sporkehout
Excuseer meneer, ik zocht sporkehout.
De zoon van de oude Tielens keek even naar de bebaarde man. Die nam in het plat Pelts afscheid, monsterde mij van beneden naar boven en stapte in de richting van de uitgang. Het zitvlak van zijn laaghangende werksalopette zag vuil alsof hij op een van de natte houten bankjes hier op de boomkwekerij had gezeten.
Sporkehout, zei-de? Dat is frangula alnus, zeker? Die staat bij de haagjes.
De Latijnse benaming ken ik niet. Mijn vader zegt gewoon sporkehout.
Ik wandel wel even mee.
Kom, Karel, we volgen de meneer.
Bij de hagen was ik al gaan kijken, maar als je niks van Latijnse benamingen kende, was het moeilijk om de juiste plant te vinden. Ik had de struik in ieder geval niet herkend. En ik was helemaal tot achteraan gelopen met die metalen bolderkar. Tussen de plassen en de modder door.
Mag ik in de bak zitten? had Karel tot vier keer toe gevraagd.
Nee jongen, daar is die bak veel te vuil voor en je hebt geen vuile broek aan.
Mag ik door de plassen, papa?
Je hebt je laarsjes aan, dus ja, maar niet te hard anders maak je je broek toch nog nat.
Behoedzaam stapte hij tot in het midden van elke plas die hij tegenkwam. Daar bleef hij even staan en keek naar zijn voeten. Karel had een bijzondere band met plassen. Hij praatte er soms tegen.
Zo, nu sta ik in het midden. Vind je dat fijn. Ik vind dat fijn.
Volgens mij spraken die plassen ook tegen hem. Spring in mij! riepen ze, smeekten ze. En Karel gaf gehoor aan die onweerstaanbare roep. Hij sprong erin, stapte erin. Nam een aanloop en liet de spetters alle kanten opspatten. Hij kon gieren van de pret als hij dat deed. Als het regende, deden we hem soms gewoon vuile kleren aan en mocht hij zichzelf uitleven. Toevallige passanten werden instant gelukkig als ze dat kind zo bezig zagen. Wij alleen als we hem die toestemming hadden gegeven.
Karel, kom, jongen. Hij stond weer aan de rand van een plas.
Pletssj. Met twee voeten tegelijk erin.
Karel, allé, er niet inspringen had ik gezegd.
Hier zijn ze. Dit is sporkehout, denk ik.
De jonge Tielens haalde zijn smartphone boven en na wat tikwerk liet hij mij het scherm zien. De Wikipediapagina bevestigde het. Frangula alnus was sporkehout. De plantjes stonden dicht tegen elkaar en reikten al bijna anderhalve meter hoog. Die zou ik maar net in de auto krijgen. Geen wonder trouwens dat ik ze zo zonder blad niet kon herkennen. Het waren maar schriele dingetjes. 5 euro per stuk stond er op het plaatje. Dat viel mee. Als ik bedacht dat ik de blauwebessenstruiken hier 15 euro per stuk had moeten betalen.
Hoeveel wil je er hebben?
Ik overliep in mijn hoofd snel de plaatsen waar ik ze wilde planten. Zeker één in het kippenhok en dan tegen de omheining zou ik ook nog wel plaats hebben voor een paar. Vijf euro, daarvoor kon ik niet sukkelen.
Doe er maar vier. Die geraak ik wel kwijt.
De manier waarop hij de plantjes uit de grond trok, verbaasde me. Zo ruw zou ik het zelf nooit doen, maar dat was allicht de hand van de meester, zelfzeker, trefzeker en duidelijk.
Nu zocht ik nog vlinderstruikjes en een sequoia.
Sequoia. Die worden groot eh, meneer.
Ja, maar niet onmiddellijk, hoop ik. De jonge Tielens lachte. Hij lachte meer en mooier dan zijn vader, die ik enkel nors grommend en kort van stof had gekend. De oude Tielens vloekte vaak op zijn zoon. 80 euro voor zo’n lindeboom. Hij gaat nog failliet. Wat is dat nu? ’t Is dat ik er niks meer aan te zeggen heb, maar zo’n boom moet minstens 200 euro kosten.
Weet je wat ze vroeger zeiden. Boompje groot, plantertje dood.
Dat zei mijn grootvader ook altijd, antwoordde ik. Bij het woord ‘dood’ voelde ik een plots en vreemd spasme rond mijn hartstreek.
Kom mee, ik heb die vlinderstruiken net wat afgeknipt voor de winter. Ze staan in de serre.
Karel liet een steen in een plas vallen en richtte zich tegelijk tot de jonge Tielens.
Straks ga ik naar de tandarts.
Is dat echt? En ben je er een beetje bang voor.
Nee. Ja. Een beetje. Maar als ik het flink doe, dan gaan papa en ik een filmpje kijken.
Oh.
Ja, Sjakie en de chocoladefabriek. We moeten hem nog wel gaan halen in de bieb. En ik ga ook een kerstman maken van lego. De benen en de buik heb ik al, maar het hoofd is moeilijk, daar moet ik een plannetje voor hebben.
Nou, kan jij dat al.
Ja, papa moet het nog opzoeken op internet. Dan kan ik het hoofd maken.
Karel had inderdaad het onderstel van een roodwitte man gebouwd in lego. Hoe dat we dat hoofd moesten maken, was me nog een raadsel en ik vermoedde dat er ook niks van op internet te vinden zou zijn, maar als het op lego aankwam, wilde Karel vaak van geen wijken weten. Ik hoopte dat hij het toch stilletjes zou vergeten.
Dat vind ik wel knap van jou, jongen. Sèg ga je dadelijk je papa helpen om boompjes te planten.
Ja, nee, want ik moet ook nog naar de tandarts.
Dat is pas namiddag, Karel, en dat doe je samen met mama.
Als ik flink ben, gaan we naar de bieb. Dan mag ik de film van Sjakie en de chocoladefabriek halen. Het boek heb ik al gelezen en als ik nu flink ben, dan heeft papa gezegd dat we de film gaan kijken, want het gaat regenen. En als het regent dan is het filmpje met popcorn.
De jonge Tielens glimlachte.
Dan zou ik ook flink zijn. Hij richtte zich tot mij en zei: Aan zijn bebber zal’t niet gelegen hebben. Hij kan het nogal uitleggen. Hoe oud is hij?
Zes. Hij ziet er jonger uit, maar hij is nogal klein voor zijn leeftijd.
Dan nog. Die kleine van ons is acht en komt moeilijker uit zijn woorden.
Wees blij dat zijn jonge zus er niet bij is. Ons Marie-Anne tettert de hele dag door. Hij hier zwijgt nog af en toe, maar die jongste. Dat begint om zes uur ’s morgens en stopt niet tot ze rond zeven uur in slaap valt.
Alsof Karel het gehoord had, zweeg hij. Hij had een bamboestokje gevonden en gebruikte het om tegen één van de metalen pilaren van de enorme serre te tikken. Hij keek lang en intens naar de aansluitingen van de sproeiinstallatie, terwijl ik probeerde te kiezen tussen de verschillende soorten vlinderstruiken. Ik wou er drie verschillende vlak bij elkaar planten, zodat het één grote veelkleurige plant zou lijken.
Het is een mooie nieuwe serre. Ik had ze nog niet gezien.
Ik heb ze ook nog maar twee maanden in gebruik.
Ferm.
We zijn er heel content mee.
Dat zal wel. Het is ook de moeite. Wat is het verschil tussen deze twee paarse struiken?
Deze hier is wat lichter paars en dit is een oudere dieppaarse soort.
Karel, hou eens op met dat tikken en kom eens hier. Jij mag papa helpen kiezen.
Wij hebben dat ook, eh papa?
Wat hebben wij ook?
Dit?
O, ja, wij hebben zo’n leidingen ook. Dat dient om te sproeien en wij hebben ook een sproeiinstallatie. Maar deze is veel groter.
Zie je die buizen daar, zei de jonge Tielens. Daar zitten allemaal kleine gaatjes in en dan kunnen we het hier laten regenen als dat nodig is.
Met een ernstige uitdrukking keek Karel naar de buizen met gaatjes en keerde zich toen naar mij.
Mag ik echt kiezen?
Ja, papa heeft al een witte en een roze struik gekozen en nu mag jij kiezen welke paarse.
Hij wees met zijn bamboestokje resoluut het donksterste paars aan. Die zou het dus worden en ik zette de pot bij in de bolderkar.
Nu wilde ik nog een sequoia, maar hij bleek er geen meer te hebben staan, buiten een treurexemplaar. Op de foto zag ik hoe smal die omhoog gingen en dat vond ik niet mooi. Een boom moest een boom zijn en zijn plaats opeisen, een schriele, kromme naald die de lucht in prikte stemde niet overeen met dat beeld.
Ze komen nog binnen, meneer. Ik zou eind januari eens terugkomen en dan heb ik er zeker een paar staan.
Onmiddellijk toen we thuis kwamen, heb ik in de motregen het sporkehout en de vlinderstruiken geplant. Karel verdween in de speelkamer en ik heb hem de rest van de voormiddag niet meer gehoord of gezien. Trots toonde hij ’s middags zijn legokerstman met veel te groot hoofd en zijn zelfgebouwd dinopark aan zijn mama. Achter Tine aan drengelde de oververmoeide Marie-Anne die ze net van haar sportkampje had opgehaald. In een mum van tijd had Marie-Anne twee legobomen omgelopen en een dino in haar mond gestoken. Karels reactie was luid.
Aan tafel was het ook moeilijk. Het duurde tot Karel naar de tandarts was en Marie-Anne in de zetel was ingedommeld voor er een soort van stilte neerdaalde. Ik stopte haar met een fleecedenkentje onder en ging naast haar zitten, deed mijn ogen toe en luisterde naar mijn eigen hartslag.