McFlurry
Waar zal ik beginnen, wat had ik je willen vertellen, toen we moe maar voldaan thuiskwamen? Mijn knieën voelden stram, de artrose speelde op bij elke stap. Ik had twee paracetamol ingenomen. Dat wilde ik natuurlijk voor je verzwijgen, want anders kwam de riedel … ‘tja, laat je dan opereren’, blablabla. ‘Vroeger liep je immers een rondje Amstel', zei je vaak. Zodat het gek was dat ik nu over kleine wandelingen af en toe zeurde. ‘Vroeger reden de paardentrams’, dacht ik dan.
Ik wilde gewoon bij thuiskomst beschrijven hoe onze dag was verlopen, ik wilde op een stoel neerploffen, je aangereikte glas witte wijn aanpakken. Je horen verzuchten, ‘Jezus mens, ik ben trots op je!’ Trots, dat ik weer zin gemaakt had, trots dat ik weer met ons oude kind op stap was geweest. We hadden samen kunnen mijmeren over vroeger, herinneringen op kunnen halen aan gezellige Koninginnedagen.
Ik bleef elk jaar naar de vrijmarkt gaan met een wisselend gezelschap, maar nooit meer in onze oude groep, nooit meer achter de kinderwagen. Nooit meer met peuters, kleuters of pubers, niet meer op zoek naar Mario Bros, naar Power Rangers, naar Ninja Turtles, zwaarden en schilden. Zelfs niet meer met jou, jij mijn partner, mijn man. Je haakte snel af, toen de groep uit elkaar viel en vier ik de laatste jaren het feest samen met ons oude kind, het kind dat het huis niet verliet. Het kind dat 30 jaar een kleuter bleef.
Hij was vrolijk deze Koningsdag, het geld brandde in zijn zak. Hij wilde voetbalshirts uit Portugal kopen, een pet uit Turkije en een jack uit Japan. ‘Het is geen Bol.com,’ zei ik nog en ‘ik zoek een groene theepot met rode dolfijnen’, maar de ironie ontging hem. Ik wilde het allemaal met je delen en hoe jij dan het oranje ijs in schaaltjes op tafel zou zetten, een duim omhoog zou steken. Dan zou ik je vertellen, hoe we de reis begonnen waren, hoe we het lange stuk naar de tramhalte hadden gelopen. Hoe we bij de vrijmarkt uit waren gestapt, hoe we de Apollolaan af waren gewandeld. Hoe ons oude kind een FC Brugge pet scoorde en een Spaans voetbalshirt. Ik wilde je vertellen, hoe we uren slenterden, vertellen waar ik koffie dronk, gezet door een kleine jongen op een oud Senseo-apparaat en een beduimeld koekje kreeg. Hoe we verder liepen, hoe ons oude kind Red Bull dronk en we droge cakejes met smarties aten. Delen dat hij weer voorop liep, haastig alsof hij de stal al rook. Ik moest hem aldoor terugroepen, om hem niet kwijt te raken in de drukte, hij was geprikkeld omdat ik te langzaam liep, de drukte brak hem op en een driftbui lag op de loer. Zijn grote hand later aldoor in mijn hand, opeens zelf bang dat hij zou verdwalen.
De sfeer bleef goed, we vervolgden opgewekt onze weg door de menigte, de oranje strik in mijn haar op half elf, de getekende vlaggen op mijn wangen liepen iets uit. Zijn vlaggen moesten meteen na het aanbrengen in de vroege morgen van zijn gezicht geboend worden, hij schrok van zijn eigen spiegelbeeld. ‘Straks kun je een filmpje maken voor Facebook,’ probeerde ik hem te motiveren om door te zetten, ons doel te bereiken.
De wandeling was lang naar de kerk en er waren op deze route geen kleedjes met rommel. ‘Gaan we straks toch nog spullen vinden?’ riep hij om de vijf minuten. ‘Waarom moeten we naar de Vondelkerk? Waarom is die uitvoering niet morgen?’ Ik wilde aan je bekennen dat ik horendol van hem werd dat ik wilde schreeuwen, ‘stomme idioot, doe gewoon eens wat ik je vraag!’ Maar ik lachte en was geduldig, zodat we onze weg konden vervolgen. Zodat het geen openbaar drama werd en ik prees hem zelfs om zijn doorzettingsvermogen.
Ik wilde je vertellen over mijn zuster, ze zingt sinds kort bij een koor uit de buurt. Ze voelde zich aangetrokken door de Bulgaarse volksliederen in het gevarieerde repertoire. Ze mocht als beginneling toch deelnemen aan deze feestelijke uitvoering bij de Vondelkerk. De Bulgaarse liederen klonken prachtig. ‘We zingen fonetisch’, had ze geantwoord op mijn verbijsterde vraag, hoe ze opeens in een Slavische taal kon zingen. Ze vertelde lachend over een medezanger, die zei: ‘je zingt gewoon, vliew, vlaw vloew, als je het even niet meer weet’. Ze stond nog wat onwennig tussen de koorleden, ik herkende mijn moeder in haar dappere lach, in haar grijswitte haren. ‘Geef mij maar Amsterdam’, werd door het publiek enthousiast meegezongen. Het programma bevatte ook de jaren 70 gospelsong: ‘To My Fathers House, there'll be no crying there, there'll be no dying there’. ‘No crying there’, er biggelde zowaar een traan over mijn vlaggetje. Ik waande me opeens in een veilig huis, in mijn vaders huis, geen verdriet iedereen bleef leven, iedereen was blij … mijn zuster vrolijk zingend in een oranje gekleurd Vondelpark. De feestelijke strik danste in mijn haar, alsof we met moeder in 1970 waren beland, naar de Dam waren gelopen en we een stuiterballetje en een feestmuts hadden gekocht. De tijd te slim af waren geweest.
‘Vals sentiment’, zou je gezegd hebben, ‘wat een schijnheilige groep die Les Humphries Singers, jankend over het huis Gods.’ En dat vonden wij ook en toch … we deinden mee in het moment. Werden even gesust, het was goed zo. We klapten en wiegden, ons oude kind maakte foto’s en de zon scheen, we zwaaiden en gingen verder. Weer terug langs de kleedjes met speelgoed en huisraad. Ik vergaapte me aan de blije kinderen, de jonge vrouwen met oranje boa’s en bloemen in hun haren. De vrolijke vaders prezen hun zelfgebakken appeltaart joelend aan.
Ons oude kind zag niets leuks om te kopen, ik hield nog wat spullen omhoog. Wees Pokémon kaarten aan, een oude Ninja Turtle en een zwaard. Maar hij schudde ‘nee’. Ik wilde je vertellen, hoe we toen terugliepen door het drukke park, hoe ons oude kind bleef roepen ‘ik heb niets gekocht, ik heb niets gekocht!’ Ik nog snauwde dat dat wel heel raar was als er overal koopwaar lag. Ik beloofde hem een nieuwe pet uit de winkel, omdat hij bleef zeuren en de moed hem en mij in de schoenen zonk.
Dat wilde ik allemaal vertellen, mijn knieën stug, mijn gang harkerig, het van huis meegenomen lauwe blikje Heineken had ik opgediept uit mijn tas. Een nostalgisch moment, het deed terugdenken aan de volle rugzakken met wijn en bier van onze groep van weleer, pils drinkend op de vrijmarkt. Hoe we dan eindigden in een café. De kinderen moe met rode warme wangen, een auto of ridder geklemd in hun plakkerige handen, hoe ze tevreden achter borden patat en glazen limonade zaten. Het blikje bier dronk ik half op. Het was niet slim om alcohol met de paracetamol te combineren.
‘Was het leuk?’ vroeg jij bij thuiskomst. Je blik op de tv gericht. En ik trots, speelde de film af in mijn hoofd, begon over het vele lopen, het staan bij de kerk … en jij zei plotseling bot, ‘ik vroeg of het leuk was?’ De kilheid overviel me toch weer, het stond in zo’n schril contrast met de dappere dag. Het deuntje van mijn vaders huis dat de hele middag als een oorwurm niet uit mijn hoofd wilde verdwijnen, kroop binnen een seconde weg.
‘God, is dat al te veel informatie?’ schreeuwde ik. Je schrok en keek weg van het scherm en wees naar de tafel dat je yoghurt had gehaald en appelmoes voor ons. Ik schreeuwde, ‘had ijs gehaald, het is godverdomme een feestdag!’ Ons oude kind deinsde terug en schreeuwde ook mee, vloekte en stampvoette, sloeg met deuren en riep om ijs. Ik suste, slikte mijn grieven in en kalmeerde hem. ‘Niets aan de hand, het is alweer goed’.
Geen glas wijn, geen schouderklopje, deze oude man voor het televisiescherm, was in de voorafgaande jaren ‘the spitting image’ geworden van zijn vader, die hij zo haatte. Zijn vader met zijn vaste gewoontes, zijn kopje thee, het plankje brood om 12.00. De twee boterhammen met kaas op elkaar gelegd en secuur doormidden gesneden. Het vreugdeloze bakje magere yoghurt met appelmoes om 16.00. Kwaad en verward beende de oude man de deur uit. Belde een kwartier later op: ‘McFlurry of Sundae ijs caramel?’ Later kwam hij trots binnen, zette de kartonnen tray met 3 nietige ijsjes naast het pak magere yoghurt en de pot appelmoes.