Zoeken

De lezer van golven

De zee neemt   Zacht verbrokkelt de wereld Stuk voor stuk glijdt de stad weg Zandige korrels brokkelen in zee Spoelen bijna onmerkbaar   Elke groef, elk scheepsromp Krast zeewaarts Elke gevallen boom Verwondt het land   Kleiner, nietiger, slinkend Meeuwen schreeuwen honend Terwijl zee inneemt Wat nooit echt van mensen was   Dialoog setting vissers op het strand Warre “Mijn boot lag hier” (streept met stok in het natte zand) “Hier, gisteren nog. De zee komt dichterbij en kijk, die schuine golven… Hier gaat iets gebeuren.” Jozef  “Och man, nu eens tot hier. Morgen weer tot ginder. Je boot is weg maar die vinden we wel terug. Niets aan de hand. Hier zal niets gebeuren.”   Dialoog setting drukke markt Westende Troubadour “Gisteren nog was ik Oostende. Gisteren nog. Kom dat horen mijn verhaal…”     “Een storm, ’t was wreed. Boten losgeslagen. Huizen in puin. De oogst vernield. Warre, jullie weten wel, de oude visser: over boord geslagen. Niet teruggevonden. Ze spreken ervan om  Oostende te verplaatsen” Koopman “Weggespoeld… Over boord geslagen…vreselijk.” Huisvrouw “Het zal alleen mar erger worden! We worden nog allemaal haaienvoer.” Oude visser “De zee… de zee, altijd onbetrouwbaar. Ik kan het weten… jaren ervaring” Notabele “Een storm, ja. Dat is van alle tijden. Maar erger. Ach mensen, komt wel goed. Testerep is sterk. Oostende jong. Verplaatsen? Waar is dat goed voor?”       Vechten heeft geen zin   Aanrollende, schuimende, verzwelgende Donkere diepte Slokt alles op   Beschaving glijdt weg Dieper in ziltig zand Weg hier. Veiliger oorden   Stadsteen op zeebodem Omspoeld wachtend Eeuwenlang eenzaam donker   Toekomst loopt verder Namen zijn geheugen Tot verstilde wereld hervonden wordt     Dialoog. Setting oude boer en kleinzoon op vaste land (uitkijkend over zee) Boer “Daar, daar ploegde ik…”                                                                                                      “Ik herinner mij de troubadour op de markt. Hij bracht het verhaal van de eerste grote storm.” Kleinzoon “Vertel nog eens van de oude visser?” Boer “Warre. Hij wist het. Hij voelde het. Lang voor het gebeurde. Hij raakte zijn boot kwijt, zomaar op het strand. En hij kon de golven echt lezen. Niet vergeten. Nooit vergeten. Testerep was, maar Oostende blijft; groot.” Kleinzoon “Warre, lezer van golven! Ik zal het ook mijn kleinkinderen vertellen…”   Ainat – 01 augustus 2022 – in het kader van Vloedschrijvers voor de verzonken ballades van Testerep – Oostende.      

Ainat
18 0

Verzonken (over Testerep)

Oostende lag vroeger ergens anders, dieper in zee. Ik leefde daar. Het was een eiland, geen echt eiland, maar een geul, begroeid met planten die zout verdragen. Planten met dikke, sappige bladeren en stengels, bedekt met kleine haartjes of schubjes. Ze hadden een waterreservoir. Ze konden zich zat drinken aan zeewater. Ik heb altijd veel van zout gehouden. Tijdens mijn wandelingen in de heel vroege ochtend, wanneer mijn man en kinderen nog lagen te slapen, likte ik aan de zilvergrijze schubjes. De haartjes op de blaadjes streelde ik voorzichtig met mijn vingertoppen. Wanneer ik terugdenk aan die tijd voel ik het eiland nog in mij, als een fantoompijn. Ik heb het voelen aankomen. Het verdwijnen. Toen ze de bomen begonnen kappen. Toen ze turf uitstaken, om te verbranden en om zout te winnen. Want iedereen houdt van zout. Toen het land steeds vaker begon te overstromen. Ik voelde het aankomen en ik heb niets gedaan. Niet dat ik mijn ogen ervoor heb gesloten. Ik zag het en dacht dat ik niets kon doen. Pas toen het te laat was ben ik gaan twijfelen. Ik was gewoon een moeder, een vrouw, een nettenbreister. Breien heb ik altijd gedaan. Net als mijn overgrootmoeder, mijn grootmoeder, mijn moeder en haar zussen. Zo ver als ik kan teruggaan in de tijd, werd er in mijn familie gebreid. Eenvoud, kuisheid en verstandSierden t’allen tijd de vrouwenDie ons eiland gaf te aanschouwen Dat werd bij ons gezongen. En ik leefde daarnaar. Misschien heb ik mezelf onderschat? Had ik meer op mijn gevoel moeten vertrouwen? Ik denk dat wij onszelf evenzeer over- als onderschatten. Alles verandert. Alles is kwetsbaar. We kunnen niet anders dan dat aanvaarden. Maar we hoeven geen schapen te zijn. We vermogen meer dan we denken. Als we maar goed luisteren, kijken, voelen.  Het breien van een visnet is niet zo moeilijk. Ik zou het je kunnen leren, als het je interesseert. Je hebt er een naald voor nodig, het liefst uit iepenhout. Een naald met een lipje of een tongetje, waarrond je het breigaren legt. De naald moet zowel buigzaam als taai zijn. Net als wij, om het te halen. Ook een maatstok heb je nodig om de grootte van de mazen te bepalen. De mazen zijn de gaten. Die zijn even belangrijk als de draden. Ik ben graag met mijn handen bezig. Het brengt mijn hoofd tot rust, sust mijn gedachten. Soms kan het hier vanbinnen blijven malen. Het breien deed ik steeds in groep, het was een sociaal gebeuren. We praatten en lachten, sommigen rookten, we verdeelden het werk. De netten verbonden ons. Mannen, vrouwen en kinderen. Bijna iedereen deed mee. We gebruikten natuurvezels en kookten ze in een mengeling van water en boomschors, om ze tegen schimmels te beschermen. Zo eenvoudig kan beschermen zijn. Je moet wel weten wat een driebeen en een kantschool is. Een driebeen is een knoopje waaruit drie touwtjes vertrekken. Een kantschool is een knoopje waaruit twee touwtjes vertrekken. Ik zal het je tonen. Soms boetten we ook de netten. Boeten is herstellen. Zoals in ‘boete doen’. We herstelden onze fouten, de schade die we veroorzaakt hadden. We vermaakten de mazen. Ook dat kan ik je leren, als het je interesseert. Op een dag verwoestte de zee ons met haar vloedgolf. We zagen het aankomen en toch was het onverwacht. Hadden we het kunnen voorkomen? Hadden we meer moeten doen, of juist minder? Op de zee kan ik in elk geval niet boos zijn. Want ze omringde ons, verbond ons. Net als de netten. Wij gaven ons eiland, onze geul begroeid met zoute planten terug af aan de zee. En verplaatsten onze stad Oostende naar een beetje verderop. Lang na de grote overspoeling bleef een topje van ons land in zicht. Als een herinnering, een waarschuwing.  Tot het helemaal verzonk. Wegebde uit de hoofden, uit de verhalen die in de nieuwe opgeschoven stad verteld werden. Wanneer de naam Testerep nog eens, heel zeldzaam, viel, dacht men dat het een sprookje was geweest. En dat was in zekere zin ook zo. Maar ik heb daar wel echt geleefd.

Tanja Wentzel
99 0

De krantenwinkel (uit Coronacursiefjes)

                                                                 (donderdag 23 april 2020 – 6735 doden in België)   Op het voetpad voor de krantenwinkel is het druk. Buiten staat een reclamebord in plexiglas met de laatste cover van ‘Flair’. Naast een meisje met een brede tandpastasmile staat de tekst ‘hoe vermager je in vijf dagen zonder te diëten’ in grote zwarte letters. Je kan er niet naast kijken. Ik heb een pakje dat moet worden teruggestuurd. Ik heb een accu voor een oude laptop gekocht in de hoop dat ik die terug aan de praat kon krijgen. Nee dus. Gelukkig mag ik het zonder kosten terugzenden.  Met een knal botst een man tegen mij aan.    ‘Seg trut! Zie waar ge loopt,’ roept hij en maakt zich uit de voeten. Verdomme! Die heeft geluk dat hij niet is blijven staan. Ik kook inwendig. Een vrouw met zwart mondmasker staat in het deurgat van de krantenwinkel. Ze sleurt een grote boodschappentrolley mee waarmee ze de ingang van de winkel blokkeert. Over haar schouder, vanop een afstand, zie ik binnen twee mensen staan. Je mag per twee binnen, dus dat zit snor. Eén klant staat aan de winkeltoog, de andere rommelt doorheen de magazines. Ik ga op het voetpad achter haar tegen de etalage staan en wacht mijn beurt af.     ‘Kom maar binnen, schatteke,’ hoor ik een stem van achter de toonbank roepen, waarop de vrouw die ik intussen oneerbiedig Zorro heb gedoopt, in de donkere winkel verdwijnt. Vanuit de tegenovergestelde richting komt een oudere man aan geschuifeld. Hij loopt licht gebogen en zijn haar ligt in de war. Hij grimlacht waarbij zijn bovenste tandenrij naar beneden zakt. Met zijn rechterwijsvinger duwt hij ze terug op hun plaats. Dan maakt hij een zwiepende beweging met zijn hand, richting deur.    ‘Vooruit, ’t is aan u!’    ‘Ik weet het mijnheer, ik wacht mijn beurt af.’ Ik wijs naar het A4tje dat op de deur is geplakt met twee grote stukken gele plakband. ‘2 persoonen tegelijk in de winkel toegestaan’.  Ik sta al een tijdje naar dat papier te staren en heb oprechte spijt dat ik geen zwarte stift bij heb. Een grote vette.    ‘Vooruit, ga maar!’ De man wordt duidelijk ongeduldig en maakt nogmaals dezelfde beweging. Ik denk dat hij mij niet verstaat. Ik draag nochtans geen mondmasker.    ‘Ik wacht even tot er een klant buiten komt, mijnheer.’ Ik glimlach vriendelijk of tenminste, dat probeer ik toch. Het is tenslotte niet zijn schuld dat hij half doof is. Plots schijnt er iets bij hem te dagen en hij grijnst.    ‘Aaaaah! twee man maar, he?’ Hij wijst naar het velletje papier.     ‘Ja mijnheer, twee maar, he.’  Oef, hij heeft het verstaan.    ‘Maar u gaat wel eerst binnen! Voor mij! Want u was eerst!’    ‘Ja! Dat klopt.’     ‘En dan is het aan mij!’ Hij lacht zo hard dat zijn vals gebit uit zijn mond floept.    ‘De volgende,’ hoor ik roepen. 

Kristin Huyghe
33 0

De date

‘De date’ V:          Hey, hallo… M:         Euh, ...hallo zeker? V:          Ja, ik ben dit ook niet gewend hoor. Voor mij ook de eerste keer. M:         De eerste keer? V:          Ja, maar ik dacht bij mezelf, kom Sofie, doe eens zot en stap uit je comfortzone. M:         Aha… V:          Ik ben al te lang braaf geweest, altijd maar veiligheid opzoeken, nooit eens iets nieuws proberen,… Tijd voor verandering! M:         Mmm, interessant. Altijd braaf en voorzichtig, dat ken ik niet. V:          Ah nee? Ik wel, ik zet normaal gezien alleen maar een stapje de wereld in, wanneer ik tegen alle risico’s beschermd ben, … alsof ik in zo’n sumoworstelpak zit.  Je kent dat wel; als je dan omvalt kom je sowieso zacht terecht. Maar dan bij wijze van spreken, hé. M:         Ja, ha ha, maar…, nu zie je er toch niet uit als een sumoworstelaar. Mooi figuurtje, sexy hielen. V:          Merci, ik heb mijn best gedaan. Ik ben wel tien keer van outfit gewisseld. Ik dacht eerst om een rood kleedje aan te doen, maar ja, rood én een diepe decolleté, dat geeft toch snel de verkeerde indruk. Uiteindelijk heb ik dan een paar foto’s gewhatsappt naar een vriendin en die heeft het zwarte kleedje gekozen. Daar doe je nooit iets fout mee, zei ze. Wat denk jij? M:         Och, ik heb daar geen verstand van, maar als het aan mij lag, had je best dat rode kleedje mogen aantrekken. Daar zou ik geen nee tegen zeggen. V:          Zie je wel, toch weer de verkeerde keuze…. Ik zou ook nooit meer deze schoenen aantrekken. Achteraf bekeken zijn stiletto’s niet zo handig om mee naar een park te komen. Onderweg naar hier heb ik al het halve park opgeruimd. Om de paar meter moest ik er papiertjes afhalen. Ik heb er zelfs een colablikje mee opgeprikt. Verre van glamoureus. M:         Da’s lachen; maar je komt er wel mee weg hoor. V:          Vind je? M:         Ja, hoor. Mooie blauwe ogen heb je trouwens. V:          Oh, bedankt. Maar, om eerlijk te zijn… ze zijn eigenlijk bruin. Ik heb van die gekleurde lenzen in. M:         Aha, een geheim ontrafeld. Nog meer geheimen? V:          Euh, ja, …deze borsten zijn ook niet helemaal echt…Push up BH. M:         Wat een teleurstelling; maar iedereen heeft zijn geheimpjes zeker… Kom, vertel, waarom is zo’n aantrekkelijke dame zo onzeker? V:          Goh, het grote cliché? Een neurotisch betuttelende moeder en een over beschermende vader? M:         Tja, met een dochter kan je nooit voorzichtig genoeg zijn zeker? Achter elke boom schuilt de grote boze wolf. V:          Misschien, maar in ieder geval, nu ben ik vrij. Mijn moeder is een tijd geleden gestorven. Uitgegleden op een ijsplek toen ze in haar kamerjas en op pantoffels de post uit de brievenbus ging halen. Altijd zo voorzichtig geweest en dan zo aan je einde komen. M:         Da’s hard. V:          En mijn vader is voor een nieuwe vrouw gegaan. Die had uiteindelijk toch ook genoeg van de betutteling en woont nu in Saint-Tropez. Elke dag zon, Picon, bermuda’s en Docksides. M:         Oké, ik begrijp het. En dan nu jij nog. V:          Ja, nu is het me-time. Tijd voor Sofie 2.0. Gedaan met die eenzame glazen wijn in de zetel, met nog maar eens een herhaling van Friends als gezelschap. Tijd voor een happy end! M:         Heb ik even geluk, ik hou wel van happy endings… V:          Ah, euh ja….. euh … M:         Grapje….Gezellig zo in het zonnetje. V:          Ja, dat is waar, een wit wijntje zou er wel bij passen, of een frisse pint. M:         Vertel mij wat. V:          Of een Cavaatje. Dat lust ik altijd, jammer dat ik er niet aan gedacht heb om een fles mee te brengen. Het is tenslotte een date hé. M:         Een date? V:          Ja…, ik moet zeggen. Ik was eerst wel heel zenuwachtig, zo’n eerste keer een blind date, maar voorlopig valt het reuze mee. In mijn hoofd speelde zich een heel ander scenario af. M:         Euh, heb ik dat goed begrepen, zei je nu een date? Ik weet niet of ik het zo zou noemen hoor; eerder… een toevallige ontmoeting met mogelijkheden? V:          Toevallig? In ons bericht stond toch om twee uur op het bankje tegenover het beeld van de naakte dame? M:         Nee schatje, ik denk dat je je vergist. V:          Een vergissing? M:         Wij hebben geen date. Oei, time is up,  daar komt mijn vrouw aangewandeld met de kinderwagen. V:          Wat zeg je, je vrouw? M:         Ja, …kans verkeken, toch geen happy end vandaag. Ik denk trouwens dat je het verkeerde bankje hebt gekozen. Volgens mij heb je een date met die man daar tegenover. Diegene die daar alsmaar meer ineengedoken op zijn bankje zit. Ik zag hem al een paar keer ongerust op zijn horloge kijken.   Jessy Hamvas

jessy hamvas
26 1

Papier hier!

Op het bankje zitten een dame (A) midden vijftig en een meisje, rond haar negende jaar (M). Het is zonnig weer, nog niet te warm. A is aan het schrijven. M eet boterhammen op het hoekje van het bankje. A – Hé!? Oh, hallo meisje. Houd je me gezelschap? M (kijkt verbaasd op) – Oh, ik dacht dat je me niet gezien had. Ik zit hier al eventjes hoor. A – Ik voelde de bank wel een beetje bewegen, maar was zo bezig. M – Schrijf je sprookjes? A – Neen, allez, nu toch niet. Ik… eigenlijk gewoon saaie grote-mensen-dingen. M (lacht voorzichtig) – Ja, dat is saai. (M neemt nog een hap van haar boterham) A – Lees jij sprookjes? M – Ja! Ik ken alle sprookjes! Dat zegt mijn mama. (met halfvolle mond) A – Hoe weet jouw mama dat? M – Ze leest elke dag een ander sprookje voor. Of soms eens opnieuw omdat ik het zo mooi vind. A – Welk sprookje vind je het mooist? M – Dat is altijd anders; vandaag Sneeuwwitje. Maar Roodkapje vond ik ook mooi. Alleen … dat was verschieten met die wolf. A – Ja, dat was inderdaad nogal bangelijk. M – Bangelijk? A – Verschieten en dan even bang zijn. M – Ja! Echt waar. Weet jij dat nog van vroeger? A – Ja, ik weet dat nog en dat ik heel blij was toen het sprookje goed eindigde. M – Ken jij echt álle sprookjes nog?! A – Hmm, neen niet allemaal meer. Er komen ook nieuwe sprookjes bij. Die ken ik niet meer. M – Dat is niet erg hoor. Misschien ken ik ook niet alle sprookjes. Mijn mama heeft het dikke boek nog niet uit. (even stilte terwijl M verder eet) A – Wacht je op iemand hier? M – Ik eet alleen maar mijn boterhammen op en dan moet ik terug naar de juf. We zijn op schoolreis vandaag. Fijn hé! A – Ja, heel fijn. Dat heb ik vroeger ook nog gedaan. Hier op schoolreis. Toen was er nog geen attractiepark, geen dolle achtbaan. Gewoon het sprookjesbos en Holle Bolle Gijs natuurlijk. M –Ik houd niet van de achtbaan en die andere draaidingen. Dan moet ik van mama altijd gaan zitten en kijken hoe mijn broertje en grote broer ronddraaien. Maar dat vind ook niet fijn. A – Word je dan ziek in je buik? M – Ja, ze lachen me dan uit. Maar ik kan er ook niet aan doen. Ik doe dan alsof ik nog in het sprookjesbos ben. A – Wat gebeurt daar dan? M – Waar? A – Als je doet alsof je in het sprookjesbos bent. M – Euhm… de zeven geitjes redden en Roodkapje vóór de wolf komt. Ik ben dan de held! Ik neem ze mee op de stoomtrein, daar durft de wolf niet komen. A – Dat zou nog mooi zijn voor de Efteling, een echte held. M (lacht even verlegen en springt dan op) – Ik ben zo terug hè. In de nabijheid: “Papier, hier! Papier, hier!” M – Hahahaha, grappig hé. Ik neem altijd papiertjes van thuis mee om in Holle Bolle Gijs te gooien. Hij heeft altijd honger. A – Ik soms ook. M – Honger in papiertjes? Jij ook? A (lacht) – Neen, dat niet. Ik vind het ook grappig. M – Maar jij bent toch al groot! A – Eigenlijk wel ja. En toch vind ik het nog plezant. M – Heb je nu ook papiertjes bij? A – Toevallig wel. Weet je wat? Ik scheur de saaie grote-mensen-dingen uit mijn boekje. M – Mag ik ze aan Gijs geven? A – Alsjeblieft. M. springt op, huppelt weer naar Holle Bolle Gijs. Papier hier! Papier hier! … M – Nu zijn alle papiertjes weer weg. Ik heb ook die op de grond opgeraapt. A – Ja, ik zag het. Dat is fijn, zo blijft het zeker netjes hier. M – Ja hè? Het moet ook zo. Dat staat overal op de bordjes. Ik kan dat al goed lezen hoor. A – Inderdaad, het hoort zo. Dat heb je goed gelezen en gedaan. M – (glimlacht trots). Ik lees ook al boeken van Jommeke! A – (kijkt verrast). Wauw! Heb je er al veel gelezen? M – Ken jij die boeken? A – Ja hoor. Ik las ze vroeger ook; heel graag nog wel. M – Amaai. Jommeke heeft echt al veel avonturen meegemaakt hé? A – Ja, dat is zo. Welke avonturen lees jij graag? M – Oh, allemaal. Ik spaar voor Jommekesboeken. Soms zijn ze grappig, maar soms ook … euhm … verschieten en dan bang zijn. A – Bangelijk. M – Ja, bangelijk. Met die stoute Anatool en de twee boeven, Kwak en Boemel. Maar de mama en papa van Jommeke zijn wel gek hè? (lacht) A – Ja, daar moest ik ook altijd mee lachen. En met Choco en Flip en Pekkie. M – Ja, Flip is wel heel slim, die maakt veel mopjes. En Filiberke is altijd zo’n beetje … dom. A – (lacht nu ook voluit) Ja, die Filiberke toch. … (M. drinkt aan haar drinkbeker en wuift naar drie kinderen die op een volgend bankje naast haar zitten. Ze laat een boertje.) M – Hahaha. Euhm, oh pardon. Nog een boertje. Oei, er zitten twee boeren in mijn buik. A – (glimlacht). Hadden ze dorst? M – Wie? A – De boertjes. Omdat je nogal snel dronk. M – Ah, nee, ík had dorst. En dan komen pas de boertjes. A (geveinsd verbaasd) – Oh? Hoezo? M – Mijn papa zegt dat de boertjes van veel drinken komen. Het zijn niet de boeren van de koeien hè. A – Ah zo. Nu begrijp ik het. Daarom heb ik dat soms ook. M – Dat is bij iedereen zo, zegt hij. Ook de scheetjes. (lacht ondeugend) A – Ja? Hoe komen die er dan? Want die heb ik soms ook. M – Dat weet ik niet helemaal juist, maar ze zitten in de … poep (fluistert het laatste woord) A – Oh, dáár (fluistert terug). M – Het is zoals de eitjes, zegt mijn mama. A – Laten de eitjes ook scheetjes? M – Geen echte. Als je ze in heet water legt, moet je er eerst een gaatje in prikken. Dan komen er belletjes in het water. A – Luchtbelletjes? M – Ja, het gaatje moet je goed prikken, in de poep van het eitje. Dan… A – Ja, dan … ? M – Dan zijn het precies scheetjes. Als je in de kop prikt, komt er wit uit. A – Dat heb je goed gevonden. Een beetje zoals luchtbelletjes als je onder water zwemt? M – Ja, zo ziet het eruit. Dat heb ik ook al gedaan. Maar onder water mag je geen scheetjes laten, alleen uitblazen met je mond. (M. zegt iets tegen de kinderen op het volgend bankje.) A – Zijn die kinderen van jouw klas? M – Ja, die jongen en die anderen van andere klassen. A – Wilde je niet liever daarbij zitten? M – Neen, straks zie ik ze weer allemaal. De juf zei dat ik hier moest komen zitten, helemaal op het hoekje. De juf zit op nog een ander bankje. (wijst) Dáár, bij die grote jongens. A – Het zijn niet zoveel kinderen precies. M – Neen, die anderen zitten in die hoge draaidingen. Wij moeten hier onze boterhammen opeten. Straks komen die anderen met de meester en dan gaan wíj al naar de speeltuin. A – Dat is mooi geregeld. M – Ja hè ….  Nu kan ik óók een verhaaltje schrijven. Over de vertelseltjes die we gezegd hebben. A – Oh ja? Zit er al een verhaaltje in je hoofd? M – Ja, echt. We moeten alles goed onthouden vandaag. Het is voor huiswerk. Ik kan al goed schrijven. A – Vandaag nog? M – Neen, voor na zaterdag en zondag. A – Na het weekend? M – Ja, dan! (In de nabijheid: ‘Mara! Mara! Kom je terug? We gaan al verder.’) M – Ik moet terug. Dat is de juf die roept. A – Wat fijn dat je hier je boterhammen hebt opgegeten. Dank je wel voor je gezelschap. M – Eigenlijk … ik wilde eerst niet, … eigenlijk moest ik van de juf omdat ik vlug boos word. Hier op het hoekje. A – Word jij vlug boos? Daar zou ik niet gauw aan denken. M – Ja, als ze allemaal tegelijk praten en roepen en veel te luid lachen. Dan doet het raar in mijn hoofd. A – Drukte? Houd je niet van drukte? M – Ja, dat is het, drukte! Nu weet ik dat woord weer.(ze staat op, steekt haar drinkfles weer weg, raapt nog enkele papiertjes op en huppelt weg. Ze wuift nog naar A). Daaag! A – Dag Mara. Veel plezier nog. Papier hier! Papier hier! (A buigt zich weer over haar schrijfboekje. Haar oog valt op een naam die ze al kende: Mara)

Anemos
17 1

Boelaerpark, 13u

Twee personages op een bank, één iemand komt erbij zitten, zegt niets in het begin. Oude man: Amai, dit zonnetje nemen ze ons in ieder geval al niet meer af. Meisje neemt één oortje uit haar oor. Jonge vrouw: Sorry, zei u iets? Oude man: Ja, dat het hier wel goed zitten is in ons park, als de zon van de partij is. Jonge vrouw: Het is inderdaad een mooie dag, na die regendagen van voorbije week. Oude man: Zeg, is dat niet lastig altijd die muziek in je oren? Jonge vrouw: Nee, waarom? Oude man: Ik vind het zo onnozel voor u dat je in plaats van de rustige natuur alleen maar doef doef doef lawaai hoort. Jonge vrouw: Dat is geen lawaai, dat is relaxerende zenmuziek. Ik kom speciaal hier mijn broodje opeten voor de rust. In de eetruimte van de hogeschool is er te veel volk. Die “doef doef doef” helpt mij dus. En daarbij, het geluid van auto’s daar op de weg, dat is ook niet bepaald rust hé. Oude man: Je hebt gelijk dat er nu wel wat meer auto’s rondrijden en dat ze niet echt stiller zijn geworden in vergelijking met vroeger. Jonge vrouw: Dat geluid, ça va dan nog het is vooral de CO2 die eruit komt. Oude man: CO2, CO2, ik heb schrik dat ze me aanrijden als ik oversteek.  Uitlaatgassen! Vroeger waren we daar allemaal niet zo mee bezig. Lucht is lucht. Jonge vrouw: Door die mentaliteit zitten we nu juist met het probleem. Lucht is niet zomaar lucht. Oude man: Jawel, lucht is lucht, en weer is weer. Koude zomers en warme winters, dat was er vroeger ook allemaal. Ik vind dat ze nogal overdrijven op dat Nieuws de laatste tijd. De mensen hebben geen historisch besef meer. Jonge vrouw: Maar enfin, het is niet omdat je oud bent, dat je de grote problemen van nu moet negeren. Oude man: Wie zit hier alles te negeren met die oortjes, juffrouw? Jonge vrouw: Juffrouw, juffrouw, ik ben geen 16 hé. Dat hokje van die ‘juffrouw’ moet dan betekenen dat ik naïef ben ofzo? Oude man: Dat heb ik niet gezegd! Jonge vrouw: …maar wel gedacht! Jullie oude mannen zeggen zogezegd nooit niets maar willen wel alles beslissen. Oude man: Ik denk dat ik niet veel beslis hier, in dit parkje of ergens anders. Jonge vrouw: Vroeger wel. Oude man: Hoe bedoel je? Jonge vrouw: Als jullie vroeger wat meer zonnepanelen ofzo hadden gelegd hadden we nu niet zo moeten stressen. Oude man: Denk jij dat de Oliecrisis of de jaren 80 simpel waren? Och, stress en problemen zijn er altijd al geweest. Denken jullie echt dat jullie de eerste generatie zijn met problemen? Jonge vrouw: De eerste misschien niet, maar misschien wel de laatste! Oude man: En nu beginnen we ineens met hyperbolen! Jonge vrouw: Hyperbolen? Oude man: Overdrijven om zo je gelijk maar te kunnen bewijzen. Jonge vrouw: Ik moet niet overdrijven want ik heb gewoon gelijk. Wij hebben er vakken over op de hogeschool, dat het niet goed gaat. En nu zou ik graag mijn broodje verder willen opeten. Ik moet direct weg. Oude man: Broodje met kip zie ik, dat is ook niet goed voor het klimaat hé. Jonge vrouw: Ja, nee, ok, dat weet ik. Ik moet van de dokter minstens een paar keer per week mager vlees eten. Oude man: Zo jong en al naar de artsen. Die zijn nergens goed voor. Het enige wat ze doen is pillen voorschrijven. Pillen om op te staan, pillen om te slapen en pillen om naar de wc te gaan. Oud worden is nergens goed voor. Ik ben al blij dat er nog eens iemand luistert. Stilte Jonge vrouw: Mag ik dan eens iets vragen? Oude man: Vragen staat vrij, juffrouw. Jonge vrouw: Heeft u dan geen kinderen waar u bang voor bent? En hun toekomst? Oude man: Och, kinderen, daar ben ik nooit aan begonnen. Ik wou wel, maar de juiste tegen komen was niet simpel, nog zo’n een probleem dat de wereld niet uit is denk ik. Jonge vrouw: Ok, maar er zijn toch wel jongere mensen die je graag ziet? Oude man: Met die corona zie ik niemand meer. Onze Jonas en Koen, de kinderen van mijn overleden zus, die hoorde ik soms nog wel. Maar nu, met al dat gezoom, dat is niets meer voor mij. Jonge vrouw: Maar die familie van u, die gaan toch al die problemen nog krijgen met de opwarming van het klimaat. Dat moet u toch iets kunnen schelen? Oude man: Waar ik mee bezig ben dat is hoe ze van Vlaanderen terug iets fatsoenlijks gaan maken. Iets waar je trots op kan zijn. Jonge vrouw: Je kan toch trots zijn op nieuwe windmolens of zo? Oude man: Je begrijpt me verkeerd, vroeger werden er echte projecten aangelegd. De autostrades waar wij met onze wagens over konden rijden, heel het land door tot in Echternach toe. Dat is toch iets heel anders dan van die mottige blauwe panelen op een dak laten leggen door Polen. En het is niet alleen de infrastructuur, het is ook wie in dat land leeft. En wie dat daar echt in thuishoort. Jonge vrouw: Dus eerst het klimaatprobleem ontkennen en nu ook al een racist. Ik ben blij dat ik mijn broodje op heb. Oude man: Ah, dat mag ook al niet meer gezegd worden dat alle grenzen openstaan. Jonge vrouw: Iets zeggen, wil niet zeggen dat het klopt. En nu moet ik echt vertrekken, meneer. Oude man: Allez, blijf nog even. Jij bent de eerste waar ik mee heb gepraat in een week. Jonge vrouw: Ik heb afgesproken met een vriendin, ik heb juist al een berichtje gestuurd dat ik ben vertrokken. Oude man: Typisch de jeugd: veel grote woorden maar als ze eens echt iemand kunnen helpen, dan kunnen ze niet rap genoeg weg zijn. Jonge vrouw: Meneer, ik ken u niets eens, ik heb hier alleen maar vijf minuten naast u gezeten omdat ik mijn broodje wou opeten. Ik vind dat ik al lang genoeg naar uw negativiteit heb geluisterd. Oude man: Wacht maar tot je mijn leeftijd hebt, voor elk probleem moet je bellen en hopen dat er iemand komt. Dat uw horizon zo klein is geworden dat je al gewoon blij bent dat je een zonnetje ziet. En dat ruziemaken met een juffrouw in het park het hoogtepunt is van uw dag. Jonge vrouw: Ik had niet zo moeten roepen meneer, ik vind het echt wel erg en zo voor u. Dag hé. Oude man: Ja, allez, prettige dag dan nog hé.

bartdg
43 4

Niki, ik mis je

                                                                    Het bankje   Titel: Niki, ik mis je     Rolverdeling:   Gerda: het hoofdpersonage, mama van Niki en oma van Alena en Yannis Conny: haar gesprekspartner Alena: de kleindochter van twaalf Yannis: de kleinzoon, een jaar jonger De verteller: de vetgedrukte bindteksten   Het eerste deel van de ontmoeting speelt zich af op een bank op de zeedijk.                            Het vervolg in tearoom ’t Bretoentje in Westende.   Het is ochtend, Gerda opent de gordijnen van haar appartementje aan zee.  Gerda: Het zonnetje komt al piepen, het belooft een heerlijke dag te worden. Yannis:  Eindelijk, mogen we dan straks een gocart huren, oma? Gerda:   Beloofd is beloofd! Alena:    De voorbije dagen heeft het genoeg geregend.  Ik ben de gezelschapsspellen beu. Bij fietsverhuur Babelou worden de gocarts door de kinderen gewikt en gewogen.  Yannis neemt een ligfiets, zijn zus verkiest een elektrisch model. Gerda:  Jullie hebben een klein uur de tijd om rond te crossen op de dijk, ik ga me ondertussen gezellig installeren op mijn vertrouwde plekje.           Gerda trekt vaak naar de witblauw gestreepte bank op de dijk in Westende.  Een dik kussen onder de arm, wat kruiswoordraadsels en een roman van Sally Read, in haar schoudertas.  De bank staat wat schuin, georiënteerd naar de middagzon.  Een kokette dame, van in de veertig, zit op de hoek van de bank.  Ze bladert in een toeristische brochure. Gerda:   Goeiemiddag, stoort het als ik plaatsneem? Conny:   Nee hoor, integendeel, het is hier zalig en er is gelukkig weinig wind vandaag. Gerda legt haar kussen op de bank en gaat zitten. Conny:   Dat is nog een goed idee, een kussen ga ik volgende keer ook meebrengen.  Want na een poosje lijkt de houten bank wel harder te worden.        De kinderen komen aangereden. Gerda: Yannis en Alena, er loopt veel volk op de dijk, wees maar voorzichtig, zorg dat jullie niemand aanrijden! Conny:  Zijn dat je kleinkinderen? Gerda knikt bevestigend. Conny:   Hun mooie voornamen klinken erg Grieks. Gerda:   Ja, hun papa is een Griek. Conny:  Oh ja, onze dochter vertrekt binnenkort voor één jaar naar Athene.  Ze gaat er stage doen in het kader van haar opleiding hotelmanagement.  Mijn man en ik zijn van plan haar in het voorjaar te bezoeken.  Vandaar dat ik aan het uitkijken ben naar een leuk hotelletje in de buurt.  Van waar is je schoonzoon afkomstig?   Met een krop in de keel antwoordt Gerda: Van Heraklion, op Kreta.  Mijn dochter, Niki, was vertaler-tolk: Engels-Nieuwgrieks.  Na haar studies is ze op Kreta gaan werken en zo heeft ze Kostas leren kennen. Haar gesprekspartner merkt op dat Gerda het moeilijk heeft wanneer ze over haar dochter praat.  Er valt een ongemakkelijke stilte. Na een poosje zegt Conny: Sorry, het was helemaal niet mijn bedoeling je van streek te brengen. Gerda:  Geen probleem hoor, maar mijn dochter is vier jaar geleden overleden aan borstkanker.  Over haar praten blijft moeilijk.  Ze was ons enig kind, mijn man heeft sindsdien nog geen minuut rust gekend.  Ik heb mijn handen vol met Alena en Yannis, waardoor ik weinig tijd heb om te piekeren. Haar buurvrouw wordt plots overvallen door een ongemakkelijk schuldgevoel. De kinderen wuiven in de verte, ze hebben van vehikel gewisseld. Gerda:  Dat was te verwachten, Yannis is een beetje lui, nu hoeft hij niet meer te trappen. Conny, nog altijd onder de indruk, neemt terug het woord. Ik heb erg met jou te doen.  Mijn naam is Conny, mijn man werkt als zelfstandige, ik ben in mijn eentje een week aan zee. Het is tijd om de gocarts terug binnen te brengen, Gerda wenkt haar kleinkinderen.  Die komen in volle vaart aangereden. Yannis:   Oma, krijgen we nu een ijsje?  Gerda:  Oké, maar dat is dan het laatste voor vandaag.  Daarna gaan jullie op het strand spelen, want morgen kan het misschien regenen. Gerda staat op en neemt afscheid. Conny, het was fijn met jou kennis te maken, geniet nog van het zonnetje en hopelijk tot ziens. De volgende dagen blijft het gelukkig mooi weer.  Gerda, haar man en de kinderen trekken er iedere dag op uit: naar het Sealife centrum, Plopsaland en Brugge.  Op vrijdag bekommert opa zich om de kleinkinderen, want oma wil het vandaag wat kalmpjes aan doen.  En hoewel ze de twee bengels niet lang kan missen, kijkt ze toch uit naar een paar uurtjes rust.  In tearoom ’t Bretoentje geniet Gerda van een heerlijke kop koffie met lekkere pannenkoeken Mikado.  Ze heeft plaats genomen aan een tafeltje met zicht op zee.  Zichzelf verwennen zou ze vaker moeten doen, dat beseft ze maar al te goed. Plots tikt er iemand tegen de ruit: Conny.  Gerda is zo geschrokken dat haar wangen rood aanlopen, ze doet teken naar binnen te komen.  Gerda:   Met twee koffie drinken, is nog zo gezellig.                                                                                     Conny:  Mijn laatste vrije dag, morgen zit mijn vakantieweek er al op…  Weet je… ik heb slecht  geslapen na onze eerste ontmoeting op de bank.  Het was me meteen duidelijk dat je je dochter heel erg mist, ik kon je pijn en verdriet voelen.  Bij thuiskomst heb ik onmiddellijk mijn dochter gebeld.    Gerda:   Een goed gesprek doet nochtans deugd, maar met mijn man lukt dat niet meer.  Wanneer ik over Niki begin, gaat hij onmiddellijk in de tuin werken.  In feite kan ik alleen bij mijn negentigjarige moeder terecht.  Maar ik wil haar niet extra belasten met mijn verdriet.  Zij mist haar kleindochter immers ook enorm.  Ik heb al vaak gedacht mijn verhaal eens op papier te zetten, een boek schrijven lijkt mij de ideale uitlaatklep. Maar met de kleinkinderen voortdurend in de buurt, heb ik daar geen tijd voor.                                   Conny:  Zijn ze dan nooit bij hun papa? Met waterige ogen antwoordt Gerda: Een maand na Niki’s overlijden, is Kostas teruggekeerd naar Kreta.  Sindsdien hebben we hem nooit meer gezien of gehoord.  In het begin vroegen de kinderen vaak naar hun papa.  Ondertussen zijn ze het gewoon, hij komt niet meer ter sprake. Haar tafelgenote kan haar oren niet geloven. Conny:   Hoe is het mogelijk, een vader die zijn bloedeigen kinderen in de steek laat.  Heeft die man dan geen hart?    Gerda: Je moet weten Conny, Kostas en ik zijn nooit beste maatjes geweest.  Eens ik besefte dat hij Niki voorgelogen had, was ik klaar met hem.  Dat vergeef ik hem nooit.  Het is allemaal heel pijnlijk geweest, vooral voor Niki.  Al dat verdriet is haar ziekte zeker niet ten goede gekomen.  Van mijn grote liefde voor het mooie Griekenland, blijft sindsdien niks meer over.                Gerda vertelt spontaan verder: Niki was een uiterst voorbeeldige leerling, ze was niet alleen intelligent, maar ook erg creatief.  Van jongs af had ze interesse in vreemde talen en geschiedenis.  Niet te verwonderen dat ze in het middelbaar koos voor de richting Latijn-Grieks.  Niki verdiepte zich in de Griekse cultuur: zowel de kunst, als de taal, het eten, de Griekse mythologie… het fascineerde haar allemaal.  Haar diploma vertaler-tolk behaalde ze met grote onderscheiding.  Ze was ondertussen tweeëntwintig en wou op haar eigen benen staan.  Bijdehandse Niki solliciteerde bij een grote touroperator.  Een jonge kracht die de Griekse taal perfect beheerste, was natuurlijk zeer welkom.  Haar eerste bestemming was dan ook logisch: Griekenland.  Het afscheid op de luchthaven viel ons erg zwaar.  Maar Niki hield zich sterk, ze had er dan ook heel veel zin in.  “Kreta ligt niet aan de andere kant van de wereld hé!”, riep ze nog van aan de incheckbalie. Conny:   Hoe heeft ze haar Griekse man dan leren kennen?       Gerda:   Niki begeleidde vaak toeristen, per scooter, tijdens hun verkenning van het mooie eiland.  Kostas verhuurde scooters.  Ze vertrouwde hem meteen, spijtig genoeg.        Conny:   Hoezo?         Gerda:    Hij heeft haar van bij het begin overladen met lieve woordjes en mooie praatjes.  Dat hij al een zoontje had, is pas veel later aan het licht gekomen.  Niki was op dat moment vijf maanden zwanger van Alena.                Conny:   Nee toch, dat moet bijzonder pijnlijk geweest zijn voor je dochter.  Gerda:    Dat is het minste wat je kunt zeggen.  Ze waren ondertussen samen teruggekeerd naar België.  Wij hadden onze spaarcenten in de aankoop van hun huis gestoken.  En mijn man had ervoor gezorgd dat Kostas aan de slag kon bij de verhuisfirma, waar hijzelf vele jaren werkzaam was.  Niki was in de zevende hemel in die periode, maar haar geluk was van korte duur.                Conny roept de ober en bestelt nog twee koffies.  Ondertussen haalt Gerda een foto van Niki uit haar portefeuille. Gerda:  Kijk dit is mijn dochter, een paar maanden voor haar dood.  Ze was zo geliefd.  Ze werd amper achtendertig.  Na de geboorte van Yannis zijn haar gezondheidsproblemen begonnen.  De melkkliertjes bleken niet zo onschuldig te zijn, zeven jaar is ze ziek geweest.  Wanneer Niki zich beter voelde, deed ze vooral leuke dingen met haar kinderen.  Dat Alena een broertje kreeg, bracht haar rust.  Ze wou absoluut niet dat haar dochtertje als enig kind zou opgroeien, dat had Niki immers zelf nooit leuk gevonden.               Conny:   Het moet voor Alena en Yannis ook een moeilijke periode geweest zijn. Gerda:   Yannis heeft zijn mama nooit anders gekend.  De kinderen wisten wat hen te wachten stond.  Niki had hen daar goed op voorbereid.  De laatste drie maanden van haar leven, woonde ze samen met de kinderen bij ons in.  Kostas was meer af- dan aanwezig.  Hij ging dag en nacht alleen op stap. Conny:   Wat een pijnlijk verhaal, je dochter moet zich vaak erg eenzaam gevoeld hebben. Gerda:   Het was ondraaglijk voor haar dat ze die misstap had gemaakt.  En vooral dat ze niet naar ons had geluisterd.  Maar ja, liefde is nu eenmaal blind.  Conny: Dat ze tot op het einde omringd was door jullie en haar kinderen, geeft toch een goed gevoel.               Terwijl Gerda haar tranen de vrije loop laat, beëindigt ze haar getuigenis. Aan Niki’s laatste woorden denk ik nog iedere dag: “Willen jullie voor mijn twee schatten zorgen?  Het spijt me dat het zo gelopen is, bedankt voor alles!”                                         

Martine De Donder
3 0

Gesprek Vader - Zoon zaliger

Het Bankje   Gesprek Vader – Zoon zaliger   Z:        Moe, papa? V:        Nee, jongen, 5 kilometers wandelen kan nog best als je 54 bent. Z:        Omdat je zo neerplofte op het bankje… V:        Dat kwam omdat het bankje lager was dan ik had ingeschat. Z:        Pijn nu aan je poep, zeker? V:        Nee nee, die poep kan wel wat hebben als je 54 bent. Maak je maar geen zorgen. Z:        Wij maken ons hier nooit zorgen, papa…   Z:         Ging mama niet mee wandelen? V:        Nee, ze wandelt niet graag. Z:        Heb ik haar toen in de stad misschien de verkeerde wandelschoenen helpen kiezen? V:        Integendeel! Die schoenen zijn heilig voor haar. Z:        Ik begrijp het niet, papa: ze was toch blij met de schoenen die ik voor haar koos? V:        Absoluut, jongen. Mama is liever rustig thuis, alleen... Ze houdt niet van de drukte. Z:        En jij bent liever onder de mensen. Zo is dat altijd wel een beetje geweest, hé papa? V:        Da’s waar, jongen. Z:        Heeft mama dan geen hobby meer? V:        Eén grote hobby heeft ze zeker nog, een nieuwe hobby. Z:        Wat dan wel? V:        Bloemstukjes maken. Ze volgt zelfs les met 3 andere dames, in een klein         bloemenwinkeltje, één avond in de maand. Z:        Ik merk het wel: ik heb nooit zoveel bloemen gekregen…   Z:        Dans je nog veel, papa? V:        Dansen? Ik kan niet dansen… Z:        Alé, papa, dansen verleer je niet, net als fietsen en zwemmen: dat blijf je kunnen!             Op elk feestje stond je toch altijd als eerste op de dansvloer. V:        Da’s waar, jongen… Maar er zijn geen feestjes meer… Z:        Ben je dan gekwetst, papa? V:        Helemaal niet, anders zou ik ook geen 10 kilometers wandelen. Z:        5 kilometers was het, papa! V:        Ik moet ook nog eens terug, dat is nog eens 5 kilometers. Z:        Klopt! 5 plus 5 is nog altijd 10. Dat is hier ook zo… Maar nu weet ik nog niet waarom je niet meer kan dansen. Fysiek ben je in orde? V:        Mijn lichaam zou het nog kunnen… mijn hoofd kan het niet meer, jongen… Z:        Ik begrijp het niet, papa. V:        Niet erg, jongen.   Z:        Loop je nog steeds 3 keer in de week? V:        Nee, 3 keer per jaar, van de oprit naar de deur… als het hard regent. Z:        Dat is niet joggen, hé. V:        Da’s waar, jongen. Z:        Te oud geworden, papa? V:        Nee nee, mijn hoofd kan het niet meer… Z:        Weer je hoofd, papa! Ik begrijp het niet… V:        Niet erg, jongen.     Z:        Is daar bij u nu veel koude wind, papa? V:        Nee, waarom? Z:        Omdat ik bij jou een traantje naar beneden zie rollen. V:        Oh ja? Het was er maar ééntje, hoor. Z:        Maar het was wel een traan, hé papa! V:        Dat was er nog eentje van gisteren toen ik me prikte onder mijn nagel met die stomme tandenstoker. Z:        Het was een traan van nu, papa! Waarom?... Papa, waarom die traan? V:        …Ik zie ginds een fiere vader lopen naast zijn grote zoon… Z:        Ik begrijp het, papa…   V:         Zie je bompa veel? Z:        Elke dag! Hij is mijn beste maat hier. Hij vertelt veel over je… V:        Hoezo? Wat zegt hij dan? Z:        Bompa vertelt me alles over jou tienerjaren. Alle verhalen ken ik al… V:        Oei oei! Z:        …Je lijkt op mij, papa… V:        … Dat ontroert me… Z:        Ik zie het… V:        Hoezo? Z:        Meerdere tranen van gisteren, papa. V:        …Zotteke! Z:        Als bompa en ik naast mekaar wandelen, dan zegt hij altijd: “Er ontbreekt iemand tussen ons.” V:        Dat begrijp ik niet, jongen. Z:        Alé, papa, wie hoort er tussen bompa en mij? V:        Ik? Z:        Tuurlijk dat!... Dan troost ik bompa altijd en zeg hem: “Straks komt hij.” V:        Straks al? Z:        Zo zeggen wij dat hier: 25 jaar is “straks”, tijd telt hier niet… V:        Als ik dan kom, jongen, moet ik dan aanbellen? Z:        Hier is geen bel, papa. V:        Ga ik jou daar dan wel vinden? Z:        Ik wacht jou op aan de ingang! En ik breng bompa mee. V:        Dan kom ik straks… Z:        Tot straks, papa! V:        Tot straks, lieve jongen…

Johaneke
28 3

De clown die geen clown wilde zijn

De clown die geen clown wilde zijn   Anna: ‘Goedemiddag, vind u het goed als ik even naast u kom zitten?’ Clown: ‘Doe wat u niet laten kunt.’ Anna: ‘Wat een heerlijke dag vandaag, vind u ook niet?’ Clown: ‘Ach, het is net zo’n dag als gister en waarschijnlijk ook als morgen.’ Anna: ‘Op zulke dagen krijg ik altijd zin om mensen te bekijken, met een heerlijk glaasje wijn erbij. En laat ik dat nu nét toevallig bij me hebben. Drinkt u een glaasje met mij mee?’ Clown: ‘Nee dank u. Drank neemt even je zorgen weg, maar die zorgen komen dubbel zo hard terug.’ Anna: ‘Zorgen? Ik heb geen zorgen hoor, ik vind het gewoon lekker, zo in het zonnetje.’ Clown: ‘Doe vooral wat u niet laten kunt.’ Anna: ‘Ja, dat zei u net ook al. En wat brengt u hier? Pauze?’ Clown: ‘Nee hoor, hoezo dat?’ Anna: ‘Nou, ik liep net langs die grote tent verderop in het park. Ik neem aan dat u daar werkt?’ Clown: ‘Omdat ik er zo uitzie bedoelt u? Rode neus, rode haren, schmink op. Die zal dan wel in het circus werken, dat is wat u bedoelt? Anna: ‘Is het dan zo gek dat ik u dat vraag?’ Clown: ‘Dat vind ik gek ja. Kan ik niet gewoon op een kantoor werken? Of voor de klas staan? Is het enige wat ik kan, gek doen?’ Anna: ‘Sorry, ik wilde u niet beledigen.’ Clown: ‘Dat doet u ook niet.’ Anna: ‘Zo klinkt het anders wel.’ Clown: ‘Maar u heeft gelijk hoor. Een gek…zo zien de mensen mij.’ Anna: ‘Gek? Welnee, ik word juist altijd vrolijk van jullie.’ Clown: ‘Vrolijk ja, dat is nu juist het probleem. Iedereen denkt dat wij altijd maar vrolijk zijn en nooit verdrietig.’ Anna: ‘Bent u dat dan weleens?’ Clown: ‘Verdrietig? Natuurlijk! Clowns hebben ook gevoel hoor!’ Anna: ‘Waarom dan? Het is toch juist leuk om mensen aan het lachen te maken?’ Clown: ‘Ik wil ook weleens huilen, of boos zijn. Maar dat kan nooit. En dat maakt me juist zo verdrietig.’ Anna: ‘U mag best eens verdrietig zijn, of boos. U mag zelfs huilen als u dat wilt.’ Clown: ‘Nee dat mag ik niet. Mensen verwachten dat je ze aan het lachen maakt. Neem nou bijvoorbeeld mijn best vriend Alex.’ Anna: ‘Wat is er met Alex?’ Clown: ‘Hij was net als ik een clown. Elke avond stond hij met een grote glimlach in de piste. Tot aan die ene avond, een maand geleden. Voor de show sprak ik hem nog. Hij vertelde me dat zijn hond ziek was en niet meer lang te leven had. Eigenlijk wilde hij niet optreden, maar hij moest wel.’ Anna: ‘Niemand moet iets. Hij had dat toch tegen jullie baas kunnen zeggen?’ Clown: ‘Tegen Marcello? Niemand gaat tegen Marcello in. Geen zin of niet, de show moet altijd doorgaan.’ Anna: ‘Er zijn toch genoeg andere acts?’ Clown: ‘Ha, bent u weleens in een circus geweest? Een circus zonder clown kan gewoon niet!’ Anna: ‘U bent toch ook clown? Waarom viel u niet voor Alex in?’ Clown: ‘Nee dat kon niet. Alex en ik waren een duo. We stonden ook aangekondigd op de affiches in de stad. Mensen verwachtten twee clowns, niet een.’ Anna: ‘En wat gebeurde er toen met Alex? Heeft hij toch opgetreden?’ Clown: ‘Dat probeerde hij wel ja. Maar al snel merkte ik dat het mis ging. Hij kon zijn tranen niet meer bedwingen. Ik deed nog een poging om de show te redden, door hem belachelijk te maken. Ik dacht dan de mensen dan wel hard zouden moeten lachen. Aan Alex’ gevoelens dacht ik niet.' Anna: ‘Wat deed u dan?’ Clown: ‘Ik trok zijn broek naar beneden. Stond hij daar, in zijn bloemetjesonderbroek. Het publiek begon steeds harder te lachen, maar Alex begon steeds harder te huilen. Iedereen dacht dat het bij de show hoorde. Na afloop kwam Marcello naar ons toe. Hij vond het geweldig!' Anna: ‘En Alex?’ Clown: ‘Hij niet. Hij voelde zich door mij in de steek gelaten. Nog diezelfde avond is hij weggegaan. Hij zei dat hij dit leven niet langer wilde. Een leven waarin je nooit verdrietig mag zijn. Anna: ‘Heeft u hem daarna nog gesproken of gezien?’ Clown: ‘Nee. Ik heb ook geen idee waar hij nu is. Het heeft me wel aan het denken gezet. Ik wil dit ook niet meer, altijd maar vrolijk zijn.’ Anna: ‘Dat kan toch ook niet? Niemand is toch altijd vrolijk?’ Clown: ‘Vertel dat maar eens aan Marcello. Hij zegt altijd: ‘een echte clown huilt niet.’ Misschien ben ik dan wel geen echte clown…’ Anna: ‘Oh dat is zeker niet waar! Als ik naar u kijk, word ik vrolijk. Zelfs zonder die glimlach.’ Clown: ‘Ik wil niet meer terug naar het circus. Niet als dat betekent dat ik nooit verdriet mag hebben.’ Anna: ‘Er zijn ook andere manieren om mensen aan het lachen te krijgen.’ Clown: ‘Wie zegt dat ik mensen aan het lachen wil hebben? Ik zou graag mensen willen helpen, soms met een lach, maar soms ook met een traan.’ Anna: ‘Dat kan, er zijn genoeg mogelijkheden. Maar ik vind wel dat u een clown moet blijven. Het staat u goed, weet u dat?’ Clown: ‘Hoe bedoelt u dat?’ Anna: ‘De rode neus, het oranje piekende haar. En het zonnetje op de wangen. U heeft er een goede kop voor.’ Clown: Nou zeg, bedankt!’ Anna: Nee, ik meen het, het is een compliment. Mijn dochtertje zou u fantastisch hebben gevonden. Ze was altijd gek op clowns.' Clown: ‘Was? Bedoelt u dat ze…’ Anna: ‘Ja, ze leeft helaas niet meer. Slechts zes jaar mocht ze worden.’ Clown: ‘Dat spijt me om te horen. Waaraan is ze overleden?’ Anna: ‘Ze was ernstig ziek. In haar jeugd heeft ze heel wat ziekenhuizen van binnen gezien. De laatste maanden was ze thuis. We probeerden nog een paar mooie herinneringen te maken. Tot op het laatste moment was ze vrolijk. Ons lieve meisje…Weet u wat ze later wilde worden? Geen prinses of ballerina, zoals de meeste meisjes. Nee, zij wilde een clown worden.’ Clown: ‘Echt waar? Of zegt u dit er nu om?’ Anna: ‘Over mijn dochter maak ik geen grappen. En weet u waarom ze clown wilde worden? Om verdrietige mensen weer vrolijk te maken. Op het laatst zei ze tegen me: ‘Mama, ik hoop dat er een clown komt die jou en papa weer vrolijk laat zijn.’ Clown: ‘Een wijs meisje, die dochter van u. Jammer dat ik haar nooit heb ontmoet. Hoe heet ze?’ Anna: ‘Vlinder.’ Clown: ‘Dat is een mooie naam. Ook voor een clown trouwens. Ik zie haar al voor me: Een clowntje met rode vlechtjes en vlinders op haar wangen getekend. En iedereen zou om haar lachen.’ Anna: ‘Dat zouden ze zeker ja. Daarom ben ik ook altijd graag hier, in het park. Vooral in de zomer, met alle vlinders die hier rond fladderen. Dan beeld ik me in dat Vlinder bij me is. Ze zou elke vlinder kunnen zijn. Het geeft me een fijn gevoel.’ Clown: ‘Dat is een mooie gedachte.’ Anna: ‘Laatst zat ik op een bankje iets verderop. Ik zat te lezen en opeens zat er een vlinder op de rand van het boek. Muisstil om haar niet weg te jagen, heb ik minutenlang naar haar zitten kijken. Of misschien waren het wel secondes…Toen vloog ze weer weg. Die hele dag heb ik lopen glimlachen.’ Clown: ‘Niet alleen clowns kunnen dus mensen blij maken.’ Anna: ‘Weet u wat nou het bijzonderste was? De vlinder had de mooiste en felste kleuren die ik ooit had gezien. De kleuren van een clown.’ Clown: ‘Dat is zeker bijzonder.’ Anna: ‘Ik heb opeens een idee! Dan hoeft u niet meer in het circus te werken, maar kunt u toch mensen, en dan vooral kinderen, blij maken.’ Clown: ‘En dat is?’ Anna: ‘U zou thuis moeten komen bij kinderen die ziek zijn, als clown. Zieke kinderen hebben nog weinig om te lachen. Een clown aan hun bed zou ze weer even kind laten zijn. En ook voor de ouders zal het fijn zijn om een glimlach op het gezicht van hun kind te zien. Dat is het mooiste wat er is. Ze even hun ziekte te laten vergeten. Ja, dat moet u echt gaan doen!' Clown: ‘Daar heb ik nooit over nagedacht. Maar het klinkt als een goed idee…een fantastisch idee zelfs!' Anna: ‘Kijk, daar! Ziet u dat, die vlinder? Het is dezelfde als die op mijn boek ging zitten! Als dat geen teken is! Zij vind het ook een goed idee!’ Clown: ‘Weet u wat? Doe mij toch maar een wijntje.’

mira1981
38 0