenwoordig met me ging. Niet zo denderend, had ik tussen het door mijn knieën zakken en het in mijn broek plassen gekreund. Erg leek het hem niet te deren. Hij verdween nog sneller dan hij tevoorschijn was gekomen. Twee dingen geleerd: het kan mensen die ‘hoe gaat het?’ zeggen meestal geen lor schelen hoe het met je gaat en na een klopje pal op een botbreuk duurt het ongeveer vijf seconden voor je urinebuis leeg begint te lopen. Ja, beste lezer, ik was dus gevallen met de fiets. Mijn linkerarm hangt er maar wat doelloos bij en mag/kan ik niet meer gebruiken. Autorijden, fietsen, speedway, bungeejumpen … het kan voor onbepaalde tijd niet meer. Het is maar zeer de vraag of het ooit nog zal lukken gezien mijn huidige valvrees, die zelfs zulke proporties aanneemt dat ik al bijna niet meer durf te lopen. Stasibasifobie heet dat. Die wetenschap maakt me blij, in al mijn immobiliteit, dat ik stasibasifobie heb. Een angst die me vrolijk maakt, die had ik nog niet gehad. Een en ander brengt me terug naar mijn allereerste herinneringen, toen ik om de haverklap in mijn roze vlezige wangetjes geknepen werd door volwassenen die ‘oetsjikoetsji’ zeiden. Misschien ligt daar wel de oorzaak van mijn hafefobie … Alhoewel. Ik vond het best plezierig. Oetsjikoetsji stasibasi! Wat jeukt het ineens weer! Ik wil beginnen te kirren van de pret. Ik doe het gewoon, nu ik toch alleen ben. Niemand heeft er nadeel van. Dat zou ik namelijk niet willen. Als ik nog eens val, dan liefst niemand lastig.  

Danny Vandenberk
20 0

Kaatje van Gogh

Een tijdje geleden heb ik met Stef een workshop schilderen gevolgd bij de Hondenschool waar ik met Stef en Kaatje kwam. Stef heeft jarenlang behendigheidslessen gevolgd en Kaatje moest natuurlijk naar puppycursus en de cursus Gehoorzame Huishond. Als ik dat vertel tegen mensen, beginnen ze direct te lachen. Maar Kaatje luistert heus wel goed hoor. Ze is alleen af en toe een stout meisje. Dus toen ik de aankondiging zag voor een nieuwe schilderworkshop, heb ik me gelijk samen met Kaatje aangemeld. Het schilderij dat ik met Stef had gemaakt, was super en ik was benieuwd hoe dat samen met Kaatje zou gaan. Die is wat onbesuisder dus de uitdaging leek me wel wat groter. Kaatje vond het sowieso al geweldig dat ze mee mocht. In de auto zitten vindt ze wat minder. Niet dat ze bang is, of ziek, maar het is een ernstige zaak. Ze zat heel bedachtzaam mee te kijken. Totdat ze zag waar we naar toe gingen. Toen was het enthousiasme nauwelijks te onderdrukken. Want de dame die de hondenschool leidt, is absoluut favoriet bij Kaatje. Dan ziet ze niemand verder staan. En daar gingen we nu naar toe, ze had het heus wel in de gaten. Na de enthousiaste begroetingen en het kennis maken met de andere honden was het dan zo ver. Ik deed verf op het doek, dat ging in een plastic zak en Kaatje mocht er overheen stappen. En met haar neus snuffelen om zo de snoepjes van het doek af te halen. Het is echt zo leuk om te doen. Je bepaalt zelf de kleuren maar de hond maakt er een heel eigen compositie van. Als ik om me heen keek, zag ik heel veel verschillende honden met heel veel verschillende manieren van schilderen. Sommigen stapten heel bedachtzaam over het doek. Anderen gingen er op zitten of liggen. Kaatje moest ik natuurlijk in bedwang houden. Die zou in haar enthousiasme alle verf vertrapt hebben. Want wat niemand voor elkaar kreeg, lukte Kaatje wel. Ondanks alle voorzorgsmaatregelen zat er toch lichtblauwe verf in haar zwarte vacht. Ze was ook behoorlijk bekaf toen ze thuis kwam. Al die indrukken, het was veel. Maar, de schilderijen zijn mooi geworden. Ze liggen nu in de garage te drogen. En nu ga ik op zoek naar mooie lijsten. Want ze verdienen zeker een mooi plaatsje aan de muur.    

Machteld
0 1

Chaos.

Ik heb verschillende kerenIn mijn levenDe chaosBinnen gelatenIedere keerHerstelde ordeZichOndertussenWas mijn levenWelTotaal een andere weg ingeslagen.Was mijn horizon compleetVerandert. ....................................................................................... In de chineese taal bestaat het woord ongeluk niet. Ze noemen het NIEUWE KANSEN.   Foto VERF ED: julien schoenaerts foto gallery VERF ED  https://www.2dehands.be/q/verf+ed/   Rond 1995 heb ik dat werk gemaakt. Ik noem het "altaar der culturen."Links ziet men een tv, onze gemeenschappelijke identiteit valt van het - silicium - glas - zand.De gemeenschappelijke informatiebronnen zijn verdwenen.De wijzen van vroeger opgevolgd door radio en uiteindelijk als laatste de tv die een ongeveer gemeenschappelijke boodschap uitdragen is niet meer.De informatie is versplinterd.Rechts ziet men een gietijzeren kandelaar daar in een mensenhoofd in papier. Stukken teksten. Krantenpapier "De encyclopedische mens".Gietijzer = nationalistenKandelaar = religieIn het midden staat de hedendaagse mens. Opgesloten. "de encyclopedische mens".Dit deel is gemaakt van een reclame voor lippenstift.Regeneratie KosmetikIn de dubbele wand gaan luchtbellen in het water de hoogte in.In die dubbel - transparantie - plexiglas zit diezelfde "encyclopedische mens".Het geheel staat op dunne platen, glas = chips = zand = silicium.Het geheel steunt op een gietijzeren pilaar = industriële cultuur.De gietijzeren plaat staat op de grond = landbouwcultuur.HET ALTAAR DER CULTUREN. Ik woonde toen in de Aalmoezenierstraat in Antwerpen. De jaren 90 tig.   http://www.anamorfose.be/verf/misc-images/verf-t-i-r-e  

verf ed: Contemporary ArtTIST
10 0

Voordringdrang

Ik ben voorbereid. Losjes gekleed, niet te zwaar gegeten en maar één Cola Zerootje gedronken achteraf. Geen plannen gemaakt voor het vervolg van deze druilerige, op voorhand verloren dag. Vrouw en kinderen zijn op de hoogte. Alles onder controle, zoals het hoort bij een controleafspraak. Schouders recht. Diep ademhalen en fiks stappen. Door de grote opening in de pastelgroene muur, zo de wachtzaal in. En zit. Schuifelen, positie zoeken en vinden. Klaar voor de blikken. Uitkijkend naar de vrolijke, de vriendelijke. Ik doe opgewekt, dat helpt. Glimlachjes ontlokken glimlachjes, ze zijn besmettelijk sinds het dragen van mondmaskers min of meer verleden tijd is.  Ai.  Dit voorspelt weinig goeds. Ik zie alleen vermoeid, verveeld en geïrriteerd. Geen langduriger oogcontact van hunnentwege. Jij weet nog niet half waar je aan begint, loser. En veeg dat misselijke lachje van je smoel. Hoorbaar is het uitzichtloos gezucht. Voelbaar als een zwoele airco. Lusteloosheid en frustratie gaan hier hand in hand, althans daar waar draagdoeken onnodig en polsen niet ingegipst zijn.  Vijandigheid op tien uur! Beetje links voor me, een gespierde kaalkop met tatoeages in zijn hals en gerimpelde nek. Opvallende oorbel in linkeroor. Ik zie hem denken, haat opbouwen. Jij gaat niet voorkruipen, schrielkip, ik was hier eerst! Hij ziet eruit als de buitenwipper, alsof hij wil opstaan en me wil toetakelen met zijn twee krukken. Zijn rechterbeen is zwaar ingepakt. De mijne werken nog allebei. Dat voelt meteen een stuk veiliger. Berekend risico nemen en glimlachen. Uit de kluiten gewassen Mr Proper maakt heel even zijn ogen klein en lacht dan terug. Niet intimiderend of geringschattend, eerder gemoedelijk en ongedwongen. Dat zie je wel vaker, van die ruwe bolsters met peperkoeken hartjes. Liever een goeie loebas dan een heimelijke chihuahua.  Opa met zijn kleinzoon van zeventien. Geen zichtbare gebreken. Wie is de patiënt? Kleinzoon vertelt en vertelt, eigenlijk veel te luid en te vrijuit volgens het protocol maar wel interessant voor een afluisteraar als ik, over de sterktes en zwaktes van zijn medespelers Jens, Daan en Jeffrey. Het gaat over volleybal en de nochtans sportief en kwiek ogende opa kent er zo te horen nog veel minder van dan ik. Hij stelt een domme vraag, luistert dan een hele tijd en onderbreekt alleen om te zeggen dat het wachten nu toch wel bijzonder lang duurt, dat de dokter waarschijnlijk aan het eten is of weggeroepen voor een spoedgeval. Hij houdt niet van volleybal, wel van zijn familie. Kleinzoon mankt met pijnlijke grimas richting toilet. Opa kijkt hem na, lijdt en verbijt de pijn mee. Dat zie je aan zijn mond en de verdubbeling van de rimpeltjes eromheen.  Een niet erg attractief meisje met onverzorgd blond haar mishandelt ondertussen haar smartphone. Ineens komt er keiharde muziek uit. Ze zet het geluid snel weer af, zucht en blaast lucht door haar lippen. Ze flapperen bijna als die van een briesende merrie. Ze veert recht, kijkt wat verwilderd rond, gaat mompelend weer zitten en tokkelt verder op haar speledingetje. Hardhandig. Irritatieniveau minstens acht. Opa was ook geschrokken. Hij bekijkt haar twee seconden en mij daarna vijf, lachend. We denken hetzelfde. Hoe meer ze op een schermpje zitten, hoe minder geduld ze hebben. Word ik oud? Een uur later. Bejaard koppel zet zich tegenover me, vooral de man niet geheel zonder moeite. Mevrouw is vanochtend nog naar de kapper geweest. Dat zie je. Om te babbelen met Sien en Yvonne, ook twee vaste vrijdagklanten. Kapster Elke is toch zo mooi en jong en ongelooflijk goed met föhn, borstel en schaar. En lekkere koffie! Maar vooral, heel vooral: ze staat tenminste open voor goede raad. Een groot verschil met haar dochter en vooral met haar drie schoondochters, want die luisteren nooit. Of toch niet echt. Niet zoals Elke. Was Elke maar haar dochter of getrouwd met een van haar zonen, dan zou ze veel gelukkiger zijn. Ze troost zich met de gedachte dat haar haar er weer onberispelijk uitziet, lekker luchtig en speciaal gekleurd, lichtkoper met een mauve glans. Speciaal, net zoals zij zich nog steeds voelt, ook al is ze achtenzeventig. Haar man trekt het zich niet aan. Hij ziet er wat suf en ziekjes uit. Alles aan hem is grijs en onopvallend, op het saaie af, al heeft hij blijkbaar wat moeite om zijn mondvocht binnen te houden. Hij is zoals het weer van de laatste dagen. Hij zal binnenkort wel genezen en kleur krijgen. Ooit wordt het lente, en zomer. Ik wens het hem toe. En mezelf natuurlijk. Volgende week ga ik een nieuwe zonnebril kopen. En terrassen. Opnieuw twintig minuten gewacht. Ik blijf vrolijke gedachten denken. Wat heb ik veel bijgeleerd op een paar jaar tijd. Vroeger zou ik in vergelijkbare omstandigheden medepatiënten uitgescholden en gefileerd hebben tot op het bot. Ik zou gedreigd en gevloekt hebben, middelvingers getoond, uitgehaald naar passerende dokters en verpleegsters … Inwendig uiteraard. Met de glimlach. Maar toch. De dokter die me vijfennegentig minuten na het afgesproken uur uit de zaal komt wegplukken inspecteert mijn schouder, corrigeert mijn draagdoek, maakt grapjes die ik niet altijd ten volle begrijp en becommentarieert peinzend, doch overtuigd van zijn gelijk mijn röntgenfoto’s. Ik ben, volgens zijn niet al te bescheiden mening, plebs (dat verzwijgt hij nu even) en tegelijkertijd een gecompliceerd geval. Vertel me iets wat ik nog niét weet, denk ik bij mezelf. Ik voel me toch weer een beetje boos worden. Niet vanwege zijn waarschijnlijk niet eens aangeboren arrogantie, wel omdat ik door zijn toedoen zo bruusk afscheid moest nemen van Mr Proper, kleinzoon en opa, schermmeisje, Madame Mauve en miezerig mannetje. Ze zaten er immers nog steeds, allemaal. Alsof ik hen verraden en voorbijgestoken had. Met acute voordringdrang.

Danny Vandenberk
17 2

Bezoekuur

Mijn telefoon ligt op de salontafel. Met tegenzin pik ik hem op en doe “slide-to-open”. Twijfelend druk ik op het telefoonicoontje opdat het toetsenbord zich aan mij vertoont.  Mijn vingers wegen elk 10 kilo. Gelukkig heb ik enkel mijn duim nodig om een nummer in te toetsen. Dat is mijn kleinste vinger en die weegt dus samen met mijn pink het minst. Voor ik het telefoonnummer in tik, druk ik 0 0 3 2. Kwestie van het gesprek nog wat langer uit te stellen. De derde nul moet ik nu laten vallen, maar dat geeft niet, een klein beetje verlies heb je altijd. “Vitas Sint-Niklaas, intensieve zorgen” weerklinkt het door de speaker. Mijn ruggengraat trilt, waardoor maagsappen hun weg naar boven tot in mijn strottenhoofd vinden. Dat zal iets met sonische golven te maken hebben bedenk ik me net. Ik slik wat zuur door, en antwoord:“Euh, Hallo. Ik wil graag een afspraak maken om mijn mama te bezoeken. Kan dat om 18.30 uur?” Wanneer ik de parking oprijd, moet ik een ticketje nemen. Dit is een gevaarlijke plaats bedenk ik, er lopen veel voetgangers en er is heel wat geroezemoes. Dat er nog niet meer ongelukken gebeurd zijn voor die kliniek, dat snap ik niet. Ironisch wel, een plaats waar zovelen gaan omdat ze op één of andere manier kapot zijn, maar er geraken is opzich levensgevaarlijk. Ik kan niet opkijken tijdens het wandelen in de gang, een diep schuldgevoel omarmt me en ik wil niemand in de ogen zien. Aan mijn hoofd hangt een ketting met bal, ik schop hem schoorvoetend verder. Met tegenzin schuifel ik door de lange hal en neem ik de trap. Trappen zijn gezonder dan liften. Terwijl mijn maagsappen terug mijn strottenhoofd verblijven, kom ik een man tegen in een witte doktersjas. Hij bekijkt me alsof ik een crimineel ben, hoewel ik hem schuchter groet. De man houdt duidelijk niet van bezoekers in zijn gezondheidsinstituut. Zou dat komen omdat we niet mogen weten hoeveel geld zij hier verdienen aan menselijk leed? Dokters hebben mij de laatste jaren een degout gegeven vrees ik. Zogenaamde genezende heren en vrouwen die hun verpleging nog niet eens correct willen betalen, laat staan behandelen.  Aangekomen in de wachtkamer van I.Z. neem ik nog even plaats om naar de kapotte tv en het mottige klokje te staren. In mijn hoofd praat ikzelf constant door, het is een litanie die mij schuldgevoelens geeft om dan plotsklaps om te schakelen in lofzang. Op dit moment had ik mezelf nog nooit ontmoet en begreep ik ook nog niets van geloof. Atheïst tot in de kist, als het ware. De interne monologen die ik ervaar zijn als sedatie tijdens een operatie. Je bent er wel, maar voelt het toch niet. De klok slaat 18.35, shit! Ik moet echt naar binnen. Met tegenzin neem ik de telefoon van de hoorn om me kenbaar te maken aan het secretariaat. “Hoi Mama” Fluister ik zachtjes eenmaal aangekomen in haar kamer. De imposante machines die haar in leven houden piepen en pompen en gonzen door mijn hoofd. Mijn eigen hartslag hoor ik in mijn oren suizen, terwijl die van mijn moeder - op de achtergrond - veel trager en stiller klinkt.  Viktor de verpleger stapt binnen en geeft me de dagelijkse uitleg. Hij spreekt met fluwelen woorden, en een volle hollandse stem.  Hij vertelt dat mama het ‘goed’ doet...Ik wil hem uitschelden: “Hoezo, goed!? Motherfucker lach je ermee ofzo? Mijn mama ligt hier al een maand in coma door jullie toedoen, ze doet het goed. Flikker op met uw zever, mottige klootzak!”Dat zeg ik uiteraard niet, want Viktor is echt een hele lieve man die goed voor mijn moeder zorgt. Ik hoor niet meer wat hij zegt, want het is toch elke dag dezelfde treut en denk aan die man op de trap met zijn witte gewaad. Misschien heeft hij mijn mama halfdood gemaakt?. Het gebeurt wel vaker dat ik niet hoor wat Viktor of de verpleging me vertelt. Mijn hoofd ‘phased’ naar een andere plaats, en mijn interne ik schreeuwt op dat moment om aandacht, zo luid, dat alles rondom me stil wordt. Zo stil als mijn mama. Elke dag praat ik een beetje met haar. Sommige dagen vertel ik veel, andere dagen krijg ik geen woord over mijn lippen. Toch ligt ze elke dag te luisteren. Spreken kan ze natuurlijk niet met die dikke darm door haar strot. Haar toestand voelt luguber aan, ze doet me denken aan mijn mémé toen die stierf op palliatieve zorgen. Mama was een hele mooie fiere vrouw die bijna op pensioen kon gaan, na meer dan 30 jaar onderbetaald te zijn door haar ex-man, mijn vader.Nu lag ze daar, met meters kabels verbonden naar een kak- en piszak en een berg luide machines. Daarnaast hadden ze ook nog eens haar borst afgenomen en woog ze nog 43kg. Wanneer je haar matras lateraal bekeek, zag je ze bijna niet liggen. Enkel haar scherpe magere neus en hoge jukbeenderen staken uit. “Ik ben vandaag gaan wandelen met Juul, dat vond hij heerlijk. Hij heeft zich liggen rollen in een duivenkakje, de viezerik” Plots,zie ik twee mondhoeken zachtjes omhoog trekken. De rode opgezette huid rond haar hoge jukbeenderen beweegt enkele millimeters.Ik beeld me in dat ze dit gehoord heeft en werkelijk lacht en maak deze gedachte zo sterk in mijn hoofd dat ik weer moed krijg om nog te praten. Het lukt niet, tranen gutsen uit mijn ogen en ik kan wederom niet meer spreken. Zo snel als ik kan ren ik het ziekenhuis uit. Ik betaal €1.80 parkeergeld en rijdt de gevaarlijke straat over, huiswaarts. Al meer dan €200 parkeergeld heb ik betaald in de tijd dat ze hier aanwezig is, pieker ik in de wagen. Ongeveer 168 uren gaan voorbij. Elk uur is zo lang als een streng draad die je terug moet opbollen. Dag in, dag uit, hetzelfde ritueel al 3 maanden. De voorbereidingen voor mijn mama haar dood die heb ik in mijn hoofd reeds honderd keren overlopen. Ik wil het niet toelaten of neerpennen op papier, want dat maakt het te echt. Dagelijks praat mijn interne stem op me in. “Je bent niet klaar om je mama te verliezen knul”. Iedereen die ik ken of tegenkom wil steeds over haar praten, want ze was geliefd. Maar dat wil ik niet, ik wil liefst niets vertellen. Als men vraagt hoe het nu met haar gaat, zeg ik steeds: “Nog altijd in coma hé”. En dan is daar die dag. Zoals gewoonlijk sta ik naast haar ziekenhuisbed, te kijken naar de schermpjes omdat haar aanzicht me teveel pijn doet. In mijn brein heb ik een notitieboekje waar ik alle getallen die ik op de monitors heb gezien neerpen. Zo kan ik zelf beslissen of ik verschil zie in haar toestand, in plaats van naar Viktor te luisteren.Als wonder wordt mama toch terug wakker uit haar winterslaap. Ze probeert haar ogen te openen en te praten, maar dat lukt niet. Het hoopje mens dat nog resteert na meer dan 60 jaar leven en meer dan een maand coma doet mij sidderen. Alles binnenin mij schreeuwt, ik ervaar alle gevoelens die ik ooit heb gevoeld opnieuw. Ik ben niet blij, niet verdrietig, niet angstig, ik ben niets. Mijn benen zetten het op een lopen, gelukkig zijn mijn schoenen aan de grond gelijmd. Ik zak in elkaar en huil als een onzekere baby van 36 jaar.   Intussen is mijn moeder 6 maanden thuis, na haar coma is zij nog een 3 tot 4-tal maanden in het ziekenhuis gebleven om te revalideren en nog wat extra operaties. Sinds zij thuis is, bezoek ik haar niet elke dag meer. Ik probeer één keer per week langs te gaan, maar mis regelmatig de courage en bel dan af. Ik bewaar een ongezonde afstand van haar, omdat ik als de dood ben om dit overnieuw mee te maken. Volgens mij is mijn schuldgevoel inmiddels groter geworden dan mijn liefde voor haar.  Ik ben een kutzoon.En nu ik dat besef, beloof ik om haar vaker te bezoeken.

Lijpe Lou
1 0

1994

Op dinsdag 5 april 1994 overleed Kurt Cobain in Seattle. Ik was toen met school op paasreis naar de Dordogne. Internet bestond nog niet dus we wisten nergens van. Hoewel ik me Cobain nog goed herinner, weet ik van die reis dan weer niets meer. Als ik heel diep graaf meen ik dat we ellenlange busritten hebben doorstaan, op zoek naar uitstappen. Een grot hier, een Victoriaanse tuin daar. Ik had een fototoestel en weinig vrienden, dat weet ik nog. Een leerkracht had zijn dochter mee, een heel mooi meisje, zeker in vergelijking met die leerkracht: een kolos met een brede kraag en een overdaad aan lavendelzeep. Andere leerkrachten hadden hun vrouw mee. Nog een andere had stiekem drank meegesmokkeld, dat bleek een probleem en werd later zijn dood. De dood was overal in de jaren negentig. Dood en regen, meer niet. De Dordogne, het zal best een mooie streek zijn, sinds die reis, en nu ik zelf bepaal waarheen de trip gaat, mijd ik die plek altijd met een brede boog. Op donderdag 7 april kwamen we thuis, mijn moeder stond me op te wachten aan school. Mijn zus ook, ze was misschien blij dat ik terug was. Misschien. Mijn vader was er niet bij, die was nog aan het werken. Toen ik in de auto naar huis reed en door de achterruit keek werd het meisje steeds kleiner, ik dacht dat ze zwaaide, nooit zag ik ze nog terug. ’s Avonds, ik had proberen vertellen wat we allemaal gezien hadden, stond mijn vader te drinken. Ik stond erbij. Wij dronken nooit zittend, altijd quasi gehaast staand. Hij boerde en zei, zeer achteloos dat er nog een zanger gestorven was. ‘Wie?’‘Ik weet het niet, een zanger, zo een populaire.’‘…van Metallica?’‘Neen, niet Metallica, dat zou ik weten. Van die met die gitaren.’‘Pearl Jam?’‘Ja.’‘Eddie Vedder, van Pearl Jam.’‘Ja die, zeker weten! Enfin ik ga slapen.’ Ik was meer fan van Pearl Jam dan van Nirvana gebied de eerlijkheid mij te zeggen. Hij liet me staan in een koude keuken, het ongezellige licht brandde tot in mijn ziel en de koelkastmotor sloeg aan en maakte een stil zoemend geluid. Een Zanussi, huwelijkscadeau. Ik spoelde Ten, de debuutplaat van Pearl Jam, steeds terug op mijn walkman die nacht. Toen ik wakker werd na een koortsig slaapje aten we brood met paaseieren. We moesten naar oma en opa, mijn vader, die verlof had, zou daar het gras afrijden. Voor we vertrokken sloop ik de gang in en belde met het vaste toestel naar mijn makker Wesley die me vast en zeker meer zou kunnen vertellen. ‘Het was Kurt Cobain.’‘…’ ‘Fuck you gast, ik ben er kapot van.’ Wes en ik waren vrienden. We hielden van korte, duidelijke boodschappen. Dat ik Eddie Vedder verwisselde met Cobain was voor hem onvergefelijk. Hij was niet mee naar de Dordogne, ik wou dat ik ook thuis was gebleven, ik had hem kunnen troosten, al moest ik daarvoor met de fiets over het veer naar het verre Evergem.  Mijn grootouders hielden kranten bij. Ik onderschepte de kranten van de dagen voordien, reportages bladzijden lang over de erfenis van Kurt Cobain en Nirvana. Dat duizenden jongeren over de gehele wereld een rolmodel kwijt waren  en ontroostbaar erkenning zochten. Mijn vader zwoegde zich door de kleine tuin met de elektrische maaier in zijn kielzog, de zon viel plomp op de keukentafel die aan het raampje stond dat uitkeek op de koer. Niemand zei iets, ik wou wel maar niemand luisterde echt. 1994. Eilanden waren wein een te grote oceaan. Vakantie was oneindigwachten tot het over wasde uitdaging. Eenzame dagen koortsige nachtengrunge zorgde tenminste dat Amerika iets dichter leek. Meer donker en regen Nu zijn er geen Zanussi’s meer. Later dat jaar vielen we als een blok voor Korn, nu metal, maar niets was ooit nog hetzelfde zoals dat altijd gaat. Niets is ooit nog hetzelfde na de val. 

Thomas De Mulder
21 0

Val

Beter een goede buur dan een verre vriend, denkt mijn rechterwijsvinger terwijl hij toekijkt hoe zijn duimbuurman de spatiebalk beroert. Ik doe natuurlijk wel het leeuwendeel van het werk, denkt hij, maar alle hulp is welkom. Verwijtend richt hij zijn blik op de vijf ‘verre vrienden’ die zomaar wat rondhangen in een of andere draagdoek, een eindje verderop. Niks mankeren ze! Luilakken! De sfeer verzieken en een slechte invloed uitoefenen op de anderen, ja, dat kunnen ze! Drie rechterburen werken bijgevolg ook niet meer mee, al willen ze wel nog alles van dichtbij meevolgen. Ja, beste lezer, het is ver gekomen. Het wel. Ik niet. ‘Ben je nu helemaal op je kop gevallen?! Je weet toch dat die afdaling naar de garage glad is bij regenweer! En met de fiets dan nog! Heb je die groene schijn niet gezien op de klinkers?! Dat is mos. Die maakt alles spekglad nu. Levensgevaarlijk! Wat een idee! Hoe stom kan je zijn?!’ Mijn vrouw, die thuiskomt na mijn berichtje en foeterend toekijkt hoe ik mijn pijnlijke arm en schouder optil. Op schuldvraag 1 antwoord ik: ‘Nee, met mijn volle gewicht op mijn linkerschouder.’ Op schuldvraag 2: ‘Ja, van heel dichtbij zelfs, maar toen lag ik al.’ De derde schuldvraag is een moeilijke. Ik pas nog even. Ze wacht er blijkbaar ook niet op. Nee, ze zegt ongeveer hetzelfde als daarnet, alleen wat zachter en naar een denkbeeldige persoon gericht. Ik ben geen van beide, noch denkend noch beeldig. Mijn broek en jas hangen vol slijkerig mos. Het komt door de schok, veronderstel ik, dat gefoeter.  Ondertussen is alles rustig. Ook in mijn hoofd, zodat ik weer kan schrijven, zij het als een kleuter. Met één (mopperende) vinger en een assisterende duim.  De diagnose luidt uiteindelijk: ‘onverplaatste fractuur distaal in de linkerclavicula’. Het had veel slechter kunnen aflopen, realiseer ik me nu, zoals gebruikelijk een tijdje later dan mijn vrouw.  Handig zal ik nooit worden. Ik leg me neer bij onhandig eenhandig. Geen drama. Over een paar weken is het weer gewoon onhandig. En een stuk voorzichtiger. Lichamelijk is er pijn. Vooral als ik domme bewegingen maak, dus best vaak. Schrijven en typen lukt pijnloos en met wat extra moeite, dat lees je. Mentaal is een ander verhaal, heb ik alles nog niet helemaal onder controle. Tijdens zeldzame slaapmomenten herbeleef ik mijn val of overkomen me nog veel ergere tuimelpartijen. Een en ander is nog niet verwerkt, maar dat is min of meer logisch, omdat de feiten en de ‘wonden’ nog heel vers zijn. Ik probeer vooral dat vallen uit mijn hoofd te zetten. Het is zoals met die rode hamer. Je staat ‘s morgens op en je zegt tegen jezelf: vandaag mag je niet aan een rode hamer denken. Werkt totaal averechts. Op muziek van Pink Floyd (The Wall) zie je de hele dag rode hamers voorbijmarcheren. Geheid de hele dag!  Exact dat ondervind ik nu met vallen. Gisteren gingen we ergens iets drinken. Ik vermeed bewust de bierkaart met o.a. bieren als Orval en Val-Dieu en koos voor een frisdrank. Ik ging voor een bitter lemon. Drankjesbrenger van dienst kwam fluks aangelopen met een koffie verkeerd (correct, want mijn vrouw had die inderdaad besteld), een flesje en een glas. Met veel bravoure en wat trots, zo leek het wel, draaide hij zowel flesje als glas sierlijk in mijn richting, met het etiketje mooi naar me toe. Centraal en in grote letters las ik: ‘VAL’ met daarrond een paar keer in kleine letters ‘bitter lemon’ … Ongelooflijk toch, dacht, zei en lachte ik naar mijn echtgenote. Ze gniffelde heel even mee, stopte dan, richtte haar ogen luisterend naar het plafond en lachte opnieuw, luider nu. ‘Hoor je dat?’ Muziek, ja, die was er. Toen ik me erop focuste, hoorde ik een of andere kluchtzanger kwelen dat hij me in een droom zag staan. Ik herkende het ... bijna meteen. Of toch bijna. Wee mijn encyclopedische kennis van de grootste onbenulligheden! Het is een schaamteloze en uiterst brutale verkrachting van het wondermooie ‘Un Canto a Galicia’ van Julio Iglesias. Het is … Het is … Jo Vally! En die trut tegenover mij wist het al veel langer! VALLY! Tegenover mij werd lachen schateren terwijl ze toekeek hoe mijn briefje van vijf euro langzaam neerdwarrelde. Ik raapte het niet op. Ach, lachen blijft lollig en doet momenteel maar een heel klein beetje pijn.  Niezen en hoesten is heel wat erger, merk ik nu af en toe. Ik kan enkel hopen dat ik geen verkoudheid heb opgeraapt, of een ‘valling’, zoals wij zeggen.                                          

Danny Vandenberk
14 1

OUD IJZER, KOPER, LOODZWARE JOB

Voor de derde keer op rij passeert er vandaag al zo’n wagen door mijn straat die oud metaal ophaalt. Het zijn er telkens andere, want wat er uit hun goedkope luidsprekers ontsnapt is inhoudelijk dan wel gelijkaardig, er zitten nuances in die duidelijk onderscheid brengen in het landschap der schrootcollectionneurs. Het moet wel een lucratieve business zijn.Deze morgen was de eerste aan zet: ‘Oud metaal, oud koper, oude fietsen, oude stoven, oude batterijen’. Deze man hecht een waarde aan de oudheid van het materiaal dat hij ophaalt. Voor nieuwe fietsen of recent aangekochte kachels haalt hij zijn neus op. De cadans en de toon van zijn woorden werken als een mantra, haast hypnositerend. Waarschijnlijk lukt het hem om mensen die helemaal niet de intentie hadden hun oude fietsen buiten te zetten in een hypnose te brengen waardoor ze dat wel doen. En zodus zal opa zich in de haren krabben, wanneer hij die Gazelle die toch maar in de garage stond en die hij vorige week aan zijn kleinzoon had beloofd niet meer kan vinden. De tweede metaaljager daarentegen gooit het over een heel andere boeg. Hij onderbrak de stilte tijdens mijn lunch met de profetische woorden: ‘Oud aaazer, loewd, koper en zink. Platte batteries en wrakken van awtoos’. Deze man speelt meer in op de omgeving, door het eren van het plaatselijke dialect. Ook heeft hij meer aandacht voor het metrum, waarbij hij erg slim jambische versvoeten afwisselt met de anapeste variant. Persoonlijk vind ik die menging van hoge en lage cultuur erg tot de verbeelding spreken. Maar het is toch de laatste goudzoeker die me het meest doet mijmeren. Haar lokroep – een vrouw deze keer, die ook in deze sector moet opboksen tegen een masculien monopolie – klinkt nogal achteloos, maar het is niet alleen haar stem die scherp over de Ter Rivierenlaan schalt. Je kan ook duidelijk het geluid van een kleuter horen. Een klein meisje dat af en toe iets brabbelt of ‘mama’ zegt. Dat zet me aan het denken. Ik ga ervan uit dat het niet live wordt omgeroepen (dus niet zoals die grap met de aftelklok voor een bom in de respectievelijke Naked Gun-film) maar dat het een op voorhand opgenomen tape betreft. Dan kunnen er twee dingen aan de hand zijn. Ofwel heeft deze vrouw de tape opgenomen terwijl haar kind aan het tekenen was of riep om haar billen te komen afvegen en had zij het niet nodig gevonden om de opname eens te beluisteren alvorens te gebruiken. Ofwel was zij gewoonweg tevreden met het resultaat, wat ik toch minder geloofwaardig vind. Tussen ‘ijzer’ en ‘lood’ en ‘zink’ en ‘oude stoven’ hoor je telkens ‘mamaaa!’ Het kan ook nog een bewust statement zijn, waarmee ze met haar dagelijkse rondrit aanklaagt dat ze zelfs tijdens het opnemen van haar leuze niet even op haar man had kunnen rekenen omdat hij niet wist hoe hij op de kinderen moest passen. Tenzij het natuurlijk allemaal wél live gebeurt. In dat geval moeten we toch meer respect opbrengen voor dit harde werk. Vooral voor moeders die deze carrière kiezen.Stel je voor, je bent aan het rijden en je moet goed uit je ogen kijken voor zowel potentiële klanten als het reeds buitengezette ijzer. Je dient ook je snelheid aan te passen aan de bebouwde kom, en ook omdat je anders moeilijk kan stoppen voor wanneer iemand snel beslist oud ijzer uit zijn garage te toveren. En tijdens die intense focus moet je dezelfde leuze continu in je luidspreker herhalen (in de correcte volgorde, anders sla je een flater) en dat allemaal met een jengelende kleuter op de achterbank. Nou, niet simpel! Ik ben blij dat ik gewoon in het onderwijs sta.

Lennart Vanstaen
10 1