Speciaal voor jou
Ik voel mij genageld aan de grond. Het flitst door mij heen, opnieuw en opnieuw. Ik hoor ze schreeuwen “leg er druk op!”, “Wat heb je gedaan!”, “mijn leven is voorbij!” Ik sta toe te kijken met grote ogen, alsof ik mij niet schuldig voel, alsof ik blij ben dat het gebeurde. Een kleine lach verschijnt op mijn gezicht, maar die verdwijnt al snel.
“Anna, wat doe je nu? Kom helpen, Anna!” Ik staar voor mij uit, maar in mijn ooghoek zie ik Lola met tranen in haar ogen, Robin in paniek en Finn die flauwgevallen is. Mijn ogen beginnen te branden. Ik knijp ze dicht en de tranen vallen, maar ik voel niks. Is alles oké met mij? “Anna! Anna!”. Is deze reactie normaal, als er een lijk voor je neus ligt? “Hallo? Anna!” Ik val op mijn knieën en mompel nog iets en dan zie alles weer helder.
“Anna, wordt wakker!” Het was een droom. “Je vrienden staan beneden op je te wachten.” Maar het voelde zo echt. Ik kijk naar de klok, het is al bijna middag. Onderweg naar de badkamer voel ik een scherpe pijn in mijn zij, tastend voel ik droog bloed aan mijn vingers. What the hell? Een grote snee? De stemmen van mijn vrienden klonken vanuit de keuken. Ze vragen zich waarschijnlijk af waar ik blijf. Snel een trui over mijn hoofd trekken en naar beneden, ik zal later wel onderzoeken wat dit alles te betekenen heeft. Ze zitten allemaal aan tafel soep te eten.
“Hey slaapkop.” Zegt Lola lachend.
“Oké mama, we gaan vertrekken. Daag.” Zeg ik nog snel en sla de deur dicht voordat mijn mama nog iets kan terugzeggen.
Ik ken mijn vrienden al sinds de kleuterklas. Ik weet niet hoe we elkaar hebben leren kennen, we waren gewoon opeens vrienden. Elke zondag gaan we samen naar ons bankje langs het water. Finn komt naar mij toe gelopen. Zijn blond haar dat altijd zo perfect ligt, zijn grote blauwe ogen die alles zo perfect kunnen zien en zijn lach... zijn lach.
“Hey, mag ik jou iets vertellen?” Vraagt hij.
Deze zomer is hij gegroeid, zijn haar is gegroeid en zijn ego ook. Hij heeft een glow-up gekregen en hij weet het ook. Maar dat vind ik niet erg, want ik weet het ook. “Tuurlijk.” Zeg ik nerveus.
“Je mag mij niet uitlachen, oké?”
Ik frons naar hem en ik leg mijn hand op mijn borstkas. “Ik zweer het op mijn leven.” Lach ik.
“Ha. Ha. Ik meen het, Anna.” Ik knik naar hem, hij maakt mij bang. Hij kijkt snel om zich heen, Lola en Robin zitten al op het bankje. “Ik heb deze nacht een rare droom gehad, Anna.” Fluistert hij. “Ik had een mes vast. Met bloed.” Hij keek recht voor zich uit met grote ogen, bleek gezicht. Na een korte stilte ademde hij diep in en begon verder te praten. “Anna, het leek zo echt.” Er liep een traan langs zijn wang, maar die pinkte hij snel weg. Ik keek hem aan om iets zeggen, maar hij was eerst. “Anna, we hadden iemand vermoord. Jij, ik, Lola en Robin. Er lag een lijk.” Nu keek ik ook voor mij uit. Ik zie het beeld voor mij, het lijk en het mes. Ik ben aan het overwegen om tegen hem te zeggen dat ik een gelijkaardige droom heb gehad. Hij lijkt zo bang. Ik leg mijn hand op zijn schouder, maar zeg niks. Het is beter zo, hij heeft al te veel aan zijn hoofd.
“Waar bleven jullie?” Vraagt Robin.
Finn en ik kijken elkaar aan, maar zeggen niks. We zaten op het bankje voor uren, te vertellen hoe onze zomer is geweest. De tijd vliegt wanneer je bent bij de mensen van wie je houdt. We lachen en spelen in het rond. Ik kijk naar de tijd en zie dat het al bijna vijf uur is. “Shit, ik moet gaan.” En ik begin te lopen.
“Tot maandag, Anna!” Hoor ik Lola nog roepen. Maar ik ben al weg.
“Je bent laat. We gingen om vijf uur vertrekken.” Zegt mama eenmaal ik het huis binnenloop.
Ik ben buiten adem. Ik ren naar boven om andere kleren aan te trekken. In de badkamer kam ik mijn haar nog snel, maar dan zie ik iets. Op de vuilbak zie ik iets rood, een vlek. Glurend in de vuilbak zie ik watten vol bloed. En een mes. Nee, denk ik in mezelf. Dat kan toch niet echt zijn?
“Anna, kom naar beneden!” maar ik hoor haar niet.
Ik pak het mes uit de vuilbak en laat het meteen terug vallen. Ook dat hangt vol bloed. Wat is er in godsnaam aan de hand? Ik begin te panikeren. Ik ga Finn bellen. Waar heb ik die stomme gsm nu gelegd? Er klinken voetstappen op de trap en dan geklop op de deur.
“Anna, kom nu uit die badkamer.” Zegt ze boos.
“Ja, ik kom mama. Een minuutje.” aan de andere kant van de deur is er een zucht. De voetstappen verdwijnen terug in de verte.
“Shit, shit, shit.” Ik leg het mes terug en was mijn handen. Het water kleurt rood. In de spiegel zie ik mijn grote ogen, de paniek die over mij heen kruipt. Ik lach naar mezelf en loop naar beneden. Mijn mama kijkt mij zuchtend aan en ik lach slap terug.
In de auto is het stil. We zijn onderweg naar het ziekenhuis, waar mijn papa ligt. Hij is twee weken geleden aangereden in de Kapellekensbaan, die naam kan ik mij goed herinneren. Dat was de naam van mijn favoriete boek en nu ook een reminder voor de slechtste dag van mijn leven. De dokters zeggen dat hij niet lang meer heeft, dat we zo veel mogelijk tijd met hem moeten besteden. Ook al hoort hij mij niet of kan hij niks terugzeggen.
“Hoe was het met je vrienden?”
“Hm? Ach, leuk.” Er hangt een kille sfeer in de auto, dat is altijd zo wanneer we naar papa gaan. En binnenkort voor altijd en eeuwig. Mijn vrienden en ik zijn al twee weken aan het zoeken naar de dader, de persoon die mijn papa heeft afgepakt van mij, de persoon die moet boeten voor wat hij gedaan heeft. We zijn naar de politie geweest, maar ze hebben niks gezegd. “Dat is onze taak. Maak je maar geen zorgen.” De sukkels. Ik wed ervoor dat ik de schuldige al lang had gevonden. De auto stopt. “We zijn er, schat. Ben je er klaar voor?”
Ik knik en adem diep in. Samen met mijn mama wandelen we het gebouw binnen. Mijn gsm trilt in mij achterzak, Lola belt. Ik leg af, geen zin in nu. Ze belt nog is.
“Mama, ga maar al. Ik moet opnemen.” onderweg naar buiten neem ik op. “Lola, ik heb echt geen tijd nu.”
“Het is belangrijk. We hebben iets gevonden in verband met het ongeval.” Ik knik en dan besef ik mij dat ze mij niet kan zien.
“Wat- wat hebben jullie gevonden?” Vraag ik snel.
“Je moet komen. Nu. Ik kan het niet zeggen via telefoon.”
“Ik kan niet zomaar komen, Lola. Ik ben bij mijn papa in het ziekenhuis.” Er klinkt geroesemoes op de achtergrond.
“Anna, is jouw mama bij jou?” Dit vraagt Finn. Hij klinkt bezorgd.
“Nee, ze is al naar papa. Jongens, wat is er aan de hand?” De irritatie bouwt zich op.
“Nee dat mag niet! Anna, jouw papa is in gevaar!” verward schud ik mijn hoofd. Waar hebben ze het over? Waarom is mijn papa in gevaar? Dan hoor ik ze schreeuwen aan de telefoon “LOPEN!” En ik loop. Alle gangen af, de trap op, linksaf en dan stop ik. Mijn mama is aan het huilen, ze heeft de hand van mijn papa vast. Hij leeft nog. Ik leg af en knuffel mijn mama. Ik ben zo boos op mijn vrienden dat ze zoiets durven denken. Mijn mama? Ze zou zoiets nooit doen.
Wanneer we terug thuis aankomen, staan ze met z’n drieën aan de deur.
“Hey, staan jullie hier al lang te wachten? We zijn even weggeweest.” Vraagt mijn mama aan mijn vrienden. Ik kijk ze boos aan.
“Kunnen we even met jou praten, Anna?” Hoe durven ze? Hoe durven ze mijn mama te beschuldigen van zoiets en nog te komen opdagen? Ik wandel voorbij hun, maar Finn pakt mijn arm vast. Die blik in zijn ogen verzacht mij.
“Prima.” Zeg ik, maar alleen tegen hem. We zitten terug op het bankje, ze hebben mij verteld wat ze gevonden hebben. Er rolt een traan van mijn wang. Mijn papa is vreemdgegaan. Vreemdgegaan. Zwijgend kijk ik ze aan. Hun handen op mijn rug, alsof dat gaan helpen. Ze hielden van elkaar, toch? Wist mijn mama het al? Dat hij ook van iemand anders hield.
“Beweren jullie nu dat mijn mama hem heeft aangereden?” Nu zijn ze sprakeloos. Nu hebben ze opeens niks meer te zeggen. Ik grinnik.
“Waar was je naartoe? Ik was doodongerust.” Ze is boos.
“Wist je dat papa een minnares had?” ze kijkt verbaasd. “Wist je het al, of niet?” Ze zucht en zegt “Ja, ik wist het al. Maar het is gedaan tussen hun. Hij heeft het mij beloofd.” Ze klinkt er zo zeker van, ik heb medelijden. De gsm van mama gaat af, ze kijkt mij aan en neemt op.
“Hallo, met Liesbeth.” naast haar probeer ik mee te luisteren. Ze hebben het lijk gevonden, van de minnares. Mijn mama toont geen emotie, ze kijkt voor zich uit en sluit het gesprek af.
“Ze is dood.” Zegt ze met een nerveus lachje. “Ze is neergestoken, maar ze vinden het moordwapen niet. Het is gedaan, schat.” Lacht ze. Ze maakt mij bang. Zo heb ik haar nog nooit gezien.
In mijn kamer kijk ik nog is naar de wonde die er ‘opeens’ was. De pijn is doenbaar en het bloedt niet meer. Vanwaar komt dat toch? Mijn gsm gaan weer af, het is Finn. “Hey.” Zegt hij.
“Hey.” Zeg ik lachend terug.
“Wil je iets raar weten?”
“Waarom niet. Vertel het mij.” Mijn wangen beginnen te blozen.
“Robin en Lola hebben dezelfde droom gehad als mij.” De lach verdwijnt van mijn gezicht. Ik kan niet meer ademen. “Ik ook.” en dan valt de gsm uit mijn handen. Mijn zicht verdwijnt, alles is zwart. Ik val op mijn knieën. De droom...
“Ik heb deze nacht een rare droom gehad, Anna.”
“Anna, het leek zo echt.”
Het komt allemaal terug. “Wat heb je gedaan!”
Het flitst door mij heen, opnieuw en opnieuw. “Mijn leven is voorbij!”
Het was echt. Het was allemaal echt. Het was mama niet, het was de minnares . Zij heeft papa aangereden. Ze wist niet dat hij een familie had. Ik herinner mij nu terug wat ik zei die nacht.
“Speciaal voor jou mama.”