Overzee
Moedig zijn ze allemaal. Zeker wanneer ze schaatsen over hebzuchtige schoonmoeders of peristaltische gewaagden. Ze zijn wat schaars, diegenen die met overtroffen lef de waarheid uit de mond halen of die woorden blaffen als pacifistische demagogen. Ze moeten waarlijk zijn! Het volk, de menigte of volgers van het uur zijn opgekomen om te leven in de tijd van hun stem. Ze moeten moedig zijn. Ze kunnen enkel moedig zijn in een volmaakt beeld dat rugzakken van eenheid draagt. Voldragen zwangere rugzakken. De opening is gunstig, de kraamhulp is nabij. ‘Het is de schreeuw van de sterke natie’, brult een onderliggende toon vanuit de kerk. We zijn allemaal gemaakt door de kerk. ‘We zijn verkerkt’, benadrukt de aalmoezenier dogmatisch. Of was het toch waar? Zijn we eenzaam gestorven door een gevoel van ongeloof in de bewonderende woorden van de overzeese kapers? Ze zijn mondig. Mondig genoeg om de gulzige wil van het gewone volk op te vullen. Hun wil is eenvoudig. Summier. De plooilijnen zijn zichtbaar. Met een harde duimslag kan je gemakkelijk het antwoord vouwen. Overzees, verloren water voelt wat aan als oud papier. Verkleurd door slibdeeltjes. Dan val je daar, als mens, overzees in het verloren water. En dat jeukt. Als een geëpileerde oksel die een overdosis aan deodorant krijgt. Maar beide zijn goed gevouwen antwoorden, ze vormen de Pretoriaanse wachters van onze stem.