Zoeken

Ego

Nooit voordien was ik zo ondermijnd. Nog nooit tevoren was mijn ego zo verkleind en mijn leefwereld zo miniscuul afgelijnd dat steeds dezelfde walgelijke routine zich ontpopte tot zwart gedachtegoed dat zijn voedingsbodem vond in een overmaat aan substantieafhankelijk bloed.   De schijn hooghouden wordt belachelijk gemakkelijk maar het geknaag aan mijn persoonlijkheid neemt zulke proporties aan, het wordt terminaal hachelijk. Geraak ik hier nog heelhuids uit, kan ik de spreekwoordelijke sleutel nog bemachtigen die zich intern in mij bevindt,…naar verluid?! De machteloosheid die ik momenteel ervaar muteert zich langzamerhand in een levensbedreigend gevaar. Ze is bodemloos en jarenlang door zelf gecreëerde massaconsumptie gevoederd. Men vindt me betekenisloos, gestoord en verloederd. Terecht of onterecht maakt niet uit, het wordt toch door je eigen toedoen beslecht. Het is juist deze gedachte die je kraakt of maakt en juist daarom dat ik eraan verzaak.   Sociale contacten worden herleid tot digitale gespreken uitbulkend van zinloosheid, onpersoonlijkheid en liefst met een minimum aan tijd. Al wat ik hierbij voel is een opslorpende zee van spijt. De kracht ontbreekt me om te openbaren, telkens ik er aan denk verdwijn ik in een momentopname van klankloos staren.   “Een schim is wat nog rest van wie ik vroeger was. De schim is wat nog leeft achter mijn grimas. Zelf mijn schaduw zie ik langzaam maar zeker wegebben want waarom zou een zielloos individu het nodig hebben?”   Vannacht waande ik me op een onherbergzaam eiland met niks dan onguur gezelschap bemand. Een veelheid aan weggekwijnde menselijke onwaardigheid staat te popelen om mij de genadeslag toe te dienen louter om te ervaren hoe het voelt om averechts te moorden met als motief spijt en als alibi doelgerichte bewuste krankzinnigheid. Niet te vatten ‘Razernij’ opende de jacht op mijn miserabele en wankelende persoonlijkheid en was puur uit op het verminken en uiteindelijk scalperen van mijn eigenheid. Diezelfde nacht ontmoette ik een nerveus mannelijk gestalte. Hij deed me denken aan wielrenner op rust met een continue aanhoudend hoog epo gehalte. Daar stond hij dan aanstalten te maken om te praten met stotteren en beven over de zin – zin - zinvolheid of –loosheid, kweet het niet meer, van het werk en het leven. Ergens wist ik wel wat hij bedoelde maar ineens nam een dreiging alsof die zomaar kwam aanwaaien mij volledig in en overspoelde me met nooit voorheen ervaren afwisselende psychosegevoelens van euforie en doodsangst. Het was alsof ik achterna gezeten werd door iemand die ik door en door kende?!   Ik dacht bij mezelf wat een nonsens, tot ik een stekende pijn voelde in mijn ruggewelf. Ik bemerkte bloed op de grond, zakte door mijn knieën, keek in het rond EN DAAR STOND HIJ, DE MAN, DE INNERLIJKE STEM, DIEGENE DIE GELUID PRODUCEERT VIA MIJN MOND.     Als een bruusk natuurmachtig geraas voelde ik de doch enigszins aangename ademlucht van het einde in mijn nek maar ik vertik het los te laten, het laatste bewijs van leven, mijn finale zucht. Heb geen gevoel meer in mijn nek, word ik nu ingenomen door een nieuwe lichting, misschien word ik wel gek…   Implosie in mijn rijk gevulde fantasie archief. Explosie van mijn onaangepast gedachtegerief, uitend in een scherp kritisch, deels onsamenhangend, satirisch en absurd stellingbetoog. Alle emoties onderdrukt, bang voor de gevolgen, zie dat het mislukt… Rode striemen kleuren mijn hersenpan, de druk wordt ondraagbaar, ik voel me stilaan gedwongen meegetrokken worden in een achterban zonder waarden, visie en nog erger toekomstplan. Alles waar ik dacht voor te staan lijkt voorgoed gedaan…   De remedie is alom aanwezig en duidelijk zichtbaar maar ligt niet zomaar als vaste materie voor het grijpen. Het is als ontwaken midden in een droom, in het begin tastbaar als druppels regen en razendsnel weer stoom.   Oog in oog met jezelf staan, zien wat andere mensen werkelijk zien als ze voor jou staan. Aanvoelen wat ze denken, hun hypocriete manier van leven gebaseerd op sociaal materialisme en geestelijke bekrompenheid ondergaan omwille van status en willekeur duwt mij eerder in een levensvisie van waanzin dan voorgekauwde realiteitszin.   Zijn dit mijn persoonlijke, eigenhandige, onbeïnvloede uitspraken of heb ik zojuist enkel de definitie van paranoia en waanzin een bredere dimensie gegeven? Wat maakt het ook uit, ik heb mijn doel verwezenlijkt en duidelijk gemaakt dat ik verzot ben op onsamenhangendheid en al zijn negatieve connotaties…     “De rit vol contradicties en waargeachte ficties bereikt zijn eindstation en laat me achter als een pion in schaakmat, ontdaan van alles, wachtend op de doodsteek die telkens opnieuw wordt aangewakkerd door de geur van angstzweet en het geluid van een wanhoopskreet als een machete die al wat nog rest als de pest het onbezoedelde vlees wegvreet en mijn zelf vertrouwen in één kapbeweging wegsneed.”      

Frederick Carpenter
0 0

Gustaaf krijgt het aan de stok met de hoofdredactrice van de Kluger Hans (e-mailverkeer)

Onderwerp: Blur inzendingen   Beste Yasmin,   Kan men ook per post inzenden voor het themanummer Blur? Als ik links moet uitlijnen Enzo. speelt u al een beetje ambtenaar.   Alvast bedankt Warme groet   Gustaaf   Onderwerp: Re: Blur inzendingen   Dag Gustaaf,   Per uitzondering kan ik inzenden per post wel toestaan. Aangezien de hele redactie de inzendingen moet kunnen lezen, zou het hoogst onhandig zijn mochten er veel binnenkommen via de post. Maar één papieren inzending digitaliseren is te bolwerken.   Links uitlijnen doet u trouwens heel simpel met deze knop in uw favoriete tekstverwerker. (of mocht het prentje niet zichtbaar zijn: http://fagict.weebly.com/uitlijnen.html)   Dat mag naar:  Koepoortkaai 13 7000 Genk   Groeten,   Yasmin   Onderwerp: Re: Blur inzendingen   Dag Yasmin,   Ik hoop dat het u goed gaat.   Krijgt het volgend nummer van de Kluger Hans (Confabulaties) al vorm?   Dit keer kom ik graag naar de FeedBackSessieDag van de Kluger Hans. Ik ben benieuwd en kijk er al naar uit.   Om misverstanden te vermijden: dit email adres gebruiken gustaaf.sorgheloze@hotmail.com   Mogelijks hebben jullie ondertussen James Olney gelezen. Ik nog niet. Het ligt al een hele tijd naast mijn bed (ik heb geen nachtkastje).   Hier in Harelbeke is er momenteel geen maan te zien. De temperatuur valt mee. Ik ga zo dadelijk de afwas doen en luistert wat naar de Blues Brothers.   Voor de lol twee gedichtjes in bijlage. Een kort en een lang. Veel leesplezier!   Hou me op de hoogte. Tot binnenkort? Vriendelijke groet   Gustaaf   Onderwerp: Re: Blur inzendingen   Dag Gustaaf,   De voorbereiding voor het nieuwe nummer draait al op volle toeren.   Ik ben niet helemaal mee in verband met de feedbacksessies; jij hebt je ingeschreven? Wij  gebruiken het e-mailadres waarmee je de inzending gedaan hebt.   Zijn de gedichten bedoeld als inzending? Zo ja, dan moet je ze via de inzendinbox (https://www.klugerhans.org/inzenden/) droppen zodat we ze niet kwijtraken en zodat we je in de communicatie omtrent feedbacksessies kunnen houden.   Groeten, Yasmin   Onderwerp: FW: INZENDING KLUGER HANS: Herinneringsprotocollen   Dag Yasmin,   Zie e-mail hieronder. Ik heb inderdaad een inzending gedaan voor het Confabulatienummer (zie e-mail hieronder) Daar ik niks vernomen heb ga ik er van uit dat jullie feedback en tips ter verbetering en peptalk en kritiek en commentaar en aanmoediging en inzichten en nieuwe ideeën en klaar hebben. Of is er weer iets fout gelopen in de communicatie? Vergis ik me? Zou je het even willen uitzoeken? Alvast bedankt.   Neen, de gedichtjes zijn voor de lol.   Hou me op de hoogte. Vriendelijke groet   Gustaaf     Onderwerp: INZENDING KLUGER HANS: Herinneringsprotocollen   Beste Gustaaf Sorgheloze, Bedankt voor je inzending! We zullen je vrije bijdrage met veel interesse lezen en beoordelen. Nadat de huidige deadline voorbij is, begint de redactie aan het selectieproces. Daarom contacteren we in mei iedereen die een tekst inzond voor ons lentenummer. Auteurs die een tekst inzenden voor ons herfstnummer, kunnen ten laatste in oktober een bericht verwachten. Je krijgt dus zowiezo reactie van ons, maar hou er rekening mee dat het even kan duren, afhankelijk van wanneer precies je je tekst hebt ingestuurd. Als je tekst niet gepubliceerd zal worden, krijg je een uitnodiging om op feedback te komen. Je hebt dan de gelegenheid om in gesprek te gaan met een redacteur en het over je ingezonden werk te hebben. De workshops vinden telkens plaats in mei en oktober. Ken je iemand die blij zou zijn met een abonnement op Kluger Hans? Stel ons tijdschrift gerust aan hen voor. Als abonnee krijgen ze tweemaal per jaar een mooi vormgegeven Kluger Hans vol opkomend en onbekend talent in de brievenbus. Een abonnement afsluiten kan gemakkelijk op onze website. Heb je zelf enkele nummers gemist? Je kan online ook steeds oude(re) nummers nabestellen Groeten, de redactie van Kluger Hans     onderwerp: Re/ INZENDING KLUGER HANS: Herinneringsprotocollen   Dag Gustaaf,   Dan ga je enkele weken geleden mail hebben gekregen in verband met de feedbacksessies. Kijk je even in je spam of het niet daar is blijven plakken?   Groeten   Yasmin   onderwerp: Re/ INZENDING KLUGER HANS: Herinneringsprotocollen   Dag Yasmin,   Neen, ik heb niets zien passeren. Godverdomme. Meestal als er iets ‘blijft plakken’ ben ik het int café. Godverdomme.   Groet G.   onderwerp: Re/ INZENDING KLUGER HANS: Herinneringsprotocollen   Dag Gustaaf,   Heel jammer. Maar zowiezo waren de inschrijvingen al afgerond; intussen. Ik vraag even aan het team poëzie of iemand feedback er voor jou er nog kan bijkrijgen.   Groeten,   Yasmin       onderwerp: Re/ INZENDING KLUGER HANS: Herinneringsprotocollen   Dat zou fijn zijn. Dit is de tweede maal dat er gezever is over e-mails en feedback! Echt, wat een geleuter. Zit Mathijs Deraedt daar nog bij jullie in het welkomstcomité? Dat zou fijn zijn.   Groet G.     onderwerp: Re/ INZENDING KLUGER HANS: Herinneringsprotocollen   Dag Gustaaf,   Met alle respect, maar wij zijn allemaal vrijwilligers (ik ook) die ons best doen om alles zo goed mogelijk draaiende te houden. We krijgen 1600 inzendingen per jaar. De feedbacksessies zijn geen geleuter, maar vergen heel wat organisatie om vlot te doen verlopen. Dat jij je spam niet goed in de gaten houdt, daar kunnen wij weinig aan doen. We zijn ook helemaal niet verplicht om na te gaan of we je alsnog feedback kunnen aanbieden, en toch was dat mijn voorstel.   Groeten,   Yasmin     onderwerp: Re/ INZENDING KLUGER HANS: Herinneringsprotocollen   Dag Yasmin opt veldt,   Ik geloof zelfs niet dat jij mij een mail hebt gestuurd. Er is geen sprake van vrijwilligers. Jullie zijn amateurs.   Vriendelijke groet,   Gustaaf onderwerp: Re/ INZENDING KLUGER HANS: Herinneringsprotocollen   Dag juffrouw opt veld,   VISWIJF!   Groet Gustaaf  

Hubert Grimmelt
24 0

De Zwaardvis

   Ik besluit een schilderij te gaan maken van een zwaardvis. Verschrikkelijke beesten zijn dat! Die hakken - zjoef, zjoef, zjoef - in het rond. En alles en iedereen is aan stukken, het water verandert dan in één grote plas bloed... en daarna is het smullen van het gehakt. Het wordt een heel bloederig schilderij! Ik schilder zoals de zwaardvissen hakken, dus is het snel klaar. De volgende dag komt er een man de Hoedensalon binnen, hij zoekt een rode hoed met witte stippen. Maakt niet uit wat ie kost,’ murmelt hij een beetje binnensmonds. ‘Dat is geen enkel probleem, zegt Caroline, hebben wij hem niet, dan maak ik hem wel voor u.’ Plotseling valt zijn oog op mijn bloederige schilderij van de zwaardvis. ‘Ik ben dol op zwaardvis,’ zegt de man. (Ik had het schilderij tijdelijk beneden in de Hoedensalon gezet, samen met nog een stapel andere schilderijen. Ze zouden namelijk worden opgehaald voor een expositie van agressieve zeevissen.) ‘Is dat schilderij te koop?’ vraagt de man. De man is erg onsmakelijk dik en hij heeft een merkwaardig opgezwollen voorhoofd. Een adderachtige tong, die tussen zijn dikke lippen tevoorschijn komt, lijkt smachtend naar het schilderij te likken. ‘Ik ben dol op zwaardvis,’ murmelt hij wederom.            Toevallig kom ik juist binnenlopen en hoor wat de man vraagt.        ‘Nou, voor twintigduizend euro mag u het kopen,’ antwoord ik.        'Tienduizend, murmelt hij en het schilderij is verkocht.’        'Vijftienduizend en de deal is rond,' zeg ik.        De man betaalt mij met klinkende munt en met Caroline spreekt hij af wanneer hij zijn hoed kan komen ophalen. Vrolijk fluitend gaat hij, met het schilderij onder zijn arm, de deur uit.    Veertien dagen later komt de man, zoals blijkbaar afgesproken, de rode hoed met witte stippen ophalen. Hij is in gezelschap van een vrouw die nog dikker is dan hij, ze heet Bolala. Zij wil ook een hoed, maar dan een blauwe met witte stippen. ‘Dat is geen enkel probleem, zegt Caroline, hebben wij hem niet dan maak ik hem wel voor u.’     En... zij wil ook een schilderij. Ze wil een schilderij van een felblauwe zwaardvis.         ‘Felblauwe zwaardvissen bestaan niet,’ zeg ik resoluut.        ‘Oh... dat is erg jammer,' zegt Bolala zuchtend.        'Maar u kunt toch wel een blauwe zwaardvis voor mij schilderen?’ vraagt ze vervolgens met een mierzoet stemmetje.        ‘Nou, vooruit dan maar, antwoord ik, maar ik heb wel een inspiratiebron nodig.’         ‘Geen probleem, zegt de dikke man, wij hebben een leuke dochter die in de auto op ons zit te wachten en...’            Even later huppelt er een meisje met een heel kort rokje naar binnen. Ze heeft flinke borsten, een smalle taille en... ze draagt een klepperend gebitje. Snel zet ik mijn recorder aan. ‘Heerlijk geluid voor ik mijn boek - Jozef Bloks in beeld en geluid,’ mompel ik in mijzelf. (Een mens mompelt soms heel wat af in zijn leven.) Het meisje kan goed klepperen, ze is blijkbaar heel muzikaal.    ‘Wat vind je van haar?’ vraagt Bolala.        ‘Geweldig,’ roep ik uit en vervolgens sleep ik het meisje (ik noem haar "Klapstuk"- want ze ziet er best aardig uit) mee naar mijn atelier en zet haar boven op mijn namaakzwaardvis. Plof! Die zit!          ‘En... stil zitten, zeg ik, doe maar net alsof je bovenop je vriendje zit.’ Klapstuk kleppert met een brede glimlach van oor tot oor. Vervolgens neem ik de zaagmachine van de vrouwelijke postbode ter hand (zie mijn verhaal: Ramba de postbode) en bestorm hiermee de zwaardvis en... de arme Klapstuk. Het meisje gilt prachtig Hitchcockiaans. Geweldig! Ik neem het allemaal op. Dat geschreeuw kan ik wellicht nog wel eens aan een amateur horrorcineast verkopen, denk ik bij mijzelf.     Klapstuk plast van schrik in haar broekje. Het goddelijke vocht sijpelt langzaam over de rug van mijn nepzwaardvis. Het arme meisje ziet helemaal bleek. Met mijn super rustgevende stembanden spreek ik haar toe: 'Het is allemaal maar show, lieve meid en... bovendien is het de schuld van je moeder. Zij wil zo nodig een schilderij van een felblauwe zwaardvis! Ik niet!'     Snel schilder ik een doek vol met... felblauwe zwaardvis en als ik bijna klaar ben, gooi ik er een handjevol plas van Klapstuk overheen. Het druipt allemaal heel lekker. ‘Jackson Pollock zou het niet beter hebben gedaan,’ mompel ik in mijzelf. Het meisje is al weer snel van de schrik bekomen en ze vindt het eigenlijk wel een mooi schilderij geworden. Ik doe nog een finishing touch en... klaar!     ‘Dat heeft u snel gedaan,’ zegt Klapstuk.        ‘Ja..., ik ben een snelle schilder,’ antwoord ik.       Hand in hand gaan we weer naar de Hoedensalon en ik overhandig Bolala het nog natte schilderij. ‘Prachtig, prachtig,’ roept ze uit! De dikke man overhandigt mij wederom met een royaal gebaar vijftienduizend euro (‘ik vraag veel te weinig voor mijn schilderijen,’ mompel ik in mijzelf) en weg zijn ze.      Ik kijk Caroline aan en zeg: 'Wat wij tegenwoordig toch allemaal voor onze klanten over moeten hebben.'                                       --------------------------------------------------- Het verhaal speelt zich af in Antwerpen waar mijn vrouw - van 2000 tot 2011 - eigenaresse van een Hoedensalon was. Jozef Bloks - projectkunstenaarSpanje 2024Altea, Alicante https://jozefbloks.blogspot.com/

Jozef Bloks
19 0

DVW-A500

Toen we bij de televisie nog met tapes werkten, werd elke zomer een student ingehuurd om banden te wissen zodat we deze opnieuw konden gebruiken. Ik was in die tijd niet veel ouder dan de vakantiehulpjes en sloot dan ook snel vriendschap met deze eenzame stakkers die een hele zomer lang in een donkere cel zaten, de ene na de andere tape in de machine schuivend. ‘Zorg ervoor dat de band altijd contact maakt met de magnetische kop,’ was het voornaamste advies dat ik aan deze jonge collega’s gaf. Verder viel er niet veel uit te leggen. De tapes moesten volledig langs de magneet glijden, dus het wissen duurde even lang als de band. Zelf werkte ik toen als monteur van trailers even verderop in het omroepgebouw. Ik maakte filmpjes van 30 seconden waarin ik alle hoogtepunten van de komende tv-programma’s stak. Soms was het zoeken om die halve minuut te vullen. Maar ik amuseerde me wel, er waren leuke collega’s en ‘s middags namen we lange pauzes. Alleen de jongen uit de donkere cel kwam nooit mee, hoezeer ik ook aandrong (niet overdreven hard, moet ik toegeven). Hij had van de baas een hoeveelheid te wissen tapes per dag gekregen en om dit te halen moest hij permanent in contact met de allesverterende magneet blijven. Hij zag die zomer amper zonlicht en werd wegens zijn ongebruinde huid op den duur “de witte wisser” genoemd. Zijn echte naam vergaten we al voordat zijn contract afliep. Op een van zijn eerste dagen klopte de wisser aan bij mijn montagecel.  ‘Ik weet niet of ik bij u moet zijn,’ zei hij terwijl hij in de deuropening aarzelde, ‘maar ik zoek een scherm.’ ‘Waar heb je dat voor nodig?’ Ik had niet veel zin om op te staan – het was een kwartier voor de middagpauze. ‘Ik zou graag zien wat er op de tapes staat,’ zei hij stil. Hij keek naar zijn schoenen. ‘Ik weet niet of dat mogelijk is, maar ik zal de Zebra vragen of hij eens komt kijken.’ ‘Dankuwel…’ De woorden bleven langer in mijn cel hangen dan degene die ze had uitgesproken. Tijdens de middagpauze vroeg ik het aan de Zebra, een oudere collega die altijd afgewassen streepjes-T-shirts droeg. Het was een technicus van de oude stempel die nog elk apparaat kon openen en herstellen met de schroevendraaiers die aan zijn riem hingen. Hij leefde voor dit soort klusjes. Later die dag stak de Zebra zijn hoofd bij mij binnen met een brede glimlach tussen zijn grijze baard. ‘Ik heb de wisser in gang gezet! Hij kan nu elk beeld zien een halve seconde voor het voorgoed gewist wordt. Ik heb de leeskop in de tape-machine een beetje naar voren getrokken en daarop de output naar de monitor geschakeld. Je moet mij die DVW-A500 niet leren kennen…’ Hij ging nog even door over types kabels en de geschiedenis van de videotape maar ik was toen al niet meer aan het luisteren. Kort daarna begon mijn vakantie en toen ik terugkwam was de bleke jongen samen met de tapes gewist. Het maakte allemaal niet veel uit. Een tijd later leerde ik Sonja kennen en zocht ik een baan dichter bij haar. Mijn tv-jaren waren voorbij.   Vandaag bezocht ik met mijn zoontje de dierentuin. Het is het enige weekend van de maand dat hij bij mij is (Sonja’s moeder is advocaat). We bekeken de rode panda’s, de sneeuwtijger en andere spectaculaire dieren en haastten ons toen naar de uitgang. De kleine moest op tijd thuis zijn of Sonja zou woedend zijn. ‘Kijk, papa!’ riep het kind terwijl ik naar mijn horloge keek. ‘Paarden met strepen!’ Ik keek al lopend opzij en zag inderdaad de zebra’s maar mijn blik bleef hangen aan de verzorger die hun uitwerpselen bijeenveegde. Ik kende dat gezicht: het was de witte wisser. Ik stopte zo bruusk dat mijn zoontje tegen me aanbotste. De jongen, die nu geen jongen meer was en door het buitenwerk ook niet meer wit, had me ook herkend en liet de zebrastront even voor wat hij was.  ‘Wacht, ik kom,’ riep de nu gebruinde wisser en verliet het dierenverblijf via de beveiligde sluis. Ik kon niet veel anders doen dan wachten.  ‘Ken jij de meneer van de zoo, papa?’ vroeg mijn zoontje. Ik zag dat hij onder de indruk was. Dat, en het feit dat we nu sowieso te laat bij Sonja zouden zijn, maakte mijn dag goed. De witte wisser kwam tevoorschijn tussen het voortschuifelende publiek, veegde zijn rechterhand af aan zijn overall en stak die naar me uit. Ik schudde de nauwelijks propere hand. ‘Jij… hier… in de zoo,’ zei ik. Ik deed geen moeite om me zijn naam te herinneren. ‘Ja, gek hè? En jij, nog altijd bij de tv?’ ‘Nee, dat is lang voorbij.’ Onwillekeurig aaide ik het haar van mijn zoontje. De witte wisser keek even rond, als om te zien of niemand meeluisterde. ‘Heb je even tijd?’ vroeg hij. Ik dacht aan Sonja en zei ‘ja’. ‘Zijn er ooit problemen geweest met die tapes, je weet nog wel, die ik toen moest wissen?’ ‘Problemen? Hoe dan? Ben je toen ontslagen of zo?’ Ik rekende uit wanneer het ook weer was dat hij in contact stond met de magneetkop. Het was twee jaar voor ik stopte, dat was dus de zomer van ‘13. Een tijd van onschuld en geluk. ‘Ik heb toen een, hoe zal ik het zeggen, een rare ervaring gehad met die tapes.’ Ik besefte nu dat ik in ‘13 nooit veel met hem had gepraat. Wat wist ik eigenlijk van die kerel? Was het zo’n complotdenker? Straks kreeg ik nog een preek over de corona-vaccins. Ik keek opvallend naar mijn horloge. ‘Weet je, ik moet toch voort. Deze jongen moet op tijd naar bed.’ Ik wees naar mijn zoontje. De wisser scheen het niet te horen en ging door met zijn verhaal. ‘Ik had toen die monitor waarop ik de beelden kon zien voor ze vernietigd werden. Dat had die oude grijze met zijn streepjes-T-shirts geregeld. Ik wilde dat echt graag. Het was zo triest voor die tapes dat niemand ze een laatste blik gaf.’ ‘’t Waren toch maar tapes?’ ‘Ik bedoel de mensen die erop stonden. Het waren oude opnames van die bekende quiz uit de jaren negentig…’ Hij verwachtte dat ik de naam van het programma noemde, maar zoals veel mensen die bij de tv werkten, keek ik zelden naar dat onding. Ik liet de stilte vallen tot hij ze weer opraapte. ‘In het publiek in de studio zaten allemaal oude mensen, ze waren misschien al dood toen ik hen wiste,’ zei hij. ‘Tja,’ zei ik, ‘zo gaat dat.’ ‘Papa, ik moet naar de wc,’ zei mijn zoontje. ‘Ik vrees dat wij verder moeten, man.’ ‘Nee, kom maar mee. De personeelstoiletten zijn veel properder en weet je’ – hij richtte zich nu tot mijn zoontje – ‘dan kan je ook de baby-zebra’s zien.’ Hij gaf een knipoog. ‘Mag het, papa?’ ‘Oké dan.’ De witte wisser nam ons mee achter de schermen van de zoo, waar een penetrante dierengeur hing. Hij toonde de weg naar het toilet en mijn zoontje holde erheen. ‘Misschien beter dat hij dit niet hoort,’ zei hij nu met een ernstig gezicht. ‘Het waren niet alleen bejaarden die ik wiste. Koffie?’ Voor ik kon antwoorden, zette hij twee kartonnen bekertjes in een roestig koffieapparaat. ‘Hij is hier beter dan op de tv,’ zei hij. ‘Dat is niet moeilijk, dat spul was niet te zuipen,’ zei ik. We lachten, maar kort. ‘Op een dag zat tussen het publiek de buurman van mijn oma, een sympathieke oude vent die ik goed kende omdat ik zijn gras maaide.’ Dit verhaal ging nergens naartoe. Zodra het toiletbezoek voorbij was, zou ik vertrekken. Tot dan knikte ik en zei af en toe ‘hm-hm’. ‘Het voelde fout om Omer te wissen, maar ja, zoals jij zegt: het waren maar tapes. Maar toen ik ‘s avonds thuis kwam, hing mijn moeder met oma aan de telefoon. Omer had die middag een hartaanval gekregen. Onmiddellijk dood.’ Hij zweeg terwijl hij me aankeek. De wc werd doorgespoeld. ‘Vanaf toen kwam ik elke dag vroeger naar het werk, soms als het nog donker was.’ Dat verklaarde veel. ‘Zo had ik tijd om de tapes te bekijken – fast forward, natuurlijk – voor ik ze wiste.’ ‘De presentator en de BV’s stonden er toch ook op, en die leven helaas nog altijd,’ zei ik. Afronden met een grapje. Waar bleef mijn zoontje? ‘Ja, natuurlijk, ik ben niet gek, hè,’ zei hij, ‘maar misschien versnelde het iets wat er al aan zat te komen?’ ‘Zoals bij die buurman?’ ‘Of zoals bij de Zebra,’ antwoordde hij razendsnel. De Zebra? Wat had die ermee te maken? En waar zat die kleine? Ik riep zijn naam, maar het enige antwoord waren dierengeluiden: gehinnik, gegrom. ‘Hij is naar de baby’s,’ antwoordde de witte wisser op mijn niet gestelde vraag en ging meteen verder: ‘De Zebra, ja. Een van de tapes was jullie personeelsfeest, de barbecue aan het begin van de zomer. De studenten waren niet uitgenodigd. Ik snap wel waarom die zo snel gewist moest worden. De Zebra die op tafel danste, jij met Ella van de boekhouding… Is zij de moeder?’ Hij draaide zijn hoofd in de richting van de dierengeluiden. ‘Oké, vriend, het was leuk om wat herinneringen op te halen, maar nu is het genoeg. Waar is mijn kind? Ik wil weg.’ ‘Geduld… nog koffie?’ ‘Nee.’ Ik gooide mijn verfrommelde bekertje naast de vuilnisbak om mijn punt te maken. ‘Toen ik de tape van jullie gore feestje wiste, weet je wat er toen gebeurde? Een van de grote lampen in de studio kwam los, en je raadt nooit wie er net onder liep?’ Hij moet de angst in mijn ogen gezien hebben, want hij grijnsde kort voor hij verder sprak. ‘De Zebra, natuurlijk, op slag dood. Maar toen was jij op vakantie met weer een andere griet.’ ‘Ik dacht dat die met pensioen was? Wat ben jij hier eigenlijk aan het vertellen? Ik ga mijn zoontje halen.’ Ik liep de gang in waarin het kind was verdwenen. ‘Voorzichtig,’ hoorde ik achter me, ‘je kunt niet zomaar elke deur opentrekken. Hier zitten niet alleen zebra’s.’ Ik draaide me met een ruk om. ‘Stop met die flauwekul, gast! Geef mijn kind en laat me gaan!’ ‘Toen vijf jaar geleden de inboedel van de omroep werd geveild, ben ik teruggegaan. Ik herkende de tape-machine meteen. De sticker met het zenderlogo die half afgescheurd was, de slordig gesoldeerde kabel, ja dat was mijn bakje. Ik heb het gekocht voor 99 euro.’ Hij opende de metalen kast naast het koffieapparaat. Daar stond de DVW-A500. De lichtjes op het toestel brandden, een zacht gezoem sidderde door de kast. ‘Ik heb de beveiligingscamera’s erop aangesloten,’ zei hij en wees naar een plastic koepel die boven de deur hing waardoor ik was binnengekomen. ‘Jij en je kind staan erop.’ ‘Godverdomme, vent, waar ben jij mee bezig?’ Ik greep hem bij de kraag van zijn stinkende overall. ‘De machine loopt,’ zei hij, ‘alles wordt gewist.’ Ik duwde hem opzij, trok een van de deuren open en riep de naam van mijn zoontje. Het was een bezemhok. ‘Ella was mijn zus, weet je.’ De tweede deur was de verlaten wc. ‘Ze was zwanger. Van jou, op de barbecue.’ Uit de derde deur kwam een vreselijke geur van dieren en stront. Het was er donker, ik zocht naar de schakelaar. ‘Ze ontdekte het tijdens je vakantie en is toen op de zendmast van de omroep geklommen.’ Het licht ging aan: een miezerig peertje verlichtte de kamer, of was het een kooi? Ik liep in een plas, geel, stinkend. ‘Mijn eigen schuld, zeker?’ klonk de witte wisser uit de verte. ‘Ik had haar ook gewist op de tape van het feestje.’ Dieper in de kooi, waar het licht niet kon komen, klonk een diepe grom samen met een klaaglijk janken. ‘En nu jullie twee… ik ben benieuwd.’ Ik ging de duisternis in.  

R.F.G. Vandenhoeck
14 1

Het gevierde viertal

Zij kwamen uit de vier windstreken voor het festijn aan het begin van de herfst. Over stad en land weerklonken klaroenen en bazuinen en veelkleurige vaandels kronkelden boven de wallen als duivels in wijwater. Ridder Ferguut gaf zijn zwarte hengst de sporen om als eerste bij de valbrug af te stijgen. Met zijn uit duizenden herkenbare bariton liet hij zich bij de vorst aankondigen. Kort na hem verscheen vrouwe Agete, gehuld in een karmijnrode kaproen. Zonder haar stem te verheffen betrad zij de stad, de wachters aarzelden niet om deze vermaarde speelvrouw met haar onafscheidelijke schalmei door te laten.  Als derde meldde zich de nar Esmoreit met zijn stoet van dobbelaars, messenwerpers en vaganten. Esmoreit, gevreesd voor zijn spot die scherper was dan het kromzwaard van de Turk, zat achterstevoren op een ezel en riep met schelle stem: Waar is toch die stad? Ik hoor trompetten maar dit spookachtige oord blijft onzichtbaar! Bij zoveel gein kletste zijn gevolg zich op de billen, hinnikend als drachtige merries. Later, toen de schemer zich als fluweel over de puntige daken van de stad voegde en de poortwachters hun laatste ronde deden, verrees in het westen, als silhouet voor de ondergaande zon, de vierde genodigde: de waarzegster Clementia. Gezeten op de bok van haar huifwagen, voortgetrokken door twee gemarmerde schimmels, richtte zij haar vorsende blik op de stad die reeds in de klauwen van de nacht lag. Zij wist wat haar te wachten stond, en dat er geen ontkomen aan was. De stad vrat, de stad zoop, de stad zwelgde – de ganse nacht tot aan het ochtendgloren. Zwijnen gevuld met zwanen, zwanen gevuld met forellen, forellen gevuld met kwartels, het kon niet op, neemt bij, er is genoeg voor eenieder, verordende de heer. Ferguuts stem werd zwakker door het gagelbier; Agete kon haar schalmei niet langer bespelen door het spijsvet in haar keel; Esmoreits gelach was overgegaan in geboer dat de bellen op zijn kap deed rinkelen; slechts Clementia nam niet deel aan de schranspartij, zij dronk een kruidenbrouwsel van foelie en kardemom en wachtte op het onvermijdelijke. De dageraad diende zich aan door kieren in luiken en deuren, en de vorst overzag het gelag. Nu kon het echte feest beginnen! Met één gebaar – zijn linkerhand flikkerde kort in de gloed van de fakkels – zette hij zijn getrouwen in beweging. Drie vadsige onwetenden en één heldere alwetende werden de banketzaal uitgesleept. Op het voorplein gleed de eerste zonnestraal over het versgeslepen blad van de bijl. De beul stond paraat op het schavot, uit de gaten in zijn kap glommen gele ogen en gele tanden. Zoals vorig jaar? vroeg de wreedaard. Nee, zei de heer, vierendelen!

R.F.G. Vandenhoeck
20 1

De zwartrijder

Er bewoog iets in de zijspiegel van de taxi waarin Tanaka san met zijn klant naar het vliegveld van Sendai reed. Een monster! Het spiegelbeeld van het monster at de spiegel op. Het wierp zich als een schaduw op de auto van Tanaka san. Tanaka san zag een poot. Zo dik als die van een dino. Hij remde bruusk. Toen keek hij op. Het was geen Dino. Het was een boom. Een enorme cederboom. Zijn takken reikten tot de hemel. Hij stond daar zielsalleen aan de kant van de weg. Hij zwaaide als een wanhopige lifter die niemand wil meenemen. ‘Natuurlijk wil hij weg,’ dacht Tanaka san. ‘Iedereen wil hier weg. Alles aan deze vreselijke plek herinnert aan de tsunami,’ dacht hij. Die had een paar maanden geleden de bomen als bloembollen uit de grond gerukt. De akkers waren ondergelopen  en alle gewassen waren vernietigd. Heel veel inwoners waren verdronken. De zee had de huizen als lampionnetjes mee genomen. De bomen, die als wachters langs de kust hadden gestaan om de wond van de zee tegen te houden waren knock-out geslagen. Ze waren machteloos geweest tegen de hoge golven van de tsunami. Als door een wonder had deze boom de tsunami als enige overleefd.  ‘Arme boom,’ zei Tanaka san. De klant die achter hem zat, bromde. Het was een ongure type die in dit verlaten gebied zomaar op straat liep. Toen Tanaka san langsreed, had de man zijn hand opgestoken. Tanaka san had even getwijfeld. Het zal toch geen tsunami geest zijn, was heel even door zijn hoofd geschoten. Hij had enge verhalen gehoord over geesten die terug naar huis wilden en als ze de kans kregen een taxi namen omdat er geen openbaar vervoer meer reed in dit gebied.  Als ze moesten betalen, verdwenen ze ineens. Toch was hij gestopt. De man was ingestapt. ‘Naar het vliegveld, alsjeblieft.’ De hele rit had de klant geen woord gezegd, maar nu herhaalde de klant Tanaka sans woorden: Ja. Arme boom. Maar het klonk eerder alsof hij hem dood wenste. ‘Excuseert u mij,' onderbrak Tanaka san hem, 'maar ik moet even iets doen. Sorry. Sorry. Sorry!’ Tanaka san boog als een knipmes. Zelfs toen hij al buiten de taxi was, bleef hij beleefd buigen naar de klant en sorry zeggen. Toen draaide hij zich om naar de boom die er slecht uitzag. Hij boog diep voor hem. Dan gaf hij de de boom een klopje met zijn witte handschoen.  Vervolgens deed hij wat hij als klein kind deed als hij een oude, zieke boom zag. Hij spreidde zijn armen om de boom. Aan de plek  van de verkleuring was te zien tot waar het water was gekomen. Het zeewater was even diep in de bodem gesijpeld en had de natuurlijke balans van de boom verwoest. Vroeger had de boom een goed leven gehad. Maar nu stond hij met zijn wortels in het zeewater. Met zijn oor tegen de bast gedrukt, hoorde Tanaka san de boom zachtjes praten. ‘Ik wil dood,’ zei hij. ‘Misschien kunnen ze je genezen?’ fluisterde Tanaka san terug.‘Ik ben niet meer te genezen. Ik sta te diep met mijn voeten in het zeewater.’ ‘Ben je zeker? Er zijn tegenwoordig hele knappe boomchirurgen.’  De boom schudde met zijn takken.‘Ik ga dood. Het beste is als ze me omhakken. Dan hoef ik niet meer weg te kwijnen.’‘Maar je bent een held. Je hebt als enige de tsunami overleeft. Je bent het bewijs dat er altijd hoop is.’ Ook al was boom nog in leven, het zag er niet goed uit voor hem.  Dat begreep Tanaka san ook wel. Hij zag er terminaal uit.  Het zeezout had zijn wortels aangetast. Het hout van de boom had een ongezonde kleur en was op veel plekken aan het schilferen. Veel takken zagen zwart. Het leek wel alsof de boom brandwonden had. Aan zijn enorme stompen zouden nooit meer takken groeien. Zijn misvormingen waren een gruwel om te zien. Er vloog een vliegtuig over. Die maakte een oorverdovend geluid. Tanaka san schrok op door een hard kloppen op de achterruit. Het was de klant. Hij wees naar de hemel waar een vliegstreep te zien was. ‘Die moet zijn vliegtuig halen, dacht Tanaka san. Tanaka san nam snel afscheid van de boom. ‘Ik kom je later nog een keer bezoeken! Hou vol!’ ‘Laat me niet alleen achter,’ kreunde de boom. Maar Tanaka san stapte al in de taxi en reed verder.  Hij had een slecht voorgevoel. De ontmoeting met de boom had hem uit zijn doen gebracht. Maar hij liet dat niet merken. Met een strak gezicht reed hij door het doodse landschap, waar nog alleen maar de wegen waren hersteld.  Na een tijdje kwam het vliegveld in het zicht. Het begon zachtjes te regenen. Tanaka san deed zijn ruitenwissers aan. Hij gaf zich over aan het mechanisch geluid. Het ging steeds harder regenen. Tot de druppels als tennisballen op de ruit klaterden. Tanaka san had zin om te huilen. Die boom gaat dood. En ik heb hem alleen achtergelaten. Waarom luisterde ik niet naar hem. Al die flauwekul die ik uitkraamde over boomchirurgen, enzo. Hij schaamde zich vreselijk. Nu voelt de boom zich nog eenzamer, dacht hij. Dat stemde hem verdrietig. Hij keek in zijn achteruitkijkspiegeltje. Hij was verbluft door wat hij zag. De klant hield een mes in zijn hand en richtte het op Tanaka san. Iets scherps boorde zich in zijn nek. Toen werd alles zwart voor zijn ogen. ‘Ik ga ook dood,’ was zijn laatste gedachte. ‘Net als die boom… Er is niemand die mij kan helpen.'  

Margaretha Juta
22 1