Zoeken

Brooddronken, deel 2, hoofdstuk 10

10   Kwart voor vier. Gepiep. Het alarm. In de kamer naast die van hem. Jimmy drukt zijn hoofdkussen tegen zijn oren. Het onvermijdelijk gedreun op de geplaagde balken van het huis, met linoleum er over, komt dichter.  ‘Werk aan de winkel!’ roept Reginald, vanuit de deuropening. ‘Ge kunt zien dat ge binnen vijf minuten beneden staat, of ’t zal uwen besten niet zijn!’ De zware stappen klinken weer verder. De trap krijgt de volle laag. De accordeondeur gaat open en wordt heel hard dichtgegooid, zodat het huis er van davert. Alsof het huis zelf ook schrik heeft van Reginald of de gevolgen voor Jimmy als hij niet spoorslags beneden is. Het is donker in de overloop. Jimmy knipt het licht aan en wrijft zich de slapers uit de ogen. Hij strompelt naar beneden. Voetje voor voetje gaat hij richting de trap. Zijn arm zoekt de leuning. Als hij van de trap zou donderen, denkt Reginald vast dat hij het met opzet heeft gedaan en krijgt hij er nog een pak rammel bovenop. Zijn hoofd draait. Zou hij dan toch niet beter eens nippen van het flesje… Neen, denkt hij, hij wordt niet zijn vader. Hij is niet zijn vader. Hij is halverwege de trap wanneer de accordeondeur openvliegt. ‘Is het tegen uw kloten misschien, lamzak?’ vraagt Reginald. ‘Toen ik uw leeftijd had hé, zat ik in Brussel rond dat uur al brieven te sorteren.’ Jimmy gaapt. ‘Ja, met een stuk in uw kloten petanque spelen, zeker.’ ‘Niet te arrogant hé, manneke!’ ‘Ge weet geeneens wat arrogant zijn betekent,’ zegt Jimmy, ‘ge gebruikt het gewoon omdat het stoer klinkt en op agressief gelijkt.’ Reginald geeft Jimmy een klap tegen het achterhoofd. ‘Hoor ik u nog? En wast u. Ge stinkt.’ Een kattenwasje later zit Jimmy aan de ontbijttafel. Het hele gebeuren is een identieke herhaling van wat zich op 24 december, zijn eerste werkdag, afspeelde. De fles cognac die soldaat wordt gemaakt. Het doosje Caprice des Dieux. Dáár zit de verandering, denkt Jimmy, het stuk kaas is iets kleiner dan maandag. Misschien is het zelfs een ander, dat al zo verminderd is. Reginald ademt Caprice des Dieux, als het geen whisky of Camelsigaretten zijn. Het lijkt alsof maandag zo veraf is, en het is nog maar drie dagen geleden, denkt Jimmy. De tafel wankelt terwijl brooddozen worden aangesleept om gevuld te worden. Jimmy slaat een elastiek rond zijn oude brooddoos van Petit Beukelaer, die hij nog heeft van toen hij nog naar school ging – wat waren die jaren zoet – maar die ook zijn beste tijd heeft gehad. ‘Moet ge geen teugsje hebben?’ vraagt Reginald terwijl hij met de fles zwaait. Jimmy denkt dat als hij ook een dronkaard zou worden, hij het perfect met zijn vader zou kunnen vinden. Met z’n tweetjes zich in de vernieling drinken. Wat een feest, denkt hij. ‘Neen.’ ‘…’ Reginald vult nog twee glaasjes die hij achterover kapt. Daarna is zijn heupfles aan de beurt. ‘Tegen de delirium,’ zegt hij, terwijl hij de kurk op de fles duwt. ‘Kom, we zijn weg. Morgen staan we vijf minuten eerder op, treuzelaar.’ Ze staan allebei recht. Een nieuw ritueel ontvouwt zich. Eéntje dat zich nog vaak zal herhalen, zolang Reginald werkt. En vast na zijn pensioen ook nog, omdat hij er plezier in schept de dromen en verlangens van zijn zoon te vertrappelen. Jimmy wandelt naar de kaai, waar hij zijn fiets heeft gesloten. Hij staat er nog. Hij opent het slot en slaat zijn been over het zadel. De pijn, die voorheen sluimerde, steekt de kop op. De tocht naar het postkantoor wordt aangevat. Wanneer het tweetal door de Jakob Van Arteveldestraat rijdt, richting de Groeningekouter, zijn er al, of nog, mensen op de baan. Jongelui, niet ouder dan éénentwintig jaar, die rotzooien en tegen de bomen in het park pissen. ‘Hey, facteur!’ roept één van hen, ‘moet ge werken, dé?’ Het groepje vindt het dolkomisch, alsof ze denken de grap van de eeuw uitgevonden te hebben. ‘Bende lamzakken,’ zegt Reginald op nauwelijks hoorbare toon, ‘in mijnen tijd, het zou geen waar geweest zijn. Studenten, luiszakken. Om op te spuwen.’ ‘Billy is ook student, pa,’ zegt Jimmy. ‘Juist daarmee. Ik ben blij dat ik één van mijn zonen heb kunnen redden van een leven vol… lamzakkerij.’ Het duo komt aan bij het postkantoor. De grote metalen schuifpoort gaat opzij voor de twee mannen en verbergt zich langs de zijmuur van de garage. De fietsen worden in de kleine onoverdekte parkeerplaats achtergelaten. Reginald wandelt naar Jimmy’s vervangpostfiets. Hij trekt een paar keer aan de rem. ‘Ge gaat wel een beetje bendiger mogen zijn met uw frings,’ zegt hij, ‘anders gaat ge niet toekomen met uw toelage, ne keer dat ge uw eigen velo hebt.’ ‘Hoe weet gij dat? Heeft Bruno weer niet kunnen zwijgen?’ Reginald draait zich naar Jimmy. ‘Het is heel simpel. Als ge meerdere keren per maand door uw fringkabel zit, gaat ge mogen bijleggen. Iedere maand krijgen we een toelage voor herstel van onze fietsen. En als ge bendig zijt op uw fiets, dan hebt ge er aan over. Anders moogt ge bijleggen.’ De twee Sabbes gaan het kleine trapje omhoog naar de lift, die weer buiten dienst is. ‘Godverdomme, hé,’ zegt Reginald terwijl hij de liftdeur op een vuistslag trakteert, ‘die klotelift is er weer aan. Bende. Dan gaan we maar met de trap moeten, hé, godverdomme.’ Ze vatten de lange tocht naar de postmannenzaal die op de tweede verdieping ligt, aan. Wanneer ze op de eerste verdieping aankomen, passeert Louis van de nachtsortering, met een pan van een gereputeerd merk in de hand. Overduidelijk verdonkeremaand. ‘Maken die hier nu al eiers gereed ook, in de nacht?’ vraagt Jimmy. ‘Neen. Hoogstwaarschijnlijk is dat een pan uit een pak die geweigerd werd. Maar als ge verstand hebt, schoolmeesterke, houdt ge uw bakkes daarover. De nacht, dat is één blok en als ge die gasten begint te kloten, gaat ge mogen véél keer naar andere casiers hun post brengen en die van u ophalen. Want ze gaan alles verkeerd steken, als ge gaat gaan janken tegen den inspecteur, die daar toch al garantie van weet.’ ‘Maar dat is toch diefstal?’ zegt Jimmy, terwijl ze de trap naar de tweede verdieping nemen. ‘En dan. Denkt ge dat ik nog nooit eens de regels heb overtreden?’ antwoordt Reginald, ‘vergeet niet dat ge eigenlijk niet moogt gokken als ge bij De Post werkt.’ ‘Ooit schrijf ik hier een boek over,’ zegt Jimmy en hij duwt de deur van de postmannenzaal open. De rook prikt in zijn ogen. Dit went nooit. ‘Ooit,’ zegt Reginald, ‘gaat gij een vaste ronde hebben. En gaat ge vast benoemd zijn. Maar zet dat boek maar uit uw kop, schoolmeesterke.’ Hij gaat naar zijn werkpost, Jimmy naar die van dienst 18. Daar aangekomen, legt Jimmy zijn brooddoos op het tafelblad. ‘Gaat ge eens uw stuitendoos elders leggen,’ zegt Bruno, die net alle werkposten heeft geleegd, ‘goeiemorgen.’ ‘Goeiemorgen.’ Jimmy neemt een pakje brieven in de hand. Bruno staat aan de kant, kijkend hoe Jimmy te werk gaat. ‘Is het vandaag niet uw feestdag?’ zegt Bruno. ‘Neen, ik verjaar op Kerstdag.’ ‘Ja, neen, ge hebt hem dus niet vits?’ Jimmy kijkt niet meer, zijn ogen gefocust op het raster voor hem. Het gaat hem steeds beter af en meer en meer poststukken vinden in één keer de weg naar het juiste gat, al is the proof of the pudding nog steeds in the eating en wordt de kwaliteit van de voorbereiding afgetoetst aan de lengte van de postronde. Hoe meer omrijden en hoe langer op baan, hoe slechter de voorbereiding. ‘Neen, Bruno, ik heb hem niet vits.’ Bruno lacht. ‘Den achtentwintigsten is ’t onnozel kinderkesdag hé,’ zegt hij. ‘Dat zou grappig zijn, Bruno, mochten we vandaag den achtentwintigsten zijn. We zijn vandaag den zevenentwintigsten.’ Bruno gaat naar de muur het dichtst van de werkpost, waar een wulpse, naakte dame zich rond de decembermaand kronkelt. ‘Ah ja. Tiens,’ zegt hij. Door de grote ramen die qua hoogte de volledige postmannenzaal beslaan, maakt het ochtendgloren zijn intrede. Het is de luwte tussen twee feestdagen door, quasi net in het midden doorsneden op 27 december, met Kerstavond achter zich en Oudjaar voor zich, ontwaakt de stad in een ritme van pseudo-normaliteit. De late beslissers wat eindjaarinkopen betreft, zij het nu eten of cadeautjes, liggen nog in hun bed, maar de leverancier van het hotel recht tegenover het postkantoor bezet de hele baan met zijn vrachtwagen, iets wat de weinige chauffeurs die op dit ontiegelijk uur al op baan zijn, maar weinig zint. De draaiende motor van de vrachtwagen verstomt het geluid van de toeterende burgermannetjes, maar ook de radio in het kantoor. Even iets anders dan kerstmuziek, denkt Jimmy. Nu de radio stiller staat, is het gewrijf van de brieven die in volgorde worden gestoken en het kletteren van de sorteerblokken goed hoorbaar, met af en toe het gekraak van een forse wind en de opmerking dat de mollen aan het blaffen zijn. Postman José zegt dat de mollen aan het kraaien zijn, maar hij is van Ieper. In Kortrijk blaffen de mollen. Tot groot jolijt van de minder mature collega’s. Chef Rik komt achter Jimmy staan. ‘En, hoe stelt ge ‘t?’ vraagt hij, op een toon waarvan Jimmy terecht vermoedt dat het geen peiling is naar de vooruitgang van zijn opleiding, maar een poging om het ijs te breken om hem met een opdracht op te zadelen. ‘Bwa. Dat gaat, hé.’ Jimmy kijkt niet om en houdt zijn blik op zijn brieven gericht. Weversstraat twee, vier, zes, acht, tien, zesentwintig, tweeëndertig, tweeëndertig A en tweeëndertig B. Dat stuk van de straat is gesorteerd en Jimmy slaat er een elastiek rond. ‘Sabbe, ge moet kijken naar mij als ik tegen u bezig ben.’ ‘Sorry, chef,’ zegt Jimmy en hij draait zich richting chef Rik. Chef Rik glimlacht, waardoor er wat assen van zijn sigaret op de grond vallen. ‘Weet gij de Watertorenstraat zijn, Sabbe?’ vraagt hij. ‘Ja, dat weet ik zijn,’ antwoordt Jimmy. ‘Ja, wie?’ ‘Ja, chef.’ ‘Ge gaat Ringo uit zijn bed moeten gaan bellen,’ zegt Rik, ‘hij is hier nog niet.’ Bruno onderbreekt. ‘Kan er niemand anders gaan, chef?’ vraagt hij. Chef Rik schudt het hoofd. ‘Neen, hij moet gaan. Ik kan niemand missen.’ Bruno zucht. ‘Hoe moet ik hem de kneepjes van ’t vak leren als gij hem iedere keer van mij wegtrekt?’ ‘Ik stel geen vragen,’ antwoordt Rik, ‘ik geef orders. Directe orders. Zwijg als ge mij tegenspreekt of ’t is een model 9. Kunt ge oud en nieuw gaan vieren in X.’ ‘Ja, chef. Ge hebt het gehoord, hé, Jimmy. Teure maar Ringo gaan wakker bellen. Watertorenstraat 24. En doet uw wanten aan, ’t is beestekoud buiten.’ ‘Oké, Bruno,’ antwoordt Jimmy. ‘En niet treuzelen want er ligt hier nog werk voor u. Ik weet perfect hoe ver het is van hier tot aan de Watertorenstraat.’ Jimmy beent de postmannenzaal uit. Hij neemt zijn postfiets en rijdt de Grote Markt door de Leiestraat naar beneden, over de Leie naar het toepasselijk genoemde Overleie, op weg naar de Watertorenstraat. Het is koud, hij is nog niet over de brug in de Budastraat of zijn handen worden al gevoelloos. Wanneer hij aankomt in de Watertorenstraat, aan het huis waar hij zou moeten aanbellen, zet hij zijn fiets aan de gevel. Het is nog steeds donker en de straatverlichting doet het niet meer zo goed. Jimmy drukt op de bel. Er hangt een blaadje onder de belknop, maar het is te donker om te kunnen zien wat er op gekrabbeld staat. Er komt geen reactie. Jimmy klopt met gebalde vuisten op de deur. Het licht op de eerste verdieping knipt aan. Een man schuift het gordijn van het raam een ietsje opzij. Daarna dooft het licht weer uit. Jimmy probeert nog eens door met zijn fietssleutel op het raam van de benedenverdieping te tikken. Geen antwoord. Onverrichterzake springt Jimmy terug op zijn fiets en rijdt langs het Astridpark terug naar het postkantoor.

Miguel
9 0

Betaalde liefde 1

Naakt stond Arie voor de spiegel in de badkamer. De spiegel reflecteerde tot net onder zijn borst. De spiegel gaf hem altijd een vertekend beeld van zichzelf. Een beeld dat de spiegel in de lift van zijn appartementsgebouw wel correct weergaf. Daar zag hij in het felle licht elk mankement, elke oneffenheid en bovenal zijn te dikke buik. Zeker dertig kilogram zou hij eigenlijk moeten vermageren, althans volgens zijn moeder, die er vaak met hem probeerde over te praten, maar wat hij resoluut weigerde. Hij walgde van zichzelf als hij in die spiegel keek, daarom probeerde hij hem tegenwoordig te mijden, wat niet eenvoudig was, want de spiegel besloeg heel de achterste wand van de lift. Bijna dwangmatig gingen zijn ogen altijd weer naar zijn reflectie. Nog steeds kon hij maar moeilijk geloven dat die vreemde man, met te dikke buik, te gele tanden, te brede neus en meestal ongeschoren, ook werkelijk hem was. Arie wist wel dat het niet heel veel uitmaakte hoe hij eruitzag, ongetwijfeld zou ze al veel erger hebben meegemaakt, maar toch maakte de afspraak hem onzeker. Was het niet des mensen om leuk gevonden te willen worden, en neen, niet alleen vanbinnen, maar ook vanbuiten? Een doos zonder mooie verpakking, bleef gewoon een lelijke doos. Arie ging op zijn tenen staan en staarde in de spiegel naar beneden. Op die manier kon hij tot net aan zijn benen zien. Als het kopje van een treurig mopshondje rustte zijn pik tegen zijn balzak. Hij had een kleine penis, niet dat hij al veel penissen had gezien, behalve dan die van de mannen in de pornofilmpjes waarmee hij zich aftrok. Hij hoopte dat ze er niet mee zou lachen, zelfs niet glimlachen, want dan zou hij doodgaan van schaamte. Veel ervaring had hij trouwens niet in de liefde. Hij was zijn maagdelijkheid verloren toen hij als zestienjarige met zijn ouders naar Portugal was geweest en daar een schone had ontmoet met heel wat meer ervaring dan hij, maar na die zomer had hij nooit meer een vriendinnetje gehad. Toen hij in zijn eerste jaar aan de universiteit had gezeten, had hij het wel geprobeerd. Hij had gedacht dat het nu wel eens tijd werd om zoals iedereen te doen. Steeds maar weer moest hij denken aan de spreuk: Doe maar normaal, dat is al gek genoeg. Zijn klasgenoten leken wel vriendinnen bij de vleet te hebben. Klasgenoten waarmee hij geen contact had trouwens. Arie was gewoon een zonderlinge jongen die zelden door iemand werd opgemerkt. De poging zijn bestaan te verrijken met een ander was vreselijk geweest. Arie kon nog steeds zijn hart in zijn keel horen bonzen, hij kon nog voelen hoe het bloed naar zijn hoofd stroomde. Ze heette Anne, was bloedmooi met lang blond, ragfijn haar en blauwe ogen, helwitte tanden, en zeker een hoofd groter dan hij. Ze was slank geweest, zoals een mannequin, bijna te slank. Elke jongen van de eerste Bachelor kunstwetenschappen geilde op haar. Het was in de salto geweest in de Overpoort waar de muziek altijd veel te luid stond en het vol dronken studenten liep. Ook Arie was dronken geweest. Nuchter zou hij het helemaal niet gedurfd hebben. Hij had er een halve bak bier doorgedronken en een halve pak Marlboro doorgerookt voordat hij eindelijk de moed bij elkaar had geschraapt om naar haar toe te stappen. Al vanaf zijn eerste woord was het duidelijk op haar gezicht te lezen geweest dat ze zijn gezelschap niet echt kon waarderen, maar Arie was zo met zichzelf en met wat hij wilde zeggen bezig geweest, dat hij het niet eens had opgemerkt. Op een gegeven moment had ze hem haar gezicht toegewend en hem midden in een zin afgekapt: “Ben jij een stalker ofzo, je zit me al twee uur aan te staren van aan de overkant. Laat me met rust, creap!” had ze gezegd. Van de les had ze hem duidelijk niet herkend. Ze had haar drankje gepakt en was naar de andere kant van de toog gelopen. Die nacht had hij zich, door de drank en de vernedering, in slaap gehuild. Een week later was hij gestopt met zijn studie. Niemand die hem zou missen. De enige vrouw die van hem hield was zijn moeder. Hoe zielig hij dat ook vond, het was de waarheid. Arie controleerde zijn tanden die hij net gepoetst had. In het vage licht van het peertje boven de lavabo zagen ze er minder gelig uit dan ze werkelijk waren. Hij hoopte maar dat ze het niet vervelend vond dat hij rookte. In de slaapkamer had hij voordat hij in bad was gegaan, zijn kleren klaar gelegd: een zwarte geklede broek en een effen zwart hemd. Veel tijd had hem dat niet gekost, zijn kast hing vol zwarte broeken en zwarte hemden en T-shirts. Elke keer als hij met zijn moeder ging shoppen drong ze aan dat hij eens iets anders kocht dan zwart, maar Arie vond het gemakkelijk zo: iedereen stond met zwart en zo werd in een leven dat bestond uit kiezen, toch één keuze beperkt. Nadat hij was aangekleed, liep hij naar de huiskamer en stak nerveus een sigaret op. Volgens de klok die aan de muur recht tegenover de televisie hing, had hij nog vijf minuten. Toen de klok 20,00 uur aangaf, begon Arie nog nerveuzer te worden en ijsbeerde hij door zijn huiskamer, hij hield nu eenmaal van stiptheid. Drie minuten later ging de bel. Hij rende zowaar naar de voordeur. “Hey”, werd hij begroet door een verleidelijk glimlachende dame van midden dertig. “Hallo”, antwoordde hij hees, en ging opzij zodat ze naar binnen kon stappen. Geen uitleg nodig. Beiden wisten wat ze hier kwam doen. Terwijl hij de deur sloot taxeerde hij haar ongemerkt van top tot teen. Natuurlijk had hij de seksuele dienstverleenster zelf uit een serie foto’s mogen kiezen, en had hij op het kantoor van Aditi ook met haar gesproken, kort, een half uurtje, maar toch was het nog helemaal anders als hij die persoon ook daadwerkelijk alleen moest ontmoeten. Ze had zich keurig opgedoft, zag hij. Bij het gesprek op Aditi had hij duidelijk zijn wensen over haar kledij en make-up geventileerd. Hij wilde absoluut verhinderen dat ze er zou uitzien als zo’n straathoertje dat je in verschillende Hollywoodfilms kon zien. “Wil je iets drinken”, vroeg hij hakkelend, en vervloekte de heesheid in zijn stem. Hij moest wel als een oud, ziek, oversekst mannetje klinken. Zwierig draaide ze zich naar hem om. Ze was echt wondermooi. Hij had haar uitgekozen op basis van haar ogen en haar glimlach, en hij werd niet teleurgesteld. Die aspecten van iemands gezicht waren ontelbaar belangrijk voor de autistische Arie, voor wie de meeste gezichten iets bedreigends hadden, een bedreiging die hem letterlijk kon doen toeklappen. “Ja, graag,” zei ze, “heb je rode wijn?” Ze had een hele fijne, meisjesachtige stem. Helemaal niet zoals je zou verwachten dat een prostituee klonk, en daar was hij blij om. Inwendig corrigeerde hij zichzelf. De seksuele dienstverleensters van Aditi wensten geen prostituee, of erger nog, een hoer, genoemd te worden. Maar wat was het verschil, allebei werden ze betaald voor intimiteit? Was het dan de overtuiging die hen onderscheidde? Zonder te antwoorden liep hij naar de keuken en kwam met een glas tot de rand gevuld met rode wijn terug. Ze had zich inmiddels in de zetel gezet. Keurig met haar benen over elkaar. Vertwijfeld keek ze naar het glas dat hij voor haar op de zwarte salontafel zette. Door zijn nervositeit vergat hij er een onderleggertje onder te plaatsen. “Mij dronken voeren is niet nodig hoor”, zei ze sarcastisch, wijzend naar het overvolle glas. “Sorry”, antwoordde hij en keek schuldbewust naar zijn voeten. “Is maar een grapje.” Ze zweeg. Ongegeneerd taxeerde ook zij hem, maar toch gaf het hem niet zo’n ongemakkelijk gevoel als dat bij vele mensen wel het geval was. “Waarom kom je niet naast me zitten?” vroeg ze liefjes. Arie staarde nog steeds naar zijn voeten. “Ik heb dit nog nooit gedaan”, zei hij hulpeloos en schuifelde, tergend langzaam, naar de zetel als een kat die net iets van de tafel had gestoten en door zijn baasje op het matje werd geroepen. Met een keurig afstandje tussen hen in zette hij zich naast haar. Glimlachend keek ze hem aan. Hij merkte dat haar benen trilden. Ze schuifelde wat dichter naar hem toe. Hij moest de neiging ondedrukken de afstand niet meteen terug groter te maken. Ze legde één van haar handen op zijn dij, amper centimeters van zijn kruis. Het brandde door zijn broek en hij voelde hoe zijn penis aantrad. Met haar andere hand streelde ze de linkerkant van zijn gezicht. Meteen ging er een trilling door hem heen. Hij was niet meer gewend aangeraakt te worden. “Kus me”, zei ze, en hij merkte dat ook haar stem hees was geworden. Hij voelde hoe haar hand de binnenkant van zijn dij streelde. Tot halverwege zijn knie en terug naar boven tot vlak bij zijn kruis, de toppen van haar vingers raakten steeds even zijn penis aan. Hij onderdrukte een snik en voelde tranen in zijn oogkassen branden. De enige manier waarop hij kon antwoorden op de hunkering die hij al zo’n lange tijd had gevoeld, en waarop niemand antwoord leek te kunnen geven. “Hey, het is oké”, fluisterde ze, en drukte haar lippen zacht op de zijne. Hij smaakte de wijn en resten van haar lippenstift. Zo’n intense verbondenheid had hij niet verwacht te voelen. En meteen werd hij verliefd op iemand die zijn verlangen wel kon stillen maar hem nooit meer zou kunnen geven dan een momentopname. De tranen stroomden nu uit zijn ogen, tranen die ze wegkuste. Ondertussen bleef ze zijn dij strelen. Hij had inmiddels een volle erectie. Het schuren tegen zijn onderbroek deed zelfs pijn. Er ging zoveel door zijn hoofd. Hij wilde zo graag een waardige minnaar zijn, maar hij kreeg geen beweging in zijn lichaam, zodat hij passief haar zoenen accepteerde. En haar strelen enkel beantwoordde met het verzwaren van zijn ademhaling. Hij voelde hoe ze friemelde om eerst zijn riem en daarna zijn broek los te maken. Ze glimlachte wanneer hij naar adem snakte toen ze zijn penis in haar hand nam. Ondertussen bleef ze hem zoenen: op zijn wangen, zijn ogen, zijn neus, zijn lippen… Een kreun ontsnapte hem wanneer ze hem begon af te trekken. Eerst traag, dan snel, dan weer traag. Ze wist precies wanneer ze moest vertragen en wanneer ze weer kon versnellen. Zo stelde ze het ejaculeren steeds weer uit. Zeker een kwartier balanceerde hij op de rand van klaarkomen. Hij verwachtte dat ze opnieuw zou vertragen, maar ze begon hem nog sneller af te trekken, tot hij het niet meer hield en voelde hoe zijn grijswitte massa door zijn penis werd gestuwd en in de vrije lucht explodeerde als vuurwerk. Nog nooit was hij zo intens klaargekomen. “Sorry”, zei hij zacht en verborg zijn ogen achter zijn handen. Hij had haar willen stoppen toen hij had gevoeld dat het dreigde te laat te worden, maar hij had zo gehunkerd naar klaarkomen, dat hij het woord “stop” niet over zijn lippen had gekregen. Hij voelde zijn lichaam stuipen terwijl ze de resten zaad uit zijn penis perste. Even bleven zo zitten; zijn handen voor zijn gezicht, haar lippen dicht tegen zijn oor en haar hand rond zijn slapper wordende penis. “Heb je een handdoekje”, zei ze daarna zacht, met haar lippen tegen zijn oor, terwijl ze zijn nu slappe penis losliet. Opgelucht dat hij aan iets anders kon denken dan zijn schaamte, stond Arie op, knoopte zijn broek terug dicht en rende zowat naar de badkamer. Ze zag er hulpeloos uit hoe ze daar in de zetel zat, haar hand voor zich uit om zijn vocht nergens aan af te vegen. Bedeesd gaf hij haar de handdoek en bleef kijken hoe ze eerst haar hand afveegde en daarna de rest van de sporen van hun daad van de rand van de tafel veegde. Zuchtend legde ze de handdoek naast zich en keek hem dan bemoedigend glimlachend aan waardoor hij meteen weer zijn ogen neersloeg. Op geen enkele manier deed ze vermoeden dat ze het walgelijk vond, en daar was hij haar dankbaar voor. Langzaam nipte ze van haar wijn. “Vond je het fijn?” vroeg ze na een tijdje. “Ja… Maar wel een beetje egoïstisch van me...” “Hoe bedoel je?”, vroeg ze verbaasd. “Wel, ik liet jou al het werk doen.” Weer die bemoedigende glimlach. God, wat hield hij van die glimlach, er stak zoveel warmte in dat hij er zich zelfs op een ijskoude winterdag aan zou kunnen warmen. “Dat geeft toch niet? Je mag gerust ook even aan jezelf denken hoor.” Arie beantwoordde aarzelend haar glimlach met de zijne, waarbij hij er nauwkeurig op lette zijn tanden niet te tonen, waardoor zijn glimlach meer weg had van een pijnlijke grimas. “Kom je nog even bij me zitten?” Gehoorzaam ging hij naast haar zitten. Met de hand waarmee ze hem had afgetrokken dwong ze hem haar aan te kijken. “Wel, ik vond het fijn.” Zachte kuste ze hem op de lippen. Nog zeker een kwartier, de tijd die het haar kostte om het glas wijn uit te drinken, bleven ze zo naast elkaar zitten. Dichter naast elkaar dan hij met de meeste mensen kon verdragen, laat staan met mensen die hij nauwelijks kende. Haar arm hing slap over zijn dij. Nog steeds voelde hij haar huid branden op de zijne door zijn broek heen. Spreken deden ze niet meer. Dat hoefde voor Arie ook niet. Hij genoot gewoon van het samenzijn, van de illusie geliefd te zijn. Ze rook heerlijk, een combinatie van parfum en zeep. Soms boog hij zich even naar haar toe om aan haar haar te ruiken. Daarvan moest ze giechelen. Ze giechelde als een verlegen schoolmeisje dat voor het eerst verliefd was. De leegte die ze achterliet nadat ze vertrokken was, bleek al van de eerste seconde ondraaglijk.

Malakh Ahavah
36 1

Liebes Kind 2.0

Hij had zijn handen vluchtig nat gemaakt en wreef met zijn linkerhand over de citroenvormige zeep met een houder vastgemaakt aan de muur. Terwijl hij zijn handen waste, spoelde hij ze al af onder de dunne straal van de nog lopende kraan. Het water kletterde in de stalen spoelbak. De zijkant van de schudbol belandde met een plof op zijn kruin, net daar waar de haarlijn al begon te wijken. Het glas barstte, eerst op een lange lijn die als een hoofdslagader verder vertakte in allemaal kleine zijaders. De druk werd tenslotte zo groot dat het water als in een explosie alle kanten uitspatte. Vermengd met het bloed uit de gapende wonde, gulpte het langs de gehele rechterzijde van zijn lichaam. De imitatiesneeuw zorgde voor een korrelige laag die aan scrub deed denken. Hij zakte door zijn benen, raakte met de linkerzijde van zijn hoofd de scherpe rand van het marmeren aanrecht en zeeg neer. De stilte die volgde, was oorverdovend. Het leek alsof ze de adrenaline door haar lijf hoorde stromen. De schudbol had geleken op een trofee, de eerste prijs op een handbaltoernooi. Het was een doorzichtige globe op een zware, antraciete voet. Binnenin golden de eigen wetten van de fysica. Het was een ecosysteem dat een onderwaterwereld verzoende met een eeuwig sneeuwlandschap. Wars van alle seizoenen bevatte de sneeuwbol een utopische wereld, een welgekomen ontsnapping aan de realiteit. Die ligt nu aan diggelen.   Ze loopt naar de deur. Haar hele lijf trilt. Half luidop telt ze tot drie en komt enigszins tot bedaren. Ze snokt de klink naar beneden terwijl ze met haar schouder inbeukt op de stalen veiligheidsdeur. Die geeft niet mee.  Haar ademhaling stokt. Ze kijkt om zich heen. De sleutel hangt aan een nylon zeilkoord om zijn nek. Traag maar vastberaden stapt ze op hem toe en geeft hem een lichte trap in zijn zij om er zeker van te zijn dat hij niet meer beweegt. Zijn arm valt als bij een lappenpop naast zijn lichaam neer. Ze zet een stap dichterbij en beroert met de tip van haar witte gymp de rand van de uitdijende plas bloed. Terwijl ze door haar knieën gaat, hoort ze zijn reutelende ademhaling. Hij leeft nog. In hurkzit zoekt ze schuifelend met haar voeten haar evenwicht en haalt met een vloeiende beweging de geïmproviseerde halsketting van zijn nek en vanonder zijn hoofd. Het witte nylon kleurt bordeauxrood. Ze knijpt zo hard dat ze het mengsel van bloed en water uit het zeilkoord perst. Terwijl de eerste druppel valt, voelt ze hoe een hand haar enkel vastgrijpt.  "Lena," hoort ze hem schrapen, terwijl ze zich met alle geweld losrukt. Zijn armen steekt hij naar haar uit als een hulpeloze baby die gepakt wil worden. "Waarom doe je dit?" brengt hij hortend en stotend uit, maar ze hoort hem al niet meer. Ze is in de weer met de sleutelbos. Haar handen trillen zo erg waardoor het onmogelijk is zelfs de juiste sleutel te doen passen. Uiteindelijk lukt het haar toch. Ze draait de deur uit het slot. De metalen klik van de veiligheidspinnen klinkt als de bijl van een guillotine die valt. Als ze de deur opent, zuigt de koelte haar naar buiten.  Ze zet het op een lopen. De verlichting gaat aan naarmate ze vordert. Elke vijf voetstappen op het grind gaan gepaard met het doffe geluid van een lamp die aanspringt. Het felle licht verblindt haar en ze probeert zich te focussen op het duister voor zich. Na een flauwe bocht naar rechts is het einde van de tunnel in zicht: een hoefijzer dat groter wordt naarmate ze dichterbij komt. De holte wordt gekleurd door regendruppels die het licht van twee enorme stadionlampen weerkaatsen. Ze voelt de striemende regen al op haar huid en nog voor haar zintuigen werkelijk iets registreren, staat ze buiten.  Het terrein baadt in een oranje gloed en is bezaaid met gebouwen waarvan geen enkel hetzelfde is. Het heeft nog het meest weg van een legerkazerne. Alles lijkt verlaten. Het domein is omheind door draadhekken met geplooide bovenkanten afgezoomd met scheermesprikkeldraad. De afsluiting rechts is het dichtstbij en wordt afgeschermd van de rest door wat vroeger latrines moeten geweest zijn. Naast het bouwval ziet ze een stapel leistenen, ze kiest er een grote uit en begint haastig te graven. De geïmproviseerde schop breekt en ze gaat met haar handen verder. Het modderige zand hoopt zich op onder haar nagels tot ze een voor een breken. Als de vlechtdraad verlost is uit de aarde duwt ze hem naar achteren. Op haar rug, voeten eerst, murwt ze zich in de uitgegraven holte. De scherpe uiteinden krassen door haar doorweekte japon en zorgen voor kleine rode vlekjes op de witkatoenen stof.  Een schot doet haar opschrikken en omkijken. Ze valt voorover en weet het laserlicht te ontwijken voor ze het bos in vlucht. Braamstruiken krassen genadeloos haar onderbenen open. Een van haar witte gymps geraakt verstrikt in de wirwar van doorntakken. Dorre sparrennaalden prikken in haar voetzool als ze tussen de laaghangende takken laveert, steeds dieper het bos in. De rode straal van het wapenlicht achtervolgt haar, maar mist haar telkens op enkele meters na. Haar tweede gymp blijft steken achter een boomwortel en volledig blootsvoets loopt ze verder op het zompige bed van naalden. De laserstraal speelt een spel op leven en dood. Het lijkt op een stopdans: een lichtspel dat samengaat met de steunende geluiden van een gewonde belager afgewisseld met een strakke rode lijn die de stilte lijkt af te dwingen. Deze dans weigert ze. Ze loopt van boom tot boom en zoekt hijgend steun bij elke stam. Op een helling verliest ze haar evenwicht en rolt naar beneden. Gedesoriënteerd staat ze recht. De regen heeft haar japon lichtrood gewassen. Haar wimpers doorweekt, haar zicht een waas. Het geronk van een accelererende motor doet haar roekeloos de weg oplopen. Beschenen door de koplampen van een aankomende auto en onder luid geknars van een vergeefse coup de frein, raakt de bumper haar heupen. Haar lichaam plooit terwijl haar bovenlijf met een smak op de motorkap belandt. De bestuurder zit met beide handen op het stuur roerloos voor zich uit te staren als een schot hem doet opschrikken. Hij schakelt en terwijl hij achteruit rijdt, glijdt het levenloze lichaam in een bloedbaan van de motorkap. Vanop een meter of twintig afstand ziet hij hoe een man met een pistool en onder het bloed uit het bos komt gelopen. Hij knielt neer bij de vrouw, zet de loop tegen zijn verhemelte en haalt de trekker over.

Véronique Scheyvaerts
63 1
Tip

Als de wereld binnenkomt

Het drama was mijn lichaam binnengeslopen en was daarbij blijven hangen aan het haakje dat ik jaren geleden achteloos had aangebracht in de leegte vlak onder mijn middenrif. Dat leek mij toen de meest geschikte plek om al wat ik niet begreep, omdat het te groot was voor mijn kinderlijk besef, te stockeren. Ik zou er dan later wel komaf mee maken. Doorheen de jaren stapelden zich de onwelkome jassen en kledingstukken daar op. Sommigen nog nat van de storm waar ik zelf of de ander zojuist was doorgekropen. De haak zou het allemaal wel dragen. Ik zou het allemaal wel verdragen. En, zoals ik al zei, zou ik er later dan wel komaf mee maken.  Soms kan later opeens vandaag zijn, al besef je dat dan ook weer pas, later. Het gebeurde toen ik het beeld zag van de dode Israëli die achterop een scooter door een juichende mannenmassa gereden werd. Hij had een korte broek aan, die hij die ochtend waarschijnlijk zelf nog langs zijn benen omhoog gehesen had. Het was het type broek waar ik mijn vingers langs laat glijden wanneer ik ze tegenkom in speciaalzaken, omdat de stof van onscheurbare kwaliteit is en ik die degelijkheid alleen nog ken van de stofjas die de tweede huid vormde van mijn grootvader.  De dode lag met ontbloot bovenlijf achterop en hing, in de afstand tussen het beeld en mijn blik, zijn jas bij aan het haakje. Het gewicht was ondraaglijk. Het scheurde het haakje en mijn eigen leegte doormidden. Tranen aan jaren ongehuilde onmacht vulden de kamer. Mijn partner stond er middenin en pareerde met troost, die hij afvuurde in de hoop een tegenoffensief te bieden voor het kwaad dat was geschied.  “Ik huil voor de wereld” snikte ik. Maar het bleek verdriet om mijn eigen wereld, die die dag finaal een stukje onschuld verloor. 

Magali
192 9

Hoe Het Voornamelijk Niet Te Doen In Het Leven I

I Eline & Alexander   Ik werd geboren in het jaar 1992 . Ik herinner me natuurlijk niet wat er dat jaar allemaal gebeurd is & heb momenteel zelfs niet de intentie noch de zin om Google even te raadplegen . Ik weet dat de kernramp van Tsjernobyl niet zoveel jaar ervoor is gebeurd . Geen idee hoeveel jaar ,  niet de intentie noch de zin om Google te raadplegen . Ik ben er zeker van dat die ramp niet ver van 92 verwijderd is omdat mijn inkijk in de geschiedenis van de mensheid nog niet zo slecht is , maar ben er honderd procent van overtuigd door het eerste vriendje van mijn eerste en tot nog toe enige partner in crime in het cohousen . Haar naam was Eline . Zijn naam was Alexander , en hij had een misvormd rechterhandje . Ik weet nog de eerste keer dat ik zijn hand schudde , dat ik toen al iets vreemd opmerkte . Hij deed ook fel zijn best onderweg naar het Marrokkaanse restaurant waar we gingen eten voor mijn huisgenote haar verjaardag , om zijn hand te verbergen . Hij stak ze letterlijk in zijn mouw , alsof hij het te koud had begin Juli. Het vreemde is , hij kon niet anders als weten dat ik wist dat er iets niet klopte , want ik had zijn hand al geschud . En toch . Toen ik tegenover hem zat op het terras van de zaak , leek het nog erger . Hij zat er eigenlijk zonder rechterhand . Ik heb er geen vragen over gesteld hij geneerde zich duidelijk al genoeg . Erg , dat je jezelf zo iets moet aanleren . Maar ik leef met een mentale psychische beperking die zie je niet . Ik heb geen recht van spreken . Ik weet niet welke blikken hij krijgt , of welke pesterijen hij als kind heeft meegemaakt . Ik ken de mijne wel , maar niet de zijne . De reden waarom ik van het weinige jaarverschil tussen de kernramp en mijn geboorte overtuigd ben , is omdat hij niet zoveel ouder was als mij & hij was een kleine 8 maand na de kernramp geboren . Ik weet niet meer exact hoeveel jaren we schelen of wat zijn leeftijd toen of nu is & heb geen zin , noch de intentie om Facebook te raadplegen om zijn leeftijd te ontrafelen . Zijn moeder grapte blijkbaar vaak over de hand door de misvorming aan de kernramp te wijten & specifiek de radioactieve wolk die toen over gans Europa zou zijn getrokken . Als je goed hebt opgelet , weet je dat ze toen zwanger was van hem . Door de radioactieve wolk zou er zelfs in delen van Europa roze sneeuw uit de lucht gevallen zijn als ik me niet vergis , ik denk in Polen of Wit-Rusland . Ik zeg wel liever Belarus . Belgische Wit-Russen horen dat ook liever . De hoofdstad is Minsk , buiten dat ik een liefde voor geschiedenis heb hield ik ook van Aardrijkskunde in het middelbaar , maar nét ietsje minder als van geschiedenis . Vandaar dat ik de hoofdstad nog ken . Ik ken denk ik nog steeds alle hoofdsteden van Europa door dat vak & het van buiten drammen in het middelbaar . Waar ik trouwens een bloedhekel aan had , van buiten leren . Stampvoetend rondjes rond de lompe eiken keukentafel doen in de Kruisboslaan te Baal , en terwijl de Franse basisvervoegingen liggen afratelen alsof je het alfabet opnieuw leert opzeggen .   Ons onderwijs slaagt na jaar en dag nog steeds op geen zak , toen niet , nu niet . Ik weet dat , desondanks ik geen kinderen heb & mezelf wijs maak dat ik er geen wil . Er is geen ruimte voor individualiteit of focus op je talenten , nooit geweest . & welke Vlaams kind leert er nu bijvoorbeeld graag fucking Frans? Maar mij ga je niet horen zeggen dat Steiner scholen , waar zelfgroei , zelfontplooiing en individualiteit voorop staan zoveel beter zijn . Want Steinerschool-kinderen zijn vaak opvallend onzeker . Weet ik uit ervaring , er zijn er al enkele mijn revue gepasseerd . Altijd vrijzinnige ouders en veel vrijheid , na verloop des tijds weten ze gewoon niet meer wat ze echt willen omdat zoveel kon , dan zwerven ze a la Van Gogh van hier naar daar & zoeken ze naar iemand die het wel weet , voor zich vervolgens in vergissingen te storten . Kortom de onzekerheid blijft . Maar wie ben ik eigenlijk als watervaleffect-kind ? ASO , TSO , BSO Ik was jaren onzeker . Want heb ‘maar’ een BSO-getuigschrift hotelschool . Stuff to think about politiek . Jammer wel natuurlijk , dat mijn favoriete vakken net aardrijkskunde en geschiedenis waren . Want volgens mijn vader heb je aan de hogere school studies in geschiedenis of aardrijkskunde geen halve reet . ‘Zit gennen toekomst in , want ons Sabine hare vent is maar ne manager van de Quick in Kraainem en dieje hee dat gedaan ‘ .        ⁃       Zei de man met het leercontractdiploma bakkerschool.  Ik weet niet meer exact welke studie mijn tante haar man studeerde & ik ben niet van de intentie om mijn tante waar mijn vader zijn familie al jaren niet meer mee praat , noch mijn vader waar ik nu alweer drie jaar of langer niet meer praat te contacteren op facebook , & heb al helemaal die zin niet eerlijkheidshalve. Sinds ik niet meer met mijn vader praat , ben ik trouwens ook opvallend minder onzeker . Ik weet dat van die roze sneeuw uit de radioactieve Tsjernobylwolk door een Wikipedia-pagina ooit gelezen te hebben , ik ben een wikipediafiel , zoals Nick Cave het zou noemen . Ik hou wel van halve waarheden en dergelijke . Behalve als ze uit de mond van mijn ex-vriendin kwamen . Ik zou kunnen zeggen in welke landen specifiek die sneeuw gevallen is , maar heb nu geen zin noch de intentie om die onvertrouwbare Wikipedia-pagina te gaan liggen opzoeken . Polen & Wit-Rusland grenzen aan elkaar , dus als het niet in een van de twee is , zal het wel in ze alle twee zijn geweest . & als het in andere landen was geweest , wel dat kan me voorlopig gestolen worden . Hij had eigenlijk maar drie vingers . Alexander . Zijn duim , wijs & middelvinger . Alexander de krab had nog wel een leuke bijnaam geweest voor hem te koeioneren in zijn pubertijd . Alexander de krab , misschien had hij wel een goeie premier geweest ? In Maffia 2 hebben ze het op een gegeven moment over ‘Mikey the crab’ die hetzelfde probleem had , maar Mikey zie je nooit in dat spelletje noch zijn krabbenhandje . Alexander speelde gitaar , dus natuurlijk ook met die slechte hand . Hij was linkshandig , en speelde zoals een linkshandige gitarist . Kurt Cobain bijvoorbeeld was rechtshandig maar speelde op een linkshandige gitaar . Alex sloeg de snaren aan met zijn linkerhand & bediende de snaren met het rechterkrabbenhandje . Zoals een echte linkshandige gitarist . Hij had ook geen keuze , hij moest wel van zijn normale hand zijn sterke hand maken . Merkwaardig eigenlijk , ik denk eenieder kind kiest bij het leren schrijven welke hand hem het beste past . Ik denk dat Alexander sowieso met zijn krabbenhandje ook had kunnen schrijven , maar dan toch koos hij als kind voor de de andere linkerhand als sterke hand om zijn krabbenhandje niet veel meer in de kijker te zetten . Hij was er dus op zijn 5 of 6 jaar al mee bezig . Anders zijn . Vreemd zijn . & dat vooral niet te willen laten zien . Dat had hij dan in ieder geval wel gelijk met Cobain , vreemd zijn . Hij verkleedde zich bijvoorbeeld graag als een meisje toen hij kind was & gedroeg zich bewust excentriek op jonge leeftijd voor aandacht te krijgen van zijn labiele moeder . Cobain wou zijn vreemdheid dan weer net wél laten zien , daar is dan weer een verschil tussen hem & Alexander . Verkleden als een meisje … Wat toch zeker toen vreemd was . De dag van vandaag kan alles , de gevolgen zien we later wel ! Waarschijnlijk geldt dit ‘alles kan’ wel niet voor waar mijn roots liggen anno 2023 . Misschien binnen 20 jaar wel , de kebab is er bijvoorbeeld nog hip . Cobain is in 67 geboren en in 94 gestorven . Hiervoor moet ik niet zijn Wikipedia-pagina raadplegen , heb in mijn edgy puberteit genoeg naar Nirvana geluisterd & vind hem nog steeds een icoon & 1 van mijn grootste persoonlijke helden dat ooit deze planeet heeft bewandeld . Iemand waar ik naar op kijk & nog steeds . Ik maakte ook ooit op Facebook de donkere grap de dag van mijn 28ste verjaardag ‘Fuck, ik heb het overleefd’ , omdat ik stiekem ergens wel bij de heuse 27 club wou horen , dat had nog wel bij mijn godgans leven vol klotezooi , onomkeerbare fouten en nest gepast . Maar daar zijn we dus voorbij . Ondertussen al vier jaar want ik zit hier als 31 -jarige op de iPad te tokkelen omdat ik vorige week mijn computerscherm richting club 27 heb geklopt . Cobain is geboren op 20 februari . Ik ook . 20 februari 1992 .

Schrikkentist
21 0