Zoeken

Met de deur in huis vallen

Mijn grote vriend Stef is niet het toonbeeld van subtiliteit. Nooit geweest ook. In wezen is hij eigenlijk een beetje lomp. Heel lief, maar lomp. Hij bezorgt je in een handomdraai een blauwe plek waar je u tegen zegt. Toen Kaatje dus bij mij kwam wonen, had ik niet het idee dat ik nog een grotere sloper in huis zou halen. Bovendien, Kaatje is een meisje, die zal toch wel een beetje subtieler zijn. Ha, dat had ik gedacht. Stef heeft in zijn tijd echt wel dingen kapot gemaakt. Het dure outdoor hondenkussen dat we hadden gekocht, was in een middag veranderd in een hoopje vodden. Het leek wel of er een grote sneeuwbui door de huiskamer was getrokken. Stef zat er trots bij te kijken. ‘Heb ik gedaan!’ Maar Kaatje, nee, die spant echt de kroon. De hondenmand laat ze met rust. Maar dat is denk ik meer omdat het Stef zijn domein is. Voor de rest heeft ze helemaal nergens ontzag voor. Het kind is ook nergens bang voor. Ze stort zich met volle overgave in alle avonturen die op haar pad komen. En als ze denkt dat die avonturen misschien wel buiten plaatsvinden, dan rent ze met volle vaart door het hondenluik. Remmen? Nooit van gehoord! Op een gegeven moment zat er zelfs een scheurtje in het kunststof. Ach, dacht ik, het is ook al niet zo nieuw meer. Ik koop tegen de winter wel een nieuw exemplaar. Inmiddels ben ik daar maar van afgestapt. De winter gaat het deurtje niet halen. Het hangt aan elkaar van duct-tape en de afsluitrand aan de buitenkant is zelfs al helemaal afgebroken. Dat heeft Stef in zijn elfjarige leven nog niet voor elkaar gekregen.  En wat nog erger is, Kaatje is amper te straffen. Als ze stout is geweest, en dat weet ze heel goed, loopt ze zelf al vast naar de bench. ‘Want daar zal ik dan toch wel weer in moeten.’ Dat is dan ook zo, maar twee minuten later hoor ik haar dan heel tevreden snurken. En als ze er uit mag, kijkt ze vol verwachting uit naar nieuwe avonturen. Het enige dat helpt, dat vindt ze echt heel erg, is negeren. Want ja, het is wel een vrouw natuurlijk, en die worden niet graag over het hoofd gezien. Het zal heus wel goedkomen, ze is een puber en haar hormonen zitten ook in de weg. Maar soms kijken Stef en ik elkaar aan en dan denken we: ‘wat hebben we toch in huis gehaald.’      

Machteld
0 0

DE DICHTER SCHRIJFT

DE DICHTER SCHRIJFT: IK BEN  3 BLOEMEN OP DE BUIK VAN DE TAALGODIN   DE ZEISBEUL DENKT: 1 DOMOOR 2 DROLLENVANGER 3 IDIOOT   GEDICHTEN KOEN VLERICK 2020   1 DE DICHTER SCHRIJFT:               Zonlicht             Een anjer 1 bloem               Kokosmelk aan altaar van huid             Velletje vlees in breedte van hand               Wereld 1 seconde                 Vrucht van zaadje van zee               Anjer streelt anjer              Ook zonder handen                Bijna tam gemaakt             Het is waar van die toverlamp boven   DE ZEISBEUL DENKT:   Pikkedonker P Domoor geachte domoor D   Ik stuur u wandelen 2 ik stuur u wandelen 3 ik stuur u wandelen Weet u van waar naar waar wel van Melle naar Schellebelle   Weet u en dan weer te voet terug tot aan een bebloede brug In een spooknacht over wel 1000 konijnenkeutels   In een spooknacht over wel 1000 natte graslanden misschien meer Dit alles tot op het botste bot van bot van u   O nare woordenknutselaar van mokkeltje deern O amen en uit met u     2 DE DICHTER SCHRIJFT:               Leven             Een lelie 1 bloem               Woorden aan hart              Als navel in vel               En in borsten van zomervogeltjes             In borsten van een zeemeermin                In uzelf ook lelie             Tot zelfs in katjesdragende boom in ledemaat van dier een poot               Om cru te zeggen in een wc te velde latrine             Daarbij leg ik een laatste lelie een laatste lelie een laatste   DE ZEISBEUL DENKT:   Dood D Drollenvanger geachte drollenvanger D   Ik zwijg u dood 2 ik zwijg u dood 3 ik zwijg u dood             Weet u tot in een uitholling in de grond voor u alleen               Weet u tot helemaal in een kuil in een helemaal vergeten hoekje             In een decadente sleuf ik herhaal               In een decadente sleuf waarin ik al uw opstelletjes opsluit             Dit is een besluit van ikke en de clubbbbbbb               Der kring der harde hakwerktuigenmakkers                                         Wat ze in de volksmond noemen ja der elite der poëzie ja (ikke ikke ikke)      3 DE DICHTER SCHRIJFT:               Liefde             Een roos 1 bloem (niet het fijnste van meel)               Op en neer gaan golven             Einde van spier pees                Reukstof in flesjes parfum             Knie zoals in hemel knie               Alles komt ter wereld uit een groefje in de huid             Een tatoeage               Een tent van indianen             Een smal diep water nu later   DE ZEISBEUL DENKT:   Haat met de grote H van Haat Idioot geachte idioot I   Ik haten uw woorden 2 ik haten uw taal 3 ik haten uw hoofd Aanhoor mijn ene uiting van ene macht en   Weet u ik willen geen ballen in de bloes als borstjes             Edoch ikke zijn lid van de keiharde keurgroep               Edoch ikke zijn als een actuele dictator in maatkleding             O kom er eens kijken (slimmerds weten dit zomaar zelfs)               O mooie minnaar van uw moedertaal ja ja ja             The end (het einde) en het is voorbij (the end)   PS Wie is de dichter & wie is de zeisbeul? Mail uw antwoord naar koen.vlerick@telenet.be        

Koen Vlerick
11 1

Energieleed

Afgelopen zondag was het weer zover, ik had geen warm water. Natuurlijk kom je daar altijd pas achter als je onder de douche wilt stappen. Maar goed, ik trok opgeruimd een badjas aan en klom de zoldertrap op. Tenslotte weet ik precies hoe ik de ketel bij moet vullen. Helaas had dat deze keer geen effect. Ik was er al bang voor want het display gaf een andere melding dan vorige keren. Ach, geen nood, ik heb een contract met Eneco dus ik ging gewoon de storingsdienst bellen. En dat ging ook prima, ik kreeg een hele vriendelijke meneer aan de telefoon die een keurige afspraak voor mij maakte, maandagochtend kwam de monteur. Niet dus. Want een uur later kreeg ik een telefoontje van Eneco dat dat niet ging want mijn onderhoudscontract was beëindigd. Waarom, wanneer, door wie, dat was allemaal niet meer terug te vinden. Ik moest gewoon maandag om 09.00 uur even naar de klantenservice bellen, het contract weer activeren, dan de storingsdienst bellen en een nieuwe afspraak maken. Omdat ik heus wel begrijp dat de dame die ik sprak er ook niks aan kon doen, heb ik me ingehouden. Ik heb niet gescholden. Ik heb alleen maar verteld dat ik dat wel heel slecht vond. Want waarom wordt een contract gewoon beëindigd. Zonder reden. “Ja mevrouw, dat kan ik u ook niet vertellen.” Maandagochtend om 09.00 uur hing ik bij Eneco aan de lijn. Na ongeveer 20 minuten in de wacht te hebben gestaan, kon ik mijn contract activeren en de storingsdienst bellen. Wat me weer een kwartier in de wacht opleverde. Maar, ik had een afspraak. Dinsdag tussen 11.00 en 14.00 uur. Ik verzette wat werkafspraken en zorgde dat ik om 11.00 uur thuis was. Wat fijn dat ik thuis kan werken. De dag verstreek en het werd 14.00 uur. ‘Nee, nou niet gelijk gaan bellen, even wachten.’ Om half 3 kon ik er niet meer tegen en belde ik de storingsdienst. Weer een hele vriendelijke dame aan de telefoon. ‘Heeft onze onderaannemer u dan nog niet gebeld?’ Nee, dat was niet het geval. Ik voelde alweer een onzinnig gesprek aankomen dus ik vroeg het telefoonnummer van die onderaannemer, ‘dan ga ik die zelf wel bellen.’ De dame aan de andere kant gaf me het nummer en wenste me een fijne dag. Gelukkig zat ze niet binnen mijn handbereik. Bij de onderaannemer werd ik echt heel vriendelijk behandeld. Alleen hadden ze helaas de opdracht teruggegeven aan Eneco omdat ik niet binnen hun postcodegebied woon. Op maandagmorgen al. En het was nu dinsdagmiddag kwart voor 3. En ik had nog altijd geen warm water. Nog een geluk dat het zomer is.  Laat ik een lang verhaal kort maken. De dame van de onderaannemer trok zich mijn lot aan en een supervriendelijke monteur heeft uiteindelijk ’s avonds om half acht gezorgd dat ik weer warm water heb. Er bestaan zeker heel klantvriendelijke bedrijven. Ze heten alleen geen Eneco.        

Machteld
3 0

Brooddronken, deel 2, hoofdstuk 9

9   Die avond gaat het er bij het gezin Sabbe iets feestelijker aan toe. De laatste stukken fonduevlees worden van een verse zak rauwkost voorzien en ook de aardappelen hebben hun feestjasje aangetrokken – het zijn gebruineerde aardappelen of, zoals ze het bij de Sabbes noemen, aardappelen zoals in Kortrijk. Een lange tijd geleden toen ze nog niet in die mate dysfunctioneel waren dat ze niet meer samen over straat kunnen lopen, waren ze met z’n vieren op uitstap naar het stadscentrum van Kortrijk. En daar stonden toen gebruineerde aardappelen op het menu. De naam is blijven hangen, ook al kan Marjolein ze bij lange na nog niet klaarmaken zoals een professionele kok dat wel kan. Maar de moeite die ze zich getroost heeft, namelijk het bruineren van de aardappelen in de boter, zou geapprecieerd moeten worden. Helaas voor haar worden aan de dis andere onderwerpen aangesneden. Reginald ploft het prikkertje met twee halve gehaktballen aan in de fonduepot. ‘Ik heb gehoord van Bruno dat ge uw best hebt gedaan,’ zegt hij, met een norse blik. Een compliment zal niet onmiddellijk verwacht moeten worden. ‘Was dat tegen ik?’ vraagt Jimmy. Marjolein bekijkt de uitwisseling met stijgende spanning. Een verkeerd woord is genoeg om de lont aan het kruitvat aan te steken en van fondueprikkers gevaarlijke projectielen te maken. ‘Neen, tegen de paus. Tegen uw broer gaat het niet zijn, hé. Die zit liever bij zijn negerin in Gent.’ Het stukje vlees van Jimmy is klaar. Hij overgiet het royaal met kippenkruiden, tot er niets meer van het stuk vlees te zien is. ‘Ge hebt gij een gebreide maag, zeker,’ zegt Reginald terwijl hij aan zijn sigaret trekt, ‘met uw smerige kruiden altijd. Ge gaat nog een keer een gat in uw maag branden.’ Een wolk rook verspreidt zich over fonduestel en -vlees. ‘Mijn vlees is sowieso al gerookt. Ik moet van iets doodgaan, hé,’ antwoordt Jimmy op schampere toon. ‘Niet te arrogant, hé, ventje,’ zegt Reginald, ‘of ge krijgt den dezen tegen uw tanden.’ Hij wijst naar zijn rechtervuist. ‘Kunnen jullie nu niet gewoon overeen komen? ’t Is altijd spel met jullie twee,’ zegt Marjolein. ‘Hij is begonnen,’ zegt Jimmy. ‘Het is nog altijd uw vader. En uw vader is baas,’ zegt Marjolein. ‘Zo mag ik het horen,’ zegt Reginald terwijl hij een blikje bier opentrekt, ‘Bruno was preus op u.’ ‘En?’ vraagt Jimmy. ‘Ik had gedacht dat gij ook preus ging zijn. We gaan alijk nog een facteur van één van de twee maken.’ ‘Ik wil niet.’ Jimmy kruist zijn armen. ‘Wat?’ vraagt Reginald. ‘Ik wil geen facteur zijn. Dat interesseert mij niet, dat is mijn aspiratie niet.’ Er volgt een ongemakkelijke stilte, behalve dan het tikken van de klok, dat nu luider klinkt dan ooit tevoren, tot Reginald briest. ‘Gij zijt een ondankbaar jong. De merendeel van uw leeftijd hé, die zijn nu werkloos. En gij zit direct in ’t werk waar ge gaat kunnen blijven tot uw pensioen als ge uw manieren houdt.’ Reginalds hoofd wordt rood. Marjolein wordt zichtbaar zenuwachtig. ‘Neen, pa. De merendeel van mijn leeftijd heeft geen werk omdat ze gaan studeren. Dat is de realiteit.’ ‘Realiteit, aspiri… Hij is daar weer, hoor, met zijn moeilijke woorden. Het gaat er niet om wat dat gij wilt, gij gaat facteur zijn en daarmee gedaan. Ge moogt blij zijn dat ge dat nog hebt, achter uwe stunt bij de VDAB.’ Maurits de kat springt op tafel en Reginald gooit hem een stukje biefstuk toe, dat Jimmy net op zijn prikker zou steken. Luid smakkend springt het beest op de stoel die vroeger die van Billy was. ‘Dat van de VDAB is hun eigen schuld. Ze gaven verkeerde instructies om het te vinden. Natuurlijk dat Billy en ik dan te laat kwamen.’ ‘Ziet dat ge dan toch verder hebt mogen leren,’ zegt Marjolein, ‘maar ja, als ge ’t laat uithangen…’ ‘Ma, begint niet, hé. Ik zat daar tussen uitgerangeerde marginalen die door het watervalsysteem waren uitgespogen en zelfs het meest basale diploma niet op zak hadden. En daarbij, ge hebt zelf gezegd dat elektricien niets voor mij was en dat ik eigenlijk aan de hogeschool zou moeten zitten nu.’ ‘Uw ma heeft niets te zeggen over u, dat is geen familie. Gij zijt een Sabbe, ik ben een Sabbe. Zij is een Van Suypeene. Geen familie. Ik wou intijde ook bijtekenen voor bij de para’s. Maar ik mocht ook niet van mijn moeder.’ ‘En omdat meme Cordula u belette van para te worden, mag ik ook niet doen wat ik wil?’ vraagt Jimmy. ‘Ik heb gedaan met eten,’ zegt Marjolein, niettegenstaande ze haar bord nauwelijks heeft aangeraakt. Ze kiest zoals gewoonlijk voor de volle vlucht vooruit naar de krakende bruine zetel. ‘Bedankt, hé,’ zegt Reginald, ‘ge hebt dat weer goed gedaan. Kunt gij nu nooit één keer normaal doen?’ Jimmy kijkt naar zijn bord. Hij staart. Hij is er lichamelijk maar geestelijk zit er niets achter zijn bedroefde ogen. Dit is nu zijn leven. Veroordeeld tot een circadiaans ritme van slapen, werken, slapen en werken. De weinige en karige dromen die hij had, opgeborgen achter een muur van dienstplicht, fietsen en brieven. Hier komt hij nooit weg. Over veertig jaar zal hij het zijn die, geplaagd door de stress van weer een uitgeregende postronde, zijn vrouw en kinderen mishandelt. Hij huivert bij die gedachte. Meer is er niet te doen. Hij gaat naar de badkamer, trekt zijn pyjama aan en sloft naar zijn slaapkamer. Zijn stappen zwaarder dan gewoonlijk, de trap kraakt harder dan anders. Hij ploft zich neer op zijn bed en valt geheid in slaap. Een traan rolt over zijn wang. Morgen is het donderdag. 27 december. Hij kijkt uit naar zaterdag. Dan is hij thuis. Rust.

Miguel
5 0

Brooddronken, deel 2, hoofdstuk 8

8   Bruno en Jimmy komen aan bij de Vlaanderenstraat. In nummer vijf ligt een overlastzak of twee en wat bundels met reclame in. Bruno rijdt voorop en zet zijn fiets tegen de gevel. Het is een groot gebouw, zelfs voor de Vlaanderenstraat die er uit ziet als een wijk voor de iets betere klasse. ‘Hier moet ge dus uw eerste overlast ielen,’ zegt hij, wijzend naar één van de twee zakken. ‘Hoe weet ik wat de eerste van de twee zakken is?’ vraagt Jimmy, terwijl hij van zijn fiets kruipt en naar de zakken wandelt. Met de handen in zijn zakken kijkt hij naar de hoop werk die hem wacht. ‘Als uw ballen ontploffen, zijn uw handen weg, hé,’ lacht Bruno. ‘Wat?’ ‘Met uw handen in uw zakken, gaat dat niet gaan, hé.’ ‘Mijn handen hebben koud. Die van u niet?’ vraagt Jimmy terwijl hij zijn handen probeert warm te blazen. ‘Neen. Maar ik voel dat niet meer. Gij ook niet, als ge ’t volhoudt.’ Bruno steekt een sigaret op. ‘Ge gaat moeten kijken hé, vent,’ vervolgt hij, ‘ge ziet zelf dat het twee verschillend gekleurde zakken zijn. Ik pak altijd de lichtst gekleurde zak voor ’t eerste stuk. Daarin zit de Vlaanderenstraat, behalve nummer één. Die hebt ge daarstraks al gebust.’ Jimmy opent de zak en natuurlijk, zo denkt hij bij zichzelf, is het de verkeerde. Met zijn armen gekruist en lurkend aan een sigaret bekijkt Bruno zijn poulain. ‘Ge kunt hier veel tijd winnen of verliezen. ’t Is wat dat ge ’t liefste doet,’ zegt Bruno. Jimmy wil eigenlijk het liefst van al naar huis. Hij is dit beu. De vrieskou is hij beu. Bruno is hij beu. De slecht zittende uniformstukken is hij beu. Zijn tenen voelt hij al niet meer en het gevoel kruipt naar boven. Het is alsof zijn bovenbeenspieren staalhard zijn. Er zit vertraging tussen de intentie om zijn vingers te bewegen en de daadwerkelijke actie. Ook die beginnen te bevriezen, denkt hij. Hij vervloekt zijn grootvader Jules, die het zaadje heeft geplant. Zijn vader, om begrijpelijke redenen. Zijn moeder, door haar schaapachtige stilzwijgendheid. En hij moet pissen. Verschrikkelijk, verschrikkelijk hard pissen. ‘Jimmy?’ Jimmy kijkt op. Hij was in gedachten verzonken en wordt nu terug in de realiteit gesmeten. Het maakt niet uit of hij het graag doet of niet, wiens schuld het is of hoe hard hij moet pissen, die brieven moeten in de brieventas en daarna in de bus. De gedachten malen verder. Hij wil er de brui aan geven. Maar dat is een doodsvonnis. Reginald zou hem, als dat gebeurt, alle hoeken van de kamer laten zien. Hij is niet statutair, hij zit met een vier-maal-zes-maandencontract, wat zijn redding kan zijn, als hij er een te grote janboel van maakt. Dat hij ontslagen wordt. Dan is het niet zijn schuld. Echter, die gedachte vervliegt al snel en wordt verdrongen door een tafereel voor zijn geestesoog. Een tafereel waar de balans van macht in het postkantoor, waarvan hij zelfs na een dag al op de hoogte was, wordt doorééngeschud door het falen van een familielid van een ancien. Reginald zou de pispaal van het kantoor worden – en Jimmy de boksbal van Reginald. Dus dat is ook geen optie. ‘Gewoon doen wat je moet doen,’ denkt hij, ‘het goede leven is toch niet voor mij weggelegd. Mijn leeftijds- en klasgenoten zitten nu ergens op een hogeschool of een unief te blokken of God weet wat te doen en ik… tja…’ ‘Jimmy, die brieven gaan niet vanzelf in uw ransel arriveren, hé,’ zegt Bruno, ‘hop met de beentjes, dromer.’ Jimmy’s grimas is ook Bruno niet ontgaan. ‘Kijkt eens wat schoner,’ zegt hij, ‘ik ben ook iemands kind, zulle.’ Het liefst wil Jimmy hem een dreun geven. Maar dat is ontslag en dus een pak slaag van Reginald. Hij grijnst door zijn miserie heen – hij wil geen traan laten glijden. Al kan dat nog op de kou gestoken worden. ‘Rijdt gij maar vooraan, hier kunt ge de baan niet kwijt geraken,’ zegt Bruno, ‘’t is heelsan rechtdoor en als ge aan een splitsing komt, is ’t rechts afslaan. En gewoon volgen. Ik ga hier wel wachten.’ Hij haalt een thermos dampende koffie en een in zilverpapier gewikkeld stapeltje boterhammen boven. Jimmy rijdt met z’n fiets de huizen af. Vlaanderenstraat twee, vier, zes en ga zo maar door en dan rechts tot hij aan nummer achttien komt. Door het melkglas ziet hij de contouren van een bloedrode brievenbak waar een postzak in zit. ‘Ge moet zo raar niet kijken,’ zegt Bruno die hem al heeft ingehaald, ‘dat is het huis van Lucien van de nacht.’ ‘Er staan daar lijk brievenbakken of heb ik dat nu verkeerd op?’ zegt Jimmy. ‘Dat kan, maar ge houdt uw wafel tegen de inspecteur, die hier trouwens iets verderop in de Izegemstraat woont. Wat niet weet, niet deert,’ zegt Bruno, die naast Jimmy komt rijden. ‘Hop, en avant.’ Jimmy rijdt verder. Voor het eerst heeft hij een paar huizen kunnen bestellen zonder zijn voet op de grond te plaatsen. Bijna verstrengeld met de dubbele buis van zijn fietskader gaat hij van bus tot bus. Bruno ziet wat er gebeurt. Een postman ontluikt. ‘Tink me dat ge dat nog gedaan hebt, hé,’ zegt Bruno. Jimmy stopt zijn fiets om een nieuw pakje brieven te openen. De elastiekjes daarvan gaan rond zijn stuur. ‘Neen, niet echt,’ zegt Jimmy. ‘Daaraan ziet ge ‘t, hé. Facteur, dat komt ge niet, dat zijt ge,’ zegt hij en hij klopt zich trots op de borst, alsof hij het eerder over zichzelf heeft dan over Jimmy. Jimmy rijdt verder, voorovergebogen over zijn stuur. Alles doet pijn. En hij moet pissen. Op het einde van de Vlaanderenstraat is er een smal met asfalt bedekt boerenbaantje dat naar de Heirweg 204 loopt. ‘Hier zitten de mongsjes,’ zegt Bruno, ‘ge zult ze nog leren kennen als ge hun bultengeld gaat moeten uitbetalen.’ Aan de linkerkant van het boerenbaantje is een zachte berm met daarbij drie bomen die uitnodigend de urine van elkeen die daar passeert afwachten. Eindelijk, zoete verlossing, denkt Jimmy, die zijn fiets aan de kant zet. De koude doet zijn urine roken, daarna gaat die de Heulebeek in. ‘Marcelino kwam hier ook altijd pissen,’ zegt Bruno, die zich ook van wat ballast ontdoet, ‘en dan hebben ze een keer foto’s van blote vrouwen aan die boom gehangen.’ Jimmy weet niet wat hij daarop moet antwoorden. Dat fait divers is zelfs beneden zijn peil, denkt hij, maar hij zal maar gewoon vriendelijk lachen, dat heeft hem nu al zo ver gebracht. Ze rijden terug naar nummer vijf. ‘We zijn ongeveer halfweg nu,’ zegt Bruno, terwijl hij nog een sigaret opsteekt, ‘pakt u de andere zak en leegt hem, ik ga de lege zak dan wel meenemen.’ ‘En dan is het nu naar?’ vraagt Jimmy. ‘De Heirbaan. Enfin ja, de Heirweg,’ zegt Bruno en ook hij stapt weer op zijn fiets om Jimmy te volgen. ‘Gewoon de Izegemstraat terug inrijden en dan links afslaan.’ Jimmy rijdt de Heirweg in en opent een nieuw pakje brieven. Hij steekt de post in de bussen van de kleine arbeidershuisjes – nog kleiner dan het zijne, wat hij bijna niet voor mogelijk acht – en maakt zich klaar om de straat over te steken waar een klein mini-beluikje is met net dezelfde soort huisjes. Hij worstelt met zijn fiets en de overvolle zakken, want de borduur van het smalle voetpad komt te hoog om deftig te kunnen manoeuvreren. Bruno kijkt terwijl hij zijn sigaret oprookt. Luid vloekend doet Jimmy zijn best om terug te keren, wat bijna onmogelijk is. ‘Hebt ge nu iets geleerd?’ vraagt Bruno. ‘Dat deze strontjob niets voor mij is,’ zegt Jimmy. Bruno lacht. ‘Maakt maar dat Reginald u niet hoort. Nee, dat stukske hier doe ik gewoon te voet, zulle, die kleine huizekes. Ik zet mijn velo tegen de gevel en ik haal de post en mijn zwart taske er uit. Allez, en avant,’ zegt hij en het tweetal steekt de straat weer over. Gelukkig voor Jimmy stonden er toen aan de overkant geen huizen en kan hij richting de Ringlaan rijden. ‘Ge rijdt door tot aan de rode lichten,’ zegt Bruno. Dan hebt ge de post voor de Mambo en keert ge terug.’ Jimmy geeft spreekwoordelijk gas. Hij moet wel een paar keer terugrijden. Want brieven bestellen als nieuweling doe je niet aan honderd per uur. Op het einde van de Heirweg draaien ze af naar het Ring Shopping Center. Daar aangekomen gaan beide fietsen tegen de hoek van de gevel en de grote trap naar boven. ‘Ziet ge ’t zitten om alleen door te doen?’ vraagt Bruno. ‘Was het niet zo dat we samen moesten blijven?’ antwoordt Jimmy, terwijl hij het hangslot van de overlastzak openprutst. ‘Ja, eigenlijk wel. Maar ik moet nog de schotel bestellen voor oudejaar, en ons Viviane wordt kwaad als de scampi’s diabolique uitverkocht zijn. Dus vraag ik nu al of ze er apart leggen, dan kom ik er na het werk achter.’ Jimmy weet beter dan tegen te spreken, dus laadt hij zijn fiets en gaat hij weer op pad. Het begint opnieuw te regenen. Bruno roept hem nog na dat hij op de hoek van het Neringenplein moet wachten, mocht hij hem nog niet hebben ingehaald. Het Touwslagerspad, de Kuipersstraat, Touwslagerstraat en Tinnegietersstraat gaan voor de bijl als was Jimmy een ervaren postman, al begint het wel overal pijn te doen. Hij wacht op de hoek van de Tinnegietersstraat en het Neringenplein. Bruno haalt hem in. ‘Ge moet niet vliegen, hé, ’t is geen koers, hé,’ zegt hij, duidelijk buiten adem. Jimmy haalt de schouders op. ‘Trouwens, ge moet leren kijken naar uw brieven. De Touwslagersstraat is niet hetzelfde als het Touwslagerspad of de Tinnegietersstraat,’ vervolgt Bruno en hij haalt een paar brieven boven, ‘die heb ik teruggekregen. ’t Zijn de eerste voor morgen.’ ‘Ja, sorry, hé,’ zegt Jimmy. ‘’t Is niet erg. Kom, we gaan nog dat Neringenplein doen en de Kaarsengietersstraat en dan is ’t tijd om naar huis terug te keren.’ Bruno bestelt de laatste brieven, nadat hij op zijn horloge keek en zag dat de tijd van de dag tegen de drie uur in de namiddag aan schurkte. Daarna rijden ze naar het kantoor, waar ze hun rekening maken en hun wegen zich van elkaar scheiden.

Miguel
3 0

Opruimwoede

Je hebt echte opruimgoeroe’s, zoals bijvoorbeeld Marie Kondo, die hele studies hebben gemaakt van ontspullen en hoe je dat volgens allerlei processen kunt doen. Ik ben een simpele ziel, ik ga gewoon weggooien. Volgens de eenvoudige stelregel ‘iets dat je een jaar niet gebruikt hebt, heb je niet meer nodig.’ Natuurlijk moet je daar wel enige nuance in aanbrengen, sommige dingen heb je echt niet nodig maar wil je gewoon bewaren. Omdat het een aandenken is of gewoon omdat je het mooi vindt. Maar ik kan heel gelukkig worden van opruimen. Ruimte in mijn huis geeft me ruimte in mijn hoofd. Dus onlangs was het weer tijd. Er kwam een containertje en ik ging aan de slag. Volgens Marie Kondo moet je per categorie opruimen maar ik ga gewoon van boven naar beneden. Ik loop mijn zolder rond en beslis daar ter plekke wat er weg kan. Dat was veel, heel veel. Vooral de garage en het zoldertje op de garage hebben het moeten ontgelden. Heerlijk, ik bleef maar spullen in die bak kletteren. De overweging ‘word ik er gelukkig van en mag het daarom blijven’ ging daar helemaal niet op. Het was meer van ‘ha, ik kan er toch niks mee en het staat hier al een eeuwigheid spinrag te verzamelen.’ Soms moet je gewoon afscheid nemen. Bovendien ben ik van het kaliber ‘twee linkerhanden’ dus al die klusspullen zijn aan mij niet besteed. Gereedschap heb ik natuurlijk niet weggegooid. Stel je voor dat ik aan iemand moet vragen mij te komen helpen. Dan moet ik wel goed materiaal hebben. Zoveel heb ik wel geleerd van mijn maatje. Dat hij zelf alles dubbel had, was een ander verhaal.  Eenmaal gevuld, stond de container nog een paar dagen op de oprit voordat hij werd opgehaald. En wat me enorm verbaasde, was de interesse die voorbijgangers hadden in mijn troep. Er werd wat afgegraaid tussen die spullen, onvoorstelbaar. Uitslapen op zaterdagmorgen was er dat weekend niet bij. Om 7.00 uur werd er al gerommeld. De hond, wiens ochtendwandeling het eigenlijk was, stond er ongeduldig bij te kijken.  Het grappigste vond ik de jongeman die kwam aanbellen. ‘Mevrouw, ik ga altijd met mijn oma naar de rommelmarkt. Mag ik kijken of ik wat spulletjes uit uw container kan gebruiken?’ ‘Natuurlijk mag dat, ga je gang, als je maar zorgt dat er geen spullen naast de container terecht komen.’ Even laten zag ik hem intens tevreden vertrekken met zijn buit. Toch weer iemand blij gemaakt. Na het weekend werd de container gelukkig snel opgehaald. Ik werd er toch wat onrustig van, al die mensen die zich bemoeiden met mijn afval. Het was het uiteindelijk wel waard, ik heb weer meer ruimte. Overal.                

Machteld
6 0

Fantoompijn

Ik werd vanmorgen wakker uit een hele rare droom. Ik weet niet eens meer waar hij over ging, het was niet eng of zo, het was alleen maar vreemd. Ik had heel vast geslapen. En even, heel even, keek ik opzij en dacht: 'Oh, Huub is al naar beneden.' Zo maar een seconde. En toen dreunde het natuurlijk weer binnen.  'Oh nee, natuurlijk niet, Huub is er niet meer.' Voor mijn gevoel al zo lang geleden en toch nog als gisteren.  Zo gaat het ook met herinneringen. Daar heb je helemaal geen controle over. Ik rij naar mijn werk, zie een caravan rijden en hop, ik ben weer op vakantie. Of in de Ardennen. En dat gaat zo met heel veel dingen. Dat is ook logisch natuurlijk, ik heb een schat van 35 jaar aan herinneringen. Dat zijn er heel veel. We hebben heel veel gedaan, samen. Heel veel beleefd en heel veel gelachen. En heel veel gehuild. Want natuurlijk zijn er ook herinneringen waar ik liever niet meer mee geconfronteerd word. We zijn in de loop van de jaren ook mensen verloren. Vaak veel te jong. En we werden geconfronteerd met tegenslagen en ongelukken. Dat kan niet anders als je zo lang bij elkaar bent. Het klinkt suf maar niemand haalt zonder krassen de eindstreep. En nu, in de zomer en de vakantieperiode, zijn de herinneringen levendiger dan ooit. Mijn maatje zijn favoriete seizoen. Waarin hij samen met mij op vakantie ging met onze Eriba Puck-caravan. En later met het campertje dat hij 't Duveltje had gedoopt. We waren op luxe campings maar ook op veredelde grasvelden. Het maakte allemaal niks uit, we hadden plezier. Later gingen we natuurlijk regelmatig naar de Ardennen.  De bootjes voor mijn huis in de haven herinneren me aan de dagen dat we door de Biesbosch voeren met ons bootje. Samen of met een hele groep. De keer dat ik met mijn zussen ging plassen. We gingen over een boomstam hangen, net zo makkelijk. Helaas zijn boomstammen rond. Hij rolde om en wij eindigden op onze rug met de benen omhoog. Wat hebben we gelachen. Gelukkig had niemand het gezien. Een goede vriend noemde het onlangs 'fantoompijn'. Helaas weet hij waarover hij spreekt dus ik nam het gelijk van hem aan. En eigenlijk is het ook wel zo. Want in dat hele korte moment, net na het wakker worden, was de wereld nog even zoals hij ooit was. Compleet.  

Machteld
7 1

FIETSTOCHT MET DE AUTO

Net als twee jaar geleden werd er enorm schijtweer voorspeld gedurende de hele fietstocht die we zorgvuldig hadden uitgestippeld. En net als vorig jaar voelde mijn vrouw de bui al hangen, boven mijn hoofd dan, want hoe graag ik ook fiets en niet terugdeins voor een buitje of twee, een regenvakantie zie ik meestal niet zitten. Ware het niet dat ik me twee jaar geleden gelukkig schromelijk had mispakt aan de welgezindheid van de weergoden, want we hadden toen slechts één dag regen gehad, ondanks een sombere Deboosere. Toch zouden diezelfde goden ons deze keer niet zo beschermen, maar omdat ik placht te leren uit mijn fouten liet ik het niet aan mijn hart komen. Wat wel aan mijn hart kwam, waren ritmestoornissen of overslagen, die ik in 2020 ook al eens had. Wel minder opvallend deze keer.  Enkele dagen voordat we vertrokken stonden onze koffers al klaar. Mijn vrouw had campings geboekt in exotische oorden als Kasterlee, Keiheuvel, Houthalen-Helchteren en Averbode, alwaar ze in bijna alle gevallen een safaritent, een pod of trekkershut had geboekt omdat ik niet kan slapen met een erwt onder mijn matras. Alles was gepakt en geboekt, we hadden er – afgezien van het weer, waarvoor ik nog enkele schietgebedjes zou prevelen tot het Walhalla in de hoop dat het tij nog zou keren – erg veel zin in. Het enige hiaat in ons plan was onze nieuwe fiets, een goed op voorhand bestelde Multitinker van Riese und Müller, die ons zou toelaten enerzijds ruziënde kinderen te scheiden en anderzijds meer bagage mee te kunnen nemen.  ‘Als u hem voor het einde van de maand bestelt, mag u op uw twee oren slapen’, wist de lange stoppelbaard me te verzekeren, waarna hij zijn ogen die achter zijn John Lennonbrilletje verscholen zaten tot streepjes kneep, om me van zijn geruststellende woorden ook non-verbaal te overtuigen. Vijftien dagen voor het einde van die maand voegde ik de daad bij het woord. Daarna ging de bal aan het rollen, maar hij keerde weer terug. Een maand lang had ik het gevoel te pingpongen met een ingeklapte tafeltennistafel. Telkens wanneer ik dacht dat de informatie doorgestuurd was, kwamen er vragen opnieuw mijn richting uit over de informatie die ik net had doorgestuurd. Het werd niet alleen een bron van frustratie, maar bezorgde mij ook stress, want de kans nam elke dag toe dat onze fiets er niet op tijd zou zijn. Het personeel van de betreffende fietsenwinkel was ondertussen zo ingelicht dat de naam ‘Lennart’ iedereen terstond in een staat van militaire paraatheid bracht. Er werd zelfs een kerel aangeduid die me hoogstpersoonlijk had ingefluisterd dat hij er hemel en aarde voor zou bewegen om onze fiets voor 1 augustus in de winkel te krijgen. Nagelbijtend lieten we het lot dan maar haar gang gaan, wetende dat het laatste nieuws luidde dat de fiets zou arriveren op 31 juli.  Toen ik een verlossende telefoon kreeg op 28 juli dat de fiets er vroeger was dan verwacht, was ik ook al enkele dagen verlost van een stevige, door een broodje zalm veroorzaakte voedselvergiftiging, die me erg had verzwakt en waardoor het weekendje Spa met mijn vrouw eerder een bedlegerige trip was geweest dan wat anders. De volgende dag had ik afgesproken met wat vrienden om herinneringen op te snuiven op het Sfinx-festival, waar ik in mijn roaring twenties niet was weg te slaan, en aangezien we nog tot 30 juli aan het cat-sitten waren in een villa in Schoten, leek me dat een uitgelezen testrit voor ons nieuwste rijwiel: Schoten-Deurne-Boechout-Deurne-Schoten. Een goede 30 kilometer in totaal.  ‘O nee. Volgens mij zijn het bedwantsen!’ Ze had ingegeven: ‘meerdere bultjes naast elkaar’. Vrienden van ons hadden onlangs ook een ware hel doorstaan met die haast onverwijderbare mensenbijters, dus de paniek sloeg in omdat we zowel thuis als bij familie in Schoten hadden geslapen en geleefd. Toen het verloop van de symptomen niet meteen overeenkwam met die van insectenbeten; ik had weinig jeuk maar wel pijn, kwamen we uit op gordelroos. Ik had een zona, in mijn nek, enkele dagen voor we zouden vertrekken. Niet alleen kon ik de plotse pijnscheuten moeilijk verdragen, ook was ik enorm vermoeid. Opgeteld met het weinig rooskleurige weerbeeld ben ik toch gezwicht: we gingen onze fietsreis doen met de auto. Heel voorzichtig stelde ik het haar voor – ik behoor tot nader order nog steeds tot het clubje intellectuelen zonder rijbewijs, en zij stemde in, terwijl ze het onweer dat in de wolken hing rijmde met dat in mijn ogen. Een fietsreis in de auto dus. Op z’n minst origineel, toch?

Lennart Vanstaen
4 2

Schrijffouten

Ik dacht altijd dat ik best goed was in onze Nederlandse taal. Dat ik best wist hoe en waar ik komma’s en hoofdletters moest gebruiken. Tenslotte word ik altijd redelijk narrig als mensen het hebben over me boek en zich irriteren aan mijn commentaar daarop. Natuurlijk maak ik ook fouten, dat weet ik echt wel. En soms krijg ik ook opmerkingen, zelfs van professionals, dat ik iets te veel spreektaal gebruik in mijn blogs. Ik probeer er op te letten. Maar, ik vond dat ik toch altijd wel aandacht schonk aan de manier waarop ik mijn teksten op papier zette. Totdat een echte redacteur het verhaal dat ik heb geschreven voor de Texel-verhalenbundel Voetsporen onder ogen kreeg. En ik het weer terug ontving. Poeh, tijd voor een lesje nederigheid. Want er zat niet één fout in, er zaten ettelijke tientallen fouten in. Zeker, over het algemeen weet ik wel wanneer ik deetjes en teetjes moet gebruiken maar mijn interpunctie is echt om te huilen. Komma’s waar punten moesten, kleine letters die toch echt een hoofdletter moesten zijn. Oei, het was niet mals.  Het leuke en leerzame er van is, dat je ook zelf je fouten moet herstellen. En dan heel goed moet kijken of je geen nieuwe fouten maakt. Dat je een zin herschrijft omdat er een fout in zit, maar dat je dan bijvoorbeeld weer twee nieuwe maakt. Want dat kan zomaar gebeuren. En dan maak je je werk niet beter maar slechter. Door al deze ervaringen krijg ik toch steeds meer ontzag voor alles dat komt kijken bij het proces van het uitgeven van een boek. Want dan is het verhaal geschreven en dan begint het pas. De schrijver denkt dat hij of zij een helder en duidelijk relaas op papier heeft gezet. Tenslotte kan de schrijver in het hoofd van de personages kijken, hij heeft ze immers zelf bedacht. Maar de lezer kan dat niet. Want die ziet alleen wat de schrijver laat zien. En die kan in zijn ongeduld of arrogantie nog wel eens denken, ‘nou, dat snap je toch wel.’ Ik ben erg blij dat ik aan het avontuur van de schrijfweek ben begonnen. Natuurlijk ook omdat het mijn allereerste vakantie alleen was. Maar ook omdat er ongelooflijk veel van leer. En wie weet, misschien lukt het me om het boek dat in mijn hoofd zit echt op papier te krijgen. Een boek, hoeveel fouten zullen daar dan wel niet in zitten. Arme redacteur.    

Machteld
6 0

TUSSEN DE SPOREN

Ik zit op het kleinste treintje dat ik ooit heb gezien, dat van de Efteling meegerekend, van Spa naar Verviers. De derde keer al wordt de trein opgestart. Twee wagonnetjes, een tiental mensen. Er lopen twee NMBS-medewerkers voortdurend heen en weer, en dat mag je erg letterlijk nemen aangezien de trein maar veertig meter (?) lang is. De vrouw is telkens wat zenuwachtiger en iets roder aangelopen wanneer ze me passeert. Ze worstelt in het Frans met haar innerlijke demonen maar blijft stoïcijns in haar gezichtsuitdrukking. Een kerel zonder officieel pak met een man bun staat naar de achterkant van het kleine treintje te turen met zijn IPhone tegen zijn slaap gedrukt. Ik overhoor iets van een ‘fuite’ en moet daarbij zowel denken aan een lek als aan een vlucht. Het duurt nu al bijna een uur, zullen we dan maar vluchten? Mijn vrouw en ik voegen de daad bij het woord en maken ostentatief aanstalten tot vertrekken, in de hoop een lichtend voorbeeld te zijn, maar tegelijkertijd na-ijver te kweken bij de andere passagiers. Zie je, wij gaan gewoon te voet: nu jullie. We zijn nog maar vijftig meter aan het wandelen met een niet misplaatste trots wanneer we een herkenbare slinger mensen ons zien volgen. Man bun heeft het dan toch opgegeven. Hij praatte nochtans erg vaak in zijn toestel. Hij had waarschijnlijk geen moersleutel bij zich, iets wat ik nochtans wel verbind met zijn keuze van haarsnit. Het volgende station in Spa blijkt slechts tien minuten stappen, hadden ze dat nu niet vroeger kunnen aankondigen? Terwijl een nieuwe conducteur – de vrouwelijke van het minitreintje was samen met ons mee opgestapt – eveneens in het Frans maar met een verraderlijke Vlaamse tongval kosten noch moeite bespaart ons zeer luid welkom te heten, ben ik in gedachten verzonken. Door het raam zie ik hoe men de vangnetten van staaldraad met enorme pinnen heeft vastgeboord in de rotswand, tegen rollende stenen. Zouden ze ook iets tegen die vervelende kevers hebben? Je hebt immers mensen die de rollende stenen boven de kevers verkiezen, zoals mijn vader. Er valt me plots iets op tijdens het verwijlen. Ik houd mijn pen enkele centimeters boven mijn notaboekje, waarin ik over treinen schrijf, en kijk naar buiten. Ik vraag me af waarom ik de natuur hier plots zo vertederend vind. En dan daagt het. Oké, dichte bossen en weidse landschappen zijn een verademing wanneer je van een grootstad komt. De meanderende klotsende steenstroompjes, de vossenhollen en de geur van nat loof vind je niet in een metropool. Maar ik vind iets troostends aan de plaats waar natuur de menselijke aanwezigheid ontmoet of zelfs opzoekt. Hoe de reiger niet opschrikt terwijl we voorbijrazen, alsof hij wachtte op de trein van 13u20 en de daarbij horende frisse wind die hij zich laat welgevallen. Hoe een mees een servet van het spoor plukt en er vol trots mee komt aanzetten bij zijn vrouwtje om hun nest in de holle eik wat warmer te maken. Of hoe het onkruid en gras hardnekkig een plek opeisen tussen de treinsporen, waar andere planten het al hebben opgegeven. Het antwoord op mijn vraag is eenduidig: ik ben zoals de reiger als ik geniet van een kudde galopperende paarden; ik ben zoals de mees wanneer ik een mooie stok vind in het bos en die trots aan mijn kind of zelfs vrouw laat zien; en ik ben vooral zoals het onkruid en het gras, want ik zoek een plek waar het moeilijk is om te wonen: exact overal tussen.

Lennart Vanstaen
7 4

Fietsketting en ducttape

Sinds m’n tiende had ik al erg veel last van m’n gewrichten. Reuma zo bleek. “Juveniele spondylo arthropatie.” Zoveel pijn in knieën, enkels, …, tja, gewrichten, hey. Vingers, handen en polsen ook. Aanvankelijk was ik eigenlijk zeer ‘athletisch’ aangelegd en presteerde in haast iedere sport die ik probeerde vanzelf bovengemiddeld goed of beter. Ietsje later ‘voor de sport’, "de thrills", voor de kick mocht ik in m’n tienerjaren graag af en toe stevig gaan knokken. In wederzijdse toestemming en doorgaans op ‘n afgesproken plaats en tijdstip, tenzij je bijvoorbeeld in park of steegje eens één of meer van ‘hen’ tegenkwam. In dat geval representeerde je dan je wijk en liet je gelden, of ging alleszins níet flauw, opgerold op de grond de schoppen en slagen liggen incasseren! Neen, in geval van plotse overmacht kon je er toch prat op gaan dat één of enkelen van de anderen zich zeker ook nog deze ‘ontmoeting’ ’n paar dagen zou herinneren… In plaats van inzien dat ’t park groot genoeg was en er alles voor had om er samen één groot feest van te maken, werd het park dus, en zéker de grot ín de berg aan de vijver, van ‘de winnaar’. “Territorial pissings”, zou je heel simpel en juist kunnen stellen.   Eigenlijk was het maar ’n spelletje, maar zeker níét één da ‘k aan mijn of úw kinderen zou aanraden! Zo sneden we wel, maar stáken niet, begrijp je?! Mooi en ’n goed voorbeeld van hoezeer het van inborst eerder ’n spel was, al waren de gevechten en wapens écht, werd het helemaal wanneer ’n enkele keer de politie dan het quasi volledig ommuurde parkje, in hun legendarisch klungelachtige stijl zéér opvallend en via één of alle van de drie- à viertal ingangen binnenviel. Hoe ze hun zaklampen trachtten richten op alles wat bewoog vanuit ’n naar alle kanten op, uitéén stuivende bende jonkies en hoe we, hoewel elkaar nét nog bekampend, plots broederlijk en met ’n gezamenlijk doel, om de domme politie lachend, de struiken door, bomen in en zo uiteindelijk over muurtjes heen hielpen, zodat de flikken toch maar weer níemand konden vatten. Enerzijds kon niemand zo namen gaan noemen en anderzijds genoten we uiteraard bovenal van het gegeven hen gezamenlijk weer eens te kakken gezet te hebben én weer maar eens het nakijken gegeven. Hoe geweld en hebzucht ook voor menig bordspel inspiratie zijn, had ik al vroeg in de smiezen en ik vond ze bovendien saai. Met “4 OP ‘N RIJ” echter, had ik nooit echt problemen, behalve dan hoe ‘Kans’ bepaalde wie eerst mocht beginnen én hoezeer wie al dan niet ‘rijker of armer bedeeld was’ in aanleg en inzicht zonder twijfel óók ’n bepalende invloed had! ’n Fundamentele ongelijkheid, waarin winnaar noch verliezer méér of minder waard was dan de ander, geloofde ik. Enfin, bij het gebruik van wapens zoals ik eerder noemde, moet u zich in een landelijk Vlaams dorp van 20 000 inwoners in de jaren negentig zeker geen grootstedelijke Amerikaanse toestanden met vuurwapens voorstellen, hoor! Daar kwam ik nog iets later pas voor het eerst mee in aanraking. Luchtbuksen wél, maar die werden niet gebruikt in gevechten, enkel vriendschappelijk om ‘soldaatje’ mee te spelen met platte loodjes. Denk ‘paintball’ maar zonder verfvlekken en een ietsje spannender toch! Yep…, géén vérfvlekken! Neen, de wapens waarmee we ons uitrustten waren hoogstens boksijzers, baseballbats, messen, loden pijpen, of ’n waaier aan huis-, tuin- en keukenmiddelen zoals aanstekers, sleutels of kurkentrekker om je vuisten mee te verstevigen of ‘veredelen’ tot wapen. Met enige schaamte toch moet ik toegeven nog stééds ‘n tikkeltje trots te zijn op de inventiviteit van m’n zelfverzonnen en -geknutselde wapen, maar tegelijk ook m’n spijt erkennen over hoe ik hiermee tevens de lelijkste, tot op heden zichtbare, schade aan ’n jongen z’n gezicht toebracht. Enkele onuitgesproken regels die gehanteerd werden, daar ’t vechten zoals gezegd, hetzij met risico’s, eerder ’n bepaald extreem sport- en spelgehalte had dan wel échte kwade bedoelingen, waren bijvoorbeeld ‘het níet op hoofden knuppelen, maar op lichamen wél’, ‘op elkanders muil boksen, maar geen ogen eruit wippen’, ‘wél snijden, NIET steken’, enzovoorts. We mikten en rekenden absoluut op blauwe plekken en dito ogen, bloedneuzen en -lippen, ’n snijwond hoogstens misschien, maar vooral niets onomkeerbaars dus eigenlijk… Soit! Ik benadruk graag  expliciet dat het stukje geheel misplaatste trots waarover ik me overigens schaam dus énkel, hoe verknipt ook, het bedénken en creëren van ‘mijn wapen’ betreft en dat ik zonder twijfel besef hoe ziek in ‘da coconut’ dit bijgevolg ook blijft. Verder rest enkel spijt, niet zozeer over het gebeurde feit, maar naar ‘Die Andere’ toe, ook al blijkt het uiteindelijk ’n enorm sexy litteken geworden te zijn, waarover hij zélf niet rouwig is achteraf bekeken, zo kwam ik te weten.   Oké. Dus…, ergens in een beek naast één van de vele weilanden waartussen ik in ’n daar neergepootte sociale woonwijk opgroeide, vond ik eens een danig verroeste fietsketting, waarmee we spontaan en duidelijk al een beetje ‘van ’t paadje’ ’n soortement van ‘twisted frisbee’ poogden en terzelfdertijd al de natuurlijke reflex ontdekten toch best weg te duiken wanneer dat ding jouw richting uitkwam. Zeker niet iedere worp was geslaagd, maar m’n eerste was echt uitmuntend mooi en waarschijnlijk daarom nam ik het ding mee, zonder specifieke bedoelingen, behalve waarschijnlijk oefenen op de worp. Aanvankelijk onschuldig dus. Totdat er naar aanleiding van weer ’n in het park afgesproken knokpartijtje tussen ons, ‘die van de Molenakker’ en ‘die van de Kerkhovenakker’, de schoffies van die éne andere sociale woningwijk in het dorp, het zieke plan ontsproot om iets met die oude fietsketting te zullen gaan doen. Het idee ermee te zullen gaan gooien werd, ondermeer door gebrek aan oefening, al snel gesoponeerd vanwege enorm ‘on-stoer’ indien je iets wanneer ’t erop aankomt keihard naast gooit én bovendien risico loopt het dan wél raak teruggeworpen te krijgen. Stel je voor, dat zou bepaald niet ‘cool’ zijn…!   Neen, ik moest ermee uit kunnen halen als ware het één of ander ninjatuig. Een verroestte fietsketting ga je niet met je blote poten vasthouden, dus leek één van m’n vaders werkhandschoenen wel ’n puik idee, tot op het moment dat in de garagekast pál bovenop ’t paar handschoenen ’n rol ducttape bleek te liggen. Dat was het!! ’n Ducttapen handvat…, met flink wat lagen tape werd het ideale handvat voor m’n gevaarlijke lus roestige metalen schakeltjes bewaarheid en ik genoot van de bewondering toen ik het uiteindelijk toonde aan m’n kompanen!! “Wow…, écht ziek!”, was in deze dan ook als ’n heus compliment bedoeld en ik nam het trots binnen. Op de bewuste avond zelf dan, begon het zoals gewoonlijk. In het wilde weg op elkaar afstevenen en ik met mijn wapen merkte pas toen hoe doeltreffend het eigenlijk wel bleek na de eerste meppen die ik, volgens de ongeschreven regels, op torso's, schouders, benen en armen uitdeelde en merkte hoezeer de ontvangers toch mooi maar eventjes ineenkrompen en je ze ’n trap, vuist of elleboog achterna kon geven en ik was in m’n nopjes.   Toen plots was het daar…, dat moment waarop je je er in ’n oogwenk bewust van wordt dat je ’n hallucinant belangrijke grens over bent gegaan en schrikt van wat enkel jij zélf hebt aangericht en ’t voelt gebeuren dat je van nét nog deugniet nu plots ‘dader’ geworden bent en iemand levenslang en onomkeerbaar hebt verminkt in ‘t aangezicht. Alsof de tijd in die paar seconden even helemaal stil stond tussen het moment van duizelingwekkend akelige stilte, tijdens onze uitgewisselde blikken en de oerkreet die pas volgde nadat hij notie kreeg van wat ik voor me zag! Tijdens mijn zwaai richting ergens op lichaamshoogte, bukte hij zich net en kreeg hierbij ’n jaap vol in z’n gezicht. De eeuwigheid die het leek te duren waarin ik zag hoe z’n wang van net onder z’n jukbeen, letterlijk als ’n lap vlees naar beneden flapte, ’n biefstukje, totdat pas zoveel later, leek het toen, z’n bloed als ’n waterval, zonder echter te gutsen en met ’n héél klein boogje langs ‘het flapje” écht begon te strómen.  Versuft en in een waas werd ik bij de arm getrokken en we maakten ons uit de voeten. “We hebben gewonnen!”, werd er geroepen, maar al lopend voelde ik me, neen, wíst ik mezelf verloren en bang! Niet om de gevolgen voor mezelf, m’n oude ‘jonge ik’ was er immers al niet meer, maar bang in zijn plaats! De hoeveelheid bloed enkel in die luttele seconden, of half minuutje misschien, alleen al én dat specifieke moment waarop ik in zijn ogen zag hoe hij besefte wat er eigenlijk net gebeurd was, maakten zich van me meester en liet me niet meer los.  Niets! We hadden hélemáál NIETS gewonnen, maar waren allemáál verloren nu!  Dit was menens en ik verwachtte me alvast aan politie thuis die avond en zou geen smoezen zoeken en de gevolgen wel dragen. Arme mams en paps…, beide van hun twee zonen in ’n instelling. Deze shit was écht! Pas de volgende dag, vernam ik dat de kerel in het ziekenhuis lag en dat het nog afwachten was hoe kaak en wang herstellen zouden. Bovendien werd er naar een kale dertiger of veertiger in zwart joggingspak gezocht, die hem uit het niets en zonder aanleiding had aangevallen wanneer hij even ging plassen, toen ie met z’n vrienden wat in het park rondhing.  Oh, die heilige Omerta!  Ook dát was één van de ongeschreven regels... Ik heb hem nooit bedankt, noch mijn excuses aangeboden. Slechts ’n aantal keren nog kwamen we elkaar van op ‘n afstandje, dat we beiden toch automatisch behielden, tegen.    Ik probeerde met m’n ogen m’n excuses uit te stralen, maar hij gaf me telkens ’n knipoog en met ’n mondhoek nét niet glimlachend ’n knikje waarmee hij leek te willen zeggen: “Het is oké, kereltje!” Hij was enkele jaren ouder dan me, bewoog in andere kringen en reed al met de auto, terwijl ik nog gewoon vaak niet naar school ging.  Ik had z’n respect blijkbaar verdiend. Zijn respect, verdomme…?! Niet zo erg veel later verhuisden wij naar ’n ander dorp en zag ik hem nooit nog terug. Ik kan niet anders dan me diep schamen en hem voor eeuwig dankbaar zijn, want m’n leven had ’n heel andere wending kunnen nemen! Door z’n zwijgen vrijwaarde hij mij, nam me in bescherming en hield me de handen boven ’t hoofd…, behoedde me zo voor erger en dát vergeet ik dankbaar nooit!                                                                                                 -Micha Milants-                      

-michA-
0 0

Rosa

Ik herinner me het dorp nog goed, waar ik ooit kind was en daarna nooit meer. Toen de Carrefours nog gewoon GB's waren waar ge, na sluitingstijd onder het afdak op de parking, voor 20 frank nog een winkelkarreke kon kopen en fantaseren over hoeveel meer plezier ge daar mee zou kunnen hebben als 't platte land niet zo plat was. Hoe ge toen en ginder nog vertelde thuis dat ge ‘n neger had zien zitten vanachter op de bus en hoe ge ni wist dat ge daar iets kéí fout mee had gezegd en geen benul had van wat voor beladen connotaties dit droeg en draagt. En da toen ons kernijn ontsnapte, dat de buren efkes later vertelden da ze een kernijn gevangen hadden op hun tennisvelden achter onzen hof en dat dan maar bij de hunne zette. En hoe ge dat direct terugkreeg, zonder veel meer uitleg verder. De cavia…, die begon van puur geluk, voor 't eerst sinds de ontsnapping, terug te eten en te drinken bij de reünie, na eerst 'n aantal rondjes het hok rond te crossen, het konijn achterna. Alles slijt, bedenk ik me, terwijl ik me de namen probeer te herinneren van de twee speelkameraadjes die dood brandden in de schapenstal in één van de velden waartussen onze woonwijk gebouwd werd.  Vermoedelijk na een kampvuurtje dat ze probeerden maken in ons kamp dat we daar met enkele buurjongens, allen ergens rond de tien jaar oud, van hooibalen maakten. De paniek in de straten toen de jongens kwijt bleken en hoe de zoekende gemeenschap toen, ongeveer iedereen op het zelfde ogenblik de link legde tussen de brandweer die de schapenstal kwam blussen en het kwijt zijn van…,  hoe heetten die jongens nou ook weer??? Hmmh…  En hoe dezelfde gemeenschap toen machteloos het moment aanschouwde wanneer de paniek van de zoekende moeders omsloeg in iets anders, iets dat hen deed stoppen met zoeken en deed instorten. Hoe het roepen van de namen van de jongens (Was het nou ‘Davy’, misschien…, één van de twee?) overging in het krijsen van onverstaanbare oergeluiden. “Niet…, neeje, NEE!!!”, als ik het me juist herinner, was het enige dat ik meende te kunnen verstaan. Zulke dingen gebeuren, leerde ik. En ook dat het leven verder gaat, terwijl er met buurjongens kampen gebouwd worden, maar niet meer met hooibalen…, want die lagen in de schapenstal. Ik leerde dat de hoeven van Rosa, de ezel in de wei ergens achter onzen hof, náást die tennisvelden, naar verbrand haar roken, wanneer ze een hoefbeurt kreeg, of heet dat 'pedicure' bij ezelinnen? Ze schroeien dan de hoeven aan de randjes, of zoiets, denk ik. Pas nog later leerde ik dat haar en nagels, snavels en veren, en hoeven dus ook, eigenlijk allen hetzelfde materiaal, ‘keratine’ bevatten en dacht ik terug aan toen en aan fantastische koppige Rosa, die ook stierf. Haar weide en het bergje daar middenin bleken uiteindelijk een ideaal parcours om met onze fietsen te crossen.  Winkelkarretjes rijden niet goed op gras! Curieus eigenlijk hoe herinneringen zich zo willekeurig aandienen en andere niet. Of bestaat een herinnering pas vanaf wanneer ze zich opdringt?! En alles was een  spelleke, of een wedstrijd. Pissen op de schrikdraad…, of om ter verst, bellekentrek of vanalles tegen gevels of door ruiten mikken, maïsrijden, snoepkes stelen en niet veel later sigaretten en seksboekskes. Die sigaretten oproken in 't park of op school in de kelder onder 't podium van de turnzaal en zo 't brandalarm laten afgaan, hetgeen ons bevestigde in ons gangster-zijn, met de daarbij horende Omerta toen de meesters Jef, Stef en Jan uit onmacht, en juf Lieve ook, praktijken gebruikten die kinderen stimuleerden om te klikken zodoende zelf geen straf te krijgen. Grappig en triest eigenlijk dat zulke jeugdherinneringen opduiken wanneer je bijvoorbeeld een film over een concentratiekamp zit te kijken! Ik las eens dat we volwassen zouden worden wanneer we het spelen afleren, maar ik denk dat mijn kindertijd eindigde toen ik begon de dingen te proberen begrijpen.                        Maar het spelen afleren?!  Ik zou niet weten hoe… En volwassen worden al helemaal niet!                                                                                                                                                                                                            -michA-  

-michA-
0 0