Zoeken

Ontbijt bij Tiffany

"Ken jij Frans?" "Nee, maar Frans kent mij wel." Een mop zo oud als de straat. Ik vertelde ze afgelopen zomer nog in Brussel, waar we met vrienden enkele dagen in een hotelletje vlakbij de Vismarkt logeerden. Le Vismet, zeggen ze in het Frans. Makkelijk toch. Het Nederlands van de eigenaar was maar comme ci comme ça. We moesten ons beste Frans bovenhalen. Een prachtige taal als u het mij vraagt, zowel gesproken als gezongen. Maar niet de gemakkelijkste. Dat zou nog blijken tijdens ons verblijf. Na een hele dag en avond gebrusseld te hebben, schoven we 's morgens aan voor het ontbijt. Alles pico bello, enkel een eitje ontbrak. Misschien ging het er de tweede dag wel bij zijn. Anders zouden we het zeker vragen. Onze vriendin spreekt een aardig woordje Frans en verzamelde bij de uitbater enkele interessante culinaire tips in de hoofdstad. We hadden het plan om richting Louizalaan (den Avenue Louise) en Elsene te stappen. Op de terugweg passeerden we voorbij het geboortehuis van Audrey Hepburn. En wat een toeval, daarna zagen aan de Waterloolaan plots Tiffany’s liggen. Een perfect bruggetje naar het ontbijt van de volgende dag. Want na een verkwikkende nachtrust lag er nog steeds geen eitje bij het petit dejeuner. Ik trok mijn stoute Franse schoenen aan en richtte me vriendelijk tot de uitbater. “Vous avez un oeuf s’il vous plaît?”. Ik besefte meteen dat het eruit kwam alsof ik het persoonlijk aan een kip vroeg. “Seulement un oeuf?”, lachte hij. Nee, natuurlijk niet. “Des oeufs peut-être?” “Oui oui, des oeufs”, zeiden hem we in koor na. Het klonk alsof we ons aan een Franse chanson waagden. Een kwartiertje later kwam hij aanzetten met vier voortreffelijk gekookte eieren. Hij had het begrepen, dat is het belangrijkste, n’est-ce-pas? Och, die Franse taal. Eitje toch!

Rudi Lavreysen
11 1

Violofoon

De violofoon, ook wel trompetviool of strohviool genoemd, is een wereldberoemd instrument met maximum 2 snaren en een toeter. Als straatmuzikant vermomde sadisten gebruiken het om toevallige passanten de stuipen op het lijf te jagen in drukke winkelstraten, teneinde hen te dwingen tot het doneren van grote hoeveelheden geld. Juist. Dát instrument. Het klinkt als de paringsdans tussen een slijpschijf en een zieke rat, maar toch is het gewoon een instrument. Een martelinstrument welteverstaan. De violofoon is een uitvinding van de Duits-Amerikaanse ingenieur Walter Stroh, die eerder bekendheid verwierf met de uitvinding van een soort bleekwater, waarheidsserum en pesticide dat we vandaag kennen als de strohrum. In 1979 nam Stroh deel aan een prijskamp van de CIA, die zocht naar een auditief foltertuig om Latijns-Amerikaanse rebellen tot bekentenissen te dwingen. Beroemde deelnemers aan deze wedstrijd waren onder meer het debuutalbum van Einstürzende Neubauten en de Eurosongklassieker ‘J’aime la vie’ van Sandra Kim De wedstrijd werd uiteindelijk gewonnen door de violofoon. De jury prees het marteltuig om zijn ‘frontale aanval op het menselijke gehoororgaan’. Ondanks die lovende woorden heeft de Amerikaanse overheid het instrument nooit gebruikt. Het Hooggerechtshof bepaalde immers in 1984 dat de trompetviool in strijd is met de Amerikaanse grondwet. Ook Amnesty International en Human Rights Watch veroordeelden het gebruik van de strohviool met klem. Sindsdien begon de violofoon een clandestien leven te leiden. De Siciliaanse maffia gebruikte het om schuldenaren tot betalingen te dwingen. In Irak werd het instrument door Saddam Hoessein gebruikt voor het ontruimen van Koerdische dorpen. De geschiedenis van de trompetviool nam een nieuwe wending in de jaren ’90 toen Roemeense sadomasochisten het marteltuig introduceerden in hun seksuele praktijken. Vanuit Roemenië verspreidde de violofoon zich in de vroege jaren 2000 naar alle uithoeken van de Europese Unie, daarbij geholpen door het vrij verkeer van personen en goederen. Violofonisten zijn anno 2021 niet weg te denken uit het straatbeeld van West-Europese steden. Middels de mensonterende pokkeherrie die uit de toeter van hun gesofisticeerde folterinstrument galmt, breken ze de wil van terloopse passanten, die zich uit pure wanhoop bereid tonen om al hun zakgeld en zelfs de code van hun bankkaart af te geven. Nodeloos om te zeggen dat de meeste strohviolisten uitsluitend financiële motieven hebben. Toch zijn sommige beoefenaars oprecht beledigd, wanneer slachtoffers hen een briefje van 50 euro voorhouden met de vraag om het geluid te dempen. Deze muzikanten hebben hun wortels in het Roemeense BDSM-milieu en vormen een hardnekkige en uiterst gevaarlijke ondersoort. Maar zelfs het ergste marteltuig toont soms zijn meerwaarde. Neem nu de eindejaarsperiode, wanneer de consumptiedrift van de gemiddelde Vlaming zo’n vaart neemt dat enkel een sonische shocktherapie, een auditieve clusterbom als de strohviool redding kan bieden. Slechts één strijk op een snaar van dit instrument volstaat om het centrum van Antwerpen te vrijwaren van de dagelijkse lading shopaholics,  die om God weet welke reden vooral lijkt te bestaan uit overspannen ouders, Billie Eilish-klonen, Primark-junkies, terminaal hippe stijliconen, verveelde middenklassers en andere kakwijven en klootzakken met veel geld en weinig hersenen. En om die reden, ondanks alle lijden die het onding me bezorgt als ik eens over die vervelende Meir moet fietsen, zeg ik zonder veinzen: Dank u, violofoon! Pieter Van der Schoot

Pieter Van der Schoot
203 1

Trema wordt trauma

Al dat modern gedoe, hij is het hartgrondig beu!  Genderneutraal, non binair, metroman.  Wat zijn dat allemaal voor belachelijk nieuwe termen.  Vreemd.  Bevreemdend.  Modeverschijnselen.  Hij is eerder van de goede oude stempel.  Ziet zichzelf als een romanticus.  De ridder op het witte paard.  Die graag een prinsesje aan zijn degen zou rijgen.  Alleen, hij is een beetje in de war.  Mag je dat nog zeggen?  Dat je een prinsesje wilt in plaats van dat je een prins of prinsesje wilt zijn?  #MeToo ligt nog vers in het collectief geheugen en de Melania Trump-quote “it’s just boys talk” ook.  Daar wil hij liever niet mee geassocieerd worden.  Want hij is geen boy, hij is een man!  Een man met een voorliefde voor het geschreven woord.  Daarom neemt hij vanavond deel aan het Groot Dictee der Nederlandse Taal.  Koppeltekens, umlaut tekens, trema’s, hij is er fan van.  Vanavond kan je via livestream deelnemen en dat zal hij uiteraard doen, zo goed en zo integer mogelijk.  Door eerlijk de autocorrectie en spellingcorrectie uit te schakelen op z’n computer.  Want een echte man, die doet het zonder.   Het dictee is een groot succes, al eindigt hij net naast het podium op de vierde plaats.  De ergste plaats die je je kunt bedenken.  Iedereen gaat toch voor winst?  En als je verliest, dan word je toch beter voorlaatste dan vierde?   Vierde is een regelrechte ramp, net geen medaille.  Vierde is een kutplaats.  Maar dat mag je tegenwoordig niet meer zeggen, want dat hoort niet.  “Deelnemen is belangrijker dan winnen” schrijft zijn vriendin-in-wording hem die avond via chat.  Een magere troost.  Als een echte gentleman probeert hij deze dame nu al enkele weken digitaal het hof te maken met zoete woorden en zelfbedachte ronkende proza.  Zij beantwoordt zijn lange berichten met prachtige poëzie van haar hand.  Eigenlijk heeft hij een hekel aan gedichten, dichten, rijmen of hoe je al dat zeemzoeterig gedoe ook wilt noemen.  Maar vanavond herleest hij de schrijfsels van zijn vriendin-in-wording en vindt zo de troost die hij zoekt. De bluts die hij opliep toen hij daarnet van het podium viel, wordt uitgedeukt door haar zalig zachte rijmpjes. In gedachten zal hij haar morgen via Facebook Live een serenade brengen als een moderne Romeo, om haar de liefde te verklaren.  Hij ziet het al helemaal voor zich, met fonkelend ridderpak.  En heel veel likes.  Maar eerst moet hij nog even het pad naar haar hart effenen via poëtische wegen.  Als een ruwe bolster met blanke pit tokkelt hij verder op zijn toetsenbord en vergeet daarbij de autocorrectie opnieuw te activeren. “Ik hou van jouw poezie” verschijnt op het scherm.  Met daarnaast het blauwe vinkje ‘afgeleverd’.  De cursor blijft genadeloos pinken en geeft als een defect stoplicht het gevaar van deze situatie weer.  Het blijft stil aan de overkant. "Ik hou van jouw poezie".  Een vergeten trema als trauma.  #MeToo lonkt.       Noot : deze column is ironisch en als taalgrap bedoeld. Het is niet de bedoeling om impliciet kwetsend of minimaliserend te zijn tegenover reële #MeToo verklaringen.    

Carolien Libbrecht
85 1

Vrijheid, blijheid

Het aantal campers op de weg begon op te vallen. Diep nadenkend over die toegenomen populariteit, daarbij reflecterend over mijn eigen behoeftes, kon ik niet anders dan vaststellen dat een vakantie met de camper beslist zijn charmes had. ‘De vrijheid die je dan hebt’, betoogde ik gloedvol tegen mijn man, ‘snel even de weerapp raadplegen, vertrekken, gewoon de zon achterna. Lang leve het buitenleven, daar houd jij toch zo van? En je hebt altijd alles bij je. Kleren, eten, bed, bad en toilet.’ Ik werd al blij van de gedachte alleen. Mijn man aarzelde, ging toch vrij snel overstag en voor mijn verjaardag huurden wij een camper.  Op weg naar Frankrijk kijk ik genietend om me heen. Stralend weer, goed onderhouden wegen, uren muziek via Spotify, wat kan het leven mooi zijn. ´s Avonds zit het wel een beetje tegen: de aanbevolen camperplaats in Metz is volzet. Gelukkig vinden we nog een plekje op de gewone parking dichtbij. Geen water, geen elektriciteit, maar kom, besluiten we, voor één nachtje is dat geen probleem. De tweede avond, in Charmes, parkeert mijn man het gevaarte keurig tussen twee andere campers. Op een heel idyllische plek, met zicht op de rivier. Alleen een beetje jammer dat het stroom- en waterpaaltje het niet doet en dat er ´s morgens hondenpoep voor onze deur ligt. En dat hij daar in trapt.Vastbesloten er toch een leuke vakantie van te maken stelt hij voor een paar dagen op een échte camping te gaan staan. ‘Daar heb je toch grotere plaatsen en ruimere sanitaire voorzieningen. En als we wegrijden, hoeven we niet meteen alles in te pakken. Dan kunnen we ons tafeltje en stoelen buiten laten staan.’  Wanneer we terugkomen van een stadsbezoek staat er een grote caravan op ons plekje en hebben de buren rechts onze meubeltjes ingepalmd. Als ik dan ook nog eens bedenk hoe we dat laddertje weer op moeten om in die alkoof te gaan slapen, zinkt de moed me in de schoenen. En dat chemisch toilet… Ineens bevalt me het hele idee niet meer. Het idee dat je altijd alles bij je hebt.

ingridvdk
0 1

Wat doe je met de schoolwerkjes van je kinderen?

Kinderen zijn de pest voor elke ouder. Je werkt je de benen onder het lijf, windt jezelf op in eindeloze files, verliest je hoofd in de dagelijkse stroom e-mails, sms’en en telefoons, duizelt zo hard dat zelfs een familiepak Rilatine geen klaarheid schept, breekt je hoofd over wat voor zooi je vanavond weer gaat koken, kiest uiteindelijk toch voor een diepvriesmaal of een Happy Meal, en als je eindelijk thuiskomt van die plek tussen het vagevuur en de hel die jouw job is, dan krijg je het gezeik van de kinderen over je heen. De kids. Die schattige oogappels, waarvoor je bereid bent nietjes in je tepels te schieten. Je zou ze wel kunnen wurgen. Zeker voor ouders met ADHD is de rommel van kinderen een wetenschappelijk bewezen foltertechniek. Vooral de ontelbare tekeningen en knutselwerkjes die ze meebrengen van school hangen je de keel uit. Zelf zijn de kleine serpenten apetrots op de krabbels en hersenscheten die ze op het papier braken. Jij daarentegen - als hooggeschoolde cultuurminnaar - wéét dat hun productie ongeïnspireerde bagger is. Eén blik in de schitterende puppy-ogen van deze lopende en jengelende nagels aan jouw doodskist is echter voldoende om je ouderhart te doen smelten, of toch minstens een tikkeltje sneller te doen kloppen. Dus houd je die rommel bij. Uit nostalgie en om de lieve vrede te bewaren. Niettemin raden we ouders met ADHD aan om tijdig paal en perk te stellen aan deze ongein. Laat de onvoorwaardelijke liefde voor je kinderen geen obstakel wezen voor je geluk . Constante overprikkeling is immers de grootste vijand van een ADHD’er en kinderen zijn beruchte prikkelbronnen. Voor ouders die met het gevreesde fenomeen ‘schoolwerkje’ te maken krijgen, bestaat er gelukkig een handig trucje om het probleem vakkundig te elimineren - en tegelijk je kind een goede levensles te geven. De methode is verassend eenvoudig. Elk nieuw werkje of uitmuntend cijfer dat jouw zoon, dochter, X of hermafrodiet mee naar huis neemt, kan je bevestigen aan een prikbord op een zichtbare plek in je huis. De meest logische plaats daarvoor is het toilet of – als je liever op je gemak schijt – de keuken. Met elk nieuw werkje dat je op het prikbord bevestigt, verwijder je uiteraard een oud werkje. Dat werkje bewaar je in een speciale doos met een afsluitbaar deksel. Je kan een Tupperware-doos nemen, maar met de finaliteit van de volgende stap in het achterhoofd kies je beter voor een houten of kartonnen exemplaar. Om jouw kind een gevoel van eigenheid en zelfwaarde te geven kan je de doos in zijn/haar/x favoriete kleur verven of het een speciale naam geven, zoals ‘Wonderdoos’ of ‘Talentenbox’. Als het doosje met oude werkjes vol is, dan werp je die simpelweg in de open haard. Zo is er weer ruimte in jouw woning en in jouw hoofd. Bovendien heeft je kind zo een wijze levensles geleerd. Nu weet hij/zij/x/het dat het perfect normaal is om oude dingen te vervangen door nieuwe zaken, zelfs als die nieuwe werkjes in feite geen vooruitgang betekenen ten opzichte van de vorige. Het leven is immers een cirkel. De levenden voeden zich met de doden. Uit as zijt gij geboren en tot as zult gij wederkeren. Je kan de symbolische lading van deze techniek kracht bij zetten door de ‘Wonderdoos’ te gebruiken als brandstof voor een zomerse barbecue. Zo kan je erop wijzen dat de werkjes niets voor niets verloren zijn gegaan. Zij houden het vuur brandende, waardoor jullie nu lekkere worstjes, satés en koteletten kunnen eten. De barbecue kan je overigens ook aangrijpen om kinderen vertrouwd te maken met het fenomeen ‘rouw’. Je kan bijvoorbeeld de worsten, koteletten en satés vervangen door Bunnie, het konijn van je zoon, dochter, x of hermafrodiet. Gezamenlijk het huisdier verorberen is de perfecte manier om je kind te tonen dat de dood geen vijand is, maar een noodzakelijk onderdeel van de natuurlijke cyclus. Ook de dood is deel van het leven. Net zoals wij ooit elkander ten grave zullen dragen, zo dragen wij heden ten dage het konijn Bunnie ten mage.   Pieter Van der Schoot

Pieter Van der Schoot
15 1

Belgisch fetisjisme: "Verliefd op een baksteen"

Over smaken en seksuele voorkeuren valt niet te twisten. De ene valt in zwijm voor hoogbejaarde, West-Vlaamse dames met een maatje meer. Sommigen geilen op nauwelijks meerderjarige schandknapen met drie tepels. Nog anderen zweren bij Thaise ladyboys. Alles kan in onze liberale samenleving. Maar wat doe je als je verliefd wordt op de Berlijnse Muur? Het overkwam Eija-Riitta Eklöf die in 1979 trouwde met de beruchte fysieke grens tussen Oost- en West-Berlijn. De Berlijnse Muur was met zijn 18 lentes net meerderjarig. Eklöf was 24, en vond de Berlijnse Muur 'de beste en meest sexy muur van de hele wereld'. De Chinese Muur mocht er ook wezen, maar leed aan overgewicht. Het geluk van de mens en de muur was echter van korte duur. In 1989 werd de Berlijnse Muur vermoord door een woedende menigte. Sindsdien gaat mevrouw Eklöf-Berliner-Mauer door het leven als een treurende weduwe. Ze is niet de enige die een relatie aanknoopte met levenloze voorwerpen. Samen met Erika LaBrie (beter bekend als mevrouw La Tour Eiffel) was Eklöf lid van een organisatie voor objectseksuelen, zeg maar: iedereen die wel eens droomt van een stevig nachtje uit met die lekker glimmende brievenbus van de buren. Objectseksualiteit is de meest komische en de meest tragische van alle geaardheden. Maar objectseksualiteit is ook buitengewoon onpraktisch. Hoe hard ik ook mijn best doe, ik kan mij niet voorstellen hoe een poliamoureuze LAT-relatie met de porseleinen kopjes van mijn oma in zijn werk zou gaan. Moet ik het gewoon zeggen als ik haar servies meeneem voor een intiem moment in de sauna? En waaraan kan ik mij verwachten als oma, die slechtziend is en de bibber heeft, ongewild de kopjes in duizend stukjes laat vallen? Dan breekt ze niet enkel een kostbaar erfstuk, maar ook mijn hart. Oma is dan niet langer de ietwat bazige hoogbejaarde vrouw die ze is, maar de moordenaar van mijn seks/levenspartner. Al mag zij dat laatste natuurlijk nooit weten. Toch zie ik ook enkele voordelen aan objectseksualiteit. Alles hangt natuurlijk af van de aard van het begeerde object. Een roomsoesje is te kwetsbaar, een dolk te gevaarlijk. Als ik objectseksueel was dan zou ik een baksteen aan de haak proberen te slaan. Een baksteen is immers betrouwbaar, voorspelbaar, en een veilige steunpilaar voor een warm huis. Bovendien moet ik niet langer geld verspillen aan voorbehoedsmiddelen. In tegenstelling tot mensen en andere dieren verspreidt een baksteen immers geen gevaarlijke SOA's als syfilis, hiv of kinderen. Maar er is meer. Een baksteen stinkt 's morgens niet uit zijn bek. Hij koestert geen gevoelens voor anderen en een eigen wil is hem onbekend. Hij heeft geen hoofdpijn als ik met hem wil vrijen. En als iemand mij lastig valt tijdens de jaarlijkse rellen op de Turnhoutsebaan kan ik hem gebruiken om eventuele belagers de tanden uit hun muil te meppen. Maar bovenal zijn bakstenen vervangbaar en goedkoop. Ze zijn de ideale partner voor wie geen tijd heeft voor de liefde, de droomliefde van slachtoffers van onze doorholeconomie. Niet moeilijk dat ik een boontje heb voor bakstenen. Alleen jammer dat ik er geen in mijn lievelingsmaten vind. Pieter Van der Schoot  

Pieter Van der Schoot
61 1

De mens

Ik ben een mens.  Ik ben voorbestemd voor pikvorken en brandstapels, voor bestormingen en guillotines - voor de opstand.  Ik ben een mens. Mijn naam is homo sapiens, ik ben de jongste telg uit de familie van de hominiden. 300.000 jaar geleden keerde ik me tegen mijn naasten. Mijn broertje de neanderthaler sloeg ik de schedel in. Ik nam zijn vrouw en schoot mijn zaad tussen haar benen. Ze baarde mij bastaarden. Ik groepeerde ze in roedels, en ging er andere diersoorten mee te lijf. Als mieren stortten we ons op prooien die vele malen groter waren. Uit hun beenderen maakten we huizen, uit hun pels sneden we een tweede huid, een harnas tegen de elementen. Als we het ene beest hadden uitgeroeid, vergrepen we ons aan het andere. Zo trokken we over de aardkorst, al plunderend en moordend. Hele gebieden vraten we kaal. Wouden en moerassen verdwenen onder steden en monumenten, opgetrokken uit de ingewanden van de aarde. Zulks noemt men vooruitgang Ik ben een mens.  Ik ben geketend aan de aarde, en gedoemd om mezelf te bevrijden, om aan mijn kettingen te knagen tot de zon dooft en het stof over mijn botten dwarrelt. De vrijheid is mijn vloek.Waag het niet om dat verlangen te doven, om het te temmen en te kooien - want ik ben een mens. Denk niet dat ik tegen God rebelleer. God is integendeel een deel van mijn opstand. Hij is mijn handlanger. Hij bestaat echt, ik heb hem tenslotte zelf gecreëerd. Ik weefde zijn beeld uit het spinrag van mijn fantasie en plaatste hem boven de aarde, boven zijn bewoners en boven mezelf. Hij is de hoeder van mijn vrijheid, de maatgever van de kosmos - mijn kosmos. Hij is de bodyguard van mijn rechten: het recht op vrijheid, het recht op controle, het recht om andere dieren te martelen, te wurgen en verscheuren. Ik ben groter dan God, want Hij is geschapen naar mijn beeld - het beeld van een mens. Ik ben een mens. Ik spreek het uit met walging. Soms wil ik vluchten van mijn soortgenoten, van de andere mensen: van hun kreten en hun zuchtjes, van hun arrogantie en hun plunderzucht. Dan trek ik naar een van die stukjes natuur, ingekapseld in minuscule reservaten, zoals die ook bestaan voor overwonnen volkeren. Dan ga ik onder een wilg zitten, met een bries die door mijn haren waait en de zon die in mijn nekvel bijt. Maar zelfs daar ontkom ik niet aan de zweetgeur van mijn medemensen en het snerpende gegil van hun larven. En ik graaf een hol. Ik sluit me op. Diep onder de wortels van de wilg. De geuren van aarde, wortels en wormen zijn m’n enige metgezellen. De mensen zijn zedig afwezig, ver weg op de wandelpaden die door het woud lopen.Uiteindelijk ruik ik niets - niets dan mijn eigen zweet en mijn eigen zure adem die weerkaatst tegen de wanden van mijn grot.Niets dan mezelf. Een mens. Pieter Van der Schoot  

Pieter Van der Schoot
0 0

Mensen zijn koeien

Mensen zijn dieren. Ze eten, drinken en schijten. Ze paren, slapen en worden brakend wakker. Ze komen ter aarde met een schreeuw en verlaten haar met een zucht. En tussen al dat zuchten en kreunen spookt één vraag door hun hoofd: Wat maakt ons nu zo anders dan die andere beesten? Onze verwantschap met apen is welbekend. Minder bekend is dat de homo sapiens ook een stevige dosis runder-DNA met zich meezeult. Dat verhaal begon zo’n 8.000 jaar geleden in het Tweestromenland, toen een eenzame boer meer tijd doorbracht met zijn veestapel dan met zijn door baren en zwoegen afgepeigerde vrouw.  De boer had last van hoofdpijn, zuchtte de hele dag door, verloor zichzelf in gepeins en zinloze, onpraktische vraagstukken. Ten einde raad begaf hij zich naar de plaatselijke medicijnman die een harde diagnose stelde. De boer leed aan een ongeneselijke, chronische aandoening: verveling. Verveling is geen beschavingsziekte, verzekerde de medicijnman. De mens is van nature een verveeld diertje. Hoogstens kan men zeggen dat de verschijningsvormen van deze zielsaandoening erger werden toen de mens - deze bizarre, tweevoetige, naakte aap - zijn nomadische bestaan inruilde voor een bestaan als landbouwer. Hoe meer mensen zich onderwierpen aan bureaucratieën en priesterklassen, hoe meer zij hun leven insnoerden met rituelen en taboes, hoe sterker de aandrang werd om zich te verliezen in allerhande uitspattingen. Dat gold ook voor onze boer, die snel na de diagnose tot de conclusie kwam dat geen exces buitenissiger is dan je geërecteerde lid in plaatsen steken waar die anatomisch niet tot hun recht komen, zoals de schacht van een gedomesticeerde oeros. Zo geschiedde dat 8 millennia geleden een geslacht van koemensen ontstond, dat zich vanuit Mesopotamië over de hele aardkorst verspreidde. Die theorie is minder vergezocht dan ze lijkt. Veel gedragingen van moderne mensen verraden hun zoöfiele oorsprong. Zo is copulatie met melkvee een goed gedocumenteerd ontgroeningsritueel bij West-Vlaamse tienerjongens. Ook wie de dagdagelijkse routines van de moderne mens grondig bestudeert ziet meer gelijkenissen dan hem lief is.  Ondanks hun zelfverklaarde trouw aan idealen als individualisme, zelfontplooiing en ‘empowerment’, bewegen de meeste specimen van de menselijke soort nog steeds in kudden. Vijf dagen per week laten ze zich leegmelken in shiften van acht uur. Daarna trekken ze stalwaarts in veewagens met achteruitrijcamera en adaptive cruise control. Op de openbare weg veroorzaken ze zo’n opstoppingen dat ze volledig opgedraaid thuiskomen in hun hoogtechnologische stallen met vloerverwarming, digitale tv en wifi.  Koemensen verkeren in een staat van permanente haast, wat hen ongetwijfeld erg menselijk maakt. Enkel als hun kalfjes liggen te maffen nemen ze tijd voor zogeheten ‘quality time’. Dit ritueel verloopt steeds in hetzelfde stramien. De stier bestijgt zijn koe, die ogenblikkelijk ten prooi valt aan verveling. Deze drie minuten durende fase geeft het vrouwtje de gelegenheid om de gebeurtenissen van het voorbije etmaal te herkauwen en plannen te maken voor de volgende dag. Na afloop stort het mannetje zijn zaad tussen de poten van zijn wijfje en valt snurkend in slaap. Soms leidt deze poging tot intimiteit tot de inseminatie van het koemenswijfje. Meestal echter sterft het stierenzaad een roemloze dood op de venusheuvel van het vrouwtje. Koemensen zijn rijk, gezond en weldoorvoed, maar vergis je niet: Hun bestaan is levensgevaarlijk. Velen sterven van verveling. Sommigen komen in opstand – al weten ze niet tegen wie. Ze worden opgejut door een influencer die in hun lusteloosheid een nieuw verdienmodel ziet. Ze breken hun stal af en schijten waar ze staan. Geconfronteerd met hun eigen afval verwijten ze ‘de wetenschap’ en ‘de overheid’ dat die nog steeds geen tovertruc hebben om hun stront te doen opgaan in het ijle of op z'n minst te voorzien van een vleugje lavendelgeur.  Nochtans is de koemens vrij en ongeketend. De poort staat wagenwijd open. Wie de stal wil verlaten moet enkel nog een gracht overspringen. Koemensen hebben echter stramme knieën. Een leven lang ter plaatse trappelen heeft hun gewrichten aangetast. Zelfs voor de sprong naar de vrijheid roepen ze de hulp in van wetenschap en overheid. De kuddedieren blijven dan ook liever waar ze zijn: in hun luxestallen met vloerverwarming, digitale tv, wifi en de ammoniakgeur van zelfgebakken lucht.  Pieter Van der Schoot

Pieter Van der Schoot
27 1

Goed vasthouden

Het was een winderige weekenddag. Dat weet ik nog omdat ik het boekje uit de weekendkrant bij me had. Hierin legt een schrijver wekelijks de link tussen een foto uit de krant en een kunstwerk. Het boekje was die dag de oorzaak van wat er gebeurde, ook al geloofde de patron me niet. Het was trouwens winderig in de betekenis van veel wind. Als u het andere winderige in gedachten hebt, daar waar een geurtje aan zit, moet ik u teleurstellen. Maar we komen er toe. Ik had me aan een tafeltje onder de luifel gezet, vastberaden om het artikel over de foto en het kunstwerk te lezen. Bij de patron bestelde ik een glas gerstenat, dat even later netjes arriveerde. Het was een glas met een voetje. Een dergelijk glas is wankeler dan een glas zonder voet, zo bleek later. Mijn glas was nog vol en ik wisselde een woord met de man naast me. Ik had nog niet door dat de wind op het terras vrij spel had. Tot er plots een windvlaag onder de luifel sloeg. Het magazine van de krant vloog omhoog, recht tegen het glas dat zoals een duiker op een springplank met een salto van de tafel tuimelde. Het glas was gelukkig niet stuk. Wel leeg. De barman kwam op het geluid af en zag me het glas oprapen. “Mijn pint is gaan vliegen”, zei ik. “Nu heb ik al veel gehoord hier, maar dit slaat toch alles”, lachte hij. Mijn buurman gaf me evenwel gelijk en van de barman ontving ik een vers exemplaar. “Goed vasthouden”, zegt hij nu wel eens als hij een consumptie brengt. Niet veel later heb ik het artikel in het magazine nog gelezen. Waar het over ging, weet ik niet meer. Wel dat het die dag winderig was.  

Rudi Lavreysen
16 0

Niet zonder natte voeten

Om zeven uur zondagochtend rinkelt de wekker mij wakker. Op een normale werkdag zou ik nog minstens twee keer snoozen maar nu spring ik opgewekt uit bed. Ik ga met mijn vader naar de grote Noordelijke waterplas, die tijdens mijn jeugd mijn thuis was. Ik huppel van de trap, zet koffie en maak mij klaar. De weersvoorspellingen zien er goed uit maar als rasechte zeemeermin, weet ik dat die niet altijd betrouwbaar zijn. Ik vul mijn rugzak alsof ik op trektocht door de Zwitserse Alpen vertrek: een trui, een regenjas, een sjaal maar ook een zonnebril, een pet en een strandlaken prop ik erin. En niet te vergeten, een extra paar sokken, want al sinds ik pas kon lopen hou ik ervan om tikkertje te spelen met de golven. De trein richting kust zit goed vol. Een jongen met kort blond haar, ik schat hem een jaar of vijf, zingt luid en stampt wild met zijn voetjes op de grond. “Zijn we er bijna, mama?”Vanbinnen voel ik mij even vurig als die kleine jommekeskop, zo zag ik er vroeger ook uit trouwens. Als tweeëndertigjarige blijf ik op mijn stoel zitten. Ik wieg mijn voeten zachtjes heen en weer. De trein vertraagt, met piepende remmen houdt hij halt aan het perron van Diksmuide. Het wiegen van mijn voeten versnelt, nog drie stops. Zee in zicht. In het station van De Panne word ik opgepikt door mijn vader. We cruisen richting strand en halen herinneringen op.Over die keer dat we samen iets voor middernacht langs de waterlijn wandelden, naar elkaar keken met een blik van: “Als jij het doet, doe ik het ook” en vijf minuten later met vuurwerkknallen boven ons hoofd in het lauwe water zwommen met de sterren als enige toeschouwers.Over die keer dat ik als achtjarige per se nog een keer het sop in wou en hij snel achter mij aan liep, zijn bril vergat uit te doen en die verloor in het water. Liever zijn bril kwijt, dan mij.Over die keer dat we samen over het strand huppelden tijdens een zandstorm, en onze ogen pijn deden van het opwaaiende zand en dat we vervolgens de zandkorrels van tussen onze tanden wegspoelden met een warme chocolademelk.Over die keer dat ik als twaalfjarige met hem meezwom naar het diepe, met mijn reddingsboei naast mij kon mij niets overkomen. Vandaag zijn we hier enkel om te wandelen. Hoe graag ik het ook wil, mijn dialysekatheter verbiedt het mij om te zwemmen. Al twee en een half jaar heb ik het zoute zeewater niet meer geproefd, de speelsheid niet meer gevoeld. Maar voor mij geen zeebezoek zonder natte voeten. We trekken onze schoenen uit en lopen in de richting van de horizon het water in. Ik gil de koude uit mijn enkels. De schelpen prikken in de onderkant van mijn voeten, net zoals het leven. Op de tippen van mijn tenen trappel ik verder. Dat ben ik gewoon. Mijn innerlijke kind dwingt me om te flirten met de grenzen van het drooghouden van mijn broek, zoals ik als dialysepatiënt ook geregeld flirt met de grenzen van mijn energie. “Allé kom!” roept mijn vader plagerig. “Waar blijf je?” Hij lijkt te vergeten dat hij met zijn lange benen meer speling heeft dan ik. Vroeger wandelde ik ook steeds in lichte looppas naast hem. Hij heeft de gave om mij met weinig woorden over mijn grenzen heen te helpen. Ik ga naast hem staan en voel hoe de opgerolde randen van mijn broek nat worden. Hij ziet het. “Je bent het nog niet verleerd” zegt hij gniffelend.We nemen een selfie. De arm die hij nu om mij heen slaat doet evenveel deugd als die warme chocolademelk. We keren terug naar het strand, ik volg hem door mijn passen in zijn voetafdrukken op het natte zand te mikken. Het vraagt enige lenigheid. Ik laat me in het zand vallen en tuur naar de opspattende golven. Ooit zwemmen we hier weer samen. Hier komen we later mijn nieuwe nier dopen, dat heb ik mezelf beloofd. De zee maakt mij zacht vanbinnen. Ik denk aan mijn moeder, die er niet meer is. Met haar woonde ik hier. Ook zij hield van de zee. Wij hielden van de zee en vooral van natte voeten.Mijn vader zit naast mij. Samen kijken we naar het eb, die de herinneringen die we vandaag hebben gemaakt, mee-ebt naar het diepe. Het water mengt ze met alle voorgaande. De zee is de lijm die voor mij alle bijzondere momenten goed samenhoudt.Een zwerm meeuwen landt op het woelige water, ze dobberen langzaam verder, op en neer, vooruit en achteruit maar steeds in de juiste richting. Net zoals ik.

Irina Schrijft
23 2

Kleurenwaaier

Ik kocht een pakje stiften. Hoewel ik eerder natuurlijke materialen boven synthetische verkies. Omdat de pigmenten in verf of potloden zich beter mengen tot alle kleuren die ik maar wil. Met stiften is nuance in kleur moeilijk aan te brengen.Het gemak van stiften is dat ieder kleur zich op een wit blad laat zetten zoals je het verwacht. Zonder enige moeite. Daarom zijn stiften bij kinderen zo geliefd. Of bij diegene die ze voor hen koopt. Het vraagt geen uitleg, zorgt niet voor potloodslijpsel en is ondertussen ook uitwasbaar. Een setje met de vier basiskleuren is voldoende om de hele wereld in te kleuren. Gele stift voor de zon, groen voor het gras, rood voor de bloemen en blauw voor de witte wolken. En het mensje op de tekening kleur je gewoon niet in. Want die is toch wit. Dankzij de passie van mijn vader voor het kleurpotlood leerde ik er als kind mee omgaan. Mits de juiste techniek kan je de kleuren van het kleurpotlood goed mengen. Met veel geduld en een geoefend oog in het kijken. ‘Tekenen en kleuren doe je met je ogen’, was zijn raadselachtige uitleg die hij poogde te verduidelijken met, ‘Tien keer kijken en één keer tekenen’. Nu ik groot ben besef ik dat ik toen leerde kijken zonder oordeel. Reflecteren met een open kijk. Wolken zijn niet wit maar grijs, blauw en geel. Verf mengt makkelijker maar ook daar is een bepaalde aanpak vereist om het gewenste kleur te bekomen. Het geheim zit in het beginnen met het lichtste kleur. Door druppelsgewijs het donkere kleur toe te voegen kom je al snel tot een prachtig pallet. Omgekeerd is moeilijker. Want om een donker kleur lichter te maken heb je veel wit nodig. Heel veel. Waardoor mijn potje witte plakkaatverf altijd als eerste leeg was. Als jongvolwassene leerde ik dat kleuren mengen net als kleur bekennen is. Vertrek je van een ongekleurd blad dan kan je met een open kijk alle kleuren toevoegen die je wil. Beetje bij beetje. Met oog voor de nuance die ontstaat door het toevoegen van pigment. Ook vooruit denken terwijl je kleur toevoegt is belangrijk om het gewenste resultaat te bekomen.In alle geval is tijdig stoppen de kunst. Een stap te ver kan gevolgen hebben. Net als de gevolgen van een ongenuanceerde donkere mening. Die vraagt heel veel zachte kleuren om tot de juiste nuance te komen. Meer dan één potje witte plakkaatverf. De liefde voor kleuren zit ons in de genen. En ook dochterlief heeft er oog voor. Als peuter mocht ze op school met één kleur waterverf een dégradé tot ver buiten de randen schilderen. Later kon ze met twee kleuren of drie experimenteren. Nu zoekt ze de juiste intensiteit binnen een veelheid van kleuren die haar niet vreemd zijn.De wereld rondom haar is zo divers gekleurd als het palet aan potloden dat ze heeft. Een gekleurde school, blanke pieten en stoere mieten. Roze jongens en blauwe meisjes. De verschillende mengvormen van ouders die kinderen kunnen hebben zijn voor haar evident. Het zit allemaal in de brede kleurenwaaier van de regenboog rond haar wereld. Tot ze deze week uit het paradijs viel. En ontdekte dat het hier op aarde niet zo rooskleurig is. Dat grote mensen nog steeds moeite hebben met het mengen van kleur. Dat iemand zwart maken heel gemakkelijk gaat. Vooral als je het zelf niet bent. Dat een regenboog toch niet tot het universum behoort. En zijn kleuren niet tot aan de andere kant van de wereldbol reiken. Ze bemerkte dat ze tussen haar honderden kleuren nog enkele tinten miste. De belangrijkste om aan haar tekening van de mensheid te kunnen beginnen. Ik kocht dus een pakje huidskleurstiften. En vroeg me af of de wereld wél gekleurd zou zijn waren we allemaal kind gebleven. Kinderen die een grote doos kleurpotloden hadden gekregen in plaats van het set vierkleurige stiften.

ZINinZICHT.
1 1

Grijze haren

“Kijk, dat is Freddy”, zeg ik naar de tv wijzend. “Ken je hem nog?” Hij kwam altijd in het café waar we als jonge mensen menige jeansbroek hebben versleten. “Ze waren toch met twee broers, niet?”, zeg ik. De naam van zijn broer ontsnapt me. “Hij is oud geworden”, zegt mijn vrouw. Hij werkt voor een museum in de provinciehoofdstad en de lokale tv-zender brengt een item over een nieuwe expo. Je kan inderdaad niet naast zijn lange grijze haren kijken. Vroeger waren zijn haren niet zo lang. Of grijs. Plots besef ik dat ik naar mezelf kijk. Alsof de beeldbuis een spiegel is. Ik ben immers net zo oud. Ook bij mij hebben de jaren hun sporen nagelaten. "Heb ik je dat trouwens verteld van Rita?" Ik leg uit dat ze vrijwilligerswerk deed in de bibliotheek. We lazen wekelijks voor uit prentenboeken en Rita was een van de vrijwilligers. "Ik kwam ze een paar weken geleden tegen. We hadden het over mijn vorige werkplek en dat ze nog steeds vrijwilligerswerk doet." "Ik ben nu wel met pensioen. Het geld komt zo op mijn rekening", zei ze. Het klonk alsof ze de lotto had gewonnen. "Maar jij bent toch ook al met pensioen?" Ze meende het. Ze keek me aan en zag een pensioengerechtigde man staan. "Ik was er serieus van geschrokken", zeg ik tegen mijn vrouw. "Zie ik er echt zo oud uit?" "Misschien ziet ze niet meer zo goed", antwoordt mijn vrouw. Dat zou kunnen natuurlijk. Maar wat als dat niet zo is? Ik laat het onderwerp rusten en stap naar de keuken. In de fruitschaal ligt een appel die enkele rimpels vertoont. Op de duur begin je het overal te zien. De gerimpelde appel moet eraan geloven. Ik zet er mijn tanden in. Hij smaakt nog voortreffelijk.

Rudi Lavreysen
18 0

ABBA

Onlangs vroeg iemand me wat ik altijd had willen worden. Wat en niet wie. Zonder twijfelen zei ik “Madonna.” Het klonk als een statement en hoewel ik niet de kronkelende MTV Like-a-virgin bruid of de fetisj SM-meesteres bedoelde, refereerde ik eerder tot wat Madonna anno 1985 in Desperately Seeking Susan en later met het innemende Live To Tell mij inspireerde. Madonna heeft me toen het huis uitgejaagd, naar New York en naar Parijs gebracht. Naar muziek, dans en schrijven. Naar seks, soms ook naar liefde. Maar ik miste iets.             ABBA heeft me altijd terug thuisgebracht. Ook vandaag nog.             Niet Madonna maar ABBA is de rode draad gebleven, niet als rolmodel, eerder als inspirerende steun voor mijn teder hartje en mijn soms trieste ziel. ABBA is altijd thuiskomen, vooral als je al zo lang ver weg bent van je home. Ik was 17 toen ik vertrok omdat je als tiener weet dat je het huis uit moet, omdat homo zijn en thuis blijven wonen niet te combineren viel, ook al liet je je kleine zus achter. ABBA is altijd dat hokje gebleven waar je graag in wil en mag blijven, al neem je allerlei bochten in de snelwegen van het leven of sla je aan kruispunten de verkeerde straat in. ABBA heelt, door hun muzikale perfectie, door de melancholie die ik sterk genegen ben en waarbij je niet weet of je tranen van verdriet zijn of van puur geluk omdat je zoveel moois hoort en het je sterk maakt. Als er een hemel zou zijn, dan zijn het de stemmen van Frida en Agnetha die je er hoort. Ik kan écht vol goede energie zitten na intens geluisterd te hebben naar ABBA.             Madonna en ABBA hebben me respectievelijk het leven ingestuurd en naar huis teruggebracht. Of ABBA vandaag nieuwe generaties inspireert, kan ik niet weten. Madonna has been en ABBA blikt met tevreden geladenheid terug. Live To Tell en I Still Have Faith In You komen samen. Na de muziek, na het dansen, na de wilde seks en de intensiteit van de liefde, komt het schrijven. Hier ligt de berusting, hier ben ik terug thuis en ben ik Frida, Agnetha, Benny en Björn eeuwig dankbaar.  

Erwin Abbeloos
18 0

Droog

Ik had me voorgenomen om na een dagje Antwerpen de trein van 18u09 huiswaarts te nemen. Diezelfde ochtend had ik voor mijn vertrek enkele weekendkranten gekocht. Het aantal laat ik in het midden, maar mijn gezin vertelt me dat ik gek ben. Ik vertel ze het dan voortaan ook niet meer. Ze zaten veilig in mijn rugzak. Om half zes reed ik met de stadsfiets op het Zuid. Perfect op schema. Maar halfweg de Kloosterstraat voelde ik een druppel op mijn neus landen. Dat betekent ofwel dat het goed gemikt is van de weergoden, maar meestal wil dat zeggen dat er meerdere druppels in omloop zijn. Je kent dat. Al snel is het een plensbui en voor je het weet vallen de katten, de honden en de oude wijven allemaal tegelijk uit de lucht. Dan kan je ofwel stoppen en schuilen. Ofwel denken: “Ik ben nu toch al nat. Het heeft geen zin meer om te stoppen.” Maar dat is belachelijk, al besef je dat pas achteraf. Bij het Centraal Station gearriveerd, bleek dat ik niet alleen van kop tot teen uitlikte van het Antwerpse regenwater, maar ook dat de inhoud van mijn rugzak (inclusief kranten) zo nat was als Fred De Burggraeve na een valse start. En een krant uitwringen, dat werkt niet. Er restte me geen andere optie dan de kranten te laten drogen. Ik had gedacht om in de trein op elke bank een pagina te leggen, maar met een volle trein is dat iets moeilijker. Thuisgekomen was er aan mijn uitwringbare toestand nog niet veel verbeterd. Ik had al een paar kranten op de verwarming gelegd, maar aangezien die niet opstond, leek het een proces zoals de laatste regeringsvorming te worden. Van lange duur. Bovendien, een gedroogde krant levert frommels op, zodat die eruit begint te zien zoals een mopshond. Het leek me beter is om het droogproces te versnellen. Er viel me iets te binnen. We hebben toch een föhn? Een haardroger. Aan onze jongste, die zich in de badkamer bevond, vroeg ik om het toestel uit te leggen. Moeilijk bleek het niet te zijn. “Er zijn maar twee knoppen”, zei hij. “Dat moet toch lukken hè pa.” Nadat hij de badkamer verlaten had, begon ik met het föhnen van mijn kranten. Hij dacht wellicht dat ik mijn natte haren wou droogföhnen. Al snel had ik een aardige föhntechniek in de vingers. De kunst is om in de hoeken van de krant te föhnen, zodat de pagina’s omhoog waaien. Dan gaat het sneller. De spreekwoordelijke frank viel bij onze jongste al na een paar minuten. Hij weet als geen ander dat vader zijn haar niet föhnt. Toch niet zelf. Bij het opnieuw binnenkomen zag hij me aan de wastafel in de weer met het föhnen van de kranten. Hij had geen oog voor mijn voortreffelijke techniek, maar riep meteen zijn moeder. “Ma, hier moet ge komen kijken, onze pa is de gazet aan het föhnen.” Al snel stond de hele bende in de badkamer. In een gezin zijn er weinig geheimen. Als je niet oplet halen ze de buren en een hele rist nonkels en tantes erbij. Ik meende te zeggen dat ze zo niet moesten kijken, want nog niet zo lang geleden had de butler de opdracht om eerst de krant te strijken, vooraleer hij het dagblad aan zijn baron of hertog serveerde. Ik besloot om ze allemaal de badkamer uit te jagen met de pas geföhnde Standaard.De voorpagina van De Morgen was aan de beurt. Zonder aarzelen begon ik het kapsel van de eerste minister te föhnen. Hij had er duidelijk deugd van.

Rudi Lavreysen
57 3

Trendwatcher

Volgens mij is het een nieuwe trend. Pas op, ik ben geen trendwatcher. Zo ver reikt mijn trendkennis niet. Maar ik stel vast dat mobiele telefoons almaar meer op speaker of luidspreker worden gezet. Misschien gaat het gehoor van de gemiddelde beller erop achteruit? Je ziet mensen in de publieke ruimte passeren die hun smartphone vasthouden alsof ze een boterham gaan eten. Met het toestel plat op hun hand. De gesproken boterham. Bij het voorbijgaan hoor je een geruis, maar als je ergens zit, hoor je hele gesprekken. Zo was ik recentelijk getuige van een lang telefonisch onderhoud over grasmachines, waarbij ik de stelling van beide partijen hoorde. Je kan het eenvoudigweg niet 'niet' horen. In het beste geval leer je wat bij. Bijvoorbeeld over grasmachines. Maar daar wil ik het eigenlijk niet over hebben. Wel over het vermakelijk gesprek waarvan ik getuige was bij het buitenkomen van de bank. Een gesprek tussen een mama en haar zoontje, die de wereld volop aan het ontdekken is. “Daar zou ik nog eens naartoe willen gaan”, bedacht ik me. Naar die tijd. Toen alles nog ontdekt moest worden. Hoe de wereld in elkaar steekt. Zoals geld uit de muur halen. We staan er zelden bij stil, maar op zich is dat een wonderlijk gegeven. Dat was ook letterlijk wat de jongen zei. "Dat is toch wel praktisch hè mama, dat ze dat geld hier gewoon kunnen printen." Ik hoorde hem denken: “Waarom hebben wij die speciale printer niet in huis? Dan kunnen we zelf briefjes maken. Zo moeilijk is dat toch niet?” De mama antwoordde dat de briefjes in een kluis zaten, dat het geld van je rekening gaat en … vervolgens waren ze buiten gehoorafstand. De wereld is een wonderbaarlijke plek, maar soms weten we te veel. Zou het dat niet zijn?

Rudi Lavreysen
17 1

Strekbeweging

Ik ben best sportief. Altijd geweest, eigenlijk. Toch in de zin van ‘met plezier lichamelijke activiteit beoefenen’. Als tiener deed ik mee aan zwemwedstrijden en op school was ik één van de besten in het lange afstandslopen. Ik deed ook graag grondoefeningen. Toestelturnen was dan weer minder mijn ding. Aan een rek hangen durfde ik nog, maar over een paard of een bok springen was net iets teveel gevraagd. Dat de gymleraar me daarbij maar al te graag een ruggensteuntje gaf, hielp niet echt. Ik wist nooit zeker waarnaar hij grabbelde. Bovendien haatte ik het pakje dat we in de turnles moesten dragen: een donkerblauwe, sponzen onesie met korte mouwen en nog kortere broekspijpen. Zwemmen doe ik nog altijd graag, maar omdat ik allergisch reageer op water (lach niet, het bestaat wel degelijk) komt het er nog zelden van en ga ik liever wandelen. Dit alles om aan te tonen dat ik niets tegen wat beweging heb. Daarom maak ik ook zelf mijn huis schoon.      In het milieu waarin ik verkeer doen ze dat niet. Daar láten ze schoonmaken. Eén van de argumenten die ik daarbij hoor is dat ze dan meer tijd overhouden om iets zinvollers te gaan doen. Zoals sporten. Waarmee ze dus bedoelen: sporten is zinvol maar schoonmaken niet. Schoonmaken, beweren ze ook, leidt tot niets. Akkoord, knik ik dan toegeeflijk, er ontstáát niets. Het is niet hetzelfde als je eigen groenten kweken of een trui breien. Maar wat in hemelsnaam ontstaat er door te gaan joggen, tennissen of fitnessen?      Er is dus sprake van een uiterst eigenaardige redenering. Bij mijn weten betekent sporten: een lichamelijke of mentale activiteit beoefenen waarbij vaardigheid, kracht en inzicht vereist worden. En de strekbeweging bij het ramen lappen, of het zeulen met de stofzuiger, door de knieën gaan en op een laddertje kruipen om stof af te nemen, strijken, tapijten uitkloppen, is dat dan geen lichamelijke activiteit? Is daar geen kracht voor nodig, of inzicht? Echt, het wil er bij mij niet in. Kilometers joggen of fietsen, zomaar, nergens naartoe, of nog erger: gaan fitnessen - is daar meer zingeving mee gemoeid dan wanneer je, ik zeg maar, de vloeren van je boven- én benedenverdieping op één uur dweilt?     Ik wil hier niet beweren dat ik gráág schoonmaak. Maar het zelf doen houdt me fit en met de voeten op de grond. Ondertussen krijg ik ook vaak verhelderende gedachten over het leven. Grootse, filosofische redeneringen zijn er al bij op gang gekomen. Over zin en onzin van theedoeken strijken, over stof dat alsmaar wederkeert, over steeds opnieuw beginnen en mijn eigen vergankelijkheid. Eerlijk, bij sporten heb ik dat nog niet gehad. Dan is het enige wat me bezighoudt: waarom doe ik dit eigenlijk? Hoe lang duurt het nog? Aan wie moet ik hier iets bewijzen? Of: ik zou mijn tijd beter besteden aan ramen lappen, want mijn schoonouders komen op bezoek. Heb ik in een moeite door een buig- én strekbeweging. Ook al leidt het dan tot niets.

ingridvdk
3 0