Zoeken

Reset

ik wandel over roodbruine, harde grond stap na stap alles is vlak, kaal, droog en egaal  als een mier in een grote keramieken kom maak ik geen vooruitgang   ik laat mijn voeten hangen geen spoor  hoelang ga ik al en waarheen een bries  een wolk komt aandrijven  een grote, groene vorm erop contrasteert de blauwe hemel  de mega pad ziet me niet met rode ogen tuurt hij stuurs voor zich zijn mond keert zich eindeloos binnenste buiten  hij zweeft boven me door  naar een klein plukje jungle  ik baan me een weg tussen bomen en lianen tot bij een open plek schuilend achter een stam zie ik zonlicht vallen op de mega pad zijn slijmhuid blinkt zijn geplooide poten spieren hij is niet alleen een giga slang getooid met verenkroon  werpt een lange schaduw gespleten tong klapt de grond davert  een reuzenkrab stormt prompt aan  bomen vallen  bulldozer buiten proportie  klauwen en poten met mos gedrapeerd op zijn rug reist een hele stad mee  voegt zich gauw bij de andere twee windstoten razen  een flamingo landt slag per slag zeven poten zo dik als bomen vier vleugels plooien toe zijn vijf koppen kijken statig rond  de mastodonten een perfecte vierkant  achter me niets dan dichte planten natte grond  ik verlaat ze ga tussen poten door de zon staat hoog  ik in het midden geen boom wiegt geen blad ritselt alle reuzen staren  ik val in warm water  drijf weg van de krabbenstad  kijkt me kort na gaat dan weer door met haar dag iets duwt me omhoog snijdt in mijn voetzolen een schildpad komt boven  ik breng je de jungle uit op een voorwaarde  pruts je de mosselen van mijn rug? eerst onder me dan uitdijend voortmeanderen mosselplons na mosselplons de jungle rondom ons donker  plons ik pier naar apen aan tafel  ongeduldig kijkend naar hun vriend  die naar de oven wandelt  in keukenschort   plons een tijger in pak kijkt angstig op van zijn papier schakelt snel de bureaulamp uit plons gekrijs, geloei en gebrul over elkaar heen  wild gegok  op een partijtje slurfworstelen plons  een gekko in een aula van gevlochten banken  heel het publiek steekt zijn hand op vragen worden witte duiven vliegen samen weg aan de rand van de jungle laat de schildpad me aan wal inspecteert zijn schild  duikt opnieuw onder stroomopwaarts natte streel over mijn wang de katvis zweeft en wenkt me hij heeft alle bewegende kleuren vinnen blauw dan geel dan groen zijn staart glinstert belegd met sterren zwalpend tot aan een kloof  steekt hij over zonder omkijken  ik leun over de rand lagerop een kolonne mensen op ezels  zonder einde een platform stijgt op dame in glinsterend, roze galakleed lang, blond haar en maar een oog pal in het midden van haar voorhoofd  zij stapt af  ik deins achteruit het grote, mooie oog kijkt  ze haalt een micro tevoorschijn lijkt even te gaan zingen slikt hem dan door het bandje glijdt van de linker schouder haar oog gelijmd aan de mijnen  reikt dan naar haar rechter  ik kijk weg in haar plaats een boom die hier niet hoort in deze dorte twee zijtakken groot en groen de zon zakt  alle kleur verdonkert ik laat me neer tegen de stam  sluit mijn ogen  bladerdekens bedekken me 

Pieter-Jan Miseur
0 0

De koffer

Omdat ik binnenkort op reis ga, bekijk ik de koffers in een chique winkel op de eerste verdieping van het station in Sendai. Ik schrik van de exorbitante prijzen. Sommige koffers kosten evenveel als een vliegticket naar plekken in Japan waar ik ooit nog eens naartoe zou willen gaan. Ik laat mijn blik vallen op tassen die me een goed alternatief lijken. Een tas van vijftig liter lijkt me wel geschikt. ‘Kan ik u helpen?’ De verkoper, die vlak bij mij bezig is een grote ballon op te pompen—die blijkbaar als vulling moet dienen voor een enorme sporttas—kijkt me vriendelijk aan. Hij stopt bruusk met pompen. Hoe groot moet die ballon wel niet worden om de enorme buik van de tas te vullen, denk ik. ‘Hoe duur is deze tas?’ vraag ik in mijn beste Japans, terwijl ik de tas van het rek haal. De verkoper loopt naar me toe. De tas met de uitpuilende ballon blijft plompverloren uit zichzelf staan. Zo vol met lucht zit hij al. De verkoper pakt de tas van me over en bestudeert het prijslabel. Hij noemt de prijs. In perfect Engels. Ik schrik. ‘Hebt u veel cadeaus gekocht en heeft u niet genoeg plek?’ ‘Nee, dat is het niet. Ik ga op reis,’ antwoord ik kortaf in het Engels. Ik zie een kostbare gelegenheid om mijn Japans gratis te oefenen in het water vallen. Wat me behoorlijk irriteert. De verkoper schijnt niets in de gaten te hebben. ‘Gaat u terug naar huis?’ Zijn Engels klinkt perfecter dan het mijne. Ik voel mijn geïrriteerdheid opzwellen. Omdat ik geen antwoord geef, vraagt hij door. ‘Bent u op bezoek geweest in Japan?’ De ballon in mijn hoofd groeit. De verkoper heeft nog altijd niets in de gaten. Hij straalt een zelfverzekerdheid uit die men in Japan verafschuwt in de dienstverlenende sector. ‘Nee. Ik woon in Sendai!’ antwoord ik kortaf. ‘Oh, dus u spreekt wel Japans?’ ‘Ja!’ Mijn stem trilt. Nu van onzekerheid. De verkoper denkt er toch niet over om mijn Japans te testen? Dan sta ik straks echt voor lul. De ballon in mijn hoofd zwelt nog meer. Geen haar op mijn hoofd die eraan denkt om nu in het Japans te praten. Snel vuur ik de ene na de andere technische vraag op de verkoper af. In mijn beste Engels. ‘Is de tas sterk genoeg om als gewone bagage in te checken?’ ‘Ik denk het wel. Maar het blijft een tas. Tassen zijn minder geschikt om als bagage in te checken.’ ‘Hoe kan ik de tas dragen?’ ‘Schuin en op de rug.’ ‘Hoe lang gaat de tas mee?’ ‘Ik hoorde van een klant dat ze de tas al tien jaar gebruikt. En hij is nog altijd in goede staat.’ Ik geef het op. Onoverwinnelijk is deze verkoper. Met een blik van medelijden kijk ik naar de tas met de ballon, die nog altijd plompverloren bij het rek staat. Als een zwangere vrouw die midden in een bevalling tot haar lot is achtergelaten door de dokter. ‘Oké. Ik denk dat ik genoeg weet. Ik denk er nog over na!’ De verkoper hangt mijn tas terug in het rek. ‘Geen probleem! Als u nog meer vragen heeft, kom gerust langs. Dan help ik u graag.’ Ik ontplof bijna, maar laat niets merken. De verkoper loopt terug naar de zwangere tas en gaat verder met pompen, alsof er niks is gebeurd. Als ik de winkel verlaat, zwaait hij beleefd naar me. Ik zwaai beleefd terug terwijl ik woedend denk: Ja, daar ben je goed in, ballonnen oppompen!

Margaretha Juta
0 0

Thuislevering

De fietser op het scherm leek hun huis maar niet te kunnen vinden. Hij reed er telkens voorbij in plaats van bij het icoontje te stoppen. Jayden had voorgesteld om de bezorger te bellen, maar dat vond zijn vader niet nodig. Zijn vader had niet geluisterd. Niet echt. Hij zat weer voor zich uit te staren. Jayden liep naar de keuken en nam de laatste rijstwafel uit de kast. Als hij nog meer honger kreeg, zouden zijn ingewanden zichzelf verteren.      Vroeger zou zijn vader boos geworden zijn als hij kruimels maakte. Maar sinds de scheiding werd hij niet meer boos. Dat vond Jayden fijn. Onlangs had hij in de tuin zijn oude pop verbrand. Het was geweldig om het smeulende gezicht te zien invallen, en om te weten dat zijn geheim – dat hij als kleuter met poppen speelde – nu veilig was. Achteraf gezien had hij het beter in het gras gedaan. Maar wat maakte het uit? Zijn vader was over de zwartgeblakerde terrastegel heen gestapt, alsof het hun poes Daisy was.      Een bericht verscheen op het scherm. De bezorger wou dat zijn vader naar buiten kwam.      Jayden legde de aangebeten rijstwafel op de armleuning en zei: ‘Ik ga wel!’      Buiten zag Jayden hun auto staan. Zijn vader had het aluminium zonnescherm achter de ruitenwissers gestoken. Niet tegen de zon – die had niet meer geschenen sinds augustus – maar tegen de schaamte. Waarschijnlijk wou hij niet voortdurend herinnerd worden aan het feit dat de hele straat wist wat er gebeurd was. Jayden ging in het midden van de straat staan en keek of hij het voorlicht van de brommer of de elektrische fiets zag. Het was donker, en de straatverlichting brandde al.      Zijn vader wou niet zeggen wie het had gedaan, maar Jayden was niet dom. Het was zijn moeder geweest, natuurlijk. Ze was kwaad op zijn vader omdat hij met die Brenda had aangepapt. En ze had sporen achtergelaten. Twee auto’s verder, in de goot, had Jayden een ingedeukte vijfliteremmer met spanringdeksel gevonden. Vloeibaar bitumen. Jaydens moeder was dakdekker, en Jayden had zulke emmers dikwijls in de voorkamer zien staan. Voordat zijn vader wakker werd, had Jayden de emmer in de Leie gegooid en met een zware tak ondergeduwd. De voorruit had hij met keukenpapier proberen schoon te wrijven, maar dat was niet gelukt, omdat het papier eraan was blijven plakken.      Toen Jayden een fel licht zag, ging hij aan de kant. De bezorger was niet met de brommer of de fiets gekomen, maar met een elektrische step.      ‘Je hebt je huisnummer niet opgegeven,’ zei hij.      ‘Is dat een Kaabo Wolf King?’      De bezorger zette de step op zijn standaard en opende zijn rugzak.       ‘Hoeveel heb je ervoor betaald?’ wou Jayden weten.      ‘Veel te veel.’      Jayden schudde met zijn hoofd. ‘Twee motoren, vijf uur laadtijd, hydraulische remmen, schokophanging.’      ‘Verfaillie?’      Jayden knikte en nam de tas van de bezorger aan. ‘Trekt dat ding echt zo snel op als een Lambo?’      ‘Ik weet niet,’ zei de bezorger. ‘Nog nooit met een Lambo gereden. Je ouwe thuis?’      ‘Hij hoeft niets,’ zei Jayden.      ‘Ik heb iets voor hem.’      ‘Ik zeg dat hij niets hoeft.’      De bezorger haalde een klein doorzichtig zakje uit zijn binnenzak en schudde ermee. ‘Gratis staaltjes!’      Toen de bezorger langs hem heen liep, in de richting van de openstaande voordeur, aarzelde Jayden geen seconde en trapte de step omver. Onmiddellijk maakte de bezorger rechtsomkeert en zette hem weer overeind.      ‘Mijn bar ends!’ zei hij, terwijl hij het stuur van dichtbij bekeek.      Jayden ging naar binnen. ‘Voor dat geld koop je twee scooters, debiel,’ zei hij, voordat hij de deur dichtgooide.      In de hal controleerde hij of alles erin zat: Haribo Dragibus, Lutti Candylace, Maltesers, Kellogg’s Coco Pops Loops, Dextro Energy, Napoleon Fruitmix, Mentos Gum Aqua Kiss, Fanta Orange Lemonade, Gourmet Gold Kattenvoeding, Aïki Noodles Chicken Flavour en Ben & Jerry’s Cookie Dough S’Wich Up.      ‘Waar zijn mijn M&M’s?’      Jayden rende naar buiten, maar de bezorger was al weg.      Zijn vader was ook weg, toen hij de woonkamer weer binnenkwam. Gaan slapen, waarschijnlijk. Jayden sloot de gsm aan op de lader en duwde de smeulende sigaret uit, die zijn vader in de asbak had achtergelaten.      Toen haalde hij de kaft van een van zijn schoolboeken en spreidde die uit op de tafel. In het midden legde hij de boodschappen, behalve de ontbijtgranen, de noedels, de frisdrank en het kattenvoer. Die waren voor hen. Hij wikkelde de kaft eromheen en plakte de uiteinden aan elkaar vast met plakband. Hij dacht niet dat zijn vader cadeaulint had, dus trok hij een veter uit een oude schoen en gebruikte die om een strik te maken.      Toen was het af.      Om niet aan kerst te hoeven denken, dacht Jayden aan Anita, de directrice van zijn school. Als je iets deed wat niet mocht, bijvoorbeeld de deur van de pannakooi vergrendelen met een paraplu, zodat de kleuters er niet meer uit konden, nam Anita je oorschelp vast en draaide eraan als aan een kauwgomballenautomaat. Uit de automaat kwam dan geen kauwgombal, maar een doodskreet. Jayden had ondervonden dat hij elke vervelende gedachte kon verdrijven door aan haar te denken. Elke vervelende gedachte, behalve die aan Anita zelf, natuurlijk. Wat hij toch als een groot gebrek beschouwde, aangezien ze dikwijls door zijn hoofd spookte.      Hij propte een paar handjes ontbijtgranen in zijn mond, keek in de spiegel of zijn haar goed zat en liep de deur uit.       De gelukkige was een meisje genaamd Tina. Tina woonde twee straten verderop in een rood huis met blauwe kozijnen. Voor de zomer had ze in een sociaal huurappartement in dezelfde wijk gewoond, nabij het park met de twee kasseistroken die aan de oude beluiken herinnerden. Jayden en zij hadden een gemeenschappelijke kennis: Dolfin, een dikke jongen met één arm, die een portefeuille uit je achterzak kon halen – en er weer in stoppen – zonder dat je het voelde. Totdat Dolfin, vanwege een ruzie tussen zijn moeder en de zorgleerkracht, naar een andere school moest, had hij bij Jayden in de klas gezeten. Tina was de kleindochter van de broer van Dolfin zijn opa.      De drie waren bevriend geraakt toen zoenende tieners hen uit het speelhuisje bij de glijbaan hadden verjaagd. Het was juli. Jayden en Dolfin waren dennenappels aan het rapen tussen de bomen ernaast, toen Tina kwam vragen wat er aan de hand was. Jason vond haar aanvankelijk maar niks. Ze had een hese stem en droeg paarse teenschoenen, die er niet alleen belachelijk uitzagen, maar ook geen bescherming boden tegen de glasscherven in het zand. Maar wat kon ze mikken! Na twee pogingen raakte ze de jongen in het speelhuisje pal op de lip. Verder zoenen kon hij wel vergeten. Hij sprong overeind en stootte zijn hoofd tegen het dak en gleed brullend de glijbaan af. Minutenlang hadden ze zich in de betonbuis moeten verstoppen, terwijl ze hun lach inhielden.      Haar vaders motor stond voor de deur, met de hoes eroverheen, en het licht in de fitnesskamer brandde. Jayden aarzelde. Die vent kneep je stuk als een chocolade-ei.       Toch duwde hij op de bel.       Een vrouw met strenge, wij uitstaande ogen verscheen in de deur. In plaats van te praten, kruiste ze haar armen. Plotseling wou Jayden dat haar vader had opengedaan.      ‘Ik wou haar M&M’s geven,’ zei hij, ‘maar de bezorger vergat ze.’      ‘Hij heeft haar brief op het internet gezet,’ zei de vrouw streng. ‘Weet je hoe vernederend dat is voor een meisje van haar leeftijd? Het vraagt moed om je gevoelens te uiten. Het zal jaren duren, voordat ze haar hart nog een keer voor iemand zal durven open te stellen.’      Jayden zag dat de vrouw werkelijk gaf om wat haar stiefdochter overkomen was. ‘Als je wilt, mevrouw,’ zei hij, ‘zal ik hem een lesje leren.’      De vrouw lachte haar vullingen bloot. ‘Nee, nee, nee,’ zei ze, ‘jij hebt al meer dan genoeg gedaan.’      Jayden wou zeggen dat hij niet degene was die Tina’s brief op het internet had gezet en dat ze hem dat dus niet kwalijk mocht nemen, maar hij was bang voor haar reactie en slikte hij zijn woorden in.      ‘Hoe gaat met haar?’ vroeg hij.      ‘Eerst haal jij die vreselijke grap met haar uit,’ zei de vrouw, ‘en dan gebeurt dit. Hoe denk je dat ze zich voelt?’      ‘Slecht.’      ‘Het was een retorische vraag!’ Ze monsterde zijn gezicht en zuchtte. ‘Dat is een vraag waarop je geen antwoord wil, omdat iedereen het antwoord toch al weet.’      ‘O,’ zei Jayden. ‘Sorry.’      De vrouw legde haar hand op haar voorhoofd. ‘Waar zat je met je gedachten, Jay? Ze had daar kunnen sterven!’      Tina had niet om hulp geroepen. Daarvoor was ze te bang geweest. Jayden had zijn oor tegen de stalen deur moeten houden om haar te kunnen horen, tegen de gele driehoek met de bliksemschicht erin. Ze fluisterde bijna, zo bang was ze. Niet omdat het er donker was – al moest ze geen hand voor haar ogen hebben gezien – maar vanwege de knetterende transfo’s om haar heen. Overal afblijven, riep hij haar toe. Overal afblijven, en dan komt alles goed. En toen was hij weggegaan, lachend.      Ze had haar gsm bij zich. Een half uur eerder had hij haar grappige snaps zien maken van duiven met ontbrekende tenen. Anders zou hij het toch nooit hebben gedaan?       ‘Is dit weer zo’n retrovraag?’      ‘Nee!’ zei de vrouw. ‘Waar zat je met je gedachten?’      Jayden keek naar het pakje in zijn handen. ‘Ik weet het niet.’      ‘Wist je hoe gevaarlijk het was?’      ‘Ja.’      ‘Waarom deed je het dan?’      Waarom had hij het gedaan? Het was gewoon gebeurd. Heen en weer lopend over een bankje, enkele meters van het transformatorhuisje, had Tina haar meesterplan aan hem uitgelegd. Blijkbaar had een meisje uit haar klas met het donkere haar op haar armen gelachen, en Tina zou het haar betaald zetten. Ze citeerde uit de brief die ze naar het liefje van het meisje had geschreven, en lachte vals. Een kwestie van tijd voordat hij toehapte, en dan hoefde ze alleen nog maar toe te kijken hoe het stelletje uiteenspatte. De manier waarop ze praatte – ze leek wel een schurk uit een Bond-film. Dit was Tina niet. Dit was iemand anders, iemand slecht. Misschien wou hij zijn vriendin terug? Misschien hij haar transformeren?      ‘Het was een slechte grap, mevrouw,’ zei Jayden. ‘Ik dacht niet goed na.’      ‘Dat kun je wel zeggen.’       Er viel een stilte.      Toen wees de vrouw naar het pakje. ‘Zie ik het goed? Staan daar passertjes op?’      Jayden keek omlaag. ‘Het is kaftpapier.’      ‘Hoe gaat het eigenlijk op school?’      ‘Saai,’ zei Jayden. ‘Naar het schijnt.’      ‘Naar het schijnt?’      Jayden haalde zijn schouders op.      Op de eerste verdieping ging een deur open. Jayden en de vrouw keken omhoog. Een ogenblik later dreunden zware voetstappen de trap af, en kuiten zo dik als hammen verschenen uit de schaduw van het trapgat. Een vlezige hand gleed langs de leuning. Tina’s vader, wiens tanktop losjes om zijn middel hing, leek onderweg naar een van de vertrekken op de benedenverdieping, maar bleef staan toen hij Jayden zag.      ‘Weet je wat,’ zei Jayden. ‘Ik geef het haar wel een andere keer.’      ‘Er komt geen andere keer,’ zei Tina’s vader.      De vrouw nam de hand van haar echtgenoot vast. ‘Jayden komt zijn excuses aanbieden.’      ‘Excuses niet aanvaard.’      ‘Poepie,’ begon de vrouw. ‘Die jongen …’      ‘Niks, Poepie,’ zei de man en maakte zijn hand los. ‘Tina is mijn dochter, en ik zeg dat er geen andere keer komt.’      ‘Glenn is mijn zoon,’ zei de vrouw. ‘Dat heeft je anders nog nooit tegengehouden om op hem te vitten.’      ‘Gaan we zo beginnen?’      ‘Jij bent begonnen.’      ‘Och, doe niet zo kinderachtig.’      ‘Kinderachtig?’ zei de vrouw. ‘Is het kinderachtig als een vrouw voor haar zoon opkomt?’      ‘Ik dacht dat dit over Tina ging?’   Toen Jayden thuiskwam, leek alles weer bij het oude. De kale kapstok in de hal, de deken half op de bank, de peuken in de glazen asbak, zijn dode opa’s knullige stadsgezicht op de schoorsteenmantel, de afstandsbediening van de televisie nog altijd zoek, de tapijten met hun donkere vlekken en rafelende randen – alles stond, lag of hing er nog precies bij zoals hij het een halfuur geleden had achtergelaten. Jayden beeldde zich hoe hij de kapstok uit de muur trok, de deken aan flarden knipte, de asbak op de salontafel uitstortte, een gat sloeg in zijn opa’s stadsgezicht, de televisie omvergooide en de tapijten vanonder de meubels rukte – om de boel eens op te schudden. Maar dat deed hij allemaal niet. Nee, hij ging op de vloer liggen en keek naar het plafond, terwijl hij snoep at uit het pakje dat hij onherstelbaar had opengescheurd.      Een uur of wat later ging de bel over. Ontwaakt uit een diepe slaap, veerde Jayden overeind en prevelde: ‘Brenda?’      Hij verbaasde hem dat hij haar naam uitsprak. Zou hij haar vergeven als ze nu voor de deur stond? Zou hij het kunnen? Zo niet, zou hij Tina dan nog kunnen vergeven?       Toen herinnerde hij zich het probleem met hun draadloze deurbel. Een inwoner van hun straat, vermoedde zijn vader, had een autosleutel die hetzelfde korte radiosignaal verzond, wat dat ook moge wezen. Telkens als hij zijn auto van of op slot deed, ging hun bel over. Dat kon makkelijk opgelost worden, beweerde zijn vader. Je veranderde de frequentie van de bel. Toch deed hij het nooit.       Jayden ging weer liggen, in het donker nu, en at de laatste snoepen uit het pakje, die, zo realiseerde hij zich, als je er zoveel kon eten als je wou, uiteindelijk teleurstelden.

Kenny De Thaey
8 1

Portiek

Portiek  Op weg naar huis begon het te regenen. Om niet nat te worden, ging ik een portiek in. Ik zette mijn tas met boodschappen neer en keek de grauwe grijze straat in. Langs het trottoir stond een begrafenisauto geparkeerd met daar achter drie volauto’s. Er moest dus een lijk in de buurt zijn.      Na een kwartier schuilen, goot het nog steeds. Ik begon trek te krijgen en dacht aan de grote pot zure haring in de boodschappentas. Ik zou er best een lusten. Na wat twijfelen pakte ik de pot en keek door het glas naar de zilverkleurige visjes. Het water liep me in de mond. Er was niemand in de buurt, dus dacht ik waarom ook niet. Ik pakte de pot stevig beet en draaide de deksel, die goed vast zat met een ruk open. Door de schok glipte de pot uit mijn handen en spatte op de grond uiteen. Als een eiland lagen de haringen op een hoop in een plas azijn scherven en uien. Spijtig keek ik naar de ravage en vervloekte mezelf om mijn stommiteit.      Maar zo te zien had de bovenste haring niets geleden. Die zou ik nog best kunnen opeten. Ik ging op mijn hurken zitten om het visje nauwkeuriger te bekijken. Er was niets mis mee. Ik pakte hem op en wilde een hap nemen, toen een deur in het portiek open ging. Er werd een brancard op wielen met daarop een doodskist naar buiten geduwd, waarna een aantal mannen in het zwart de overledene beschut door grote paraplu’s naar de lijkauto brachten.     Intussen kwamen naasten van de overledene uit het huis het portiek in. Ik stond ertussen of ik er bij hoorde en zag droevige blikken van verstandhouding. Niemand zei iets. De stilte werd alleen verbroken door gesnotter en het geknars van glas onder voetzolen.       Een vrouw naast mij vroeg fluisterend: ‘Wat doet u hier meneer. Wie bent u?’      Ik voelde mij ongemakkelijk. Het liefst was ik weggegaan,  maar nu het regenen was veranderd in een wolkbreuk bleef ik staan en zei: ‘Mevrouw ik ben hier om te schuilen voor de regen.’      De vrouw veegde haar rood betraande ogen af en zei iets te hard naar mijn zin: ‘Meneer we zijn hier om tante te begeleiden naar haar laatste rustplaats. Ik vind uw aanwezigheid zeer ongepast.’      Ik keek naar de afkeurende blikken op de gezichten om mij heen en dacht, ook in het uur van de dood kunnen mensen klootzakken blijven.        Gelukkig kwamen de uitvaartmedewerkers terug om de rouwenden naar de volgauto’s te begeleiden.      Ik was weer alleen. Op de grond lag een vieze smurrie van platgetrapte haringen en er hing een ranzige geur van zure vis, regenjassen en parfums. Ik voelde me misselijk worden. Ik moest hier weg en stapte het portiek uit de regen in. Snel ben ik naar huis gelopen waar ik drijfnat aankwam.

Krasslanskyp0⁰
0 0