Zoeken

Tip

Als angst het overneemt

‘Ik zag hem door de lucht vliegen’ zegt een vrouw in een fleurig bloemenkleed. Op het kruispunt van het jaagpad met de brug ligt een man in wielrennerskleding op de grond. Twee omstaanders buigen zich over hem heen. ’Gaat het mijnheer?’ De man kreunt zacht en opent verdwaasd de ogen: ‘Ja, ik denk het wel.’ ‘Ik had hem echt niet gezien. Ik weet niet waar hij zo ineens vandaan kwam.’ De bestuurster van de wagen knielt naast hem neer. ‘We moeten de ambulance bellen,’ zegt de bloemenvrouw. ‘Je kan niet weten wat die man allemaal mankeert. Een kennis van de vrouw van de vriend van mijn man hebben ze zo ook omgereden en die was toen gewoon naar huis gegaan. ’s Morgens lag ze dood in haar bed. Je kan niet voorzichtig genoeg zijn.’ ‘Nee. Geen ambulance,’ de man op de grond probeert recht te kruipen. ‘Blijven liggen,’ zegt de bestuurster van de wagen. ‘Ik ben verpleegkundige. Ik weet wat goed voor u is.’ De man luistert niet en drukt zich recht. Hij zet zijn helm af. Verder dan dat geraakt hij niet. Zijn fiets ligt verkreukeld in de goot. Eén GSM-oortje ligt bij zijn drinkbus het andere 1,5 meter verder. ‘Geen ambulance. Ik wil niet naar de spoed.’ ‘Daar zou ik nu ook niet willen zijn,’ zegt de bloemenvrouw. ‘Daar ga je dood.’ Haar woorden blijven in de lucht hangen. De toegesnelde omstaanders zetten langzaam een paar stappen achteruit. Voorbijgangers blijven vanop afstand staan kijken maar lopen dan verder. Het is een druk kruispunt op deze zonnige dag. De verpleegkundige bestuurster helpt de man recht en loopt naar haar wagen om papieren te halen. Ze belt met haar man. Ik zet de fiets aan de kant, neem een stoel van het verlaten terras en help de gewonde om te gaan zitten. Boven opent er een raam. ‘Hé, dat mag niet hé! Mijn terras is dicht. Als de politie komt dan heb je een ferme boete!’ Ook voorbijgangers maken nu dezelfde opmerkingen. ‘Social distance houden! De regels zijn er voor iedereen!’ De bloemenvrouw blijft op afstand maar ze is er nog wel. Ze vertelt opnieuw een verhaal over een van haar kennissen die ziek geworden is. De inhoud ontgaat me. De man naast me heeft duidelijk veel pijn aan zijn heup en schouder. Zijn benen en elleboog zijn geschaafd. Zijn grijze haren plakken op zijn schedel. Hij belt zijn vrouw. Ik hoor de paniek aan de andere kant van de lijn. ‘Blijf nu toch rustig,’ zegt hij. ‘Ik ben oké. Ik bel je toch zelf? Kom me nu maar snel halen.’ De bloemenvrouw is aan het einde van haar verhaal. ‘Je moet de ambulance bellen,’ herhaalt ze. De man schudt het hoofd. ‘Nee,’ zegt hij ‘dat doe ik niet. Dan nemen ze mij mee en mogen mijn vrouw en kinderen me niet meer zien. Dan lig ik daar alleen in een bed en weet niemand hoe het met mij gaat. Dat wil ik mijn familie niet aandoen. Ik ben zelfstandige, ik heb een horecazaak en heel dit angstige gedoe bracht me al niets dan miserie. Daar kan ik niets meer bovenop hebben. Straks ga ik nog overkop.’ ‘Dat deed je al,’ antwoordt de bloemenvrouw. ‘Ik zag je vliegen.’

Annick G
151 7

Hoe is het?

Ik was bijna 17 toen een kleine week na de kernramp in Tsjernobyl een radioactieve wolk over ons land dreef. Armand Pien mocht er in zijn weerpraatje niet veel over vertellen. Het zou de mensen ongerust maken, hadden ze hem verteld. Tijdens dat verlengde 1 mei-weekend won Sandra Kim het Eurosongfestival met J'aime la vie. Het viel me te binnen tijdens het kijken naar de voortreffelijke tv-serie Chernobyl op de ons zelden in de steek latende staatszender Canvas. Een Tsjernobylwolk, dat was het nieuwe woord voor het weerfenomeen. Het bleef gelukkig droog. Bij elke crisis verschijnen er nieuwe woorden, al dan niet blijvend. De hoofdredacteur van de Dikke van Dale vertelde erover. Taal is immers zoals de man bij wie na een avontuurtje in het bos een mier in zijn pantalon gekropen was: altijd in beweging. De hoofdredacteur lijkt me een man wie ik goed zou overeenkomen. Of 'akkederen' zoals men bij ons zegt. Een woord dat helaas niet in zijn woordenboek staat. Hij is een man die zijn werkgever alle eer aandoet. Omwille van zijn liefde voor taal, maar op de foto zie ik dat hij een beginnend buikje heeft. Hij kan thuis zeggen dat het 'part of the job' is. Een nieuw woord dat hij mag schrappen is e-peritieven. Mijn tenen beginnen te krullen bij heel wat e-woorden en er valt niets aan te beleven. Je zal maar tegen het scherm van je laptop klinken, ontzettend morsen en je toestel naar de filistijnen helpen. Het ‘raambezoek’ bij het woonzorgcentrum evolueert ondertussen naar een ‘balkonbezoek’. Er worden hoogtewerkers, stellingen en meer ingezet om een praatje te maken met geliefden. Wij houden het voorlopig bij een raambezoek. Onlangs moest ik zo luid ‘hoe is het?’ roepen, dat er meerdere bewoners voor hun raam kwamen te staan. Voorlopig gaat het nog.  

Rudi Lavreysen
12 0

De praatjesmaker

We zijn een pakjesvolk geworden. Een cadeautjesvolk. We openen de aan onze voordeur geleverde pakjes alsof het geschenken zijn. Terwijl we goed weten wat er in zit. Het resultaat mag hetzelfde zijn, het voorspel (als u mij dat woord hier toestaat) is anders. Neem een boekhandel. De zaak waar je zowel nieuw als tweedehands koopt en in diverse steden een vestiging heeft, is een verdwaalparadijs. Meestal weet ik vooraf welk boek ik zoek, maar een uur later zitten er meer exemplaren in de bruine papieren zak. Een echt cadeautje. Ook het maken van een praatje bij de aanschaf van het boek is anders. Trouwens, iemand die graag praatjes maakt is nog geen praatjesmaker. Dat zeggen we tegen een bluffer, een dikdoener of een stoefer. Maar een stoeferke is dan weer een doekje dat mannen in het borstzakje van hun blazer steken. Soms zijn die mannen ook stoefers. Maar nu verdwalen we in het taalparadijs. Terug naar het praatje. In de boekhandel kan het over de aangeschafte boeken gaan, of je krijgt zomaar voor niets een boekentip. Aan de voordeur is dat anders. Toen ik onlangs aan onze deur een pakje in ontvangst nam, een boek, was de pakjesbezorger niet meteen te zien. Het boek lag op de grond en hij stond al bij de buren. “Moet ik niets tekenen?”, vroeg ik hoopvol. “Nee, dat is prima zo. U mag het meteen uitpakken”, zei de man vriendelijk. Ik wilde nog een praatje maken, maar de man had duidelijk geen tijd. De buurman was al naar binnen. Ik hoorde zijn inpakpapier nog ritselen. En daarna een stil gilletje van geluk. Terug in de woonkamer had ik niet meteen door dat ik tegen mezelf “mooie aankoop” en “veel leesplezier” zei. Ik zag mijn vrouw kijken. Mijn daarop volgende grijns maakte het niet beter.  

Rudi Lavreysen
7 0

BR2020

Eén persoon per bank. Hij zit in de zon. Duiven pikken hompen brood. Hij belt. Dit is dag twee of drie dat ik hem zie. Hij parkeert de zwarte scooter. En zit hurkend, bellend. Nu lijkt het alsof hij op een gele bierkrat zit. Het is een soort achterliggend refrein: Vrouwen die hoe hoe hoe doen. En een steeds terugkerende melodie. Een buis ruist er als een tapijt overheen. Het is alsof ik huilen moet. Ik kijk of ze aan hun piano zitten. Het jonge koppel dat ik probeer niet te zien als ze vrijen. Alhoewel het mij niet duidelijk is welke man bij de benen hoort die ik verstrengeld zie. Het klinkt mooi. Een weeklacht waarvan men  al lang alle emotie kwijt is. Het is mooi en het doet pijn. Een handdoek in een roze dat men doorgaans “peach” noemt. Maar er zouden argumenten kunnen  gevonden worden voor “zalm”.  Altijd dezelfde. Mooi over een buis gehangen netjes naast op hangers aan dezelfde buis kleren. Zwart. Als gordijn is het perfect. Ik zie alleen af en toe een zwarte Baseballpet bewegen. Af en toe. Ik weet dat hij er altijd is. Het licht zegt me dit. Kerstmis. Oudejaar. En nu. Hij heeft zwart kort haar, wast mooi de ramen. Aziatisch denk ik maar ik kan het net niet zien. We trekken ons beide trouwens terug als we merken dat we elkaar zouden kunnen zien. Ik heb ramen langs alle kanten maar hij heeft alleen dit ene raam. Dus heb ik al mijn 50+ planten in de kamer gezet waar hij rechtstreeks zicht op heeft. Zo heeft hij ‘s morgens zon en de hele dag groen.. Vanmorgen dacht ik “foert”. Op een blad schreef ik in het rood “hello “waarbij de o een smiley is.  Ik plak het met witte tape op het raam naar hem gericht. Ik verwacht geen antwoord want wat komt er na “hello“?

M1
8 0

De zakdoek

“De poten van de krukken met de rubberdoppen staken uit het achterzijraampje, en mijn vader bond er zijn zakdoek aan vast om andere chauffeurs te waarschuwen.” Ik lees deze zin in een boek en leg mijn bladwijzer op de pagina. Herkenbaarheid. Soms heb je dat. Het fragment brengt me terug naar eind september 2019. Het is nog warm. We ontruimen het appartement van ons ma, die ondertussen in het woonzorgcentrum woont. Ik verwijder de gordijnstokken van de muren terwijl de zon genadeloos op mijn hoofd brandt. De overgordijnen liggen netjes opgevouwen in een doos. We brengen de stokken en de gordijnen naar een vriendin, die er op haar beurt een nieuw Belgisch gezin mee blij maakt. De gordijnstok van het raam aan de voorzijde is zo lang als een polsstok, maar niet zo buigzaam. Daarom moet de gordijnstok door het voorzijraampje van de auto. Mijn vrouw zit aan het stuur en ik ernaast. Het zweet breekt me onmiddellijk uit. Maar mijn zakdoek heb ik – net als in het boek – aan de voorzijde van de stok geknoopt. Ik kijk even naar de doos met overgordijnen op mijn schoot, maar de blik van mijn vrouw zegt ‘niet doen’. Dan maar met mijn pols het zweet afvegen. De polsstok arriveert veilig bij het huis van onze vriendin. Ik ben blij dat ik mijn zakdoek terug heb. "Ma droeg vroeger een rode zakdoek met witte bollen op haar hoofd terwijl we de aardappelen van het veld raapten", vertel ik tijdens de terugrit. “Vader had in de zomermaanden een strooien hoed op zijn hoofd. Die zijn helemaal terug hip. Maar die rode zakdoeken zijn iets uit het verleden.” Ondertussen zijn we acht maanden verder. Het woonzorgcentrum houdt omwille van de coronacrisis de deuren gesloten. Maar goed dat we dat verleden nog hebben. En mijn zakdoek.   

Rudi Lavreysen
11 0

Verlegen piemels

‘Bij u wilt het ook niet komen precies, hè?’ zegt de man naast me, met wie ik al drie minuten een stilte deel die ongemakkelijker wordt met de seconde. Het is bijna onmogelijk om het je nog voor te stellen, maar er was een tijd dat mannen op openbare plaatsen¹ naar het toilet gingen en zo met twee of meer op nog geen meter van elkaar urinerend de ruimte vulden. Het was in de tijd dat we nog allemaal geld verdienden op een plek die we het werk² noemden. De dagen dat we elkaar nog in de ogen in plaats van in de camera keken. Dat we aten op de plaatsen waar je eten afhaalt. En dat we geflatteerd waren door de blik van mooie mensen op café³ omdat we hen nog niet bekeken als huiveringwekkende, virusverstuivende moordmachines.  ’Insinueer je dat ik naar hier kom omdat ik geil word van naast mannen met een ontblote penis te staan, ofzo?’De man schrikt een beetje en verontschuldigt zich.‘Dat was een grapje’, zeg ik. ‘Hans. Aangenaam. Ik zou je een hand willen geven⁴, maar ja…’ Het gezicht van de man ontspant zich. Ik zie hem glimlachen vanuit m’n ooghoek.‘Marcel. Het genoegen is geheel aan mijn kant, Hans.’ zegt hij. ‘Zonder insinuaties.’Ik grinnik. Ondertussen wachten onze urinoirs nog altijd geduldig op de eerste druppel.  ‘Ik weet niet wat het pijnlijkst is, de stilte van hier naast elkaar te staan en als een vuile gluurder over te komen, of de pijn van m’n blaas die elk moment gaat exploderen van zo dringend te moeten.’ zeg ik.‘Paruresis’, zegt Marcel.‘Excuseer?’‘Paruresis,’ herhaalt hij, ‘dat is de wetenschappelijke naam voor ons probleem hier, het niet kunnen plassen wanneer er iemand in uw buurt staat.’‘Ha, dat wist ik niet,’ antwoord ik, terwijl ik naar een weetje zoek om terug te kaatsen. ‘Wist jij dat de manier waarop Elon Musk plast, naar het schijnt vergelijkbaar is met hoe water uit een brandslang spuit? Die is al aan het blussen nog voor hij z’n rits goed en wel open heeft. Time is money, zeker? Wel grappig dat iemand die uitstoot wil verminderen zelf zo’n stevige uitstoot heeft in de pisbak.’Marcel draait z’n hoofd naar mij en antwoordt dan iets waaruit blijkt dat hij maar een flard gehoord heeft van wat ik net zei. ‘Ik heb mij al eens afgetrokken op Greta Thunberg, denkt gij dat dat mij een pedofiel maakt?’ Achter de muur, waar de vrouwentoiletten zich bevinden, wordt doorgespoeld. De watertank vult zichzelf langzaam terug aan en stopt dan abrupt om weer plaats te maken voor stilte. Bij ons is doortrekken nog lang niet aan de orde. ‘Zo een gemiste kans eigenlijk,’ zeg ik. ‘Ik had altijd gedacht dat ons probleem een leukere naam zou hebben.’‘Zoals wat dan?’ vraagt m’n toiletgezel.‘Plasangst. Of pisbang, ofzo.’‘Of iets wetenschappelijker, met een Grieks woord erin,’ vult hij enthousiast aan. ‘Een contextafhankelijke zeikfobie!’We beginnen allebei te lachen.‘Wat dacht je van een verlegen piemel?’ vraag ik hem.‘Een verlegen piemel. Hmm.’ Hij denkt er even over na en zegt dan ’Sorry meneer, ik sta hier echt niet omdat ik het geil vind dat u hier uw penis ontbloot. Ik heb gewoon een verlegen piemel.’ Hij knikt. ‘Daar zit wel iets in, Hans.’‘Alles behalve druppels, duidelijk.’ antwoord ik droog. Na 30 minuten vol verhalen van hoe Marcel lang geleden met z’n metalbandje nog een act had waarin hij zonder problemen voor heel het publiek op het podium stond te pissen, hoor ik naast mij een eerst bescheiden en dan steeds sterkere straal tegen het glazuur van het pissijn kletteren. En zoals dat meestal gaat, komt nog geen paar seconden later ook bij mij alles op gang. Marcel staart naar het plafond, verlegt z’n lichaamsgewicht even naar z’n tippen, wiebelt met z’n heupen en zipt vervolgens z’n rits dicht.‘Amai, dat deed deugd.’ sluit hij af. ‘Aangenaam kennismaken, verlegen piemel. Tot de volgende!'‘Ik kijk ernaar uit!’ roep ik iets te enthousiast om geloofwaardig te zijn, voor de deur achter hem zachtjes terug in haar favoriete positie valt. Terwijl ik alles proper afgeschud terug in m’n broek stop, bedenk ik me wat er net is gebeurd. Of beter, niet gebeurd. Disgusting, mompel ik in mezelf. Er gaat echt een ramp moeten plaatsvinden vooraleer iedereen z’n handen wast na een toiletbezoek. ___ ¹ Plaatsen waar vroeger verschillende mensen in fysieke vorm samenkwamen om in gezelschap activiteiten te doen zoals sporten, drinken, naar artiesten op een podium kijken ... ² Ook wel het bureau, het kantoor, de fabriek, het magazijn, de winkel ... ³ Een plek waar mensen bij elkaar kwamen en onder gedempt licht en aangename muziek alcoholische dranken nuttigden, om vaak veel dichter dan op 1,5 meter afstand van elkaar te eindigen. ⁴ In die tijd schudden mensen elkaar de hand bij wijze van kennismaking of begroeting. Dit gebruik werd over het algemeen niet uitgevoerd wanneer men al een penis in de hand had.

Hans Verhaegen
161 0

Omtrent de zoektocht naar verveling.

Omtrent de zoektocht naar verveling In een moment van zielenrust kan je als mens iets treffen dat pakkend is. Iets dat je bij de keel neemt. Iets dat je doet stil staan bij het moment dat elke seconde een nieuw gebeuren schept. Een onbevlekte ontvangenis door een aangespoelde ruimte. Iets wat voorbij de kracht van serendipiteit slentert. Een vraagstuk dat vooral verlangt, de tijd uitdaagt en streelt.Die verlangens dooft en denkt. Dunkt. Of zelfs versmacht.Het is de antigod van het heden,namelijk de verveling. De onzijdige verveling. Het kan zomaar toeslaan als een oktobermaand die weinig regent of een kerkhof dat nauwelijks rouwt. Het overkomt iedereen als een onvoorwaardelijkheid. Verveling is een kans. Het is vooral een uitstekende kans om te leren een mens in opstand te zijn. Stil te staan en af te stappen van het maatschappelijk gebeuren dat een constante druk eist. Eisen moet voor de verveling niet. Het is vooral een manusje dat relativeert en nuanceert. Het is iets dat niet infecteert. Dat niet pijnigt, maar dat eerder troost.Verveling doet een mens essentialiseren. Het opent het intrapersoonlijk debat van het zijn en doet ons wandelen in ons eigen, kleine tuintje. Een tuintje vol onverwelkte ideeën, maar die door pesticiden als druk, tijd, prestaties onderdrukt worden. Verveling doet het denken ademen. Rusten en eventueel broeden. Het kan met diens wulps gedrag zich voortplanten. De toekomst is een noodkreet naar kweekprogramma’s van en voor verveling. Verveling baart optimisme. Misschien vindt Nietzsche hier wel een plaatsje, in de dode hoek, in ons kleine tuintje van Eden met de optimistische zinnen; ‘Een nieuwe morgenrood omstraald: ons hart stroomt daarbij over van dankbaarheid, verbazing, vermoedens, verwachting, -eindelijk ligt de horizon weer voor ons open, zelfs al is hij niet helder, eindelijk mogen onze schepen weer uitvaren, welk gevaar er ook dreigt, elk waagstuk van de kennis is weer toegestaan, de zee, onze zee ligt weer open, misschien is er nog nooit zo’n ‘open zee’ geweest.’

Niels Lievens
87 1

Het lukt niet

We mogen elkaar een tijdje niet zien. Bij wet verboden door de minister. Dat het zover ismoeten komen. Maar ik begrijp het wel. Alles voor de gezondheid. Een raampje zoals in degevangenis, dat zou nog wat zijn. Zij aan de ene kant, wij aan de andere. Met een telefoonom door te spreken. Het is ook een beetje als gevangen zitten. Ofwel moeten we doen zoals in het sprookje met Raponsje van de gebroeders Grimm. Danmoet ma een vlecht laten groeien, waaraan ik naar boven klim. Tot bij haar raam op deeerste verdieping van het woon- en zorgcentrum. Maar dat mag natuurlijk niet. En op enkele weken tijd een lange vlecht zoals Raponsje? We moeten eerlijk zijn, dat gaatniet lukken. Nee, het is niet gemakkelijk. Gelukkig stuurt de afdeling foto’s naar de families. Ze hebbentoch plezier, samen met de zorgverleners. We hebben ook beslist om voor haar raam te gaan zwaaien. Met een bordje waarop ‘allesgoed?’ staat. Of ‘heb je goed gegeten?’ Of ‘heb je Blokken gezien?’ Want dat mis ik ook. Om 18.30 uur op tv. Het is een traditie, dat we er samen naar kijken. Endat we het woord van de finale zoeken. Als ma het raadt, zeg ik altijd dat ik ze ga inschrijven. “Dat zal wel zijn”, lacht ze dan. En als ikhet woord vind, zegt ze dat ik moet meedoen. Het is fijn om vaak hetzelfde te horen. Woensdag keken we voor het laatst samen naar Blokken. Voorlopig natuurlijk, tot we weervrij zijn. Emily speelt de finale. Acht letters, zoals altijd. De tip is ‘Het lukt niet.’ Er staan vijfletters. De s, e, r, e en g. Emily vindt het niet. Wij ook niet. Het is vergeefs.  

Rudi Lavreysen
43 3

Over spel. (Inzending Het Rode Oor - deBuren).

Ik hoor mezelf kreunen : “I’ll take care of you”. Ik hoor mezelf fluisteren : “Let’s fuck, kiss me.” Gehuld in fuckgear kijk ik naar het schouwspel van mezelf. Ik ontdek oneindige ruimtes waar ik nooit ben durven gaan. De tijd duurt en duurt en duurt… ik ben voelbaar. Ik ben vloeibaar zoals dat drankje dat ik genomen heb. Ik ben vatbaar voor pure fictie, porno en genot. Ik proef wat verboden is, een verlangen dat niet te blussen is. Ik ken geen schaamte. Dit is ook mijn verdriet. Ik berijd en ik word bereden. Getemd en verworpen. Geofferd en verrezen.  Mijn handen tellen honderd vingertoppen. Mijn lijf miljoenen handen. Zijn we echt maar met twee? Ik ben volmaakt gelukkig. Ik besta niet meer. Ik ben begeerte en lust. Ik ben porno. Ik ben het ritme van het stoten, ik ben de held van mijn film, ik ben beestig en lijfelijk. Ik denk niet meer, denken maakt van mij een gebroken man en mensen hebben liever geen scherven. Scherven brengen geen geluk. Ik ken geen angst meer; angst doet me herleven en ik wil nog niet herleven. Nu nog niet. Later misschien. Nu ben ik sensatie, nu ben ik seks. Nu ben ik in alle geilheid. Ik ben mijn toekomst. Altijd meer, altijd beter, altijd mooier, altijd smeriger. Filthy. Dirty. Kinky. Onze monden zijn als hellemonden. We seksen niet, we connecteren. Hard. Diep. Ruig en ruw. Het is veel meer dan seks. Het is pornosex. Het is chemseks. Het is liefde voor een ander dan jij, het is intens en het is even mooi als jij en ik. Het is kameraadschap. Deze keer was het ook niet anders. Iemand tegenkomen. Praten. Aanraken. Vrijen. Eerst met de ogen, dan met de handen. Neuken. Klaarkomen. Sigaret roken. Opnieuw praten. Het lichaam voortdurend op repeat zetten. Het scenario herschrijft zich keer op keer voor meer en meer. We’ve done it all before and now we’re back to get some more. Ook in “Voulez-vous” doet ABBA aan seks. Zijn gezicht ligt tegen mijn schouder gedrukt. Ik ruik de mannelijkheid die zijn poriën uitademen. In de kamer hangt een zware geur van geilheid, hoerigheid, leer en seks. De regen tegen de afgedekte ramen geven me veiligheid. Naast mij ligt een man die ik niet ken maar die ik misschien wel wil leren kennen. Ik wentel me in de stilte van zijn stoerheid en als een krolse kater kreunt hij zich tegen me aan. Ik voel de warmte van zijn zilte spieren. Zijn lichaam is niet perfect maar hij lijkt het te onderhouden, al merk ik wel een buikje. Ik bijt met mijn lippen in zijn harde tepels. Hij kreunt. Hij windt me op. Mijn nieuwe vriend heeft de brutale ruwheid van een alfaman, hij kust zoals een geliefde, sekst zoals in porno en streelt als een minnaar. Maar de realiteit is anders. Ik moet weg. Ik sta op. We zeggen niets. Alleen de stilte hoor je fluisteren. Het fantasme is beleefd. Ik voel zijn warme handen over mijn rug. “Ik moet weg” zijn de enige gesproken woorden. Ik vraag niet of hij van me houdt, of hij van me wil houden. Mijn verlangen naar hem raast door mijn lijf. Ik blijf dorstig en hongerig voor zijn wellust en zijn geilheid. Het blijft mijn geheim. Ik ken de gevaren van overspel, ik heb erover gelezen in Franse boeken en gehoord in Franse chansons. Mijn woorden van begeren durf ik niet uitspreken want eens ze zijn uitgesproken, verliezen ze al hun schoonheid en hun kracht en leven ze verder in verwarring en onbeholpenheid. Thuisgekomen voel ik mijn tepels nog gloeien maar het is een aangenaam gevoel van pijn. De geur van je parfum hangt als een spook in de kamer. Op een verfrommeld papiertje op tafel staat een onverschillig “Je t’aime, à demain” gekrabbeld, in een handschrift dat haast heeft om het huis te verlaten. Hier zal ik schrijven tot de laatste woorden verkrampt maar met kracht uit mijn lijf stromen, tot mijn rechterhand vergeeld en verlamd zal zijn, tot alle schriftjes van de wereld gevuld zullen zijn, tot mijn vermoeide ogen blind zullen staren, tot mijn driften getemperd en uitgeblust zullen zijn, tot ik vergeet te eten en te drinken, tot wanneer mijn schrijven mij in euforie zal houden en niet de drank of de drugs. Tot ik al onze minnaars zal overtroffen hebben in hun vergankelijke schoonheid, door mijn driften, door mijn handschrift en uiteindelijk door mijn rust. Tot ik alle minnaars met mijn woorden zal gedood hebben. Tot ik doorheen mijn gebroken venster je glimlach weer zal zien en jouw warmte alle kilte van de wereld zal blussen. Hebban olla uogala nestas hagunnan hinase hic anda thu uuat unbidan uue nu? Alle vogels hebben nesten begonnen behalve jij en ik, waar wachten we op?  

Erwin Abbeloos
11 1

Hokjesdenken (op stap in Brussel)

Alles wat 'goed' is, moet kapot. Niet bij de ander, maar wel bij mij. Het kan niet blijven bestaan. Ik verdien niet beter. Ik was er immers beter nooit geweest. Ik ben niet goed voor de mensen die ik echt graag zie. Alleen daarom al wil ik een glas. Maar dat is niet alles. Ik ben woedend om wat mij aangedaan is, en machteloos. Machteloos, omdat ik die afhankelijkheid haat. Het afhankelijk zijn van een ander die het niet verdient. Ik veracht mezelf dat ik niet beter ben dan dat. Ook daarom wil ik een glas. Bovendien is het niet waar, dat ik er beter niet was geweest. Dat kan niet, zo werkt het niet. Maar goed, waar of niet waar. Mij zal het worst wezen. Want wat maakt er nu eigenlijk echt uit in deze wereld? We slaan mekaar het hoofd in, en iedereen heeft gelijk. Het leven is lukraak, het lot meedogenloos. Onze ondernemingen zijn triviaal en uiteindelijk gaat alles naar de klote. Niets maakt echt iets uit. Niets. Fuck it, gewoon. Ik drink, want dan voel ik mij tenminste goed. Ik loop door de straten van Brussel, straks dool ik hier. Ik zal mij dat niet herinneren morgen. Er zal ook niemand zijn die mij eraan probeert te doen herinneren. Ik mis haar niet. Ook die andere niet. Ik mis niemand. De buitenwipper van het eerste café vertelt me dat ik niet meer welkom ben. Ik hoef niet te weten wat ik gedaan heb. Over een maand kom ik nog wel eens terug. In het tweede café herken ik Sergej. Misschien kan ik wat coke bij hem fiksen, ook al wil ik daar het geld niet aan spenderen. 'Hey, Sergej!' Ik benader hem, vrolijk glimlachend. 'You got money?' vraagt Sergej. Fuck Sergej, denk ik, ik loop verder naar de kickertafel en klop af. Het uitgaansvolk kan niet meer kickeren. Toch niet in Brussel. Ik droog hen allemaal af. Puur talent, weet ik. Niet de twintig jaar ervaring. Ik slaag in mijn opzet en raak aan de praat met mijn ad hoc teamgenoot. 'Gij waart nogal zat verleden keer.' lacht hij. Ik schaam mij al lang niet meer. 'Dat kwam omdat ik zoveel gedronken had,' leg ik uit. Hij begrijpt mijn humor niet. Ik geef de knaap ongevraagd levensadvies. Volg jezelf, laat je niet kapotmaken door de vrouwen, probeer rijk te worden. Inmiddels heb ik zo'n vijftien pinten binnen en ben ik los aan het komen. Op de dansvloer dansen enkele jonge vrouwen. Ik weet dat ik een goed danser ben. Gewoon jammer van die kletskop en die bierbuik. Hopelijk kan ik ze entertainen met mijn moves. Ik ben fun. Eén brok vijfendertigjarige fún. De vrouwen verlaten de dansvloer. Channel One van Bonzai Records staat op. De DJ herinnert zich mij, blijkbaar. En retro blijft populair. Ik ga helemaal los. Het interesseert mij niet dat ik een spektakel ben. Ik hou van het spektakel in mezelf. Ik geef me over aan de muziek. Ik geef over in de wc. Een, ik vermoed, minderjarig meisje kijkt me met grote ogen aan wanneer ik uit het hokje kom. Ach, ze heeft me gehoord. 'Salmonella,' zeg ik. 'Rotte eieren gegeten vandaag.' Ze walgt zo mogelijk nog sterker van me nu en vertrekt terug naar de zaal. Op de dansvloer zie ik mijn teamgenoot staan met zijn groepje vrienden. Ze aanvaarden mij en we dansen en praten wat. Ik weet niet waar ik het met hen over heb, maar amuseer me goed. Waarschijnlijk geef ik ongevraagd levensadvies. Na wat toch al zeker mijn vijfentwintigste pint is, sta ik terug in één van de hokjes. Ik ben bijna  verzonken in de roes, maar kan nog - met enige moeite - lezen wat er boven de wc in de houten muur gegraveerd staat. 'Alles is mooi en niets doet pijn.' Ik grijns en wil op zoek gaan naar de persoon die dat gegraveerd heeft. Ik besef dat ik die persoon ben.

Jorre
18 0